die het grote plankier in de Cour d'Honneur van het pauselijk paleis bood. Zonder decor en met de eenvoudigste requisieten volgden de scènes elkander op, nu eens links, dan weer rechts, of in het midden; zodat de verscheidenheid van plaats - het was voor Musset een beginselkwestie, om hierin zo onklassiek mogelijk te zijn en ‘plus shakespearéen que Shakespeare’ - behalve door tekst, requisieten en belichting ook door deze ontplooiing van het toneel kon worden gesuggereerd.
Uit die bonte opeenvolging van taferelen met hun proza-declamaties, doorspekt met meer aforismen dan met dramatische pointes, verdicht zich toch langzamerhand een dramatische handeling. Deze merkwaardige bouw van het stuk dat zich naar het eind toe versmalt en sneller wordt kwam in deze opvoering uitstekend tot zijn recht.
Gérard Philipe als Lorenzo was ten voeten uit de dromerige hautaine slappeling die een verborgen spanning heeft die in de moord tot een abrupte ontlading komt. Lorenzaccio is in vele opzichten een projectie van Hamlet: ook hij Mussets held vindt men die gemartelde traagheid van een beschouwelijk mens die zijn raison d'être in een bepaalde actie vindt. Maar gelukkig speelde Philipe hem niet als Hamlet, niet algemeen-menselijk, niet psychologisch, maar gestileerd-romantisch, zoals hij ook zijn moet.
Uitstekend was ook de wellustige, Nero-achtige Alexander van Daniel Yvernel, met iets negroïde's in zijn kop, in overeenstemming trouwens met de historie die bericht dat deze Medici de zoon was van een zwarte slavin.
Monique Mélinand als de markiezin Cibo, maîtresse van Alexander, gaf een indrukwekkende uitbeelding van een menselijke vrouw die de hertog door morele overreding probeert te redden, waardoor hij zich dan ook geërgerd van haar afwendt. Michel Vitold als de oude Philippe Strozzi en Jean Deschamps als zijn zoon Pierre, gaven felle, levendige uitbeeldingen van een Florentijns edelman die als slachtoffer van het regime er niet tegen op kan en zijn opstandige, maar al te heet gebakerde zoon.
(1952)