| |
| |
| |
Arthur Koestler Arrow in the blue
Autobiografieën worden vooral geschreven om te getuigen van een bekering. De schrijver heeft op een zeker punt van zijn levensweg het Licht gezien, de Waarheid ontdekt en hij heeft behoefte anderen deelgenoot te maken van een ervaring die hem zoveel geluk heeft gegeven. Het klassieke voorbeeld van dit soort literatuur is Augustinus' Bekentenissen. Voor onze tijd lijkt het kenmerkend dat illustere levens niet door één, maar door twee bekeringen worden bepaald. Men wordt communist en men komt er weer van terug.
In de autobiografieën die dit soort getuigenissen bevatten, zoals er b.v. enige zijn samengebracht in The God that failed, wordt de bekering weer als een dwaling ontmaskerd. Men ontmoet soms mensen die zich erop laten voorstaan dat zij nooit zo 'stom' waren om zich op die dwaalweg te begeven en anderen die uit de data van beide bekeringen een soort van rangorde trachten samen te stellen. Is men communist geworden vóór of na de grote zuiveringsprocessen? Is men ervan teruggekomen vóór of na het Ribbentrop-Molotov-pact?
Indien men echter het psychologisch mechanisme van de bekering nader zou bezien, dan zou wel eens kunnen blijken dat het niet-dwalen niet slechts, en niet steeds, op een superieur inzicht, maar ook en vooral op een gebrek aan gevoel en menselijke solidariteit berust. 'Maatschappelijke rechtvaardigheid voor iedereen' is niet zo maar een frase in een samenleving waarin velen tekort komen. Aan de andere kant staat een wereldlijk geloof als het communisme aan zoveel verificatie en controle bloot dat de blindheid voor bepaalde feiten, die gewoonlijk bij bekeringen optreedt, bij velen op den duur niet kan worden gehandhaafd. Intelligentie en fatsoen hernemen op een zeker ogenblik hun rechten en bewerkstelligen dan een bekering in omgekeerde richting. De onmogelijkheid om te blijven geloven ondanks een sterk verlangen ernaar is veel kenmerkender voor onze tijd dan het
| |
| |
ongeloof uit onwil en gemakzucht, zoals vaak beweerd wordt.
Er zit in de dubbele bekering dus iets zeer representatiefs voor de menselijke situatie van onze eeuw: het verlangen naar geloof samen met de wil en het enthousiasme ervan en daarbij het heldere inzicht, de afkeer van geestelijk geknoei die de vervulling van dit verlangen verijdelt, hetzij in twee etappes, hetzij gesynchroniseerd.
De waarde van een figuur als Arthur Koestler is gelegen in dit dubbele getuigenis dat zijn hele schrijverspersoonlijkheid beheerst. Een zeldzame combinatie van fanatisme en luciditeit heeft hem de tweeledige bekering completer en bewuster doen beleven dan vele anderen. In dit opzicht is hij eigenlijk alleen vergelijkbaar met André Malraux. Maar de Fransman is een gecompliceerdere auteur die ernaar streeft een tijdloze menselijke tragiek uit te beelden, weliswaar geprojecteerd in het politieke vlak, maar die het niet, zoals Koestler, om de politiek zelf begonnen is.
Koestler is geen groot schrijver in de zin van een uitbeelder van mensen of het menselijke lot, maar hij is een op de werkelijkheid gevoelig reagerend instrument, zo weinig belemmerd door banden van herkomst of opvoeding, dat men de stromingen in de recente geschiedenis aan hem kan aflezen. Tegelijkertijd heeft hij zoveel energie en karakter, dat hij niet willoos meedobbert, maar zeer bewust navigeert.
Het bijzondere van Koestler's levensgeschiedenis is, dat hij als eerste van de emigranten-schrijvers uit Midden-Europa niet aan de emigratie is te gronde gegaan, zonder overigens beschermd te zijn door een reputatie zoals die van Thomas Mann. Koestler was aan het Duits, dat hij als auteur begon te hanteren, door zijn Hongaarse afkomst, zijn zoeken van het heil in Palestina en Rusland, veel minder gebonden dan andere emigranten. Daardoor kon deze kosmopoliet, die behalve in Wenen en Berlijn, ook jaren in Parijs heeft gewoond, op zijn 35ste jaar omschakelen op de Angelsaksische wereld. Niet alleen door Engels in grote perfectie te schrijven - op zichzelf al een verbluffende prestatie - maar vooral ook door het Angelsaksische klimaat, dat zo beslissend van het continentale verschilt, zowel in denkvormen als levenswijze te aanvaarden. De geschiedenis van Koestler is een mirakel
| |
| |
van aanpassingskunst en juist omdat deze man dit talent heeft en het communisme op een zeker ogenblik zijn enige mogelijkheid leek, moet zijn latere keuze als een zeer bewuste en zinvolle worden beschouwd.
Koestler's boeken zijn bijna alle autobiografisch. Sommige zijn vermomd als romans, andere als essays, maar daargelaten zijn minder belangrijk geliefhebber in psychologie en verwante wetenschappen (Insight and outlook), zijn het verbeeldingen van of beschouwingen over de sociaal-politieke aspecten van onze tijd, alle gezien door het uit fanatisme en intelligentie samengestelde temperament van de schrijver: boeken over burgeroorlog, concentratiekampen en terreur van een geniale journalist eigenlijk, iemand die 'erbij' was, niet alleen lichamelijk, maar met hart en ziel. Voor het romanschrijven, buiten zijn belichting van de actualiteit en de problematiek ervan, heeft Koestler eigenlijk minder talent. Darkness at noon is op dit terrein zijn beste boek gebleven. Maar vooral in zijn latere romans blijkt dat een zekere literatoren-handigheid een werkelijke mensenscheppende verbeelding niet kan vervangen.
Het getuigt dan ook van een juist inzicht in zijn eigen kracht dat hij nu na allerlei fragmenten een complete autobiografie is gaan schrijven waarin de gebeurtenissen een plaats en een proportie krijgen in hun samenhang. Het eerste deel, getiteld Arrow in the blue bestrijkt de periode van zijn geboorte (1905) tot zijn toetreding tot de communistische partij (1931).
Het is een bevestiging en concretisering van het beeld dat men van de schrijver al had: hij is eerlijk en onopgesmukt, intelligent en tegelijkertijd met een gedetacheerde instelling, die in een zeer persoonlijk geschrift als dit oppervlakkig aandoet. Dit boek is vooral interessant om de erin weergegeven feiten: een nadere dimensie aan de persoonlijkheid Koestler voegt het niet toe. Daarom maakt het meer de indruk van memoires van een politicus die uitstekend schrijven kan dan van een zelfportret van een schrijver die zijn ouders en zijn jeugdherinneringen met dwingende kracht kan oproepen. Vergelijkt men b.v. dit boek met Du Perron's autobiografische roman Het land van herkomst, dan blijkt duidelijk de superioriteit van Du Perron als schrijver. Koestler is veel minder in staat tot het oproepen van details waardoor
| |
| |
beelden ontstaan die in hun concrete, emotionele scherpte een leven herscheppen. Hij is discreter en terughoudender dan de echte schrijver.
Een beeld van zijn moeder krijgt men eigenlijk niet en ook zijn vader, een onontwikkelde, maar tijdens Koestler's jeugd welgesteld geworden zoon van een joodse emigrant uit Rusland, wordt nauwelijks geportretteerd. Nu heeft deze schroomvolle benadering in een tijd waarin de literaire wraak op de ouders een mode-verschijnsel is geworden, voor mijn gevoel iets bijzonder sympathieks, maar juist als men aan soortgelijke portretten bij Du Perron denkt, geeft Koestler's schroom toch ook blijk van een schrijvers-tekort. Vooral ook omdat de feiten die hij over zijn vader vermeldt, zo curieus zijn, dat zij iedere geboren romancier zouden doen likkebaarden.
De schrijver doet ook wel zijn best zichzelf te portretteren, maar slaagt daarin toch maar ten dele. Opmerkelijk is een verschijnsel dat meer voorkomt bij begaafde kinderen, maar bij hem in zeer geprononceerde mate: op zijn 13de jaar is hij een ver uitgegroeide, intellectueel en emotioneel afgeronde persoonlijkheid, maar op zijn 21ste een oncomplete, onhandige, hoekige, infantiele adolescent, die nog jaren moet wachten om het vroegere evenwicht, op een ander niveau, te hervinden. De in het boek afgedrukte foto's geven dit verschil duidelijk weer.
Als jongen had hij vooral natuurwetenschappelijke en technische belangstelling. Hij stelde zich voor dat alles in de wereld op deze wijze kan worden geleerd en begrepen, totdat hij op zekere dag fantaseert over een pijl die in het blauwe heelal wordt afgeschoten en die onbelemmerd door tijd en ruimte blijft doorvliegen. Zijn optimistisch-negentiende-eeuws geloof in de wetenschap wankelt voordat het in elkaar stort. Koestler's 'arrow in the blue', die hij als symbool blijft hanteren, splijt in de lengte in twee helften, die elkaar afstoten en in tegengestelde richting gaan vliegen: de ene helft stelt de actie voor waartoe hij zich aangetrokken voelt, de andere de contemplatie waartoe hij evenzeer geneigd is. Dit dualisme is ook in de dubbele bekering terug te vinden en, zoals hij zelf opmerkt, in de titels van zijn boeken Darkness at noon, Arrival and departure, The yogi and the commissar, Insight and outlook. Ook de conclusie waartoe een van
| |
| |
de personages in The age of longing komt, is doortrokken van dit dualisme van de gespleten pijl: defaitisme en wanhoop, ofschoon logisch gerechtvaardigd, zijn moreel verwerpelijk en actieve weerstand tegen het kwaad is moreel noodzakelijk, al is het een logische absurditeit.
Actie, kruistochten, het zoeken naar het heil, dit alles neemt in het eerste deel van Koestler's leven een veel grotere plaats in dan de contemplatie, die eerst op latere leeftijd haar eisen begon te stellen en die hem tot schrijver maakte. Als student aan de 'Technische Hochschule' in Wenen werd hij lid van een zionistische Burschenschaft. Omdat hij niet orthodox-joods was opgevoed, was dit eigenlijk zijn eerste aanraking met het joodse vraagstuk en door een persoonlijk contact met Vladimir Jabotinsky, de leider van de dynamische, z.g. 'revisionistische' minderheid binnen het zionisme, raakt hij nauw bij deze beweging betrokken.
Kort voor zijn ingenieursexamen breekt hij plotseling zijn studie af als een gril, een gebaar van opstand tegen het ordelijk bestaan en omdat zijn vader kort daarvoor geruïneerd is, blijft hem niets anders over dan naar Palestina te gaan. Hij is twintig jaar, als hij arriveert in een nederzetting die hem na een proeftijd niet toelaat, omdat hem de ware toewijding en pioniersgeest ontbreken. Hij is dan enige tijd zwerver en hongerlijder, hij zet een revisionistische persdienst in elkaar, verkoopt limonade in de straten van Haifa, maar vertrouwt al die tijd op zijn gelukkig gesternte. Intussen heeft een Weense krant een artikel van hem geplaatst en het keerpunt komt als hij 22 is en correspondent wordt voor het Midden-Oosten van het Duitse Ullstein-concern, waartoe de Vossische Zeitung, de Berliner Morgenpost, de B.Z. am Mittag en talrijke tijdschriften van Querschnitt tot de Berliner Illustrierte behoren.
Koestler's boek verandert op dit punt van een middelmatige autobiografie, geschreven door een intelligent maar nogal onpersoonlijk auteur, in de boeiende interessante memoires van een ondernemend en talentvol journalist. Hij registreert een merkwaardig interview met koning Feisal van Irak en wordt, omdat hij genoeg had van Palestina, overgeplaatst naar het bureau van Ullstein's Parijse correspondent. Men krijgt een vermakelijk beeld
| |
| |
van de wijze waarop de Duitse liberale pers aan zijn nieuws uit Parijs kwam.
Ernstiger is wat hij vermeldt over de diensten die het Ullstein-correspondentschap verrichtte voor de sociaal-democratische pers. Deze had n.l. met de liberale Ullstein een overeenkomst waardoor de socialistische kranten een eigen correspondent uitspaarden. Koestler vindt deze regeling een van de symptomen van de zwakheid van de socialistische partijen, die in Frankrijk, Duitsland en Engeland, ondanks hun grote aanhang niet in staat waren eersterangs dagbladen voort te brengen. De Daily Herald, de Populaire en de Vorwärts zijn altijd provinciale blaadjes gebleven, zegt hij, niet in staat te concurreren met hun politieke tegenstanders. Gebrek aan verbeelding en aan menselijke benadering van het volk leidden er volgens hem toe dat het de socialisten niet kon schelen of er tweedehands kopij in hun bladen kwam, zolang de partijleuzen maar op de voorpagina konden verschijnen. Met dit gebrek ziet hij het algemeen tekortschieten van het socialisme als historische beweging verbonden.
Door een interview met de natuurkundige De Broglie, als deze juist de Nobelprijs heeft gekregen, vestigt Koestler de aandacht op zich als populair-wetenschappelijk journalist, en hij verhuist in die functie naar Berlijn. Hij is dan 25 en de verkiezingen voor de Rijksdag leveren juist de eerste grote overwinning van de nationaal-socialisten op. Het laatste deel van Arrow in the blue behandelt deze duistere en verduisterende periode van de Duitse geschiedenis, waarin de krachten van liberalisme en socialisme zich zonder slag of stoot gewonnen gaven aan de nazi's. Zeer karakteristiek is Koestler's weergave van het proces bij het Ullstein-concern, waar de joodse radicaal-liberale leiders zelf van koers veranderen en meewerken aan een toenemende 'arisering' van hun machtige bedrijf om de publieke gunst niet te verliezen.
Hoe Koestler in dit deprimerende klimaat zich langzamerhand voorbereidde op zijn bekering tot het communisme, de enige macht die nog weerstand scheen te bieden aan het verval, verhaalt hij uitvoerig en indringend. Een verslag van een zeppelintocht naar de Noordpoolstreek, waarvan hij als pas bekeerd communist in een boek Von weissen Nächten und roten Tagen, voor de Sowjet Staatsuitgeverij geschreven, verhaalt, besluit dit deel.
| |
| |
Hij citeert niet zonder schaamte uit dit boek enige doctrinairgelovige passages.
De eerste bekering is voltrokken als het boek eindigt. Zoals bij een ouderwetse serie avonturenfilms komt het 'wordt vervolgd' op het hoogtepunt op het doek, als de hoofdpersoon aan een touw hangt boven een rivier met krokodillen. Maar de mensen wisten wel dat hij niet werkelijk tussen de krokodillen zou vallen, zegt Koestler, 'terwijl dat mij wel gebeurde'.
|
|