klapte, stond op, moest weer gaan zitten. Alleeen de derde keer was het raak.
Waarom dit alles? Waarom dit regisseursgedoe, dat niet willen interpreteren, maar verfraaien, uitbreiden, aandikken? Ik weet het niet. Ik heb de hoogste achting voor Ank van der Moer, die vaak genoeg van intelligent toneelgevoel heeft blijk gegeven, maar hier heeft zij dat griezelige ‘teveel’ willen aanbrengen, dat de Nederlandse Comedie speciaal voor klassieke auteurs schijnt te reserveren.
Haalt men het er allemaal uit, de tuin en al het gedoe, dan zou er een veel sterkere voorstelling overblijven. Ko van Dijk had van de titelrol een prachtig gluiperdje gemaakt, om beurten zalvend en verlekkerd en steeds weerzinwekkend op een ingetogen en verfijnde manier: een verbluffend staaltje van zijn veelzijdigheid. Vooral zijn scènes met Mary Dresselhuys, die een vermakelijke en fijn afgestemde Elmire was, maakten veel goed.
Mien Duymaer van Twist had haar rol van mevrouw Pemelle naar mijn smaak te zwaar aangezet. Zij is ten slotte een belachelijke echo van haar zoon Orgon; zij accentueert zijn belachelijkheid door nog na te echoën in haar verblinding als zijn ogen eindelijk zijn opengegaan. Mevrouw Duymaer maakte te veel een donderende dragonder van dit mensje. Johan Fiolet was geheel in zijn element als de trouwhartig-verblinde Orgon (Molière's komedie is niet alleen een satire op de hypocrisie, maar ook op de verblinding die het succes van de hypocrisie mogelijk maakt). Orgons dochtertje Mariane werd eenvoudig, geestig en charmant gespeeld door Rita Maréchal. Mimi Boesnach gaf aan de energieke Dorine het volle pond van haar warmhartig talent. Minder bevredigend vond ik Eli Blom, Allard van der Scheer en André van den Heuvel die hun personages nogal onbepaald lieten. Bob Goedhart maakte van de deurwaarder iets aardigs en Philippe la Chapelle als de rechter had er helemaal niet mogen zijn.
De vertaling van Bertus Aafjes, die indertijd ook voor de voorstelling van ‘Comedia’ is gebruikt, is uiterst vernuftig, vol