Dat slot zit er erg geforceerd aan. De natuurlijke gang van zaken zou zijn dat de nachtmerrie, waarin het leven de beschuldiging terugkaatst naar de beschuldiger, zich voortzet of zich herhaalt. Het is waarschijnlijk dat Strindberg bedoeld heeft dat de dromer ten slotte ontwaakt. Het ontwaken, zegt hij in zijn voorwoord bij Een Droomspel, verzoent de lijder met de werkelijkheid die, hoe pijnlijk ook, toch iets heerlijks is vergeleken met de pijnlijke droom.
Hoe dit ook zij, Ton Lensink heeft de irreële droomsfeer van dit onverkwikkelijke, maar intrigerende stuk uitstekend getroffen. Men beseft voortdurend dat dit soort gedramatiseerde hallucinaties de kiemen in zich bergt van een heel brok moderne theatergeschiedenis. Uit deze Spooksonate heeft Pirandello consequenties getrokken, maar ook Sartre, Beckett en Ionesco. Lensink had Strindbergs droomwereld een gestileerde directheid gegeven, die niet realistisch was, maar ook niet al te grotesk. Hij heeft laten zien dat hij een sterke greep heeft op deze moeilijk grijpbare verbeelding.
Hans Tiemeyer als directeur Hummel en Willem Nijholt als de student hebben de twee bewustzijnsfasen van de dromer ook zeer suggestief uitgebeeld, de laatste met een jeugdige lyrische vervoering die een sterk tegenwicht vormde tegen de lugubere ouderdom om hem heen. Nienke Sikkema was heel aandoenlijk als het ten dode gedoemde dochtertje.
Het was een voorstelling van niveau waartoe ook de vertaling van Remco Campert had bijgedragen, evenals de ‘mouvementen’ van Kris van de Velden, de muziek van Hans van Sweeden en de kostuums van Wim Vesseur die samen met de regisseur aansprakelijk was voor het fraaie en ingenieuze decor.
(1964)