als Don Carlos en Maria Stuart - hij voltooide Wilhelm Tell in 1804, één jaar vóór zijn dood - zijn niet diepzinnig, maar zo simplistisch als dit laatste werk zijn zij niet.
Het is natuurlijk waar dat de naïeveteit van Wihelm Tell door Schiller opzettelijk is nagestreefd. Men behoeft slechts te denken aan zijn theorie over de ‘naïve und sentimentalische Dichtung’, waaruit de tegenstelling klassiek-romantisch is voortgekomen, om in te zien dat het naïeve voor hem kenmerk was van een genre dat hij hoog aansloeg. In Wilhelm Tell keert hij de romantiek bewust de rug toe, in de mening dat zijn eenvoud, die nu ééndimensionaal en jongensboekachtig aandoet, een grotere geldigheid zou hebben dan de exploratie van ‘het gevoel’. Tegelijkertijd distantieerde hij zich uidrukkelijk van de vrijheidsideeën van de Franse Revolutie. Zijn Zwitsers beogen geen nieuwe vrijheid, maar het herstel van de oude. Zij achten het doden van tirannieke landvoogden geoorloofd, maar zij verafschuwen de moord op de Habsburgse keizer. Er zijn in Wilhelm Tell edele figuren en schurken (zoals Hermann Geszler), maar schurk is men volgens Schiller vooral als men zijn feodale verplichtingen niet nakomt. Edel is de baron die goed is voor zijn mensen en edel zijn de mensen als zij gehoorzaam zijn aan de baron.
Het lukte mij, dit overdenkende, in het geheel niet Wilhelm Tell als toneelstuk of als ‘boodschap’ te bewonderen en ik had graag gezien dat dit bekwame gezelschap (Het Düsseldorfer Schauspielhaus) met iets waardevollers of actuelers was gekomen. De voorstelling overigens had kwaliteiten. De regie van Karl Heinz Stroux had het aantal personages verminderd en de hele voorstelling vereenvoudigd zonder daarmee aan Schillers bedoelingen tekort te doen. De massa-taferelen waren levendig genoeg, de scène met de appel bracht alle verwachte geneugten, de eedaflegging op de Rütli had sfeer, evenals de moordaanslag in de ‘holle weg’ bij Küssnacht. Voor de spelers was er met deze tekst niet veel eer te behalen. Ernst Deutsch was uiterst hautain en verachtelijk als landvoogd Geszler en Attila Hörbiger was een montere en krasse Wilhelm Tell.
(1960)