dam: een boogbrug, een grachtje, een 17de eeuws huis en enige nobele torens zwevend op de achtergrond. De kostuums behoren tot de dolzinnigste varianten uit het panopticum van Wijnbergs kakelbonte stijlfantasieën. In dat kader dus dat op zich zelf aangenaam en vermakelijk is: Moortje. En Moortje is een ratjetoe van een tamelijk flauwe intrige-komedie van Terentius, onstuimige rederijkerij en levendige beschrijvingen van straatscènes waar geen woord Frans bij is. Maar het mengsel is slecht geroerd. Het is pap met klonten. Het typisch-Amsterdamse dat Brederoo in zijn klucht heeft gebracht is er niet in verwerkt, maar er losweg ingegooid.
Telkens onderbreekt een personage de handeling om een uitvoerig verhaal te vertellen dat er gewoonlijk niets mee te maken heeft. Aan de ene kant is die handeling nu ook weer niet zo boeiend dat zij niet onderbroken zou mogen worden, maar de intermezzo's, de monologen, aardig genoeg vaak om te lezen, zijn ongeschikt voor het toneel. En speciaal voor dit toneel dat klaar ligt voor gebeurtenissen en zich als het ware tegen deze voordrachtskunst verzet.
Afgezien van zijn Amsterdamse toevoegsels heeft Brederoo zijn Latijnse voorbeeld, Terentius' Eunuchus vrij nauwkeurig vertaald (via het Frans). Hij heeft alleen de ontmande haremslaaf voor wie de minnaar bij Terentius zich uitgeeft om tot de geliefde door te dringen veranderd in een Moorse slavin. Maar verder zat er al een heel stuk ‘ratjetoe’ bij Terentius, die immers zelf al twee Griekse voorbeelden (van Menander) door elkaar had geklutst: de klucht van de eunuch en de klucht van de vleier (Kolax).
Daardoor ook vindt men in Moortje twee werelden met ieder een eigen middelpunt. Aan de ene kant staat ‘Moy-Aal’ met haar minnaars, in wier huis de list van de pseudo-Moorse slavin zich afspeelt (een erotische wereld), aan de andere kant ‘Kackerlack’, de ‘panlicker’, de heerser in een wereld van vleiers, uitvreters en pochers.
Het weinig homogene stuk van Terentius is door Breeroo dus met nog weer andere ingrediënten opgevuld en het resultaat is zó hybridisch dat men er van alles van kan zeggen, behalve dat