Timoteüs
was Paulus' trouwste en meest gewaardeerde medewerker (Fil. 2,19-24). Afkomstig uit Lystra, is hij waarschijnlijk in die stad onder invloed van Paulus zelf kort voor 48 christen geworden (Hand. 14,6-7; 1 Kor. 4,17). Hij was de zoon van een niet-joodse, Griekse vader en een joodse moeder. Uit praktische overwegingen - het verwerven van de gunst van de joden in Timoteüs' geboortestreek - liet Paulus hem besnijden (Hand. 16,1-3). Vanaf dat moment was hij steeds in Paulus' gezelschap of voerde hij voor hem tot 85 belangrijke opdrachten uit. Aan Timoteüs zijn twee van de drie pastoraal-brieven van Paulus gericht. Eusebius van Caesarea meldt in zijn Kerkgeschiedenis ca. 400, dat Timoteüs na Paulus' dood bisschop van Efeze was.
Legendarische, Griekse
Akten van Timoteüs, in de 4e eeuw te Efeze vervaardigd, beschrijven zijn optreden aldaar in woord en daad (wonderen) en zijn gewelddadige dood onder keizer Domitianus (81-96). In 356 is zijn gebeente uit Efeze naar de Apostelkerk in Constantinopel overgebracht. Johannes van Damascus (eerste helft 8e eeuw) zegt dat hij met onder meer Dionysios de Areopagiet (Hand. 17,34) bij de dood van Maria aanwezig zou zijn geweest. De twee aan hem geadresseerde pastoraal-brieven zijn ca. 100 door iemand die de Paulinische traditie zeer nabij stond, in naam aan Timoteüs geschreven als aan een algemeen erkende leerling en
Goudglas, 4e eeuw. Vaticaans Museum, Rome. De baardeloze, jeugdige (d.w.z. de eeuwige Logos) Jezus bekranst Timoteüs en Sixtus, van 432 tot 440 bisschop van Rome.