De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
Verklaaringe en gebruyk van de stelling van Petrus Act. X. 36. aan 't eynde.HEt groot en hoog Geloofs punt, dat,
De Soone Gods is Heer van Allen,
Moet ons ter leering wel-gevallen;
Eenvoudiglijk, of fyn bevat:
Want (soo den enk'len klank daar leid)
Wat mensch is, komt dus toe aan Gode,
Soo wel den Heyden als den Jode:
'T geslagt maakt hier geen onder-scheid.
Waar uyt twee Lessen ons ontstaan,
D'een voor 't Geloof een sterken Zegel,
En d'andre tot een liefdes Regel,
Hoe 'k met myn naasten om moet gaan.
Want eer, is 't troost'lijk, dat ik moet
Als mens, my 't eygendom des Heeren
Erkennen; die myn quaad zal weeren,
Uyt liefde tot syn eygen goed:
En zal syn Schaapken gade slaan,
Tot myn vernieling nooyt ontsteeken;
Maar ree te heelen myn gebreeken:
Dat doet my vrylijk tot hem gaan.
Maar kom ik dan van my het oog
Op mynen mede-mensch te keeren:
De minste is 't eygendom des Heeren
Als ik, al sat ik nog soo hoog:
Geen staat nog aansien geeft my regt
(Leer dit gy Magtigen en Grooten)
Tot ruw bejegenen, slaan of stooten,
Op myn geringsten mede-knegt;
Ga naar voetnoot*Daarom gy Heeren handelt sagt,
Met die geen strengheid kunnen wreeken,
| |
[pagina 171]
| |
Hun saak souw voor Gods Vierschaar spreeken:
Die niets persoonlijks neemt in agt.
Sie welk een voedsaam onderwys,
Niet min tot stigting als vertrouwen.
Geeft ons 't eenvoudige beschouwen!
Maar dieper sin geeft vaster spys:
'K sie dan op nieuws myn Text weer na;
Daar 't woord van allen my komt leyden
En tot den Jood en tot den Heyden;
Als Beelden daar ik 't oog op sla:
Den Heyden van al 't vreemt geslagt
Onkundig van Jehovahs Zegen;
Dat wandelt in syns Herten wegen,
En op Gods Wetten niet en agt.
Den Jode, van het Erfdeel Gods,
Syn uyt-verkoorne Bond-genooten,
Syn planting voor hem op-geschooten;
De waare yev'raars syns Gebods.
Nu strekt de volle Heerschappy
Van Christus over die, als desen,Ga naar voetnoot*
Niet een in opsigt van syn wesen,
Die niet Gods Soons besitting sy.
Ga naar voetnoot† En onderworpen soo aan Hem,
Dat geen van allen sig kan roeren,
Als om syn wil stipt uyt te voeren,
Gehoorsaam op syn wenk en stem:
Soo dat syn Wil geschied niet min,
Door hen die syn Gebod weer-streven,
Als die na syne Wetten leven;
Dog in betamelijken sin:
Hy werkt syn Wil uyt, onverlet
Door d'overtreders, dat is seeker;
Dog niet als Gever maar als Wreeker
Van syne eerst overtreden Wet,
Dus alle buyten spoorigheid
| |
[pagina 172]
| |
Die wy door menschen sien gebeuren,
Syn soo als Straffen Gods te keuren
Ga naar voetnoot*Van niet of swak-geloovigheid:
Gelijkt hun niet heeft goed-gedagt;
Om God als God met dank t'erkennen,
Geeft God haar over, om te rennen
Van quaad tot quaad met alle kragt.
Des zyn de boosen in dit deel
En 't heetste van haar quade werken,
Als arme lyders aan te merken,
Gevoert op 't Godlijk straf-tonneel.
Wie nu soo diep ons punt bekykt,
Vind grond tot Christelyk vergeven;
En in verdraagsaamheid te leven;
Hoe bitter ook verongelijkt:
Want eerst; hy kent die sonden dan
Voor Vrugten die den Boom betoogen:
Den doender 't voorwerp van meê-doogen,
Als die niet beters geven kan;
Tot datter God de hand aan sla;
En soo een hert koom om te wenden,
Met synen Geest daar in te senden:
Daar sugt hy om, daar wenst hy na.
Die alsoo doet, vergeeft de schuld
Ga naar voetnoot†Gelijkse Christus heeft vergeven;
En door Gods Geest met kragt gesteven,
Leert soo het Christelijk gedult;
Of liever leert verdraagsaamheid
Op d'eygen grond; want hier, is 't draagen
Vernoegt te blyven sonder klaagen,
In 's naasten hoogste onbescheid.
Merk ik dan dat my God dus toont
Hoe ongestelt hy is inwendig,
Op dat ik blyken doe uytwendig,
Dat beter Geest myn hert bewoont.
| |
[pagina 173]
| |
Soo draag ik enk'lijk niet den last;
Maar met Gods insigt soo te lesen,
Breng ik het werk daar 't dient te wesen:
Waar op het woord verdraagen past.
Deest tweeling vrugt, geen kinder-werk
Komt vaste zielen (reeds gewassen
In kennis en geloof) te passen.
O Heere! maak ons hier toe sterk!
Op dat wy Christus Heerschappy
Tot in den grond toe, regt erkennen;
En soo aan u bestier gewennen,
Dat uwen wil ons leven zy:
Wel overtuygt dat in 't gemeen
Ga naar voetnoot*Uw regt tot allen komt te strecken;
Maar dat in 't selve regt t'ontdecken,
Uw regt is over ons alleen.
|