Nieuw Nederlandtsch caertboeck
(1616)–A. Goos, Reinier Telle– Auteursrechtvrij
[Folio *3r]
| |
Edele, Eerentfeste, wyse, hooghmogende heeren,DE Weldaden die wy, uwer Hooghmogentheden dienst ende danck-schuldige Ondersaten, soo in't algemeyn als elck bysonder, onder de niet wonderens-weerdige als gelucksalige ende van God almachtigh ten hoogsten gesegende regeringhe van uwe Hooghmogentheden ghenieten, zijn so groot ende menichvuldig, dat hy oft 'teenemael Mollen-blindt moet wesen, diese niet oogenschijnlijck en siet, ende met handen tast, ofte (dat noch veel arger is) ondanckbare, diese wel merckende niet met behoorlicke danckbaerheydt en erkent. Want om de selve als in een woordt te vervaten, van wat Natie ter weerelt can men met so goeden recht ende waerheyt seggen, dat sy beyde naer lichaem ende Ziele volcomen Vryheyt gheniete, als van ons? Ende wat isser doch dierbaerder ende onwaerdeerlijcker schat onder de Kappe des Hemels te vinden, als soodanigen gouden Vryheyt? Nu so en kan het niemanden, zijner vijf sinnen machtigh zijnde, onbekent wesen, wie ons naest den Heere der Heyrscharen dese uytgelesen Peerle verworven heeft, ende wien wy dien volgens daer voor schuldig zijn met aller eerbiedinghe te bedancken. Ick voor mijn geringe deel soo voortreffelijcken weldaet danckbaerlijck over legghende, bevinde my selven beneffens andere oprechte Liefhebbers des Vaderlandts aen den Almachtigen Godt ten voorsten, daer nae aen uwe Hooghmogentheden op het hoogste verplicht: ende also ick mijnes hantwercks een Caertsnyder zijnde, voorgenomen hebbe, so my de Heere tijd van leven ende andere gelegentheden daer toe verleent, alle de lant- | |
[Folio *3v]
| |
schappen van Evropa, mogelijck oock van de gantsche Werelt, in dit Formaet oft Besteck vervolgens af te beelden, ende te doen beschrijven, so hebbe ick, om immers eenig kleyn-teecken te geven van mijne schuldige danckbaerheyt tegens uwe Hooghmogentheden, ende Liefde tot den ghemeenen Vaderlande, mijn voorghenomen werck willen beghinnen met de Afbeeldinghe ende Beschrijvinge van de XVII. Nederlanden, ende dat niet confuselijck, soo tot noch toe, niemand te na gesproken, geschiet is, maer onderscheydentlijck, ende volghens de ordre van de Titulen ofte Eer-namen die de Princen des Huys van Oostenrijck ende Bourgoignen van de selve 17. besondere Landtschappen plachten te voeren. Welck eerste deel mijnes arbeydts ick my verstout hebbe uwe Hooghmogentheden, als tot een Nieuwe-iaer-gifte gantsch ootmoedelijck ende onderdanichlijck op te offeren, ende onder haren hoogloflijcken ende wijdtberoemden name te laten uytgaen, biddende, gelijck uwe Hooghmogentheden een welgevallen hebben gehadt aen de groote ende voortreffelijck wercken van wylen myn Cousyn ende eerste Leer-meester Ivdocvs Hondivs zaliger ghedachte, ende andere in dese niet min eerlycke ende nutte als cierlycke ende vermakelycke kunste der Geographie hervarene ende wel geoeffende Mannen, dat zy haer oock alsoo willen aengenaem laten wesen dit proefstuck ende eerste beginsel van den voortgangh by my tot noch toe in de selve kunste ghedaen, niet so seer siende op de geringheyt des geschencks, als wel op de goede genegentheyt die ick hebbe om uwe Hooghmogentheden alle schuldige eere ende dienst te bewijsen. De Almachtige, Alwyse ende Algoede Godt bestiere ende segene langs hoe meer uwer Hoogmoghentheden goedertierene ende voorsichtighe regeringhe, tot grootmakinghe zijnes allerheyligsten ende hoowaerdigsten Naems, stichtinge ende handthavinge der Kercken zijnes welgeliefden Soons IESU CHRISTI onses Heeren, ende onser Zielen ende Saligheyt, Amen. Gheschreven t'Amsterdam den eesrten Ianuarij des Iaers 1616.
uwer Hooghmogentheden Aller-ootmoedigste Dienaer
Abraham Goos. |
|