rik en Katharina komen vertroebelen. Maar hier komt zoveel symboliek, astrologische hokus-pokus en rijmelarij bij te pas, dat men de eeuwenlange verwaarlozing van dit drama wel begrijpelijk vindt. Dit wonderlijk mengsel van christelijkheid en heidendom, van frivoliteit en zedeprekerij, van sentimentele minnepoëzie en psychologische scherpzinnigheid is immers ook verdund en gefatsoeneerd een ratjetoe gebleven, dat meer op knutselwerk lijkt dan op poëzie.
Wat regisseur Fred Engelen nu met deze interessante maar twijfelachtige tekst heeft gedaan, is verbazingwekkend. Door het maken van ritmische, muzikale gehelen heeft hij iedere scène doordrenkt met een lyrische, vaak elegische stemming die uitstekend bij de actie aansloot.
Er werd snel en niet al te duidelijk gesproken. Dat de tekst niet steeds goed te verstaan was, bleek in dit geval geen nadeel te zijn. De actie van de zinnekens, die Fred Engelen als aapachtige wezentjes liet rondspringen, sprak trouwens voor zichzelf. Dat de rederijker Colijn een uitgeslapen psycholoog is geweest, leek mij door de opvoering nog duidelijker aangetoond dan door de lectuur. Zijn drie ‘zinnekens’ overtuigen de moderne toeschouwer ten volle. Zij zouden ook ‘libido’, ‘geremdheid’ en ‘minderwaardigheidscomplex’ kunnen heten zonder dat er dan een wijziging in hun actie nodig zou zijn.
De grote verdienste van Fred Engelen is dat hij van de geschiedenis van Dierik en Katharina door toon en tempo van het spel iets heeft weten te maken. Als men zich daarbij rekenschap geeft van de grote oorspronkelijkheid in deze vormgeving, die geen traditie, geen voorbeeld had om op terug te vallen, dan kan men alleen maar eerbied hebben voor zijn regie-prestatie. Dezelfde regisseur heeft enkele jaren geleden verrast met de eerste voorstelling van Huygens' Trijntje Cornelis, maar daarvoor kon hij nog aansluiting vinden bij andere 17de eeuwse kluchten die wel een ‘toneelgeschiedenis’ hadden. De opvoering van dit rederijkersdrama uit de Bourgondische tijd echter stelde heel andere problemen.
Er waren slechts enkele vondsten waar men bezwaar tegen