genoten door hen er op te wijzen hoe halfhartig, hoe weinig principieel en consequent, hoe weinig genereus zij zijn. Peer Gynt is de belichaming van deze ondeugden: de belichaming van Ibsens eigen grieven kan men ook zeggen. Dit polemische epos zou voor Noorwegen moeilijk aanvaardbaar geweest zijn, als de schrijver zijn hoofdpersoon niet tevens voorzien had van zijn eigen fantasie en dichterlijkheid, die weliswaar door Peers dorpsgenoten niet verdragen wordt als zij de vorm aanneemt van opschepperij, maar die tegelijkertijd van hem een held maakt met wie men bereid is zich te vereenzelvigen. ‘Goed’, zou men zich kunnen voorstellen dat de Noren zeggen, ‘wij zijn laf en halfhartig en wij liegen veel zonder iets te doen, maar onze leugens zijn subliem’.
Ibsen is in dit stuk dan ook op zijn best als hij zijn held laat fantaseren over zijn heldendaden, dromen over de Trollenkoning en het Trollenrijk of op het sterfbed van zijn moeder Aase alle treurigheid verdrijven door haar mee te nemen op een denkbeeldige, opwindende sledetocht naar de hemelpoort. Hier is de schrijver ook inderdaad de vertolker van het vertellersgenie van zijn volk. Men kan er zich de atmosfeer bij denken van de lange avonden en de barre, onsentimentele sagen van het Noorden. Moeilijker is het de schrijver te volgen in de verdere omzwervingen van Peer. De scènes in Marokko en Egypte zijn zwak. Met zijn vertegenwoordigers van verschillende nationaliteiten, met zijn gekkenhuis in Caïro is Ibsen aan het polemiseren tegen de actualiteiten van 1867 op een toen waarschijnlijk ook al niet zo doeltreffende manier die ons nu in elk geval niet meer aanspreekt.
En dan is er natuurlijk het aandoenlijke geval van Solvejg, dat velen nog wel erg mooi zullen vinden. Persoonlijk moet ik mij hier excuseren, want nee, dat brave meisje dat door Peer verlaten is en haar hele leven in een berghutje trouw op hem zit te wachten, is mij al te romantisch. Het is inderdaad een bekende gewoonte van pasgehuwde mannen om even een brief te gaan posten en dan vijftig jaar weg te blijven. Maar de Solvejgs wachten niet meer zo lang, mede door toedoen van Ibsen zelf die (later) de vrouw zoveel zelfstandigheid heeft voorgeschre-