Van de andere rollen was alleen Jasoon van Bob de Lange geheel aanvaardbaar: een berekenende schavuit van formaat. Sara Heyblom was een vriendelijke dame die zelf geen ogenblik geloofde dat zij de voedster van Medeia's kinderen voorstelde. Jan Lemaire Sr. die als koning Kreoon Medeia haar verbanning komt aanzeggen had een zichtbare tegenzin in dit brute optreden. De opvoeder en de bode, twee rollen bij Euripides, waren in deze voorstelling bij elkaar gevoegd. Niet helemaal terecht, want de opvoeder is een onderdanige figuur jegens zijn meesteres Medeia, terwijl de bode allerlei beschuldigingen aan haar adres uitspreekt. Het lange verhaal dat Ton Lutz als opvoedende bode over het sterven van Kreoon en zijn dochter afsteekt was overigens indrukwekkend genoeg.
Behalve in de dramatische dialoog tussen Medeia en Jasoon had de regisseur vaak mooie resultaten bereikt in de opstelling en beweging van het koor, dat hier uit vijf vrouwen bestond: vier sprekende en een (Elly Jenezon) die de hobo bespeelde, een instrument dat voor een ‘schalmei’ moest doorgaan, maar toch wel, om te zien, veel op een hobo bleef lijken. De muziek, die Ton de Leeuw ervoor componeerde, bestond uit een eenvoudige elegische melodie. De regisseur heeft vooral de reacties van het koor vaardig met de actie van de personen verbonden.
Dick van der Velde en Dicky Bos als de kinderen van Medeia waren twee snoezige blonde jongetjes, die bepaald meer op hun plaats zouden zijn in een Engelse Christmas-pantomime dan in deze zuidelijke, bloedige tragedie.
Het decor van Nicolaas Wijnberg, een huis en een boom, verbonden door een zonnedoek, was heel mooi, maar de oplossing die men voor het wegrijden van Medeia door de lucht had gevonden was minder geslaagd. Zij sprak nu plotseling vanuit de hoogte, gevangen in een spotlight, zonder dat men iets te zien kreeg van een wagen of ook maar bevroeden kon dat zij haar vermoorde kindertjes bij zich had. Het leek eerder of zij plotseling op het dak zat of in een boom. Wat toch al vreemd is, werd daardoor extra onbegrijpelijk.
(1956)