De eend op zolder
(1970)–H.A. Gomperts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
te dramatiseren. Men moet, lijkt mij, beginnen met Maria Stuart te nemen voor wat het is: een lijdensverhaal van een ‘gemartelde majesteit’, waarbij de pas tot het katholicisme overgegane dichter zich zo fel partij voelde dat van een tragedie, waarin ‘het gelijk’ evenwichtiger over de tegenstanders is verdeeld, ook naar zijn eigen inzicht geen sprake kon zijn. De executie van de katholieke koningin der Schotten was voor hem het symbool van het verfoeilijkste onrecht dat in zijn wereldorde denkbaar was. ‘Gemartelde majesteit’, in deze woorden lag voor Vondel het treurspel der wereld besloten. In een tijd, waarin het ter dood brengen van rebellen of vermeende rebellen aan de orde van de dag was, kon de onthoofding van de naar algemene bekendheid allerminst zo onschuldige vorstin een man als Vondel alleen dáárom zo diep schokken, omdat zij ‘een gezalfde’ was, een majesteit die deel had aan die grotere, goddelijke Majesteit die zij vertegenwoordigde. Voor Vondel was een koningin letterlijk onschendbaar; haar dood was een weerspiegeling van Jezus' kruisdood en zoals zijn katholiek worden een erkenning betekende van de onaantastbaarheid van de oude hiërarchie, zo was de executie van de katholieke koningin de meest volstrekte ontkenning van die hiërarchie. Vandaar dat zijn ‘koninklijke Kruisheldin’ van alle historische smetten werd gezuiverd, dat de oorsprong van haar geslacht van monarchen bijna twee duizend jaar werd vervroegd - samenvallend met het einde van Alexander de Grote's tijd, preciseert de dichter trouwhartig - vandaar ook dat er voor tragiek geen plaats was, maar alleen voor een relaas van haar lijden en voor haar verheerlijking. Volkomen terecht heeft Van Dijk dit relaas dan ook statisch geregisseerd als een reeks van tableaux vivants, waarin gekostumeerde personen de bijbehorende verzen reciteerden. Alleen op die manier kon het grootse pathos van deze in een barokke vorm geklede hartekreet tot zijn recht komen en voor de toeschouwer die iedere gedachte aan handeling, aan psychologisch bestaanbare mensen, aan spanning ook, liet varen was dit pathos ook geheel aanwezig. Het enige contrast in tempo met de traag | |
[pagina 155]
| |
verlopende declamatie vormde het snel en klemmend gesproken theologisch twistgesprek dat Melvin die de koningin verdedigt in het derde bedrijf voert met de graven die het vonnis komen voltrekken. Behalve dit verantwoorde en goed werkende contrast had de regisseur m.i. een tegenstelling moeten scheppen tussen de avond en de nacht vóór de executie (I, II en III) en de daarop volgende ochtend (IV en V) door een andere belichting te gebruiken. Er is in de tekst een duidelijk onderscheid tussen de stemming van angst, twijfel en hoop die de nacht kenmerkt en de combinatie van katastrofe en triomf in de ochtend dat door het gelijkblijvende licht werd verwaarloosd. Charlotte Köhler was een in alle onderdelen beheerste, koninklijke Maria Stuart, die de moeilijke tekst volkomen doorleefd heeft gezegd en tegelijk doorzichtig gemaakt. Zij liet daarbij zowel het vers als de emotie recht wedervaren en bleef op één hoog niveau, zonder inzinking. Krachtig en gevoelig was de declamatie van de rei van staatjofferen door Nell Knoop, Fientje Berghegge en Georgette Reyewski, al had men soms het gevoel, evenals bij de overigens door Frits van Dijk met bewogenheid gespeelde lijfarts Burgon, dat een te grote nadrukkelijkheid een overdreven vertraging opleverde. (1952) |
|