De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Wel-geschikte Voor-bereyding, Regte aansitting, wyze scheyding, Van des Heeren Avondmaal, Niet gepast na slendertaal;
| |
[pagina 17]
| |
Gelijk 't een dienaar past van 't nieuwe Testament?
Als, dat gy eerst voor af, uw oogen ernstig went,
Op 't mensdom dat gy in onwetenheid siet leggen,
En overweegt wat gy haar door uw doen moet seggen,
En dus den inhoud van uw Boodschap oversiet:
Die Voor-bereyding is betaamlijk daar toe, niet?
2. Voorts; wilt, gy sittend' aan Gods dis u niet besondigen,
Denk aan uw pligten weer van danken, van verkondigen;
Hier past geen hangend hooft, nog diepe treurigheid,
Veel min een slaafse schrik, voor 's Hemels Majesteyt;
En 't meenen dat men daar nog sal verzoening halen:
Ga naar voetnoot*Maar dank te offren, uw geloften te betalen.
Wat dan? het hert om hoog; terwyl gy drinkt en eet,
Seg; ô, myn God heb dank die uwe gunst soo breed
‘My toe-gemeten hebt, en op soo hoogen wyse,
My 't Bloed en Vlees uws Soons vergunt tot drank en spyse:
Die my door 't openen van 't Nieuwe Testament,
(Door 't Bloed des Middelaars) myn Erf-regt maakt bekent;
Tot U tot uwen Geest, tot al de Zegeningen
Die daar 't gevolg van zyn, en, onder andre dingen,
Het werk-loon uwes Soons, der Heyd'nen erffenis:
Dees Beeker, is hier van het Zegel aan uw Dis.’
Ga naar voetnoot†Seg wederom; myn God gy siet met wat gewisse,
Ik eet en drinke tot uw Soons gedagtenisse,
Dat is, dat ik zyn Dood dus doende maak bekent
Aan mynen naasten, die daar op zyn oogen wend,
Om zyn Geloof aldus te planten of te sterken:
Dat hem dit sigtbaar woord, aansette om te merken
Het selfde dat gy my geleert hebt: 't welk myn hert
Uw heeft betuygt, waar van myn doen het Zegel wert.
Siet myn Theophile dus zult gy weerdig eten
En drinken Brood en Wyn, verstandig aan-geseten.
3. En scheydend' als-men U in vrede heen doet gaan.
Wat dan? als dat gy denkt op 't geen gy hebt gedaan:
Gy hebt gedankt, gy hebt verkondigt, is't geen reden,
| |
[pagina 18]
| |
Dat gy 't verrigte dan besluyt met uw gebeden?
En siende op alle bey, uw hert verheft tot God,
En smeekt hem, dat hy geef, dat gy, die voor 't genot,
Van soo veel heyls hem daar gedankt hebt, blyk moogt geven
Van dees uw dankbaarheid, in uw gedrag en leven:
Daar na; vermits gy zyt verkondiger geweest
Van uwes Heeren dood, dat uwes naastens geest
Gewekt door dat gesigt, uw planten en begieten
Van wasdom achtervolgt, gy moogt die vrugt genieten
Aan d'ander kant; na dien uw Mede-disgenoot,
Aan-sittend u weerom vermeld heeft Jesus dood,
Met al desselfs gevolg, soo vol van vreed en vreugden;
Bid, dat dees Schildery van uwes Scheppers deugden
Uwer op nieuws vertoont, daar door de kragt der zaak,
In uw geopent hert te dieper indruk maak.
4. En eyndelijk schoon gy met danken hebt begonnen,
Dank-tuyging sal in 't slot ook plaatse nemen konnen;
Niet voor de weldaad selfs, daar stoflijk af-gebeelt,
Maar voor het middel dat uw God heeft toe-gedeelt,
Tot sterking uws geloofs; met dat hy Brood en Beker
Voor uwe oogen set, daar d'Eters met den Spreker,
'T zy sy 't verstaan of niet, u seggen door haar doen
Dat Jesus storf, en gaf zyn Ziel voor uw rantsoen.
Houd gy Theophile het Nagtmaal op dees gronden,
Een weerdig dis-genoot wort gy van God bevonden.
Wierd 't hans dit Kerk-gebaar soodanig aan-geleid,
Soo brak-men weer het Brood na d'eerste eenvoudigheid;
Geen twee drie weken tyds, tot boet, tot selfs beproeven,
En onderlinge soen, en sou men dan behoeven:
De tussen-tyd van d'een tot d'andre Nagtmaals-dag,
Gunt ons geen wisselbeurt van ruym of eng gedrag.
Dan souw geen Bruylofts-kleed, aan flenters weg gesleten.
Waar af (schoon Paulus heeft nooyt woord daar van geweten)
Tot overwalgens toe soo sterk gereutelt wert,
En tyd en ernst verquist, meer komen op in 't hert:
| |
[pagina 19]
| |
Men souw den Sone Gods (als nu) niet huychels kussen,
Soo min met Verkens-drag gemaakten honger blussen:
Want sie! 't is beter spys? nu stelt-men ons versaat,
Maar morgen, ja, wel flus, weer in berooyden staat.
Wat! 't is met God en met sig selfs den spot gedreven;
Heeft God my niet het Vlees zyns Soons tot spys gegeven?
En blyf ik hongrig nog, ja dood? wel dan is 't uyt:
Maar drift en vuur komt op, waarom ik teffens sluyt.
|