De eend op zolder
(1970)–H.A. Gomperts– Auteursrechtelijk beschermdSophokles, AntigoneVoorafVan de Griekse tragedies is Sophokles' Antigone voor de moderne lezer (of toeschouwer) een van de fascinerendste, doordat hij zich nader voelt tot deze heldin dan tot Elektra of tot Aias of Oidipus; daarbij komt nog dat Antigone meer problemen oproept dan de meeste andere helden uit de Griekse tragedies, zo- | |
[pagina 25]
| |
dat van haar werkelijke aard en de motieven van haar optreden verschillende opvattingen mogelijk zijn, die ook weer verschillende verklaringen toelaten voor dat gevoel van verwantschap dat men onder het verschuiven der interpretaties met haar behoudt. Het verhaal is bekend: na de verbanning van Oidipus uit Thebe hebben zijn zoons Eteokles en Polyneikes elkander gedood in een oorlog, ontstaan doordat Eteokles zijn overeenkomst met Polyneikes om beurtelings een jaar over Thebe te regeren had gebroken. Kreoon, de broer van hun moeder (en grootmoeder!) volgde hen op en verbood op straffe des doods de begrafenis van Polyneikes, omdat hij - met hoeveel recht dan ook - tegen zijn stad ten strijde was getrokken. De tragedie begint met Antigone's mededeling aan haar zuster Ismene dat zij zich niet aan dit verbod zal storen, maar dat zij het lijk van beider broer op rituele wijze gaat begraven. Ismene vindt dat zij gedwongen is te berusten in het barbaarse verbod des konings. Antigone wordt betrapt bij het begraven van haar broer en opgesloten in een soort van grafkamer om daar te verhongeren. Kreoons zoon Haimoon met wie Antigone verloofd is pleit vergeefs voor haar, maar de tiran wordt eerst tot andere gedachten gebracht door de blinde ziener Teiresias die hem kwade voorspellingen doet, omdat zijn verbod de schending van een plicht jegens de goden betekent. Het is dan echter te laat om het onheil nog af te wenden. Antigone heeft zich opgehangen, Haimoon zich bij haar lijk met zijn zwaard doorstoken en Kreoons vrouw Eurydike slaat als zij de dood van haar zoon verneemt eveneens de hand aan zich zelf. Kreoon blijft eenzaam achter als een gebroken man. Het lot van Antigone en haar verwanten moet men ongetwijfeld zien als gevolgen van de vloek die op het geslacht van Oidipus rust. Maar volgens een veel verbreide opvatting heeft het stuk een veel grotere waarde dan andere noodlotstragedies, omdat een conflict tussen overheidsgezag en goddelijk recht erin is belichaamd. Men kan Hegels opvatting dat het standpunt | |
[pagina 26]
| |
van Kreoon en dat van Antigone gelijkwaardig zijn wel stilzwijgend voorbijgaan, omdat zoiets Sophokles' bedoeling kennelijk niet is geweest. Vanuit het Atheense gezichtspunt bezien was de aan de Thebanen toegeschreven gewoonte om hun vijanden niet te begraven barbaars. Maar ook de Thebanen waren, blijkens Sophokles' tekst, algemeen van gevoelen dat de handhaving van deze verouderde wet t.a.v. Polyneikes, die toch een Thebaanse prins was, niet door de beugel kon. Er is dus veel te zeggen voor Goethe's opvatting, dat Kreoons verbod een misdadige bepaling was, die in moreel opzicht geen verbindende kracht bezat. Antigone is dan ook - volgens Goethe - niet, zoals Hegel haar zag, een tragische heldin die tussen twee plichten moest kiezen, maar eerder een heilige, een religieuze martelares die ter wille van haar plicht de dood trotseerde. Deze opvatting is de algemeen verbreide geworden. Zij ziet Antigone als de bevestiging van de leer dat men God (of het eigen geweten) meer moet gehoorzamen dan de mensen of dat er een ‘natuurrecht’ is, in de 18de-eeuwse zin, dat prevaleert boven de wetten van de staat. Goethe zag echter in, dat er in Sophokles' tekst een passage voorkomt die ten dele in strijd is met deze interpretatie. Kort voor haar dood immers zegt Antigone dat zij dit offer, dat zij voor haar broer brengt, niet over zou hebben voor een echtgenoot of voor eigen kinderen, die immers vervangbaar zijn, terwijl een broer, als de ouders gestorven zijn, uniek is. ‘Ik zou graag zien’, zei Goethe tegen Eckermann, ‘dat een goede filoloog ons bewees, dat deze passage onecht is’. Een religieuze heldin immers, die voor een idee gaat sterven, maar die deze idee alleen aan haar broer verbindt met uitsluiting van haar man en kinderen is geen religieuze heldin. De motivering van haar daad moet dan een geheel andere zijn. Filologen, die zich Goethe's wenk ter harte genomen hebben, zijn inderdaad gekomen. Zo beschouwt de Sophokles-kenner Richard Jebb de bedoelde passage als een latere toevoeging, maar noch hij noch een van zijn vele navolgers heeft voor die opvatting enig ander bewijs dan dat de tekst niet strookt met hun op- | |
[pagina 27]
| |
vatting van Antigone als een vóór-christelijke heilige. Het is waar dat de nogal gezochte redenering over de onvervangbaarheid van de broer, die overgenomen moet zijn van een vrijwel gelijkluidende passage bij Herodotos, niet letterlijk van toepassing is op de situatie van het begraven. Bij Herodotos redt een vrouw het leven van haar broer liever dan dat van man en kinderen op grond van deze vervangbaarheidsredenering. Bij Sophokles is de argumentatie dus inderdaad een minder fraaie retorische figuur, maar wat erin is uitgedrukt, het primaire belang voor Antigone van haar broer, blijft geldig, indien men tenmiste de onechtheid van de passage niet kan aantonen. Dat kan men inderdaad niet. Integendeel, op grond van de aandacht die Aristoteles ongeveer zestig jaar na de dood van Sophokles juist aan die passage besteedde, die ook in alle handschriften voorkomt, kan men de echtheid ervan rustig als buiten twijfel beschouwen. Men moet eenvoudig op grond van deze motivering van een andere opvatting omtrent Antigone uitgaan: zij is geen heilige, geen religieuze martelares, maar een dochter uit het incestueuze geslacht van Oidipus die haar broer boven alle anderen liefheeft. Zij kiest de dood, omdat deze broer dood is en zij begraaft hem op de voorgeschreven wijze, omdat zij hem slechts na de vervulling van die plicht in de onderwereld kan ontmoeten. Ook alleen deze opvattingGa naar voetnoot* verklaart haar complete onverschilligheid voor haar verloofde, Haimoon, een houding die de 19de-eeuwse filologen zo gehinderd heeft dat b.v. Jebb er niet voor terugdeinsde een opmerking van Ismene over Haimoon zonder enige textuele rechtvaardiging door Antigone te laten zeggen. Antigone heeft echter geen woord voor haar verloofde over, omdat zij ‘gefixeerd’ is aan haar broer. Haar gedrag heeft een andere abnormaliteit dan die men gewoonlijk aan heiligen toeschrijft. Het bijzondere ervan heeft een theoreticus als Aristoteles dan ook juist in die zin getroffen dat hij de door Goethe weggewenste passage citeert als voorbeeld voor zijn stelling, dat de dramatische dichter, als hij iets on- | |
[pagina 28]
| |
waarschijnlijks laat gebeuren, de oorzaak ervan moet aangeven. Aristoteles zag dus in Antigone's gevoel ten opzichte van haar broer juist de verklaring van haar gedrag. Zo kan men ook in het optreden van Kreoon eerder dan motieven van abstract staatsbeleid een persoonlijke reactie zien op dat noodlottige soort van relaties waarin zijn verwanten zich plachten te begeven: haat tegen Antigone's gevoel voor Polyneikes, een Hamlet-achtige haat ook tegen vrouwen in het algemeen die uit talrijke uitingen blijkt. De 19de-eeuwse visie op de Antigone is onhoudbaar en het is bevreemdend dat zij in de nieuwe ritmische vertaling van Bertus van Lier, die voor de a.s. opvoering van de tragedie door het A.T.G. zal worden gebruikt, opnieuw wordt gehuldigd. Ook Van Lier laat de bewuste passage weg (verzen 904-920): ook hij geeft Ismene's regel over Haimoon zonder grond aan Antigone (vers 572) en volgt dus in het algemeen de 19de-eeuwse kunstgrepen om van de Griekse heldin een Goetheaanse heilige te maken. Een van de interessantste kanten van de komende voorstelling van Antigone is ook het antwoord dat zij zal kunnen geven op de vraag in hoeverre Van Liers principe om in het Nederlands ritme en versvorm van het Griekse origineel te handhaven gerechtvaardigd is. Ik ben geneigd te menen dat de vorm van de Griekse tragische poëzie voor de Grieken een bepaalde, op een conventie berustende uitwerking had, waarvoor in het Nederlands, waarin andere conventies bestaan, een ander poëtisch equivalent moet worden gevonden. (1952) | |
Amsterdamse voorstellingDe voorstelling van het Amsterdams Toneel Gezelschap maakte voor mijn gevoel duidelijk, dat men Antigone's handelwijze niet ongestraft als uitsluitend voortvloeiend uit hoge plichtsbetrachting kan beschouwen. De last van het buitensporig gedrag kwam daardoor eenzijdig op Kreoon te rusten, die, mede door Van Dalsums gechargeerde spel, tot een schurk uit het genre van De Twee Wezen werd gedegradeerd. Kreoon overtreedt weliswaar | |
[pagina 29]
| |
de goddelijke regels, maar zijn dwaling krijgt een andere nuance en wordt ook tragischer als men zijn optreden ziet als een noodlottige buitensporigheid. Van Liers metrische vertaling is een eerbiedwaardige prestatie die vele voortreffelijke vondsten bevat. Het is begrijpelijk dat de Griekse versvorm hem als basis voor muzikale begeleiding aantrekkelijk voorkwam, maar door zijn acrobatische toeren om deze vorm in onze taal te handhaven heeft het Nederlands herhaaldelijk schade geleden, terwijl poëzie, die in ieder idioom haar eigen wetten heeft, hier niet aan bod kwam. Vooral in de toch al moeilijk toegangelijke lyriek der koren werd de tekst daardoor voor een onvoorbereid toehoorder vaak onbegrijpelijk. Ik geloof dat men regisseur Defresne er geen verwijt van mag maken dat de koren niet geheel konden bevredigen. In de Griekse tragedie waarin de dialoog vaak een volkomen moderne indruk maakt vormen de koren, die er nu eenmaal een centrale functie in vervullen, het verouderde, voor ons niet meer levende element. Wat men hen ook laat doen - veel bewegen of doodstil staan, om de beurt praten of tegelijk dansen, zingen of declameren - een bevredigende oplossing voor de koren is, naar mijn overtuiging, niet denkbaar. Het is dan ook zeker te gemakkelijk om de eenvormig en spaarzaam bewegende raad-van-ouden in deze voorstelling als een clubje geremde kerstmannetjes te ridiculiseren, al kon ik de gedachte daaraan niet steeds onderdrukken. De Meester heeft het vorig jaar in zijn opvoering van Iphigeneia op een arena-toneel ongetwijfeld meer expressie aan het koor ontlokt door een veel ruimere beweeglijkheid, maar binnen zijn beperktere mogelijkheden heeft Defresne ook met dit koor veel tot stand gebracht. Van het spel vond ik dat van Caro van Eyck als Antigone het zuiverst en, vooral in haar elegische laatste toespraak, met zeer eenvoudige middelen diep ontroerend. Van Dalsum had zijn Kreoon, die de eigenlijk tragische figuur van het stuk is, zoals gezegd, te zwaar aangezet. Men kon geen medelijden opbrenggen met deze oogdraaiende en wenkbrauwtrekkende snoodaard, als het ongeluk hem ten slotte treft. | |
[pagina 30]
| |
Het decor van Jacques Snoek dat uit twee rotsen en enige trappen bestond was bruikbaar zonder enige suggestiviteit te bezitten. De kostuums van Marie Sternheim vond ik daarentegen positief lelijk. De jonge held Haimoon droeg een soort geborduurd onderjurkje en de bode verscheen in een lang gewaad, waarin het snelle lopen dat boden plegen te doen bepaald moeilijkheden zou opleveren. De voorstelling zou hebben kunnen winnen aan eenheid van stijl door de medewerking van een schilder voor de aankleding - om van een dichter voor de vertaling nog maar te zwijgen. Zoals zij nu was, leek zij mij vooral van belang als experiment waarin de schoonheid van Sophokles bij vlagen heeft kunnen doordringen. (1952) | |
Haagse voorstellingOver de voorstelling die de Haagse Comedie heeft gegeven van Sophokles' tragedie Antigone kan ik maar weinig goeds zeggen. ‘Antigone’ stond op het affiche en op het programma, maar op het toneel was iets anders aan de hand. Wel werd de tekst van het stuk van Sophokles gedeclameerd, zij het dan in het plechtstatig taaleigen van Dr. Burgersdijk, maar overigens werd er iets anders gespeeld. Ik heb mij soms wel afgevraagd: wat eigenlijk? Het raadsel begon al dadelijk met het eerste optreden van het koor. Drie gebroken bejaarden, op het oog lijders aan leverkwalen en andere ongemakken, gekleed in degelijke gestichtshemden, spraken dodelijk bedroefd, maar uiterst waardig, een ritmisch vers, waarvan de betekenis blijkbaar niet meer tot hen doordrong. Ander raadsel: Koning Kreoon heeft verboden het lijk van Polyneikes te begraven. Zijn zuster Antigone heeft dit verbod getrotseerd. Eén van de schildwachten die de koning bij het lijk had gezet komt nu vertellen dat hij en zijn kameraden verschalkt werden en dat de begrafenis toch heeft plaatsgehad. De schildwacht doet zijn verhaal dodelijk beangst. Hij heeft slecht opgelet en hij is de boodschapper van slecht nieuws. De soldaten | |
[pagina 31]
| |
hebben geloot wie dit nieuws moest gaan vertellen. Het lot heeft hèm getroffen en hij heeft alle reden om het ergste te vrezen. Hij is een man uit het volk die zijn angst verbergt achter een omhaal van woorden, achter excuusjes en uitvluchten. Hij is een zielige, maar ook een komische figuur. Dat zag men niet in Den Haag. Gijsbert Tersteeg kwam binnen met een helm op en een plooirokje aan, maar daaronder every inch a gentleman die De Witte betreedt om mee te delen dat hij zijn auto verkeerd geparkeerd had en een bekeuring had gekregen van een onhebbelijke agent. Zo waren zijn houding en zijn toon. Nu heb ik hier twee extreme voorbeelden genoemd. Gewoonlijk was de divergentie tussen tekst en spel minder groot. Maar bij elkaar passen deden zij uiterst zelden. De hartstochtelijlijke fierheid van Antigone bespeurde men nu en dan in de vertolking van Elisabeth Andersen, wier monoloog, vlak vóórdat zij wordt weggevoerd, vooral indruk maakte. De koning Kreoon van Max Croiset, aanvankelijk te slap, te veel een eigengereide goeierd in plaats van een zelfbewust heerser, rees aan het slot in zijn wanhoop en verslagenheid tot de hoogte van de tragedie. In de voorstelling kan men andere met begrip gespeelde rollen aanwijzen: de liefelijke en angstige Ismene van Sigrid Koetse, de jonge, koppige Haimoon van Jules Croiset, de bode van Joris Diels. Jan van der Linden leverde een knappe prestatie als de blinde ziener Teiresias. Maar wat er in dit alles ontbrak was de bezieling en het begrip die het geheel van een voorstelling als deze nodig heeft. Ik kan niet aannemen dat regisseur Max Croiset dit statische, bloedeloze resultaat uit pure onachtzaamheid of onkunde heeft tot stand gebracht. Daarvoor is hij veel te doelbewust en te conscientieus. Bovendien heeft Croiset zich blijkens zijn eigen toneelstukken met bijzondere aandacht in de problemen van de Griekse tragedie verdiept. Ik houd het er voor dat juist zijn deskundigheid hem ten aanzien van deze tekst tot een verlammend respect heeft gebracht. Uit zijn toelichting in het programma blijkt dat hij zó heeft geredeneerd: de Griekse tragedie is een geheel geweest met muziek, zang en dans, althans soortgelijke bewegin- | |
[pagina 32]
| |
gen en intonaties. Hoe het precies was weten wij niet, want wij hebben alleen de tekst, dat fragment van een voorstelling, over. Men kan nu op allerlei manieren vorm geven aan zo'n tragedie, maar men is al verantwoord als men de tekst zegt. Nu lijkt mij die opvatting te berusten op een misverstand. Men kan een Griekse tragedie gemakkelijk verstikken onder een overdaad van kleur, muziek en beweging. Maar iets van deze attributen van het levende toneel moet men gebruiken om die wereld van hartstocht en buitensporigheid voelbaar te maken waaruit zulke tragedies geboren zijn. Laat men dat na, dan moet men ook niets anders doen dan voordragen (en niet vergeten de voordragers te vertellen waar het over gaat), zodat de toehoorder zijn eigen verbeelding kan inschakelen. Speelt men echter toneel, dan stelt men voor de beweging iets in de plaats, dan werkt het statische als doods en geeft het witte vlak van W. Hussems decor tezamen met de grijs-witte kostuums van mevrouw Noordhoek Hegt de suggestie van het blanke beheerste Hellas, een opvatting die even verouderd is als onmogelijk ten overstaan van Sophokles' gepassioneerde helden. Dit is een wereld van bloed en tranen en mateloze gevoelens. Antigone is een vrouw die de grond openkrabt om haar broer te begraven en die haar verloofde en zijn moeder tot zelfmoord drijft. Zij is de dochter uit een vervloekt geslacht in een wereld van hevigheid, van oorlog en vergelding, waar het grootse en het rauwe elkaar vinden in bloed en vuil. Ik pleit niet voor een realistische Antigone, maar wel voor een Antigone waarin de realiteit met levende toneelmiddelen wordt voelbaar gemaakt. Respect alleen is niet genoeg. Daarmee maakt men een panopticum. (1959) |
|