Montaigne
In zijn roman Een vinger op de lippen heeft Pierre Dubois een verbeelding van een renaissancistische fanaticus gegeven, gebaseerd op de figuur van Savonarola, die halverwege omslaat in een soort van Montaigne. Een krachttoer. Monsters die gedeeltelijk paard, gedeeltelijk mens zijn, vrouwen met vissestaarten e.d., doen het uitstekend in fabels, maar niet in psychologische romans die zich van historische decors bedienen. Het type Savonarola en het type Montaigne staan, afgezien van eventueel denkbare psychologische verbindingen, zover van elkaar als cultuurhistorische symbolen, dat hun gezamenlijke aanwezigheid in één mens, zonder conflict, zonder spanning, niet voorstelbaar is.
Daar komt dan nog dit bezwaar bij, dat de Savonarola's wel en de Montaignes niet worden verbrand. Een Savonarola, die zijn geloof verliest, zou ruimschoots gelegenheid hebben gehad het martelaarschap voor een zaak die hem niet ter harte ging te ontlopen. Erasmus, Montaigne en Rabelais hebben geen enkele neiging aan de dag gelegd om als helden op te treden voor hun ongeloof. Zij hebben gemanoeuvreerd, zij hebben het aanstotelijke vermeden en zij zijn met rust gelaten, omdat zij geen geloofszuiveraars waren, zoals de Hervormers, maar sceptici, die voor de bestaande dogma's geen andere in de plaats wilden stellen.
Men kan dit type van de renaissancistische twijfelaar, vrijdenker, libertijn, avonturier van de geest, in zijn zuiverste vorm vinden in de persoon van Montaigne, die sinds de publikatie van zijn Essais in 1580 telkens opnieuw is verdacht gemaakt en misverstaan door de absolutisten en de dogmatici die de geschiedenis maken. Uit een bekeringsverhaal als dat van Dubois blijkt bovendien hoe weinig de mentaliteit van een Montaigne, waarin een aristocratisch dilettantisme samengaat met een hardnekkig speuren naar onversierde waarheden, in onze eeuw van nieuwe fanatismen begrepen wordt. De figuur van Montaigne is telkens weer actueel en daarom is het verheugend dat S. Dresden een in-