kwamen herhaaldelijk op uit de grond en verdwenen weer langs de ladders in het luchtruim. Door deze bewegingsrichting werd de indruk gewekt dat de bosgeesten tot een andere wereld behoorden dan de mensen, dat zij aan de werking van de zwaartekracht onttrokken waren, waardoor ook hun veronderstelde onzichtbaarheid voor de stervelingen veel aanvaardbaarder werd. Een goede vondst.
Het kale toneel wekte geen armoedige of sfeerloze indruk doordat het telkens gevuld werd met personages in de verrukkelijkste kostuums in een geraffineerde belichting. De elfen en de geesten waren helemaal in overeenstemming met de onromantische opvatting van de regisseur geïnspireerd op de verstikkende, giftige en grillige plantengroei van het bos.
De rolbezetting was bijzonder sterk en maakte van deze verfrissende interpretatie ook een voorstelling van de eerste rang, waarvoor de bespeler van ‘de eerste schouwburg des lands’ zich niet hoeft te schamen. Han Bentz van den Berg en Ellen Vogel hadden een prachtige, trotse allure als Oberon en Titania en Henk van Ulsen was niet alleen een rappe, maar ook een pittige en enigszins boosaardige Puck.
Men zag een waardige Theseus van Peter Oosthoek, die een opvallend heldere en gevoelige dictie bezit. De liefdesparen werden fel en levendig vertolkt door Petra Laseur, Kitty Courbois, Hans Croiset en Ramses Shaffy.
Onder de handwerkslieden legde Ko van Dijk als Spoel, de wever, een grote komische kracht aan de dag. Een fijne humor bezat Allard van der Scheers vertolking van Tuit en Dick Swidde imponeerde met enkele woorden als Schriel die de Maan speelt in ‘Pyramus en Thisbe’.
Leden van het Scapino-ballet verleenden hun medewerking onder de choreografische leiding van Albert Mol. De vertaling van Dolf Verspoor klonk direct en modern zonder de poëzie aan dat levenwekkende effect te hebben opgeofferd.
Kortom, een prachtige voorstelling van een herboren stuk.
(1961)