De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijAanmerking op gewoone segging, van met het Bruylofts-kleed aan des Heeren Tafel te verschynen.SOo 't Avond-maal gelyk-men wilt, een Bruyloft is,
(Hoewel wy nergens dat in 't Evangeli lesen,)
Maar wel, het eten tot Gods Soons gedagtenis,)
Wat zal myn Bruylofts-kleed op deese maaltyt wesen?
Is 't niet den mantel van Gods Soons geregtigheid,
Door een opregt Geloof gehoorsaam aangetogen?
Die my verschynende voor Hemels Majesteyt,
Genoeg is, om te sijn behaaglijk in sijn oogen?
Maar dees Geregtigheid is eeuwig; en daarom
Wie vier-werf 's jaars dat kleed ons voorstelt als versleten,
Vergist zig al te grof, spreekt oneerbiedig dom:
| |
[pagina 21]
| |
En eyst ons 't geen sig nooyt een schepsel mag vermeten:
Te weten 't lappen, en herstellen van dat kleed,
'T welk (boven lyding) niet verslentren kan nog scheuren;
Onmogelijk dwaas bestaan! hoe derft-men soo gereed,
Door drek en slyk van 't vlees dat Godlyk wit besmeuren?
Nooyt, nooyt veroud het kleed der Bruylofts kinderen Gods;
Maar al wie niet gelooft, laat na dat aan te trecken:
Och! kendet gy de klem des Saligen Gebods,
Gy soud niet alles op de leest der twyff'ling rekken:
Soo wort het arme volk sijns Heylstands onbewust,
Van Christus afgewend, en hinkt op twee gedagten:
Waar zal myn ziel de grond oyt vinden van haar rust,
Moet ik die op myn doen, berouw of tranen wagten?
Of, op dat ik nog blyf by ons gelykenis,
Sal 't Godlijk bruylofts-kleed, myn ziel niet konnen passen,
Om waardig en met regt te treden aan Gods dis;
Ten zy eerst yder reys genêt door traanen plassen?
Geen knypend diep berouw, en suyvert ooyt het hert,
Gelijkt in Cain en in Judas is gebleken:
Indien de ziel niet door 't Geloof gereynigt wert,
Zy blyft altoos van troost en heyligheid versteeken.
Ga naar voetnoot*Ik lees de blydschap wel, van dry-werf duysent tal,
Bekeert op 't Pinxter-Feest; maar niet haar treur-gebaaren,
Wanneerse eenvoudiglijk God lovende over al,
Van huys tot huys by een om 't Brood te breeken waaren.
Hoor, ‘geen boetvaardigheid kan goed of zalig zyn
Dan uyt een regt bevat, van Gods genâ gebooren:
Wyl sonder dat, (dus segt de groote ziel Calvin,)
Geen mensch sig agten kan aan Gode toe te hooren.’
Dit ernstig overleg wort 't hans als spotterny
Befaamt (ô Paulus kyk eens op, en weest verwondert!)
Ja als een boos vergif, en snoode kettery
Voor elk in 't openbaar gedoemt, en uyt-gedondert:
O spreekers luystert eens; is sulk een doen uyt hem
Die ons geroepen heeft? staat gy als sijn Gesanten?
| |
[pagina 22]
| |
Dat segt uw last-brief niet: gebruyck u taal en stem
Om Vrede door 't Geloof in Liefde voort te planten.
Versmaat de kleynheid niet, van die u dit vermaant,
Gy wort trouwhertig met eerbiedigheid gebeden:
De schuwe achterdogt, en laat geen weg gebaant,
Om nader tot gesprek van mond tot mond te treden,
Verdraag de vryheid dan, van een geringe pen;
'T is liefdens-pligt betragt die ik u schuldig ben.
|
|