De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijVan de Ware kennisse onses Selfs en onses Gods.1. BY alle Zielen die maar eenige ernst betragten,
Staat vast, dat yeder God en sig regt kennen moet;
Maar, dat sulks is een vrugt van 't uytgestorte bloed
Des Nieuwen Testaments, komt weynige in gedagten:
2. Nogtans is 't seeker; want om van my selfs te spreken,
Soo 'k my na de waarheid sal begrypen, daar toe is
Myn oordeel al te swak, maar Gods getuygenis
Moet zyn myn regel, en myn Doop het sigtbaar teeken:
'T natuurlijk oordeel segt; myn hoofd met romp en leden
Myn eygen selfs te zyn, uyt-makende een persoon.
Myn Doop segt; dat ik ben een lidmaat van Gods Soon:
Aan hem gewassen (dog van Adam af-gesneden)
Om my hervormt, bekeert en heylig aan te merken;
Deelagtig aan het sap van dien Olyven-Stam,
Waar toe myn eygendom niet meer te stade quam,
Als eenig takje kan yeds tot syn enting werken,
3. Hierom is 't noodig, glat myn selven te versaken,
| |
[pagina 156]
| |
Met dat ik keur voor vals myn oordeel over my,
Op dat ik Christen, en myns Heylands Leerling zy;
Waar toe door geen bedwang der togten is te raken,
Soo alsmen doorgaans meent; want sulks kan ook een Heyden
Die van geen Christus weet, gelijk het staat bekent,
Ook alsmen tot dit punt een weynig aandagts went,
Men siet verloochnen, en bedwingen gansch verscheyden:
Het laatste onderstelt het wesen, en het poogen,
Van yeds, dat als een paard, voor 't hollen wort gestuyt;
Daar 't eerst altoos, of 't zyn, of 't poogen buyten sluyt:
Met 't geener is gestelt te houden voor een loogen!
4. 'T is dan noodsakelijk ook om de selve rede,
Dat ik op desen voet myn eygen vlees bestry:
Want mis is 't meenen, dat die stryd gelegen zy
In 't stremmen van den lust, door 't dwingen van de leden;
Neen; in het tegen-gaan van 't vals getuygenisse
Des vleesches, 't welk my steeds 't oud eygen ik vertoont,
En niet met een levend lit, daar Jesus Geest in woont,
Bestaat de Rede-stryd, tot rust van myn gewisse.
5. En by gevolg soo 'k my na waarheid sal beschouwen,
'K moet agten dat Gods Soon niet is gedood alleen
Na 't vlees, maar dat ik ben in hem gedood met een;
En dus nog Hy, nog ik een voorwerp zyn te houwen:
Te weten; om voortaan bevatbaar aan de sinnen.
Gelijk 't een kunst-penceel vertoont in Schildery
Na vlees te zyn gekent; dat denk-beeld is voorby:
Ik vind Gods Soon en my, dog in den Geest en binnen.
6. Soo staat het ook met God te kennen; want in desen
En moet ik niet met myn verstand te rade gaan:
Maar na myn Scheppers wil, my onderwerpen aan
'T getuygenis, my door den dood syns Soons gewesen.
7. Want is door Christus Dood niet met der daad gebleken,
Dat God een wesen is, dat al van eeuwigheid
Heeft door syn eygen Dood gesogt myn Saligheid?
| |
[pagina 157]
| |
Die wonder-rede quam myn Heylands Bloed te spreken:
Een waarheid door natuur niet vatbaar voor verstanden;
Want elk sig 't wesen Gods verbeeld in sulk een schyn,
Als of God door ons doen, en leed vernoegt wouw zyn,
En dus behoeftig sogt den dienst van menschen handen.
8. Daar nogtans 't God'lijk Boek, dat wy den Bybel heeten,
Door 't woord van Testament met nadruk is bekent,
Ja Christus Bloed, het Bloed van 't eeuwig Testament
Genoemt is, om ons dus Gods wil te leeren weten:
Want dees benaming selfs moet ons te binnen brengen,
Dat God geen wesen is, dat voordeel van ons sogt:
Maar 't geen ons met sig selfs verryken wouw, en wrogt
Dat groote Raad-slot uyt, door 't Bloed syns Soons te plengen.
Gods Boek dan, schoon (soo 't schynt de meeste sulks niet dorven,
Moet ik beschouwen als een schriftelijk bescheyd,
Van 't eeuwig Erf-goed door Gods loutere mildigheid
Aan my bemaakt, belooft, en wis nu aan bestorven.
9. Langs desen weg is 't ligt den sin van 't woord te vatten,
Dat in den kennis Gods, het Eeuwig leven is; Ga naar voetnoot*
Want na dat yemand God begrypt, zal hy gewis
Sig selfs gansch Zalig, of on-eyndig heylloos schatten:
Want komt hy ernstig God als eysscher te beschouwen,
Hy vind geen los-geld voor syn ziel in eeuwigheid;Ga naar voetnoot†
Maar siet hy dat hem God een Erf-goed heeft bereyd
Dat eeuwig is, hy moet sig overluckig houwen!
10. Waarom de Hoof-som ook van Gods beloftenissen
Aan Abr'ham, en zyn zaad, als 't schepsels hoogste lot,
Bevat wierd in dit woord; ik zal u zyn tot God
Jehovah die myn woord gestand doe sonder missen.
Want Hy, die 't geen hy is ontdekt door syne werken,
Wort ons tot God, wanneer Hy sig soo maakt bekent,
Dat Baäl uyt ons Geest daar in hy stont geprent
Geschopt wort, die sig als een vuur-vorst aandeed merken;
Die Baäl-God die voor Jehovah wierd genomen;
| |
[pagina 158]
| |
Nooddruftig' eysscher, om door ons te zyn voldaan:
Ga naar voetnoot*Daar God in Christus regt komt tegen over staan,
Met vergenoegt om ons te dienen hier te komen:
Die syn Ziel tot ons randsoen gaf, tot betooning
Der eyndeloosheid van syn Liefde sonder peyl;
Op dat Hy selver ons vernoegen wierd en Heyl;
En eyscht maar dat wy sulks erkennen tot belooning.
11. Hierom dan nu wort God met gansch myn Hert gebeden;
Dat door syn Geest ons langs soo meer op 't herte klem,
Dat wenschelijk begryp soo over ons, als Hem,
Verkregen door 't Geloof, niet door ons dwase reden:
Ja dat hy wil zyn woord, en Sacramenten Zegenen;
In soo een mate, dat dees kennis uyt-gebreid
Tot veelen, yeder mogt met dank en Heerlykheid,
Als Gods gezegende syn Schepper steeds bejegenen.
|