ken moet hebben versterkt. Zij zijn geen van drieën bijzonder lang, maar wel te lang in verhouding tot de handeling die zij bestrijken.
Vooral het tweede stuk, Joseph in Egypten, dat de Nederlandse Comedie afzonderlijk ten tonele heeft gevoerd, lijdt aan dat euvel. Het is daardoor ongetwijfeld zwakker dan Joseph in Dothan, waarvan hetzelfde gezelschap vorig jaar een veel boeiender voorstelling heeft gegeven. Aan Joseph in Egypten ligt een magere anekdote ten grondslag die Vondel nogal kunstmatig over vijf bedrijven heeft gerekt. Ik kan mij voorstellen dat het stuk, dat nu een nadruk krijgt en een aandacht vraagt waartegen het niet goed bestand is, bekort en als episode tussen de beide andere geplaatst, veel aanvaardbaarder zou worden. Men zou Joseph wederom ontmoeten als het onschuldige slachtoffer van zijn deugd, op een andere manier dan in het eerste deel, om hem vervolgens in het sluitstuk te zien triomferen over zijn familie en over de perikelen van de liefde.
Speelt men echter Joseph in Egypten als een zelfstandige tragedie, dan valt het volle licht op de gebrekkige, ongenuanceerde psychologie en op de afwezigheid van werkelijke tragiek. Josephs standvastige kuisheid is onhelder gemotiveerd. Hij verwijst nu eens naar zijn plichten tegenover zijn weldoener en vaderlijke vriend Potiphar, dan weer beroept hij zich op de zedelijke verwerpelijkheid van overspel, maar men krijgt het gevoel dat hij pas oprecht is, als hij verontwaardigd uitroept: ‘komt gij om mijn kroon, mijn kuisheid te belagen...’ Deze Joseph maakt de indruk veel meer om zijn eigen volmaaktheid bekommerd te zijn dan om de gevoelens van Potiphar, terwijl hij voor de hartstocht van diens huisvrouw, door Vondel Jempsar genoemd, alleen maar verachting en afschuw aan de dag legt. Deze Jempsar is bovendien een mengsel van een frivool wezentje, belust op avontuurtjes en een nobele vrouw die verzengd wordt door een grote passie.
De kwestie is, lijkt mij, dat Vondel het vrij simpele bijbelverhaal heeft aangelengd met elementen ontleend aan de klassieke tragedie van Hippolytus, de zoon van Theseus, die soort-