De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Tweede Rust. Het tweede voorts, dat ik bely, (Niet sonder lastering t'ontleggen) Is, dat ik op Jehovaas seggen, My houw verlost van slaverny: Hy heeft my uyt Egypten-lande Geleyt, en dat wel na den geest; (Myn lighaam is'er nooyt geweest,) Maar wel myn ziel in swaarder banden. Dat is geseyt; Jehova vond, My dienstbaar aan de wet der werken; [pagina 27] [p. 27] En nog te blind, om 't regt te merken: Waar van hy my tot eener stond Ontheven heeft, met my te geven, 'T Geloof en Vryheid tot een wet. 2. Te vooren was myn geest geset, Om slaafs, na Satans wil te leven: En soo 'k yeds schyn-goeds al bestond, Het most, met mynen wil te tomen, Heel lastig worden ondernomen, Waar van Jehova my ontbond: Die van myn hals dat jok geligt heeft, En my te doen myn wil en sin (Want daar bestaat de Vryheid in) Geregtigt, en met een verpligt heeft; 3. Maar Wil die my Gods Geest vertoont, Niet die my 't vlees poogt wys te maken: In desen moet ik glad versaken Myn vlees, waar in niets goeds en woont: Ik moet na 't geen myn sinnen seggen: Geen vonnis slaan in dit geval; 'T getuygnis myns Gods, dat sal Hier over tot myn voordeel leggen: 4. Sulks my voor af bevoolen wert, Eer ik yeds spreek of doe, te denken, Dat selfs Jehova, my quam schenken Een nieuwen geest, een ander hert: Dat hy aldus van lust tot sonden, Heeft door 't Geloof myn hert gekuyst; Dus ik der weereld ben gekruyst: Soo leef ik heylig on-gebonden; 5. Als die te werken ben geset; Niet uyt gebrek, nog tot versaden; Maar tot betoog van Gods genaden Uyt liefde, dat is nu myn wet: Pligt, die geen last meer, maar myn lust is: Myn slibb'ren dan, bestryd niet min [pagina 28] [p. 28] Myn eygen, als myn Scheppers sin; Gelijk 't geloovig hert bewust is. Vorige Volgende