het in de toonaard van het kluchtige blijspel, maar men beseft toch overal dat hier niet alleen een mensenkenner aan het woord is, maar ook iemand die de geestesziekten met meer inzicht bekeek dan in zijn tijd gebruikelijk was.
De regie van Ton Lutz, die nu eens niet kon afkijken van het buitenland of voortbouwen op een traditie, getuigde van een helder inzicht in de structuur en de komische actie van dit spel. De personages waren met meesterschap gekarakteriseerd en Lutz ging zelf voor in zijn vertolking van Ferdinand met een prachtige ironische allure, een imposante ernst in de gevoelige scènes en een ongeëvenaard heldere dictie. Ann Hasekamp gaf hem als Isabelle uitstekend partij en Ina van Faassen en Henny Orri als de verliefde nicht en haar meid deden daar niet voor onder.
Thera Verheugen die als Cupido de proloog sprak deed dat naar mijn gevoel te druk en Pieter Lutz verviel te vaak in een versdreun. Alle spelers zondigden trouwens tegen de uitspraak van het 17de eeuwse Hollands, b.v. in het beruchte woord ‘heir’, maar overigens was van een heldere, puntige dictie veel werk gemaakt. Onno Molenkamp en John Lanting speelden hun ‘halve zotten’ bewonderenswaardig en Ton van Duinhoven had van de Haagse Reijnout een subliem fatje gemaakt, compleet met hazetandjes. Zijn ingewikkeld ontknopingsrelaas maakte hij met humor en intelligentie geheel doorzichtig.
De decors en kostuums van Wijnberg waren uiterst geraffineerd. Men kreeg het typisch Amsterdamse poortje van het Lazarushuis aan twee kanten te zien. De kruisjes van het Amsterdamse wapen waren terug te vinden op de kragen van de dames, maar dat is een detail. Het geheel had stijl en zwier, evenals de voorstelling, die met een intens toneelspelersplezier in elkaar was gezet.
(1958)