| |
| |
| |
Charles Dickens A Christmas carol
'Dickens' is een begrip geworden dat men te vaak en te uitsluitend associeert met postkoetsen, landelijke herbergen, kerstmisatmosfeer en knappende haardvuren. Hij is ongetwijfeld, ten dele, de 'dichter' van het goede leven en van de humor. Maar hij is ook, en voor een veel groter deel, de 'dichter' van de sloppen van Londen, de getuige van de sociale wantoestanden tijdens het begin van het industriële kapitalisme. De melodramatische intermezzi, die al zo schril contrasteren met de onbezorgde leukigheid van de Pickwick-papers, krijgen in het latere oeuvre een vollere klank: het sombere, het lugubere, de vereenzelviging met sadisme en lijden zijn motieven die steeds meer aandacht opeisen.
Het wonderbaarlijke van Dickens is dat hij met een conventioneel inzicht in de menselijke natuur een sortering van levende mensen heeft gemaakt, zoals alleen de grote 'scheppers' in de romanliteratuur dat gekund hebben. Deze Engelsman was geen eersterangs psycholoog zoals enige van zijn Franse en Russische tijdgenoten waren. Men krijgt uit zijn soms vlakke, geïdealiseerde vrouwenfiguren, uit zijn op één enkele tic levende mannelijke karikaturen vaak de indruk dat hij zelfs niet beschikte over de gewone mensenkennis, die een inzicht in de samengesteldheid van karakters en de betrekkelijkheid van een oordeel erover omvat. Dickens werkt met de psychologische conventies van zijn tijd: de nobele natuur en de schurk, de vertrapte onschuld en de loyale grappenmaker, de ijdele, de domme en de misdadiger. Wat deze onmogelijke figuren aanvaardbaar en zelfs onvergetelijk maakt, is dat men ze ziet leven, dat ze zijn opgenomen in een groot bewegend geheel van gebeurtenissen, daden en gesprekken. Denkt men over deze mensen na, dan zijn zij onbestaanbaar, maar leest men hun avonturen, dan heeft men deel aan hun bestaan. Tegenover de evidentie verliest iedere redenering haar bewijskracht.
| |
| |
Een schrijver in de gangbare moderne opvatting is iemand die een bepaalde kritiek des levens meedeelt, die gestalte geeft aan zijn eigen inzicht omtrent het wezen van de mens en zijn lot in de wereld. Als een schrijver in deze zin moet men Dickens niet in de eerste plaats zien. Hij is vóór alles een verteller, een man die de verveling verdrijft met onderhoudende trucs. Hij is verwant aan de variété-artist, wiens hoofddoel is: verbluffen, boeien, het publiek vasthouden, zodat het geen gelegenheid krijgt tot zichzelf te komen of de zaal te verlaten. Dickens is de echte artist van de vertelling, de man die de trucs van het 'make-believe', het netecht, beheerst. Het probleem van de psychologische waarheid bestaat voor hem niet. Hij heeft alleen te maken met de problemen van arrangement en belichting, van voordracht en effect. Dat is ook de reden, geloof ik, dat men zich in zijn wereld zo volkomen verliezen kan, dat men, ondanks wijdlopigheden die wanhopig kunnen maken, zozeer door deze boeken geabsorbeerd kan zijn.
Dickens hoort ook duidelijk thuis in de 19de eeuw, waarin de burgerij die weinig door plichtplegingen en societyleven in beslag werd genomen, eindeloos veel vrije tijd beschikbaar had en ernaar snakte zich die te laten afnemen door een verteller die van hun saaie levens iets betoverends wist te maken. Zijn romans verschenen in afleveringen of in weekbladen. Terwijl die publikatievorm enerzijds verantwoordelijk is voor het arrangement - iedere aflevering moest een zelfstandige voldoening geven, een eigen climax bezitten - is hij anderzijds bevorderlijk voor de eindeloosheid en de uitweidingen, die de vrees van de schrijver en van zijn lezers uitdrukten dat het verhaal te spoedig uit zou zijn.
De boeken van Dickens onderscheiden zich van andere colportage-romans uit zijn tijd niet alleen door het kunstenaarschap van de auteur, maar ook door het onderwerp. Het is niet slechts de virtuositeit, de levendigheid en de geraffineerd geëxploiteerde emotie die Dickens onderscheiden van zijn collega's. Het is vooral zijn nieuwe onderwerp: het leven van de kleine burgers en van de 'underdogs' der samenleving, dat bij schrijver en publiek machtige emoties ontketende, even nieuw als de sociale toestanden waarop zij betrekking hadden.
Met A Christmas carol slaagde hij erin de gunst van het publiek
| |
| |
terug te winnen, die hij door zijn Pickwick papers had gekregen, maar met Martin Chuzzlewit niet had kunnen handhaven. Weinig verhalen in de literatuur zijn zo populair en weinig verhalen met zo'n grote populariteit zijn zo gebrekkig als dit. Laten wij ons niets wijsmaken: als het vandaag voor het eerst zou verschijnen te midden van de overvloedige boekenproduktie van de maand december, zou de literaire kritiek er weinig aandacht aan schenken. In de meeste bladen zou met een korte, welwillende aankondiging van dit 'kerstlied in proza' met zijn suggestieve ondertitel 'een spookverhaal van kerstmis' worden volstaan.
Hier en daar zou op verwijtende toon worden gesproken over de ongeloofwaardige psychologie en er zouden enige diepe zuchten geslaakt worden over de mierzoete stichtelijkheid van de strekking. Enkele recensenten zouden misschien van hun instemming met die strekking doen blijken, maar daarbij niet verzuimen de schrijver te kapittelen voor zijn verheerlijking van de materiële genoegens van het kerstfeest. De heer Dickens, zou men in sommige Nederlandse bladen kunnen lezen, voert een eerbiedwaardig en ter gelegenheid van kerstmis zeer geëigend pleidooi voor christelijke naastenliefde, maar het heeft ons bedroefd dat hij aan deze ware kerstgeest een onchristelijke aandacht voor eten en drinken verbindt. Hoe is het mogelijk dat de hoogste Charitas met dezelfde lyriek als het laagste gezwelg wordt bezongen?
Het lezende publiek volgt met een verkwikkende eigenzinnigheid zijn eigen voorkeur. Ook een hedendaagse Christmas carol zou een goede kans maken tot de best verkochte boeken van de maand te gaan behoren. Wat de mensen in dit verhaal aantrekt, is juist die combinatie van naastenliefde en feestelijk smullen die erin verheerlijkt wordt. Wat de lezer van A Christmas carol bijblijft, ook als hij de details van de geschiedenis vergeten is, hangt immers juist samen met die sfeer van weldadige overvloed, van behaaglijk genieten als een feestelijke verovering op de schrielheid en de kou.
De kerstsfeer van dit verhaal bestaat alleen in tegenstelling tot de kou, de duisternis, de sneeuw en de mist van een onherbergzaam klimaat. Het is die ijzigheid die ook bezit heeft genomen van de vrekkige Scrooge, de schraperige vrijgezel, wiens hart een
| |
| |
ijsklomp is. Dickens' kerstlied is een soort mythe, die laat zien hoe zo'n ijsklomp smelt. Wat de zelfzuchtige Scrooge ontbreekt, is een concrete fantasie, een bewuste voorstelling van het lot van anderen en van eigen verleden en toekomst. De geesten die hem komen bezoeken, doen niets anders dan hem confronteren met de realiteit. Zij laten hem zien hoe het toegaat bij de armen, hoe hij zelf geweest is en hoe eenzaam en onbetreurd hij sterven zal, als hij zo blijft.
Psychologisch is de verandering die Scrooge daardoor ondergaat, absurd. Deze afschuwelijke, emotioneel verschrompelde vrek wordt in één nacht de vrolijkste, weldadigste van alle mensen.
Dickens deinst er niet voor terug de slechtheid van Scrooge op Christmas Eve even karikaturaal te maken als zijn goedheid op de kerstochtend. De gevoelloze booswicht, die kerstmis 'humbug' noemde, is omgetoverd in een warmhartige weldoener en een overtuigd feestvierder: een beschavingsmythe, die het contrast verbeeldt van koude door domheid, met warmte door inzicht.
Dickens' verheerlijking van het 'heidense' in het kerstfeest, van het Engelse 'making merry', is geen aan de tijd gebonden contrast met de honger. De gans, de plumpudding en het bier waren voor hem even wezenlijke waarden als het warme hart. Zijn sociaal christendom heeft geen enkele relatie met ascese of soberheid. En dat is, lijkt mij, wat de lezers van A Christmas carol altijd beseft hebben: Scrooge is een onwerkelijk symbool, de geest van Marley is een griezelig bedenksel ter verhoging van de gezelligheid, maar het plezier-in-het-plezier is reëel. Het is een overmoedige, uitdagende vitaliteit die ja zegt tegen de geneugten van het leven wat aan dit verhaal zijn vaart en zijn baldadig woordgebruik heeft gegeven, dat men ook voor gezwollenheid zou kunnen houden.
De veronderstelling dat A Christmas carol vandaag zou kunnen verschijnen, is evenwel niet te handhaven als men let op de achtergronden van Dickens' sociaal sentiment. Toen hij dit verhaal schreef in 1843, was niet alleen het contrast tussen de koude duisternis van de winterse stadsstraten met de behaaglijkheid van de met kaarsen en met vlammende open haarden verlichte
| |
| |
binnenkamers groter dan tegenwoordig, maar ook de tegenstelling tussen armoe en rijkdom veel schrijnender. Het was de tijd van de grofste sociale misstanden, van een werkelijk uitgebuit, hongerig proletariaat tegenover een kleine klasse die in welstand leefde. Het was de tijd waarin meer dan ooit de rijken uit zelfbehoud de ogen sloten voor de ellende der armen, voor de mishandeling van de kinderen, die in mijnen en fabrieken moesten werken.
Het hele oeuvre van Dickens is ondenkbaar zonder dit sociale protest. De gevoelsbasis van A Christmas carol is dezelfde als van het Communistisch manifest. Het doet alleen geen beroep op de verdrukten, maar op de verdrukkers.
Dickens was geen socialist. Zonder een uitgesproken maatschappelijk revolutionaire gezindheid was hij wel steeds in de ban van het daarbij behorende sentiment. Hij was bezeten door zijn meeleven met verdrukking en ellende. Vooral de ondraaglijke situatie van het mishandelde kind obsedeerde hem en de weerslag daarvan in zijn werk is veel meer in de gevoelstoon te vinden dan in een verstandelijk aanvaard besluit tot actie. In dit opzicht is hij verwant aan Dostojewski, dat de menselijke misère hem te groot en te fundamenteel voorkomt om er met structurele hervormingen aan te kunnen dokteren. In geestelijk opzicht is Dickens een middenstander die niets aan de sociale orde wil verwrikken; in emotionele zin kan men hem een revolutionair noemen, die een pleidooi voert voor een menselijke benadering van 'het volk'.
| |
Barnaby Rudge
Barnaby Rudge is zeker niet Dickens' meesterwerk. Het is grotendeels onvervalst melodrama en de karaktertekening vertoont zijn gewone hebbelijkheden van overdrijving en effectbejag, terwijl het aandeel van de humor, bij hem nooit helemaal afwezig, geringer is dan in zijn andere boeken uit die tijd. Maar het verdient toch bijzondere aandacht, omdat het een van de weinige getuigenissen is van zijn revolutionair sentiment. Hij is er ook veel langer aan bezig geweest dan aan zijn meeste andere boeken. De intrige is gecompliceerder dan gewoonlijk bij hem het geval
| |
| |
is. Het is bekend dat Edgar Allan Poe een van de weinigen was die tijdens de feuilletonsgewijze publikatie van de roman heeft kunnen raden hoe alles in elkaar zat. Maar deze verwikkeldheid is bij een geboren improvisator als Dickens was geen onvermengde aanbeveling. De spontaneïteit van de inventie, anders zijn sterkste kant, is er ongetwijfeld door geschaad. Daar staat tegenover dat hij hier een uitdrukking zocht voor diepere emoties en voor zover hij in Barnaby Rudge minder dan in zijn beter geslaagde boeken optreedt als de geniale variété-artist van de vertelling, komt hij er meer uit te voorschijn als schrijver, d.w. z. als criticus van het leven.
Dit boek is in zekere zin een historische roman. Het onderwerp wordt gevormd door de anti-katholieke relletjes die in 1780 in Londen plaatshadden, de z.g. Gordon-riots. Gedwarsboomde huwelijken, de vete van twee edellieden, een lugubere misdaad en de spookachtige terreur van de opgejaagde bedrijver ervan zijn daarop min of meer vernuftige wijze doorheen gevlochten. Maar de schrijver concentreert zich toch op de opstandige beweging uit de 18de eeuw, op het opgezweepte protestantse fanatisme en vooral ook op de bewegingen van de massa, de 'mob', die hij als een huiveringwekkend, vernietigend monster afbeeldt.
Nu heeft de oproerige beweging van 1780 inderdaad afmetingen aangenomen die uit de aanbieding van een verzoekschrift aan het Lagerhuis, waarin aangedrongen werd op intrekking van een wet die de achterstelling van de katholieken had opgeheven, nauwelijks zijn te begrijpen. Niet alleen kerken en woningen van rooms-katholieken zijn geplunderd en verbrand, maar ook de gevangenis van Newgate werd in brand gestoken. Van andere gevangenissen werden de deuren geopend. De Bank of England en andere publieke gebouwen werden aangevallen. Londen was enkele dagen in de macht van de 'mob'. Als men deze voorvallen leest, hetzij in de geschiedrelazen, hetzij in de kleurige en plastische weergave die Dickens ervan geeft, wordt men sterk herinnerd aan de volksbeweging waarmee de Franse revolutie gepaard ging. Men vervange slechts de naam Newgate door Bastille om in te zien dat negen jaar vóórdat in Parijs de massa in beweging kwam, een Engelse revolutie enkele dagen mogelijk scheen. (De historici weten natuurlijk wel en kunnen precies uitleggen waar- | |
| |
om het in het ene land niet en in het andere wel tot een echte revolutie kwam. Zij begrijpen alles, achteraf.)
Hoe duister deze Gordon-riots overigens gebleven zijn, men is het er algemeen over eens dat een dieperliggende ontevredenheid dan de Catholic Relief Act van 1778 kan hebben opgewekt, aan deze uitbarsting ten grondslag moet hebben gelegen. Men spreekt dan gewoonlijk over ongeduld over het voortduren van de oorlog met Amerika en over afkeer van koning George iii.
Voor Dickens moet het oproer sterk gekleurd zijn door de chartistenbeweging, die zich in de jaren voorafgaand aan de verschijning van dit boek (1841) begon te ontwikkelen. De agitatie voor algemeen kiesrecht en vertegenwoordiging van de arbeiders werd aangewakkerd door de crisis van 1840, toen de werkloosheid in de textielindustrie stakingen en relletjes veroorzaakte. Het oproer van 1780 krijgt zo een algemene betekenis. Dickens is een tegenstander van de revolutie, maar hij geeft een waarschuwend beeld van wat er gebeurt als de ontrechten en de kwaadwilligen gezamenlijk gaan optreden. Ofschoon hij geen doekjes windt om zijn sympathie, die geheel en al is bij de katholieke minderheid, vervolgd op grond van haar geloof, en hij een afzichtelijk beeld schetst van protestants fanatisme en bigotterie, is hij met zijn hart toch wel dicht bij de opstandigen, die veelal reageren op persoonlijke misère en onrecht.
Naast de fanatieke anti-papist Lord George Gordon en zijn laaghartige, hypocriete secretaris ontwerpt Dickens een reeks van rebellen die ieder een ander soort van rancune en opstandigheid vertegenwoordigen. De leerjongen Simon Rappertit, die een geheim genootschap van Ridders-leerjongens heeft georganiseerd dat voornamelijk tegen de Bazen is gericht, is de zoveel mogelijk in het kluchtige getrokken karikatuur van de revolutionaire arbeidersbeweging. Eerst in Hard times (1854) en A tale of two cities (1859) kon Dickens voor de grieven van de arbeiders wat meer begrip opbrengen.
Zijn sympathie is duidelijk bij het mauvais sujet Hugh, de atletische natuurmens, een typisch-romantische verheerlijking van de brute analfabeet. Een van de aanleidingen tot het schrijven van het boek, heeft de schrijver verklaard, was de terechtstelling van een ongehuwde moeder die, door haar aristocratische vriend
| |
| |
in de steek gelaten, valse bankbiljetten was gaan uitgeven om voor haar kind te kunnen zorgen. Dickens maakt nu van dit in onrecht geboren natuurlijke kind zijn woeste natuurmens Hugh. Hij wordt een van de leiders van de opstand. In zijn dood aan de galg ('de zwarte boom waarvan ik de gerijpte vrucht ben') is vooral de romantische aanklacht tegen de maatschappij die dit boek behelst besloten.
De hoofdpersoon, Barnaby Rudge, is een achterlijke jongen, van nature 'goed', zoals Hugh van nature 'slecht' is. Hij is idioot geworden, wordt te verstaan gegeven, door de verschrikkelijke misdaad die zijn vader tijdens de zwangerschap van zijn moeder heeft begaan. Deze pathetische figuur, ook van een natuurmens, gesierd met bloemen en pieken, wordt argeloos door Hugh meegesleurd in de opstand. Vergezeld van Grip, de pratende raaf die wijzer is dan hij (een portret van de raaf die Dickens zelf bezeten heeft en waarschijnlijk het model voor Poe's 'Raven'), symboliseert Barnaby het 'idiote', onmondige volk, gescheiden van zijn verstand, dat uit de misère door geringe aanleidingen gemakkelijk tot opstand komt.
Onder de romantisch-menslievende emoties die Dickens in dit aan de revolutie gewijde boek heeft gelegd, vindt men een nog persoonlijker thema. Toen de schrijver twaalf jaar was, werd zijn opvoeding plotseling onderbroken door de arrestatie van zijn vader, die voor schulden in de gevangenis werd gezet. Hijzelf moest toen etiketten gaan plakken op schoensmeerflesjes en dit is een vernedering geweest voor de eerzuchtige jongen, waarvan volgens Edmund Wilson de echo in zijn oeuvre telkens is terug te vinden. In elk geval is het duidelijk dat de aanval en het in brand steken van de gevangenis door hem beschreven is met meer dan gewoon enthousiasme. Ook is het opmerkelijk dat het motief van de vader die onrecht pleegt jegens zijn zoon in drie verschillende zettingen in dit boek voorkomt. Door de schuld van hun vaders verliest de een (Joe Willet) zijn arm, de tweede (Barnaby) zijn verstand en de derde (Hugh) zijn leven. Indien het revolutionair sentiment van Dickens verstikt is door zijn ordelievende middenstanders-mentaliteit, dan is het in deze drievoudige formule 'goede zoon contra slechte vader' toch nog terug te vinden.
|
|