De eend op zolder
(1970)–H.A. Gomperts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
ste Hamlet gaan zien, niets nieuws verwachten en toch weer geboeid raken door wat zich ontrolt op het toneel. Ik heb deze week te Antwerpen, waar zich een Internationaal Theaterfestival afspeelt, een voorstelling gezien van Goethe's Faust, eerste deel, door het Deutsches Schauspielhaus uit Hamburg en toch weer tot mijn verbazing gemerkt dat ook deze tekst een ononderdrukbare levenskracht bezit. De figuur van Faust, een pompeuze charlatan, leent zich niet voor sympathie zoals de goede Hamlet of de slechte Don Juan. Maar Mephistopheles, die helemaal niemand is tenzij een cynische variant van Goethe zelf, heeft een voor een Duitser toch altijd onverwachte esprit en bovendien een speels gevoel voor theater dat bij Doktor Heinrich Faustus in het plechtige en lyrische getrokken is. Deze duivel is een humorist en dat maakt het sluiten van een pact met hem wel weer begrijpelijk. Hij heeft geen enkele ernstige reden om bij Faust, bij wie de geesten immers kind aan huis zijn, vermomd als poedel binnen te dringen. En ook zijn gesprek met de student, waarbij hij zich als de Herr Doktor zelf voordoet, duidt op een zin voor komedie die bovenal speelsheid verraadt. Mephisto vertegenwoordigt Goethe's plezier in show en poppenkast. Dat vooral is ‘des poedels kern’. Hij is een goochelaar in Auerbachs Keller en de Hexenküche, een blijspelacteur in zijn parodie met Frau Marthe Schwerdtlein op Fausts amoreus geklets tegen Gretchen en bij de Walpurgisnacht gedraagt hij zich als de regisseur van een Broadway-show. Bovendien is hij slim genoeg om de hele intrige van Faust I te weerleggen: ‘Und hätt' er sich auch nicht dem Teufel übergeben, Er müszte doch zugrunde gehn!’ Een voorstelling van Faust I hangt dan ook voornamelijk af van de vertolking van Mephistopheles, die in dit geval in handen was van de bij uitstek mephistophelische Gustaf Gründgens, de intendant van dit Hamburgse gezelschap die ook de voorstelling geregisseerd had. Hij was een bijzonder felle, vuile en amusante Mephistopheles. Het was bewonderenswaardig, hoe deze niet meer jonge, enigszins stramme acteur met een gestileerde | |
[pagina 223]
| |
plastiek en een geprononceerd gebaar de illusie van jeugdige springerigheid wist te wekken. Maar vooral met zijn vlijmende dictie, met onverwachte nadrukken en verlangzamingen in zijn rad gesproken tekst kon hij de indruk geven van een superieur en onheilspellend zelfstandig wezen. Faust werd gespeeld door Will Quadflieg, die de allure en de stem had van een lyrische tenor. Het was, in een bekwame versie, de gebruikelijke Faust-vertolking: een declamatie, een belichaming van iets groots en hoogs, van een edele, tragische figuur. Ik kan niet zeggen dat ik deze opvatting verkeerd vind, omdat de figuur van Faust zo'n onsamenhangend, onpersoonlijk ratjetoe is van filosofie en melodrama dat een psychologische uitbeelding niet mogelijk is. Hij is een middeleeuwse alchimist die de Verlichting is gaan aanhangen, maar toch weer de voorkeur geeft aan de romantische wanhoop over de mogelijkheden van het weten. Een heftig temperament met de allure van een wijze kluizenaar en een stumperig levensgenieter. Die geschiedenis met Gretchen heb ik altijd bijzonder onzinnig gevonden. Voor zo'n vertedering voor een gansje op een proper zolderkamertje hoeft men zijn ziel toch niet aan de duivel te verkopen. Waarom bovendien die stiekeme verleiding en dat slordige doodmaken van moeder, broer en kind? Ik heb nooit kunnen begrijpen waarom het verzaken van het weten voor het geluk tot zulke miserabele consequenties zou moeten leiden. En daarom weet ik niet hoe Faust eigenlijk zou moeten zijn. Will Quadflieg gaf in elk geval de verzen, de emoties en de suggestie van iets verhevens en daar kan men vrede mee hebben. Toch zou het aardig zijn de Faust van het begin, de leraar die klaagt over het geringe succes van zijn studeren en onderwijzen, eens te zien spelen als een gewoon, mopperig mannetje dat theosoof is geworden omdat hij niet meer weet waar hij het zoeken moet. Gretchen, die ondanks haar vergrijpen gered wordt, is een simpel, stralend zieltje met blonde vlechten, dat staat al heel lang vast. Antje Weisgerber speelde haar zó, maar gaf haar bovendien iets stevigs en reëels. Trouwens ook de andere rollen werden | |
[pagina 224]
| |
kundig gespeeld. Een indrukwekkende waardigheid had Hermann Schomberg als Der Herr, sprekende uit den hoge van achter een stralenkransje tot de aartsengelen, nadat hij in het ‘Vorspiel auf dem Theater’ als Direktor was opgetreden. Alleen de vertolker van Gretchens broer Valentin bleef onder de maat. Van de meer spectaculaire scènes waren sommige beter geslaagd dan andere. De wandeling op de Paasmorgen ‘Vor dem Tor’ was een beetje schraal en ook Auerbachs Keller had niet veel atmosfeer. De ontwerper van de ‘Bühnenbilder’ Teo Otto had echter een gelukkige hand gehad met zijn heksen. De Walpurgisnacht scheen geïnspireerd op een rock 'n roll-festijn en de griezeligste heksen liepen in duikerpakken of atoomkleding rond. Bijzonder geslaagd was de scène in de halfduistere Dom met een menigte roerloze biddende vrouwen. Als geheel had de voorstelling een hoog niveau. Het publiek was voortdurend geboeid. Om de uitvallen van Mephistopheles werd gelachen als om de nieuwste grapjes. (1958) |
|