| |
| |
| |
Iwan S. Toergenjew Roedin
Toergenjew heeft niet het formaat van zijn tijdgenoot Dostojewski of van de iets jongere Tolstoi, maar behalve het ene meesterwerk dat hij heeft geschreven (Vaders en zonen) zijn toch ook de andere romans en verhalen de moeite waard. Men ontmoet er een tastende, maar aandachtige psycholoog in die veel dichter bij de gangbare mensenkennis staat dan Dostojewski die een soort van borende analyse van zichzelf en een voortdurend experimenteren met eigen mogelijkheden als methode had. Toergenjew had meer aandacht en gevoel voor de buitenwereld en daarom, lijkt het, is er in zijn waarneming ook veel meer conventioneels. Observatie betekent nu eenmaal voor het grootste deel dat men herkent wat men heeft leren zien, dat men de verschijnselen vangt in klaarliggende interpretaties.
Tegenwoordig ziet iedere romancier, of hij wil of niet, volgens de door Freud aangegeven lijnen. Hij ziet frustraties, ambivalenties en Oedipuscomplexen, waar een vorige eeuw kwijning, verzuurdheid en toewijding ontwaarde. Bij Toergenjew ontmoet men nogal wat 'types', het zuivere, edele meisjes (afstammelinge van Poesjkin's Tatyana), de nietswaardige salonjonker, de ruwe, maar eerlijke grondbezitter, enz.
Een belangrijk deel van zijn werk is conventioneel-romantisch. Maar met zijn dichterlijke gevoeligheid heeft hij hier en daar toch iets gezien dat van hem zelf is. Zo komt men bij hem nogal eens scherp getekende portretten tegen van zelfzuchtige vrouwen van middelbare leeftijd, slinkse en zoetsappige tirannen die mooi weer spelen in hun rijke salons. Uit de biografische bijzonderheden die van de schrijver bekend zijn, mag men concluderen dat men hier met portretten van zijn moeder te maken heeft. En dan zijn er ook oude, misantropische zonderlingen, waarin Toergenjew zijn sterk ontwikkeld gevoel voor 'nederlaag' heeft geprojecteerd die tot zijn eigen ervaringen hoorde. Conventioneel-romantisch, maar toch ook met een persoonlijke intensiteit be- | |
| |
keken, is bijvoorbeeld de oude, gebogen gestalte van de Duitse pianoleraar in Het adelsnest, een symbool van tot niets gereduceerde kunstenaarsaspiraties, een verachte lakei, met het hoofd vol Bach en Händel.
Toergenjew's psychologie was een produkt van zijn levensgevoel dat pessimistisch was, Schopenhaueriaans, maar het was een pessimisme dat zijn klimaat vooral in de zomer vond. Hij meet het leven steeds aan de beste omstandigheden: de bossen en de velden in de zomer, het warme, door de zon gestoofde buitenleven en in overeenstemming daarmee heeft hij voor de mensen vooral veel mildheid. Als hij een karakter portretteert dat hij wil veroordelen, draagt hij zoveel ontlastend materiaal aan, dat zijn vonnis onzeker wordt en naar vrijspraak neigt. Dat is bijvoorbeeld het geval met Roedin, de hoofdpersoon uit de gelijknamige roman, die zijn eersteling was.
Als roman is het boek zwak en nog zonder de ambachtelijke verfijning die hij in later werk aan de dag legt. Maar als psychologisch portret van een personage is Roedin kenmerkend voor Toergenjew's schrijverschap. Het is een behoedzame worsteling om een man die hem fascineerde en ergerde, los te wikkelen uit een conventionele kijk en hem onder een eigen gezichtshoek te vangen.
Roedin is een portret van Toergenjew's jeugdvriend, de anarchistische voorman en revolutionaire agitator Bakoenin. En omdat er zoveel meer van deze avonturier bekend is dan Toergenjew hier meedeelt (en meedelen kon, want een deel van zijn loopbaan valt na het verschijnen van het boek) kan men aan zijn karakterschets zien, hoeveel gemakkelijker een moderne romancier het zou hebben met zijn Freudiaanse categorieën, maar ook hoeveel grover en algemener een scherpe klinische diagnose kan zijn dan Toergenjew's blinde, maar omzichtige benadering.
In Edmund Wilson's To the Finland Station komt een portret van Bakoenin voor dat geheel gebaseerd is op E.H. Carr's biografie. Op grond van die gegevens - jeugdliefde voor een zuster en seksueel onvermogen - heeft Wilson de termen vlak bij de hand: impotentie op grond van het incest-taboe. De revolutionaire activiteit van Bakoenin wordt dan ook verklaard als een voortgezette opstand tegen de vader, een prolongatie van de geïdealiseer- | |
| |
de jeugd met zijn geheime clubjes en een compensatie van zijn seksueel tekort.
De causaliteit van deze feiten bestaat voor Toergenjew natuurlijk niet en toch is het beeld dat hij van 'Roedin' geeft als prater, als vriend, als salonfiguur, als werver ook naar vrouwen voor wie hij op het beslissende moment terugdeinst, veel sterker geïndividualiseerd, hoe onvolledig dit portret ook is en hoezeer ook ontdaan van een herkenbare politieke activiteit. Toergenjew stopt zijn sujet in heel andere, hem bekende categorieën: die van de overbodige mens, de misschien van Byron stammende, door Poesjkin in Rusland geïntroduceerde ontwortelde edelman (Onegin), die ook bij Gontsjarow en Dostojewski zulke scherpe contouren zou krijgen.
Het Europese rationalisme en de Franse revolutie waren dodelijk voor de intellectuele elite van de feodale Russische wereld. Zodra de vensters naar het westen opengingen, werd de geprivilegieerde en geïsoleerde positie van de Russische grondbezitter (die ook de daarbij behorende boeren 'bezat') onhoudbaar. Daarmee werd voor hem iedere positie onhoudbaar. De hele 19de eeuw door zijn de veranderingen, de hervormingen bij de intelligentsia aan de orde, maar tegelijkertijd duikt de gedachte van de doelloosheid, van de 'overbodigheid' op. Door te hervormen zaagt men de tak weg waarop men zit. Toergenjew plaatst zijn Roedin in deze familie van Russische ontwortelden. Hij is niet een filosoof van de overbodigheid, maar een slachtoffer ervan, iemand die telkens andere functies en bedoelingen bedenkt, maar niets afmaakt, niets verwezenlijkt. Al zijn rumoerige en temperamentvolle bevliegingen hebben plaats in een luchtledig. Roedin is de man van de frase, die tevergeefs bevrediging zoekt in woorden, plannen, gestes; een charlatan, maar te goeder trouw en met dapperheid ook overal waar hij niet afknapt. Toergenjew laat hem ter wille van zijn compositie sneuvelen op de barricaden in Parijs in 1848, zwaaiend met een rode vlag...
Roedin is maar een halve Bakoenin, maar toch, gezien tegen deze achtergrond, een duidelijker component van de Russische revolutie dan hij is als men hem alleen beplakt met dieptepsychologische etiketten. Er wordt, geloof ik, ook in de heden- | |
| |
daagse politiek van de Sowjet-machthebbers het een en ander begrijpelijk, als men het karakter van Marx' grote tegenspeler als een blijvende Russische trek ziet. De meedogenloze, praktische immoraliteit, die ook bij Bakoenin zo gemakkelijk aan de frase ontsnapte, beheerst vaak hun gedrag, terwijl ook de angst voor het Bakoenistische onsystematische gezwets, dat uitloopt op desorganisatie en chaos, zich in hun krampachtige 'wetenschappelijkheid' openbaart.
Dat is dan, als men wil, Toergenjew's actualiteit. Overigens heeft Roedin, evenals de liefdesgeschiedenissen Het adelsnest en Aan de vooravond veel dat verouderd aandoet en dat vooral genietbaar is als vooroefening van Vaders en zonen, de klassieke roman van de strijd der generaties, die ook in talrijke episoden en als sfeerbeschrijving subliem is.
Meer dan bij Tolstoi en Dostojewski het geval is, wijzen de geschriften van Toergenjew terug naar hun schrijver als een beminnelijk mens, aan wie men in vriendschap denkt om de dichterlijkheid en de noblesse van zijn levensgevoel. Hijzelf was tenslotte op een heel andere manier dan Roedin en de ambitieuze kleinburger Bazarow van top tot teen een 'overbodig mens', een onaangepaste: een fraseur die streed tegen de frase.
| |
Jagersverhalen / Rook / Nieuwe gronden
Toergenjew was van nature afkerig van politiek. Hij had geen ambitie om in de ambtelijke wereld een rol te spelen en zijn persoonlijke situatie in de maatschappij verschafte hem geen enkele prikkel tot revolutionaire activiteiten. Door zijn milde aanleg was hij voorbestemd om te behoren tot de z.g. 'berouwvolle edellieden', d.w.z. tot die 19de-eeuwse Russische landbezitters die progressieve theorieën verkondigden en intussen schoorvoetend maar royaal van hun lijfeigenen leefden. Zo vindt men Toergenjew ook vaak afgeschilderd: een gevoelig, liberaal man met sympathieën voor de radicale en revolutionaire bewegingen van zijn tijd, maar die als het erop aankwam toch altijd aan de zijde van het wettig gezag stond.
Ik geloof dat men hem onrecht doet door hem zo te klasseren.
| |
| |
Men kan al wel zien aan het satirische portret dat hij in Nieuwe gronden van zo'n vooruitstrevende grondbezitter heeft getekend, hoezeer Toergenjew zich van de hypocrisie, van de fundamentele kwade trouw van dit soort liberalisme bewust was. De heer Sipjagin kan zich zijn progressieve ideeën heel goed veroorloven zolang zij stroken met zijn politieke ambities. Hij is de aristocraat die is toegetreden tot een volkspartij om achter een rookgordijn van woorden de behartiging van zijn persoonlijke belangen te kunnen combineren met de bescherming van zijn groepsprivileges. Mensen als Toergenjew moeten wel afkeer van de politiek voelen, omdat de Sipjagins, op wie zij lijken maar van wie zij in een beslissend opzicht verschillen, er succes mee hebben.
Niettemin hebben al zijn romans en vele van zijn verhalen een politiek thema. Wij weten vooral sinds de publikatie van David Magarshack's biografie hoezeer persoonlijke jeugdervaringen van de schrijver ten grondslag liggen aan de politieke stellingname die al in de Jagersverhalen aanwezig is. Zijn moeder, een gierige zelfzuchtige potentate, heeft haar kinderen niet alleen hard en liefdeloos opgevoed, maar hen aan een stelselmatige achtervolging onderworpen. Eerst met haar dood, toen Iwan 32 was, kwam de bevrijding, maar intussen hadden de wreedheid en de willekeur van haar bewind zijn karakter gevormd.
Door de Jagersverhalen, op het eerste gezicht charmante schetsen van landleven en liefde voor de natuur, loopt een rode draad van krachtige verontwaardiging over de gezagsverhoudingen. Toergenjew verheerlijkt de boeren niet op een sentimentele manier. Hij gaat ten opzichte van deze mensen vooral realistisch te werk, maar zijn sentiment richt zich tegen de landheren, tegen hun beschikken over de levens van anderen. De conclusie wordt nergens getrokken, misschien om de censuur te ontzien, misschien ook op artistieke gronden, maar deze meesterwerkjes van 'understatement' werken daardoor des te sterker.
Ook de suggestie van geluk, van een eenzaam melancholiek geluk, die gelegd is in de beschrijvingen van het landschap, van lichtval en geuren in bossen en velden, is beïnvloed door de gedachte, die ook onuitgesproken bleef, dat men tussen de bomen een toevlucht moet zoeken voor de kwaadaardigheid van de
| |
| |
menselijke verhoudingen. De Jagersverhalen hadden wel degelijk het effect dat zij propaganda maakten tegen de lijfeigenschap. Het is bekend dat de latere tsaar Alexander ii onder de indruk was van de lectuur van dit boek. De emancipatie van de boeren, waartoe hij in 1861 besloot, kan erdoor zijn bevorderd.
Na de dood van zijn moeder schrijft Toergenjew het verhaal 'Moemoe'. De wrede, bedilzieke grondbezitster, die in de Jagersverhalen nog uit de verte zichtbaar was ('Het kantoor'), wordt hier ten voeten uit geportretteerd. Men krijgt uit dit verhaal de indruk van Toergenjew's haat jegens zijn moeder en van zijn angst voor het kwaad dat hij in haar belichaamd zag. Toch moet ook iets in haar grillige tirannie hem onontbeerlijk zijn geworden. Hij heeft zich immers intussen verzekerd van een nieuwe meesteres, de zangeres Pauline Viardot, die jarenlang zijn platonische vriendin was - de dame was al getrouwd - en die hij door Europa volgde als een hondje. Toen hij na vele jaren trouwe dienst als huisvriend tenslotte tot amant werd bevorderd, bedroog zij hem prompt met Ary Scheffer, die haar portret schilderde. Ook in deze verhouding, die Toergenjew's leven vulde en vergiftigde, was hij het slachtoffer, niet in staat zich te verzetten of zich te doen gelden, lange tijd zelfs niet om te vluchten.
Voegt men aan deze personalia zijn vriendschap toe voor de jonggestorven radicale criticus Belinski, dan zijn de belangrijkste thema's van Toergenjew's romans en verhalen aangeduid. Er is het thema van het kwaad dat onoverwinnelijk is, van de zwakke tedere held die zich uit de voeten maakt, van de dominerende magnetische vrouw, door wie de held wordt verleid (Irina in Rook) en voor wie hij het ideale meisje, het lieve eenvoudige zuivere zieltje in de steek laat. En er is het thema van de twee vrienden, de ene sterk, actief, maar jong stervend,de ander zwak, edel, goedwillend, maar onhandig. Dit tweetal is al te vinden in Toergenjew's eerste verhaal 'Andrej Kolosow' (uit 1844). Het keert o.a. terug in 'Twee vrienden' (1853) en het beheerst de roman Vaders en zonen (1861).
Ook Toergenjew's politieke positie kan uit zijn particuliere situatie worden afgeleid. Zijn vaste uitgangspunt is zijn afkeer van de gezagsuitoefening over mensen, die hij uit zijn moeders tirannie had overgehouden. Zijn natuurlijke reactie is het uit- | |
| |
spreken van die afkeer in zijn verhalen en er zich aan onttrekken door er vandoor te gaan. Dat heeft hij dan ook ijverig gedaan. In Rusland heersten dwingelandij en censuur; Toergenjew bracht het grootste deel van zijn leven in het buitenland door, in Baden-Baden en in Parijs. En verder heeft hij zich in zijn romans stelselmatig beziggehouden met een onderzoek naar de politieke mogelijkheden voor Rusland.
Roedin is de revolutionair die te gronde gaat aan een overvloed van frasen en plannen en een tekort aan daden en zorgvuldige organisatie. In Het adelsnest is Lawretski de man die terugkeert uit West-Europa, maar die niet kan trouwen met het Russische meisje omdat hij aan het onheil uit het Westen gebonden blijft. In Aan de vooravond treedt een werkelijke actieve held op: Insarow die de Turken uit Bulgarije verdrijft. Maar dit is een bevrijdingsoorlog, geen revolutie. In Vaders en zonen is de nihilist Bazarow een revolutionair zonder programma. Men zou kunnen zeggen: hij is het prototype van de inhoudloze opstandigen die in Engeland worden aangeduid als de 'boze jonge mannen'. Op overeenkomstige wijze is de vulgariteit van Bazarow een protest tegen een hol geworden beschaving. De teleurstelling die de Europese revolutie van 1848 opleverde, leidde in Rusland tot een concentratie op het eigen wereldje, d.w.z. tot slavofilie en populisme. Op dezelfde manier geeft onze koude oorlog een nieuwe prikkel aan Engelse insulaire neigingen. I like it here (van Kingsley Amis) zou de titel kunnen zijn van een populistische roman uit het Rusland van 1860.
Toergenjew beschreef de verschillende soorten revolutionairen zonder de haat die Dostojewski in zijn Boze geesten aan hen zou wijden (en trouwens ook aan Toergenjew, die als belachelijke beroemde schrijver Karmazinow in dat boek voorkomt). Hij was wel degelijk vóór de revolutie maar hij zag niet hoe-zij een uitweg uit het kwaad van het gezagsmisbruik zou kunnen wijzen. Hoe helderziend hij in dit opzicht was, blijkt uit deze anekdote die hij aan een vriend verteld heeft.
'Op een dag zullen wij achter ons huis zitten om thee te drinken. Plotseling zal een grote troep boeren door de tuin naar ons toekomen. Zij zullen hun hoeden afnemen en een diepe
| |
| |
buiging maken. “Wel broeders,” zal ik tegen ze zeggen, “wat komen jullie doen?” “Neem ons niet kwalijk, meester,” zullen zij antwoorden, “word niet boos. U bent een goede meester en we houden van u... Maar toch moeten wij u ophangen...” “Wat zeggen jullie? Mij ophangen?” “Ach ja! Er is een oekaze die het beveelt... We hebben een touw meegebracht. Zeg uw gebeden... We kunnen nog best even wachten.”'
Toergenjew werd geen werkelijke revolutionair, omdat hij niet geloofde in een goede revolutie die zonder zulke 'oekazes' zou werken. Men kan aan het kwaad niet ontsnappen. Degenen die het willen proberen hebben zijn sympathie, want hij vindt de tegenwoordige situatie onhoudbaar. Maar hij is niet dom genoeg om hun overtuiging te delen en wel zo pessimistisch om een nieuwe even onhoudbare situatie te verwachten. Hoe kan men het hem kwalijk nemen, nu de revolutie werkelijkheid is geworden en de tirannie in Rusland alleen maar is uitgediept en voortgezet op een grotere schaal?
In de romans Rook en Nieuwe gronden staat de schrijver niet meer op zijn vroegere hoogte. Teleurstelling en ongeloof hebben hem in hun greep. Men vindt in beide boeken nog wel het materiaal voor meesterlijke romans. Maar in de uitwerking zijn hem het vertrouwen en de vervoering ontvallen. Er zijn kunstmatige en zwakke, bij elkaar geknutselde passages in. De politieke implicaties zijn duidelijk genoeg. In Rook geeft hij een voor zijn doen venijnige satire op de Russische bezoekers van Baden-Baden. Hij hekelt zowel het gezwets in het kamp van de reactionaire 'generaals' als in dat van de radicale nieuwlichters. Een liefdesgeschiedenis ligt daar nogal los tegenaan.
Van meer belang is Nieuwe gronden, waarin wordt afgerekend met de idealen van de populisten. De dichter Nezjdanow wil 'tot het volk gaan' om het tot opstand aan te zetten, maar het enige wat hij bereikt is dat hij door het volk dronken wordt gevoerd. Hij beschouwt zich als een mislukkeling omdat hij niet werkelijk in de revolutie gelooft en pleegt zelfmoord. Een 'berouwvol edelman', die zijn eigen boeren opruit, wordt door hen gearresteerd en aan de overheid overgeleverd. De positieve held is hier
| |
| |
Solomin, bedrijfsleider in een fabriek, die evenmin in een onmiddellijke revolutie gelooft, maar die rustig voorwaarts gaat en zijn tijd afwacht.
Vooral de bijfiguren zijn voortreffelijk geconcipieerd: de liberale zwetser en toekomstige staatsman Sipjagin met zijn reactionaire vriendje, een schrander maar laf dwergje, een oud-Russisch echtpaar, aan wie alle ideeën voorbijgaan, enz. De stof voor een meesterwerk is voorhanden, maar het meesterwerk ontbreekt.
De roman is interessant omdat hij een scherpe diagnose geeft van de Russische toestand van 1870. De intelligentsia had zijn revolutionair elan verloren en de boeren waren er nog niet aan toe. Toergenjew beleefde in deze onmogelijke situatie een bevestiging van zijn afkeer van alle politiek, waaraan hij toch zo ruimschoots en ondanks zijn neiging tot weglopen zo dapper - dapper tegenover de waarheid - aandacht had gegeven.
|
|