moet verzetten. Men moet de gang naar het woud doen, woudloper worden. Daardoor vertegenwoordigt men de echte elementaire vrijheid. De Woudloper is Jünger's derde mythe. De eerste is de Arbeider, wiens gestalte nu nog omspeeld wordt door 'het onzekere licht van godenschemering'. Van deze gestalte zegt hij: 'In welke koningssteden of kosmische metropolen zij eens zal tronen, kunnen wij nu nog niet vermoeden'. In het gevolg van de Arbeider ziet Jünger de Onbekende Soldaat, die nu wat op de achtergrond is geraakt en vooral een object van kunst en verering is geworden.
En dan komt de gestalte van de vrije, vereenzaamde soldaat aan de orde, een mengsel van franc-tireur en illegaal, die in het boventijdelijke bestaan van het woud de vrije, onafhankelijke, door het geweten gedicteerde actie bedrijft, de Woudloper.
Het is wel wat wonderlijk, dat 'of all people' de heer Ernst Jünger ons moet komen vertellen hoe men zich tegen de tirannie moet verzetten. Wat bedoelt hij met deze theoretische, Duitse editie van de maquisard, nog afgezien van al dat mystieke en quasi-diepzinnige gedoe bij een soort actie die vooral nuchterheid vraagt?
De politieke betekenis van het geschrift, waar vertaler Van Heerikhuizen, lijkt mij, niets van begrepen heeft, is het ontwerp van een bepaalde tactiek voor Duitsland, als er een oorlog tussen Sowjet-Rusland en het Westen zou uitbreken. Jünger wil voorkomen dat er twee Duitse legers tegenover elkaar komen te staan. 'Alleen de woudloper kan zich, zonder met kunstmatige grenzen rekening te houden, aan algemeen-Duitse belangen wijden. Hij ook kan de parolen vinden en verbreiden die zullen verhinderen dat Duitsers op elkaar schieten.' Men vergisse zich niet: het verzet dat Jünger propageert (nadat hij die mogelijkheid erg laat heeft ontdekt) is niet in de eerste plaats tegen de tirannie, maar tegen de Europese solidariteit gericht.
Wat voor vlees men met hem in werkelijkheid in de kuip heeft, blijkt uit al die punten van zijn program, die hem ontsnappen tussen de fraaiigheid over het terugkeren naar de diepe oerkrachten door. Hij onthaalt ons in hooggestemde bewoordingen op een pleidooi voor de vrije concurrentie in het economische leven, op een vervloeking van ziekenfondsen, inentingen en verzekerin-