gaf. ‘Dem Mimen flicht die Nachwelt keine Kränze’, zegt Schiller niet helemaal terecht. Want ook vóórdat de film er was om het een en ander vast te leggen van de toneelspeelkunst, waren er reputaties van grote acteurs legendarisch geworden. In Engeland worden de namen van toneelspelers als Kemble, Kean en Irving nog steeds met bekransende eerbied vermeld. Misschien is het ontbreken van film en gramofoonplaat wel de veiligste waarborg voor de onvergankelijkheid van hun roem.
Schrijvers en schilders zijn onderhevig aan eclipsen en vergetelheid, in het beste geval aan incidentele herlevingen. Als men nu een oud filmpje ziet met Louis Bouwmeester, is men er niet meer zo zeker van of men deze fameuze acteur nog zou toejuichen als hij vandaag weer op de planken stond. Een Alexander Moissi, die wij kort geleden nog hebben bewonderd, is nu op enkele gramofoonplaten naar mijn smaak al volkomen onverdraaglijk geworden.
Het is een kwestie van mode, zegt men. De speelstijl verandert snel. Akkoord, maar dat geldt toch ook voor de andere kunsten. Het ziet er naar uit dat een durende toneelspelersroem alleen gebouwd kan worden op het getuigenis der tijdgenoten, indien dit niet kan worden gerelativeerd met het onbarmhartig documentatie-materiaal van de moderne techniek.
Wij hebben voortreffelijke toneelspelers tegenwoordig, maar niemand heeft meer die heroieke statuur die wij plegen toe te schrijven aan Talma en Rachel, aan Mts. Siddons en Ellen Terry, aan Sarah Bernhardt, Theo Mann-Bouwmeester en Eleonora Duse. Het is niet alleen zo, dat de bewondering waarmee de tijdgenoten deze komedianten omringden, niet meer geverifieerd kan worden, maar de roes zelf, waarin iedere grote adoratie zich voltrekt, lijkt niet meer mogelijk.
Nu is een verklaring die zich voordoet nl. dat de grote acteur een vrucht is van de romantiek en dus van de negentiende eeuw niet helemaal houdbaar. Er zijn ook namen bekend van gevierde toneelspelers die leefden vóór de romantiek, van de Romeinse acteur Roscius tot Shakespeare's tijdgenoot Burbage en John-