De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijGedagten Over 2 Cor. V. 19. 20.1. GOd die in Christus was, gelijk Gods kist, de Wet,
Of wille Gods in sig verborgen hield voor desen;
Heeft 's weerelds sonden, niet de weereld toe-gewesen,
Maar al haar schuld tot last van synen Soon geset.
2. Met dat te doen bragt God de weereld (daarse stond
In vyandschap met God en weereld) tot Versoening;
Mits 's weereld schuld geboet door 's weerelds Heer voldoening,
Men Godes wil geen eysch, maar Heyls-besluyt bevond.
3. Aldus heeft God van uyt des Satans dienstbaarheid,
Waar in de weereld lag, de weereld op-getoogen;
| |
[pagina 167]
| |
Dat is, den aardsen mensch door 's Hemels Geest bewogen,
Gemaakt ten dienste Gods, soo willig als bereid.
4. Vervolgens is 't dat God soo in den mond, als 't hert,
Van yeder die gelooft, dat woord des Soons gelegt heeft,
'T welk Jesus meld als Heer, en die het spreekt tot knegt geeft
Ga naar voetnoot*Van synen mede mens, die soo genoodigt wert.
5. Dit alles was Gods doen, in den voorgaanden tyd;
Van Adam af; tot dat Gods Soon syn Geest, syn leven
Ten Paradyse sond, in 's Vaders hand gegeven:
Dus wierd den weg tot God voor 't mensdom ingewyd.
En waar toe dat? als om, van doe af, dat Gods Soon
Syn leven weder nam, de boodschap der Versoening,
Die niet aan 's menschen werk, maar aan des Soons voldoening,
Te stellen als het kern der waarheid nu ten toon.
Soo zyn wy, dien 't Geloof van Jesus wort gegunt,
(Met selfs verloochening van 't onse) te gelooven,
In 't Ampt-genootschap en de Roeping Gods van boven
Ter hoogste waardigheid gevoert: ô wigtig punt!
Soo zyn wy Priesters Gods, in plaatse van ons Hooft;
Aan d'onversoende (schoon versoende) tot Versoenders:
Als Spreekers, Bidders, en Belyders, geensins doenders.
Rampzaal'ge! die 't verwerpt, Wel Zaal'ge die 't gelooft.
Wie ons in Christus Naam ontfangt, ontfangt ons niet,
Maar Christus ja God selve in ons; en daar en tegen,
Wie ons om 't Woord versmaad, 't is soo daar meê gelegen,
Dat in ons, al dien hoon aan Christus selfs, geschied.
|
|