De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verrukend inval, Over de woorden, het is Zaliger te geven als te ontfangen. 1. GRoote God! wat zyt gy goed, Die uw Gaven, die uw Schatten, Die 't Geloof (geen hand) kan vatten, In ons herte dalen doet: Met ons uw getuygenisse, (Als een waarheid sonder erg) Soo te prenten in 't gewisse, Dat het gaat door been en merg. 2. 'T is voorwaar een Zaligheid, Die wy krygen in 't ontfangen, [pagina 140] [p. 140] (Met aan uwen mond te hangen) Uyt uw algenoesaamheid; Maar nog Zaliger is 't geven Uyt die volheid; want die geest, Toont sig van gebrek ontheven, Dat nog aan 't ontfangen kleeft: 3. Dat 's gesegt, het geeft wel rust Dat wy troost van u bekomen; Maar tot and're overstroomen Van die troost, geeft soeter lust; Onuytspreeklijk is 't genoegen Van een ziele, die ontmoet Ooren die sig leersaam voegen Tot het voorstel datse doet: 4. Als sy van uw deugden spreekt: Om haar even mens te leeren, Nevens haar tot u te keeren, Uyt den ramp waar in hy steekt. Ja, dan wort den Geest als dronken Van uw Geest, dat levend vogt; Door die straalen, door die vonken Als in vollen brand gebrogt, 5. Vuur dat aangeblaasen wort Van uw adem, om uw leven Oversettende, te geven Aan myn naasten, daar 't hem schort. Om syn ziele te genesen Van syn siekte, door dat woord, Dat syn leven, dat syn wesen Toont, aan elk die 't innig hoort. 6. Zaal'ge mede-deelsaamheid! Af-gedaalt uyt Gods onfermen: Kan een gever ooyt verarmen, Die Gods pond op woeker leyd? Brood en Vis in Jesus handen, Soo veel duysenden tot spys; [pagina 141] [p. 141] 'T overschot in soo veel manden: Beeld my af en werk en wys. 7. Die dan andere besproeyt, Wort selfs dauw en vroege regen; Nooyt om stof en taal verlegen, Die van boven neder vloeyt. Siet soo zaalig is het geven Boven 't krygen: want die krygt Voert een dood en werkloos leven, Als hy van Gods deugden swygt. Vorige Volgende