Darwins hofvijver
(1994)–Tijs Goldschmidt– Auteursrechtelijk beschermdEen drama in het Victoriameer
[pagina 228]
| |||||||||||||||
9 De verlosser: een ecosysteem onder stressTerug naar Mwanza, 1989Levocatus haalt me op bij mijn logeeradres in Mwanza. Hij lijkt geen dag ouder geworden in de drie jaren die zijn verstreken sinds mijn vertrek. We geven elkaar verheugd de hand. Als ik de mijne Europees wil terugtrekken, schiet het me net op tijd te binnen: de toegestoken hand wordt pas losgelaten na een herhaald grijpen en kneden van elkaars duim. Intussen wil ik Levocatus zeggen dat ik hem gemist heb, en zoek naar het woord ‘missen’ in het Swahili. Tevergeefs. ‘Ik was niet blij je niet te zien en nu ben ik blij je wel te zien,’ hakkel ik geërgerd. We lopen naar de stad en passeren het kleine station uit de koloniale tijd dat half verscholen ligt achter geboomte. Er is iets veranderd, maar het duurt even voordat ik erachter ben wat. Het pleisterwerk is geschilderd en ook het puntige pannendak is hersteld. Het station maakt een minder vermoeide indruk. De economie die in het begin van de jaren tachtig steeds verder in het slop raakte, heeft zich enigszins hersteld. Nyerere heeft zijn rigide socialistische beleid, dat gericht was op ‘selfreliance’, tot het bittere einde volgehouden. Vooral de laatste jaren van zijn bewind leden de Tanzanianen onder de verbeten integriteit van de president, die zelfs niet wilde doen alsof hij boog voor het Westen. Import van buitenlandse goederen - die maar afhankelijkheid kweekt - werd beperkt tot het absoluut noodzakelijke. Als gevolg daarvan was er steeds minder te krijgen, want in het land zelf wordt weinig geproduceerd. Maar Mwinyi, de nieuwe president, is een minder steile socialist. Hij staat niet geheel afwijzend tegen- | |||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||
over buitenlandse investeerders en import van goederen. En ja hoor, daar komen de verfpotten en dakpannen al aangevlogen. Particuliere initiatieven krijgen weer een kans en handel drijven wordt niet langer ontmoedigd: essentialia zoals zeep, lampolie, lucifers en geneesmiddelen zijn weer verkrijgbaar en zelfs ijskasten, video's, fietsen en motoren zijn te koop. ‘Kijk maar bij de Indiërs,’ zegt Levocatus. Hij blijft staan en pakt mijn schouder vast. ‘Alles hebben ze in hun winkels, werkelijk alles. Mpaka gari, tot auto's aan toe.’ Even pauzeert hij en zegt: ‘Voor degenen die het zich kunnen veroorloven.’ Ik hoor aan de gelaten manier waarop hij het zegt dat hij zichzelf niet rekent tot die groep. Uit een luidspreker klinkt vrolijke muziek. Van de in het Swahili gezongen tekst versta ik enkele flarden: ‘Jij wilt graag goed eten... ach, liefste, kon ik maar komen aan het medicijn dat geld heet... iemand vermoorden. Dat gaat ver... God... verbod... trala.’ Het plein voor het station ligt vol nijlbaars, verpakt in mooie constructies van rondgebogen takken en gras. De balen zien er vanzelfsprekend uit, alsof ze al duizenden jaren zo gemaakt worden. Toch zie ik ze voor het eerst. Het verrast me dat er in zo korte tijd een volledige industrie is ontstaan. Er zijn fileerfabrieken en rokerijen bij gekomen en tegenwoordig wordt nijlbaars ook ingeblikt. Via Kenia worden de baarzen op grote schaal geëxporteerd naar Israël en Europa. Melle had het goed gezien indertijd. In een Indonesisch restaurant in Amsterdam werd me pas nog een visgerecht uit Sulawesi aanbevolen. Ik wilde het graag proberen. Nadat het was opgediend begon ik argeloos te genieten en waande me in Azië. Tot een vage moddersmaak de geur van koriander verdrong en me met een smak terugzette op de pont die richting Emin Pashagolf voer. Hoe we, wekenlang levend op een dieet van nijlbaars met rijst en kiezelstenen, het leger nijlbaarzen probeerden in te halen, in de hoop nog ongerepte gebieden aan te treffen. Dit was onmiskenbaar nijlbaars verborgen in een kruidige Aziatische korst. In een overdekte galerij voor kantoren en bagagedepot zit een menigte op de grond te wachten op de trein naar Dar-es-Salaam. Er is een grote kans dat deze treni dezelfde avond nog in beweging zal komen, en als hij eenmaal rijdt is hij niet meer te houden. Wie | |||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||
niet weken van tevoren een kaartje heeft gereserveerd, komt vroeg, in de hoop een niet-opgeëiste plaats te bemachtigen. De wachtenden hebben alle tijd. Samengeperst onder het afdak van de smalle galerij, wordt al die tijd haast tastbaar. Ik betrap mezelf op de neiging er wat van mee te willen graaien. Maar zou ik niet liever proberen hier werkelijk aan te komen, het westerse tijdsbesef af te schudden? Als er tenminste een weg terug is voor de westerling die zich over een smal pad van dichtgesneeuwde agenda's linea recta naar een definitief einde laat sleuren? Het is vroeg, het derde uur van de dag is nog niet verstreken en toch is het al heet. Er waait een aangename, zachte wind. ‘Mvua, regen,’ zegt Levocatus, en wijst naar de lucht. Vóór ons hangt een compact buitje als een smet op het strakke blauw. Een laatste stuiptrekking van de regentijd. De druppels bereiken de grond niet eens meer, stomend deinst het water terug voor de aarde. We lopen van Mwanza over het spoor richting Nyegezi en passeren industrieterreinen, een scheepswerf en houtzagerijen. Op de muren van verwaarloosde loodsen zijn rauwe tekeningen van seksuele ontmoetingen gemaakt, die me dankbaar stemmen dat ik geen Tanzaniaanse vrouw ben. Onder een boom naast een pompstation zitten jongens, omringd door stapels autobanden. Bandelichters, een met de voet te bedienen luchtpompje en een doos met benodigdheden om banden te plakken vormen de pijlers van hun bedrijf. Een jongen die kinderverlamming heeft gehad, steekt zo snel als hij kan kruipend de weg over en nestelt zich tegen de boom van de bandenplakkers. Zijn knieën zijn rauw geschaafd. Waarom beschermt hij ze niet met een stuk buitenband? Levocatus ziet me kijken en zegt: ‘Zijn familie geeft hem te eten.’ Vervolgens vraagt hij naar mijn familie. ‘Hoe is het met je ouders? Met je vrouw? Heeft ze gebaard?’ Hij schudt zijn hoofd als ik vertel dat ik nog altijd kinderloos ben, en zegt: ‘Je had ook niets voor haar betaald als ik het me goed herinner?’ Stapels jutezakken met houtskool liggen hoog opgetast langs de weg. Wachtend op klanten spelen de eigenaars een spelletje bao naast de ingang van hun stenen huisje. Levocatus wordt geroepen door een jongen die op een kruk zit aan de overkant van de weg. Achter hem staat de kapper, die bezig | |||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||
was hem kaal te scheren met een tondeuse. Levocatus gaat naar het tweetal toe, terwijl ik blijf wachten. Drie bijeneters landen op een elektriciteitsdraad die langs het spoor loopt. Eidooiergeel, groen, zwart, wit? Hun kleuren kan ik in het schelle licht slecht zien. Dan voel ik een hand die me meetrekt. Onderweg ontmoet Levocatus vele bekenden. Hij benadert zijn stamgenoten anders dan mij. Zodra er een Sukuma aankomt, schiet hij in de rol van plaatselijke grootheid. Levocatus is immers mganga, de traditionele genezer van Nyegezi, een gewichtig personage. Hij is als geen ander bedreven in het oplossen van conceptieproblemen, al laat hij zich daar nooit op voorstaan. De genen spreken voor zich. Vooral jonge vrouwen begroet hij met geheven hoofd en holle rug. Zij op hun beurt gaan diep door de knieën, bedeesd groetend met geloken ogen. Intussen blijven rug en nek gestrekt vanwege de volgeladen manden die ze op hun hoofd dragen: rijst, maïsmeel, bonen, vruchten. Uit een mand steekt de kop van een reusachtige nijlbaars. De bek en een wang onder een kil loerend oog, steken uit de kleurige omslagdoek waarin de vis is gewikkeld. Hoe gaat het Levocatus, zijn drie vrouwen en meer dan dertig wettige kinderen? Een van zijn vrouwen, Theresa, heeft hersenmalaria gehad, vertelt hij. Ze is niet meer goed bij zinnen en loopt regelmatig weg. Levocatus heeft slecht zicht op haar. ‘Het is lastig leven met vrouwen die zo ver uit elkaar wonen,’ zegt hij. Ook voor de vrouwen, bedenk ik. Vroeger zouden ze op één erf hebben gewoond en misschien steun aan elkaar hebben gehad. Tegenwoordig wonen echtgenotes van mannen als Levocatus op verschillende erven, een welwillend gebaar naar de katholieke kerk. Ik zou graag van zijn vrouwen horen hoe ze denken over deze diaspora ter ere van de monogamie, maar dat is me nooit gelukt. Voor deze plattelandsvrouwen is een man een andere species, zeker een witte man. Kook je nog altijd voor de paters, vraag ik? Levocatus beaamt het. Alleen door verschillende beroepen en bezigheden te combineren kan hij zijn uitgebreide familie onderhouden. Hij werkt als missiekok, bewaker, psycholoog, traditioneel genezer, stoker van sterke drank, hennepkweker en hij verhandelt alles waar winst in zit. Langs de weg ligt het karkas van een autobus, verveloos en ver- | |||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||
roest. Drie woorden, in zwierige rode letters achterop de bus geschilderd, zijn met moeite te ontcijferen: Shauri a Mungu, echt waar. In de bus wuiven verdorde maïsplanten heen en weer. Voor aan de bus verschijnt in de deuropening een spierwitte geit. Ze kijkt naar links, naar rechts en stapt geroutineerd uit, gevolgd door haar gezelschap, dat bestaat uit drie andere geiten. In de berm vinden ze hun bestemming. | |||||||||||||||
MuggenolieWe naderen Mkuyuni, een klein marktplaatsje halverwege Mwanza en Nyegezi, en besluiten te pauzeren. Op de muur van een vermolmde houten keet waar limonade wordt verkocht, staat in een ongeoefend handschrift: Miami Bech Hotel. Ik ben buiten adem en kan nauwelijks drinken. Tegen de wand en over het dak van een naburig marktstalletje heeft zich een passieplant geslingerd, waarvan de blauwe bloemen met wit hart fel afsteken bij het dak van golfplaat. De verkoopster, een matrone die nauwelijks in het stalletje past, wenkt me. Ze wijst trots naar haar voorraad margarine in blik. De blikken zijn maar half zichtbaar doordat er een lijn met kanten slipjes voor hangt. Een plank lager staan potten vaseline en mariakaakjes. ‘Steengoed,’ zeg ik, en steek mijn duim omhoog. Maar zo gemakkelijk kom ik niet van haar af. De verkoopster biedt me achtereenvolgens al haar produkten aan. Zodra ze merkt dat ik niet van plan ben iets aan te schaffen, betrekt haar gezicht. Je wilt geen margarine, geen slipje, geen vaseline, geen biscuit. Wat moet ik eigenlijk met je? Stuurs verdwijnt ze onder de toonbank. Als ze weer tevoorschijn komt, overhandigt ze me muggenolie in een glibberig flesje dat is afgesloten met een bijgesneden kurk, en zegt: ‘Pak aan, zwerver. Dat zul je nodig hebben.’ ‘Zijn er meer muggen dan vroeger?’ vraag ik. ‘Het zijn er veel, ongelooflijk veel. We doen geen oog dicht.’ ‘Maar zijn het er meer dan vroeger?’ De vrouw barst in lachen uit en vraagt Levocatus wat ik in godsnaam bedoel. Ik heb direct spijt van mijn vraag, maar nu is het te laat. ‘De meeste vissen die muggelarven eten zijn uit het meer ver- | |||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||
dwenen. Doordat de larven minder gegeten worden, zou het aantal muggen sterk gegroeid kunnen zijn,’ licht ik toe. Ik besef nu pas dat ze niet weet dat een mug larven heeft, laat staan dat die in het water leven. ‘I seeee,’ zegt de verkoopster, terwijl ze me voorgoed afschrijft. Ze neemt de muggenolie uit mijn handen en geeft het flesje aan Levocatus: ‘Eerbiedwaardige oude man, neem deze muggenolie voor uw vriend. Het zal hem goed doen.’ Ik luister maar half naar Levocatus en de verkoopster. Mijn aandacht wordt afgeleid door twee vrouwen die in de schaduw van een overdekte hal staan te praten. Ze komen van de slager. Beiden dragen op hun hoofd een aluminium schaal waarop met uitgestoken tong de afgehouwen kop van een rund ligt. De vrouwen praten geanimeerd, lachen, grijpen elkaars schouders. Ze draaien om elkaar heen, zakken door de knieën. Het is net geen dansen. Alleen hun nek houden ze stokstijf. De runderkoppen hogerop willen elkaar likken maar ze komen elkaar niet nader. ‘Njoo, kom,’ zegt Levocatus. Bij de visstalletjes ligt gedroogde dagaa. De visjes zijn geteld en in kleine porties neergelegd. Ook zijn er nijltilapia's met bekrompen koppen en een jonge meerval met prikoogjes en lange snorharen, die reutelend protesteert tegen zijn voortijdige dood. Als hij er eindelijk klaar voor is, krijgt hij uitstel van executie doordat de verkoper hem besprenkelt met water, en kan hij weer van voren af aan beginnen. Op een tafel naast de gemartelde meerval liggen stapels nijlbaars. Strontvliegen zwermen eromheen, pootje badend in het bloed op de moten vis. Na lang zoeken ontdek ik een bruingeblakerde furu, een slakkeneter uit ondiep water. Het dier is gerookt. Een groep jongetjes houdt op met het kauwen van suikerriet zodra ze me in de gaten krijgen. ‘Een witte, een witte!’ roepen ze. Om beurten naderen ze me behoedzaam, tikken me aan en zeggen lachend ‘tx’, om vervolgens gillend met wijdgespreide armen weg te hollen. tx, met die twee letters beginnen de nummerborden van de voertuigen van expatriates. We gaan weer op pad. Over de zandweg vol diepe kuilen rijdt weinig verkeer. Het is stiller, landelijker geworden. Hier was vroeger een geasfalteerde weg. Zware vrachtwagens die niet door Oeganda konden rijden tijdens het bewind van Amin en de eerste ja- | |||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||
ren daarna, namen noodgedwongen deze route. De weg raakte overbelast. Er vielen gaten in het asfalt en het zand eronder spoelde weg. Zelfs de onnavolgbare chauffeurs van de lokale Fantastic Express Bus Service slaagden er ten slotte niet meer in de slalom te maken tussen de metersdiepe kuilen door. Tegenwoordig rijdt het vrachtverkeer weer via Oeganda naar Rwanda, Burundi en Zaïre en wij lopen over een zandweg. Veel gemakkelijker te onderhouden dan een snelweg, maar een lang leven zal het zandpad niet zijn beschoren. Zodra een president of paus besluit deze route te kiezen, wordt er een loper van asfalt uitgerold. ‘Aan sangara, de nijlbaars, wordt goed verdiend, heb ik begrepen. Maar ik las dat de winsten vooral ten goede komen aan een kleine groep van welgestelde lieden,’ zeg ik. ‘Eh,’ antwoordt Levocatus instemmend. ‘Zij hebben boten en netten.’ ‘Maar wat betekent nijlbaars voor mensen zoals jij?’ ‘Sangara kwam als geroepen. Wat hadden we moeten eten als er geen nijlbaars was geweest? Sangara heeft ons gered, mkombozi,’ zegt Levocatus. ‘Mkombozi?’ Levocatus kent de betekenis van het woord in het Engels niet. Ik spreek enkele voorbijgangers aan om het te vragen. ‘Mkombozi,’ zegt een dikbuikige man met een vlezig hoofd, ‘mkombozi means the saviour... eh.’ Hij straalt van blijdschap en voegt er ten overvloede aan toe: ‘So that now you know the meaning of this word.’ ‘Are you from Japan? Ah, from Europe. I am so sorry. Unfortunately, you look like a Japanese.’ Hij schiet in de lach en keert de palm van zijn rechterhand naar boven. Ik klets mijn vlakke rechterhand op de zijne en bedank hem uitvoerig. ‘Karibu Tanzania, welkom in Tanzania,’ besluit hij. Minuten later hoor ik Levocatus nog zachtjes mompelen: ‘Verlosser, verlosser.’ | |||||||||||||||
Mooie schoenenRotsblokken liggen als grillig gestapelde broden in het landschap. Zwaluwen jagen er met grote snelheid omheen. Metershoge eu- | |||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||
forbia's staan als reuzekandelaars in de nabijheid van de rotspartijen. Zal ik naar de rotsschilderingen gaan? Die waren hier vlakbij. Op zoek naar de luipaard en de caracal vond ik indertijd bij toeval symbolische schilderingen onder een overhangende rots. Geen dier- of mensfiguren, maar abstracte tekens. Ik heb geen idee van hun oorspronkelijke betekenis of ouderdom, maar ik ben geneigd een offer te brengen alvorens ik het meer opga. Een zuurzak, een mango, limoenen, en daaromheen een krans van bloemen. Daarnaast op een bananeblad een moot van de mkombozi. En dan maar prevelen dat de verlosser weer opkrast voordat het ecosysteem knapt en het meer verandert in een levenloze woestenij. ‘Hé, dromer,’ zegt Levocatus, terwijl hij mijn hand vastpakt en me meetrekt. Het grootste deel van de tocht onttrekken heuvels de Mwanzagolf aan het zicht, maar ik ruik het meer en zo nu en dan is het water even te zien. Als ik visarenden hoor roepen kan ik mezelf haast niet bedwingen. Ik wil het water op. Bij de afslag naar Nyegezi passeert ons een auto met een laadbak vol mensen. Er wordt gelachen en gezwaaid, de auto stopt. Levocatus en ik zien niets meer door het opstuivende zand. We knijpen onze ogen dicht en beschermen ze met onze armen. Even later doemen er lachende gezichten op uit de stofwolk. Medewerkers van het instituut: Kabika, Bahati, Kitabwa, Jane, Kurwa en Maembe. Er volgt een hartelijke begroeting en ik word bestookt met vragen. Hoe is het met je vrouw? Heb je de koppelingsplaten? Hoeveel kinderen? De chauffeur is meer gefascineerd door mijn schoeisel, dan door mijn geringe voortplantingssucces en zegt: ‘Viatu vizuri, mooie schoenen, buitengewoon mooie schoenen zelfs.’ ‘“Door de bush” heten deze schoenen,’ zeg ik. ‘Very good,’ antwoordt de chauffeur. ‘Ik moet door de bush. Maybe we can cooperate.’ Levocatus en ik slaan het aanbod van een lift af en gaan te voet verder. Overdonderd door de hoeveelheid bekenden die alleen al uit deze ene auto te voorschijn kwam, vraag ik me bezorgd af of ik wel voldoende zawadi, geschenken, heb meegebracht om iedereen het gevoel te geven dat ik aan ze heb gedacht. In de verte is nu de Luguruberg te zien, maar de gebouwen van | |||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||
het retraitecentrum kan ik niet ontdekken. Alleen een vaag streepje, de zuil waar ooit de klok van de kapel aan hing, is van hier af zichtbaar. Het loopt zwaar over het rulle zand. Ik verbaas me over de jongensachtige gang van Levocatus. Hij zal nu een jaar of zestig zijn, maar hij is nog altijd beweeglijk, tanig en gespierd. Ik sjok log achter hem aan. ‘Labda utapata mtoto sasa, misschien krijg je eindelijk een kind,’ zegt hij. Ik verbaas me over het fanatisme waarmee de Tanzanianen aan hun voortplantingssucces werken. Dat was ik vergeten. Een bonte ijsvogel vliegt laag over. Hij heeft een zilverblinkend visje, een dagaa, in zijn snavel geklemd. We gaan zitten met uitzicht op een steile afgraving, die eruitziet alsof er met een kanon op geschoten is. De wand lijkt doorzeefd met kogelgaten. Bij nader inzien is de verdeling van de gaten over de wand niet willekeurig, maar regelmatig. Achter hun plaatsing gaat een systeem schuil. De gaten zijn de ingangen naar de holen van de ijsvogels. In een boom naast de afgraving zitten tientallen ijsvogels te kwekken, voornamelijk mannetjes. Ze zijn herkenbaar aan een smalle baan van zwarte veertjes die als een halsband rondom hun witte nek zit. Uit het ei kruipen gemiddeld evenveel mannetjes als vrouwtjes, maar bij volwassen vogels zijn de mannetjes veruit in de meerderheid. De vrouwtjes brengen meer tijd door op het broedsel en sneuvelen daarbij vaker dan de foeragerende mannetjes. Zwarte mamba's, cobra's, nijlvaranen en zebramangoesten vormen een voortdurende bedreiging voor het broedsel en het vrouwtje zelf. Zo ontstaat een overschot aan mannetjes. In een van de holen verdwijnen kort na elkaar verschillende mannetjes met een visje in hun bek. Een broedend paar wordt bij het voedselzoeken voor de jongen geholpen door een derde vogel. Soms zijn deze helpers zonen of dochters van het paar, soms zijn het broers of zusters zonder partner. Zonen en dochters worden als helper altijd geaccepteerd, in tegenstelling tot broers en zusters. Hoe moeilijker de ouders het hebben met het bevoorraden van de jongen, des te sterker is hun neiging hulp van een derde niet af te slaan. Een flexibel helperssysteem. De helpers die verwant zijn met het broedende paar, maken van de nood een deugd. Door te investeren in neven | |||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||
en nichten spannen ze zich in voor de verbreiding van hun eigen genen. Dat is minder efficiënt dan zelf broeden, omdat de verwantschapsgraad met neven en nichten maar half zo groot is als met de eigen jongen, maar voor een onvolwassen vogel of een vrijgezel is het beter dan niets en allicht steekt hij er iets van op.Ga naar eind147 Wanneer de volgende ijsvogel die van het meer af komt, weer een dagaa in zijn bek heeft, wil ik blijven kijken. ‘Sawa, sawa, dat is goed,’ antwoordt Levocatus, terwijl hij opstaat en de rode aarde van zijn broek slaat. ‘Zie je straks op de berg.’ Ook de volgende vier ijsvogels brengen dagaa, maar geen enkele furu. Vóór de komst van de nijlbaars kwam dat zelden of nooit voor. Alleen al aan het foerageergedrag van deze vogels is te zien dat het ecosysteem is veranderd. | |||||||||||||||
Het instituutTientallen meisjes bewerken met de jembe, een spade, de akker van de school. Ze zijn gekleed in groene plissérokken en dragen daarboven smetteloos witte bloesjes. ‘Habari za kazi, hoe gaat het werk?’ vraag ik aan een meisje dat me leunend op haar jembe aanstaart. Ze is vrij groot en zwaargebouwd: machtige lendenen en flinke dijen. Ik schrik. Dit is precies de plek waar die landrover stond. Het was in de namiddag. Net als nu werkten de meisjes verplicht op de schoolakker. In de auto zaten drie oudere mannen, regeringsfunctionarissen, en één vrouw, de directrice van de school. De mannen kozen uit de bukkende meute een meisje voor de nacht. Weigerde een uitverkoren meisje, dan werd ze van school gestuurd. Werd ze zwanger, dan wachtte haar hetzelfde lot. De kans op besmetting met aids speelt in dat verhaal geen rol. Het was 1984 en niemand in deze omgeving was zich ervan bewust dat er een epidemie om zich heen greep. Ik slenter verder naar het instituut. Het ijzeren hek wordt opengedaan door Machota, een van de bewakers. Hij kijkt me aan alsof hij een geest ziet verschijnen en spreekt op gedempte toon enkele malen mijn naam uit. Hij is geen Sukuma, maar een Kuria uit het noorden van Tanzania, herkenbaar aan de oorlellen die als sleuteldroppen zijn opengewerkt. Uit het bewakershokje komt een tweede askari te voorschijn. Hij rekt zich uit en pakt zijn knots. | |||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||
Het instituut maakt een uitgestorven indruk. Het is nog vroeg, maar de meeste medewerkers zijn al weer vertrokken, nadat ze door het zetten van een handtekening het onomstotelijke bewijs hebben geleverd van hun aanwezigheid. In de stad zullen ze proberen achterstallig salaris los te weken, een langdurig proces dat grote vasthoudendheid vergt. Als ik over de binnenplaats loop, verstoor ik het samenzijn der koudbloedigen. Tientallen hagedissen en agamen schieten weg onder visnetten die op de grond liggen te drogen. Waar al deze reptielen van bestaan wordt snel duidelijk. Onder een van de nachtlampen ligt een berg gevleugelde lijkjes van niet-stekende muggen. Het zijn er meer dan ooit. Het meer is lek, is mijn eerste gedachte. De energie spuit uit het systeem. Het grootste deel van deze muggen zou in het oude ecosysteem zijn geëindigd in een vis. De berg dode insekten bevestigt mijn verwachting dat de hoeveelheid muggen zou toenemen, nu de predatoren van hun larven grotendeels zijn uitgeroeid. Boven het meer hangt een schimmig beeld. Zuilen met vage contouren, honderden meters hoog. Het zijn zwermen muggen die zo kunnen worden weggeblazen. Nooit eerder zag ik hier muggenwolken van deze omvang. Wel bij het Malawimeer, waar de muggen geoogst worden. De bevolking draait er balletjes van die worden gegeten. Een groot deel van de insekten behoort tot het geslacht Chaoborus. Hun larven brengen de dag in de modderbodem door, maar migreren na zonsondergang de waterkolom in om zoöplankton te eten. Na zonsondergang is de kans dat ze gegrepen worden door visueel jagende roofdieren betrekkelijk klein. De levenscyclus van Chaoborussoorten, die ongeveer twee maanden duurt, is afgestemd op de hoeveelheid maanlicht. De larven gaan omstreeks nieuwe maan, als de hoeveelheid hemellicht minimaal is, over in het kwetsbare popstadium en verlaten het water als mug. Er wordt gepaard, de vrouwtjes leggen eieren die in het water terechtkomen, en de cyclus begint van voren af aan. In het verstoorde systeem zijn de muggen geen tussenschakel meer, maar vormen ze de laatste schakel in de keten. Langzamerhand tekenen zich enkele voedselketens van het gewijzigde ecosysteem af in mijn hoofd, maar hoe die op elkaar aansluiten is me nog niet duidelijk. | |||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||
Mhoja, James en Elimo zwaaien en roepen vanaf de Sangara die enkele tientallen meters uit de oever ligt. Ik heb geluk. Er wordt vandaag gevist en ik ben welkom aan boord. De bemanning maakt de Sangara klaar voor vertrek. Met een kano word ik opgehaald en weer volgt een eindeloos begroetingsritueel. ‘Bwana Tesi. Heb je mijn brief ontvangen?’ vraagt Mhoja. ‘Jazeker,’ zeg ik. Vermoedelijk bedoelt hij die boodschappenlijst. ‘Je visjes zijn weg,’ zegt Elimo lachend. ‘Ik heb het gehoord,’ antwoord ik, met moeite mijn evenwicht bewarend als ik in de kano stap. Het is razendsnel gegaan. Pas in 1985 werd ik me er voor het eerst van bewust dat er door nijlbaarzen een ravage werd aangericht in de Mwanzagolf. De furusoorten die ik jarenlang week in week uit had gevangen in het noordelijke deel van de Mwanzagolf, verdwenen in hoog tempo en er kwamen enkele soorten uit dieper water voor in de plaats. In 1986 vertrok ik naar Nederland, maar het werk werd door anderen voortgezet. In 1988 waren alle furu in het open water van de Mwanzagolf verdwenen, op enkele zoöplanktoneters na. Hoe zou het systeem er nu, weer een jaar later, uitzien?Ga naar eind148 ‘Waar wil je vissen? Jij mag het zeggen, omdat je ons niet bent vergeten,’ zegt Mhoja. Ik vraag de bemanning een trek te maken over station g. Het anker wordt gelicht. De ijsvogels die op de rand van de stuurhut zaten, vliegen kwetterend terug naar de oever en het schip tuft de Nyegezibaai uit. Op weg naar mijn oude stekje. Het gaat harder waaien. De muggenwolken boven het meer zijn verdwenen. Evenwijdige witte strepen doorsnijden het gerimpelde wateroppervlak in de richting van de wind. Een groep vuilwitte pelikanen landt achter het schip en dobbert, geduldig wachtend op vis, achter de boot aan. Als we de trek hebben gemaakt, worden de kabels van het net op de winch gedraaid en even later komt het net boven water. Druipend slingert het heen en weer aan de galg. Vóór het nijlbaarstijdperk had de gevulde moordkuil de vorm van een grote bol. Er zaten gewoonlijk honderdduizenden furu in, wat dagaa, enkele longvissen, meervallen en nijltilapia's. En vaak was er een olifants- | |||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||
snuitvis, stekelaal of andere minder gewone soort bij. Ditmaal is de moordkuil hobbelig van vorm. De vissen zijn groot, maar het zijn er veel minder. Mhoja trekt het touw waarmee de moordkuil is dichtgeknoopt, met een ruk los en springt opzij. Terwijl de vissen neerstorten op het dek, maakt hij een dansje. ‘Mbuzi, mbuzi, een geit, een geit,’ roept hij stralend. Er is een nijlbaars bij van meer dan veertig kilo. Het doet me zoveel plezier Mhoja zo bezig te zien dat ik vergeet te walgen van de aanblik van al die dode dieren. De samenstelling van de vangst is onherkenbaar. Als ik in Nederland een foto onder ogen had gekregen van deze vangst, zou ik niet hebben geloofd dat die in het Victoriameer was gedaan. Nijlbaarzen van klein tot groot liggen in een dik, zacht bed van bruine garnaaltjes. Hier en daar glinstert zilverkleurige dagaa en er liggen enkele nijltilapia's. Dat is alles. Geen longvissen, geen meervallen, geen olifantssnuitvissen en geen enkele furu. Een gruwelijke verarming van het ecosysteem. De gedifferentieerde levensgemeenschap die gedurende ten minste veertienduizend jaar, maar misschien zelfs honderdduizenden jaren van coëvolutie vorm kreeg, veranderde binnen een decennium in een verpauperde puinhoop. Maar er klopt iets niet. Hoe is het mogelijk dat er nog volop nijlbaars wordt gevangen, terwijl hun voornaamste voedselbron, de furu, al jaren is verdwenen? | |||||||||||||||
Een garnaal ontplooit zichIn 1985 werd een, mede door onze groep ondertekend, artikel gepubliceerd waarin werd voorspeld dat het uitzetten van de nijlbaars desastreuze gevolgen zou hebben.Ga naar eind149 De introductie van deze roofvis werd in ethisch, wetenschappelijk en zelfs technologisch opzicht als een grove misstap beschouwd. In het verleden was er een belangrijke visserij geweest op furu, waarvan het grootste deel plantaardig plankton of organisch afval at. Van zonlicht via plantaardig plankton en organisch afval tot vis. Een kortere en dus efficiëntere voedselketen bestaat niet. Waar halen mensen de arrogantie vandaan om te gaan knoeien aan een systeem dat in de loop van zo'n lange coëvolutie toegeschoven is naar een min of meer evenwichtige toestand? Dat was de teneur van het artikel. | |||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||
Halverwege de jaren tachtig bestond meer dan tachtig procent van de visbiomassa in de Keniase Nyanzagolf uit nijlbaars: ‘An atypical and clearly unsustainable role for a predator at the top of the food chain.’ Waarom is het zorgwekkend dat een toppredator het grootste deel van de biomassa vertegenwoordigt? Omdat de voedselpiramide op zijn kop staat. In een enkel geval, wanneer prooien ten opzichte van hun predatoren een uiterst korte generatietijd hebben, hoeft dat niet rampzalig te zijn, maar daarvan was hier geen sprake. Elke ecoloog zou in paniek raken wanneer in de Serengeti uitgestrekte kuddes leeuwen achter de laatste antilope aan hollen. Precies die toestand dreigde in het Victoriameer te ontstaan. De nijlbaarspopulatie zou instorten. De vernietiging van de inheemse fauna zou zelfs uit economisch en technologisch oogpunt zinloos zijn geweest. Het toppunt van stompzinnigheid. Zo keken we er enkele jaren tegen aan, maar het liep anders. Zodra we iets voorspelden, verraste het ecosysteem door een onvoorziene wending. Een van die verrassingen was dat een voorheen onbelangrijke energiestroom door het systeem plotseling van vitaal belang werd. Het betrof de ontplooiing van een garnaal. Organismen in een ecosysteem kunnen als volgt worden ingedeeld. Allereerst zijn er de planten, de primaire producenten. Strikt genomen zijn dit geen producenten van energie, maar transformeren ze die alleen tijdens het proces van de fotosynthese. Met behulp van zonneënergie worden kooldioxyde en water omgezet in energierijke koolstofverbindingen en in die vorm opgeslagen in de plant. Bij dat proces komt zuurstof vrij. De energierijke koolstofverbindingen, zoals suikers en zetmeel, zijn vervolgens beschikbaar voor de primaire consumenten. Deze organismen van het tweede niveau begrazen de primaire producenten. Dieren van het derde niveau, de secundaire consumenten, begrazen de primaire consumenten en zo verder tot het hoogste trofische niveau, dat van de toppredatoren. Opvallend is dat het aantal schakels in een voedselketen zelden meer en meestal minder bedraagt dan vijf, onafhankelijk van de soortenrijkdom van het systeem. Het nummer dat het trofische niveau draagt, geeft aan hoeveel schakels in de voedselketen het betreffende niveau van zonneënergie is verwijderd.Ga naar eind150 In 1942 gaf de ecoloog Lindeman aan hoe de totale energie-in- | |||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||
houd van de organismen op een zeker trofisch niveau berekend zou kunnen worden. Hij introduceerde het begrip ‘ecologische efficiëntie’. Dit is een maat om mee uit te drukken hoe op een zeker trofisch niveau de produktie van chemische potentiële energie zich verhoudt tot het verlies aan energie, dat onvermijdelijk optreedt: want een organisme moet nu eenmaal zijn structuur handhaven, groeien en zich voortplanten. Bovendien veroorzaken predatoren energieverlies op het trofische niveau van hun prooien.Ga naar eind150 De aanpak van Lindeman maakte een objectieve vergelijking van álle ecosystemen mogelijk. In het water of op het land, jong of oud, tropisch of niet-tropisch. Voor ecosystemen in evenwichtstoestand geldt dat bij elke stap op de trofische ladder gemiddeld negentig procent van de energie verdwijnt. Wanneer de energieproduktie op het eerste niveau gesteld wordt op honderd procent, zal daarvan op het tweede niveau nog tien procent over zijn en op het derde nog maar één procent. De snel slinkende stroom van energie door een ecosysteem kan grafisch worden voorgesteld door een piramide, waarbij de brede basis wordt gevormd door primaire producenten en de top door predatoren van het hoogste trofische niveau. Op deze toppredatoren, die als regel groot en zeldzaam zijn, wordt door andere dieren niet gejaagd. Net zoals de energiestroom door een ecosysteem kan worden bepaald, is het mogelijk om de totale biomassa die wordt belichaamd door opeenvolgende trofische niveaus te berekenen. Gewoonlijk vertegenwoordigen de primaire producenten veruit de grootste biomassa, gevolgd door de biomassa van de afvaleters, die het laatste beetje energie onttrekken aan dood plantaardig en dierlijk weefsel. De kleinste biomassa vertegenwoordigen de toppredatoren. De omgekeerde piramide van energiestroom en biomassa verklaart de bezorgdheid over de dominantie van nijlbaars in de visgemeenschap van het Victoriameer. De voorspelling dat de bloeiperiode van de nijlbaars niet langer kon voortbestaan dan de voorraad inheemse vis strekte, leek gegrond. Nijlbaarzen in het open water gingen door met het eten van furu totdat er van deze laatste vrijwel geen exemplaar meer over was.Ga naar eind151 Maar waar bleven de duizenden uitgehongerde nijlbaarzen die zieltogend aan het wateroppervlak dreven? Hoe was het mogelijk dat hun aantal niet snel terugliep? Waardoor vond de voor- | |||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||
spelde ineenstorting van de nijlbaarspopulatie niet plaats? Doordat een garnaal, Caridina nilotica, explosief in aantal toenam. De bemanning schepte de ene voorraadbak na de andere vol met garnalen. Waar kwamen deze onwaarschijnlijke hoeveelheden vandaan? In het oude ecosysteem had ik af en toe oog in oog gestaan met een garnaal, maar het was er meestal slechts één geweest. Ving iemand op een dag meer dan drie garnalen, dan was dat een nieuwtje dat werd uitgewisseld. Garnalen kwam ik voornamelijk tegen in de magen van garnalenetende furu, die erin gespecialiseerd waren deze dieren op te sporen. En nu lagen er miljoenen garnalen open en bloot op dit dek. Ik sneed een dode nijlbaars open en bekeek zijn maaginhoud. Garnalen. Zijn laatste maal had bestaan uit garnalen. Dat verklaarde waardoor de nijlbaarspopulatie niet was ingestort. Sinds het verdwijnen van furu vormden de garnalen de voornaamste nijlbaarsprooi. Het massale voorkomen van garnalen in open water is indirect ook een gevolg van het uitzetten van de nijlbaars. De grote groep furu die voornamelijk organisch afval at op de bodem van het meer, maar een jonge garnaal niet zou laten passeren, werd door de nijlbaars uitgeroeid. Bovendien werden de furusoorten die gespecialiseerd waren in het eten van volwassen garnalen, weggevaagd. De predatie van garnalen verminderde sterk en een populatie-explosie volgde.Ga naar eind152 Behalve garnaal eten de nijlbaarzen dagaa en komt kannibalisme op grote schaal voor.Ga naar eind153 Nijlbaarzen vergrijpen zich regelmatig aan jongere soortgenoten. Zelfs jonge nijlbaarzen van zes tot tien centimeter lengte zijn kannibalistisch en eten op grote schaal nijlbaarsjes van twee tot drie centimeter. Dit werd snel bekend onder de Tanzanianen en velen gruwden ervan. Ze wilden geen nijlbaars eten uit angst iets over te houden van het verteren van kannibalen. Nog diezelfde avond kwam ik erachter dat behalve de garnaal ook de dagaa, het sardientje, sterk in aantal was toegenomen. De Mwanzagolf zag eruit als een stad bij nacht, een zee van lichtjes. De dagaa vinden een puntvormige lichtbron onweerstaanbaar en daarvan maken vissers gebruik door ze omstreeks nieuwe maan met lampen aan te trekken en vervolgens te vangen. Ook de toename van het sardientje is een gevolg van de nijl- | |||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||
baarsintroductie. De zoöplanktontende furu werden vrijwel uitgeroeid en de aantallen sardientjes namen toe.Ga naar eind154 Hoe dat komt, weet ik niet. De hoeveelheid zoöplankton zou kunnen zijn toegenomen, nu de zoöplanktonetende furu verdwenen zijn. Maar het is niet gezegd dat dit de verklaring is. Sardientjes hebben een andere voortplantingsstrategie dan furu. Ze kennen geen zorg voor het broedsel en de jongen zoals furu. Ze produceren een vrij groot aantal eieren per legsel, en besteden daar zodra ze zijn bevrucht geen verdere aandacht aan. In een onvoorspelbare omgeving zoals het ontregelde ecosysteem van het Victoriameer zou dat een gunstiger strategie kunnen zijn, dan het energievretende en tijdrovende uitbroeden van een klein aantal jongen die hoogstwaarschijnlijk sneuvelen voordat ze eraan toekomen zichzelf voort te planten. Behalve nijlbaars, sardientje en garnaal had de vangst enkele nijltilapia's opgeleverd. Nijltilapia's werden net als de nijlbaars in de jaren vijftig geïntroduceerd. Ze verdrongen de inheemse tilapiasoorten.Ga naar eind144 Nijlbaars, sardientje, garnaal en nijltilapia. Dat zijn de voornaamste pijlers van het verpauperde systeem. Het wordt me steeds duidelijker hoe het oorspronkelijke voedselnetwerk in elkaar is geklapt. Dit zijn de belangrijkste rolwisselingen die hebben plaatsgevonden:Ga naar eind155
| |||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||
Vereenvoudigde schema's van het voedselnetwerk in de Mwanzagolf voor en na de explosieve toename van de nijlbaars (A. in de jaren zeventig, B. in 1989).
Alleen organismen die in het dieet van de meest voorkomende vissoorten voorkomen zijn afgebeeld. Furu zijn in zwart weergegeven. De nummers corresponderen met de volgende groepen: 1. viseters (meervallen en furu). 2. insekteneters. 3. zoöplanktoneters (dagaa, het sardientje en furu). 4. slakkeneters (waaronder de longvis en furu). 5. algeneters (inheemse tilapia's). 6. muggelarven. 7. zoöplankton. 8. modderhappers (organisch afval en fytoplanktonetende furu). 9. slakken en schelpen. 10. organisch afval en fytoplankton. 11. nijlbaars. 12. jonge nijlbaars. 13. dagaa, het sardientje. 14. nijltilapia. 15. muggelarven. 16. garnaal. | |||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||
Een belangrijke verandering in het ecosysteem bleef tot dusver ongenoemd: het verdwijnen van algengrazende vissen. De rol van de afvaletende furu werd grotendeels, maar niet geheel, overgenomen door de garnaal. De afvaletende furu verlieten 's nachts de bodem en begraasden het fytoplankton. Maar de garnaal eet geen levend fytoplankton. Bovendien was er een belangrijke groep pelagische algeneters. Drie soorten, die samen achttien procent van de biomassa van de furu vormden. Net als de afvaleters verdwenen de fytoplanktoneters en daarmee verloor het systeem de belangrijkste groep primaire consumenten. In het gewijzigde ecosysteem ontbreken gewervelde grazers, maar er zijn wel planktonische kreeftjes die fytoplankton eten. De rol van de insektenetende furu werd niet of nauwelijks overgenomen door andere dieren. Dit zou de toename van muggen kunnen verklaren. Waarschijnlijk geldt iets dergelijks voor de slakken en tweekleppigen. Molluskeneters in het open water werden uitgeroeid, en de laatste jaren worden mollusken gevangen in reusachtige hoeveelheden. De effecten van de introductie van de nijlbaars klateren als een waterval door het voedselnetwerk en zijn tot in de hoogste regionen van de voedselpiramide zichtbaar.Ga naar eind152 Zoals gezegd veranderden de ijsvogels (Ceryle rudis) van dieet, maar dat geldt ook voor verschillende aalscholversoorten en voor de otter (Lutra maculicollis). Vroeger aten de otters voornamelijk furu, tegenwoordig nijltilapia. Beginnend bij de algen en het organische afval op de bodem van het meer liepen de belangrijkste voedselketens als volgt:Ga naar eind155
In het nieuwe voedselnetwerk lopen de voornaamste voedselketens: | |||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||
In vergelijking met het oorspronkelijke systeem heeft een belangrijke verschuiving plaatsgevonden: van een visgemeenschap die voornamelijk bestond uit primaire consumenten (algen en afvaletende furu), naar een gemeenschap waarin de nijlbaars, een toppredator, domineert. De nijlbaars opereert voornamelijk als secundaire en tertiaire consument. Dat het uitzetten van exotische soorten - en ook de visserij - ingrijpende gevolgen kan hebben voor de voedselketens in ecosystemen is lang bekend.Ga naar eind156 In de grote Noordamerikaanse meren, zoals het Michiganmeer, zijn de ecosystemen de afgelopen eeuw veranderd op een manier die sterk doet denken aan de recente veranderingen in het Victoriameer. Door overbevissing en het uitzetten van vissen werd het ecosysteem van het Michiganmeer geheel ontregeld. De grootste schade werd veroorzaakt door de zeeprik (Petromyzon marinus). In het meer kwamen endemische priksoorten voor, maar die bleven ook in volwassen toestand klein. De zeeprik wordt veel groter en had een vernietigende invloed op de lake charr-populatie (Salvelinus namac), die toch al onder druk stond door commerciële exploitatie. Net als in het Victoriameer had het uitzetten van een exotische viseter verstrekkende gevolgen voor de structuur van het voedselnetwerk. De visserij stortte in. Er was manipulatie van het ecosysteem voor nodig om de invloed van de zeeprik in te tomen en een nieuw type visserij van de grond te krijgen. Door de aantallen van de zeeprik kunstmatig laag te houden kregen inheemse viseters de kans zich te herstellen. Het voedselnetwerk wordt tegenwoordig geheel gedomineerd door soorten die werden uitgezet. Een voortdurend bijsturen van | |||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||
het ecosysteem is nodig om een produktieve evenwichtstoestand te bewaren. Voor een dergelijke actieve manipulatie van het ecosysteem ontbreekt in de landen rondom het Victoriameer de benodigde infrastructuur. Het verwijderen van de nijlbaars uit het meer is al helemaal uitgesloten. De visserij van het Victoriameer is nog niet ingestort, maar dat gevaar dreigt wel. Het ecosysteem is verre van stabiel. Ecosystemen die door menselijk ingrijpen sterk vereenvoudigd zijn, blijven dikwijls maar korte tijd produktief. Als dat ook in het Victoriameer gebeurt, is het uitzetten van de nijlbaars het zoveelste voorbeeld van kortzichtig beleid. Tegen economisch perspectief op de korte termijn maken ethische of esthetische argumenten voor het behoud van een fauna geen enkele kans. Zeker niet in arme Afrikaanse landen, waar de bevolking er ternauwernood in slaagt te overleven. Natuurbeschermers worden gedwongen de waarde van een gebied uit te drukken in geld en als ze dat weigeren of niet kunnen, is een gebied ten dode opgeschreven. |
|