Ik geloof niet dat het juist is om Vondels strenge vormen met realistische toetsen te verzachten.
Een overeenkomstig bezwaar heb ik tegen het m.i. overbodige changeren, hoe snel en gemakkelijk dit ook in zijn werk ging. Het verhaal speelt op twee plaatsen: bij de put en op enige afstand van de put. Uit Vondels tekst kan men opmaken dat hij één toneel veronderstelde met een put en dat hij het aan de fantasie van de toeschouwers overliet om daarin soms de plek bij de put, soms een andere plek te zien. De Meester echter vond het nodig om de put te laten komen en gaan, waarvoor het toneel telkens donker moest worden en er dus een caesuur moest worden ingevoegd waar er geen hoorde.
Consequent was de regisseur overigens allerminst in dit realisme. Zowel Joseph als Ruben moet een monoloog uitspreken als zij op de bodem van de put zijn. De Meester liet ze dat doen naast de put in een smalle lichtbundel. Ik vond dat een uitstekende vondst, want het gebrul van een onzichtbare speler is het tegendeel van expressief en de toeschouwer begreep zonder moeite dat de lichtbundel een ogenblikje de put voorstelde. Maar zo zou hij ook zonder moeite begrepen hebben dat een put die genegeerd wordt er niet is.
De geopperde bezwaren zijn echter van ondergeschikte betekenis. Het zijn niet zozeer fouten als wel afwijkende opvattingen van de regisseur die ik kritisch signaleer in het besef dat zij heel goed verdedigd kunnen worden. Als geheel was de voorstelling vol sfeer, vol spanning en van een grote, nobele allure.
Johan Schmitz die een onvolprezen Vondel-acteur is was als Ruben even fors als teder zonder één ogenblik het Vondeliaanse vers te kort te doen. Verrassend goed vond ik Ramses Shaffy als de weifelende, gespleten Judas. Joop Admiraal was een lyrische en aandoenlijke Joseph. De grove Simeon werd met kracht vertolkt door Johan Fiolet en de geslepen Levi met felheid door Eli Blom.
De rei van Engelen werd plastisch bijzonder fraai uitgebeeld door Frans 't Hoen, Tom van Beek en Peter Oosthoek, wier