| |
Elfde Avond.
Veertien dagen later zeilde het schip De zwarte adelaar, waarop kapitein Beukelaar gezagvoerder was, uit de haven. Behalve van Zuilen, Frederik en Arnold, bevonden er zich geene passagiers aan boord. Doordien de vier vrienden elkander onderweg hunne levensgeschiedenis mededeelden, kwam ik veel aangaande hen te weten, dat mij tot nog toe onbekend was gebleven, onder anderen dat Beukelaar veel aan de vriendschap en welwillendheid had te danken van de familie Dorper te Suriname, en tevens dat hij deze familie hoogschatte en vereerde; dat de oudste zuster van Beukelaar een zeer goed huwelijk had gedaan, en de jongste, zoo als ik reeds eenmaal hoorde, met Frederik verloofd was, en de verloofden nog slechts de toestemming der ouders afwachtten. Antoons moeder woonde nu in een net gemeubeleerd huis, met een fraaijen tuin er achter, en de jongste broeder had reeds twee reizen met hem medegemaakt en was nu op reis naar Oost-Indië. Kapitein Verbrugge was vier jaar geleden gestorven, veertien maanden na zijne vrouw. Hij had bij testament Beu- | |
| |
kelaar, dien hij als een zoon liefhad, tot eenigen erfgenaam benoemd van zijn middelmatig vermogen, de vruchten van een werkzaam, zuinig en eerlijk leven. De oudste broeder van Frederik was reeds vóór langen tijd in Suriname teruggekeerd en had zich daar als geneesheer gevestigd. Lotje Dorper was vier jaar geleden met een gegoed en braaf koopman getrouwd en had twee kinderen, een zoontje en een dochtertje.
Met gunstigen wind en schoon weder kwam het schip De zwarte adelaar, na eene reis van twee-en-dertig dagen, te Suriname aan en wierp zijne ankers vlak voor de stad Paramaribo. De oude heer Dorper en zijn oudste zoon kwamen met eene boot, om de twee jongelingen af te halen. Welk eene vreugdevolle ontmoeting! welk een heerlijk wederzien! Die twee jongelingen, in de kracht der jeugd en blozende van gezondheid, vlogen in de armen van den braven grijsaard en weenden vol heilige vreugde aan zijne getrouwe borst. Zij keerden weder met onbedorven harten, na eene afwezigheid van vele jaren; zij hadden zich den studietijd volkomen ten nutte gemaakt, hem niet in lediggang of losbandigheid doorgebragt. Zij konden den braven grijsaard vrij en gerust in de eerlijke oogen zien; zij hadden zich geene misstappen, geene zonden te verwijten en behoefden niet te schroomen, om op elk tijdstip van hun doorgebragt leven terug te zien en er over te spreken. Beukelaar werd ook even hartelijk door de beide heeren begroet en verwelkomd; zij hadden ook hem lief en vereerden hem zeer en wisten het sedert langen tijd, dat zijn omgang een gunstigen invloed had uitgeoefend op het karakter der beide jongelingen. Zij waren ook de weduwe Beukelaar erken- | |
| |
telijk voor de liefde en bezorgdheid, welke zij voor Frederik en Arnold betoond had in dagen van ziekte en ongeval.
De ontmoeting met moeder Dorper was niet minder treffend; zij weende van vreugde en dankbaarheid.
Mijn oude meester Arnold had mijne kooi opengezet en mij veroorloofd, hem na te vliegen, waarover ik zeer blijde was. Allen die mij herkenden, verwonderden zich er over, mij na zoo veel jaren afwezigheid terug te zien. Ik trippelde rond van den een tot den ander, riep allen die ik kende bij hun naam en floot en schaterde van blijdschap en genoegen.
De familie Dorper woonde thans voor goed in de stad, behalve Willem; deze was, in plaats van zijn vader, direkteur op Onze Bestemming geworden en moest dien ten gevolge op de plantage blijven. Hij hoopte weldra in het huwelijk te treden met eene jonge dame, die ik bij onze aankomst bij de familie had aangetroffen. Zij heette Ernestine Lafleur en was eene inboorlinge van Suriname, eene kleurlinge, ligtbruin van tint, bevallig en schoon, met regelmatige en welgevormde gelaatstrekken, statig van houding en vlug van tred, eenvoudig en zacht van manieren, met gitzwart haar, donkerbruine oogen en parelwitte tanden. Zij scheen hartelijk bemind te worden door al de leden der familie en als een kind des huizes geeerd te zijn. Ernestine had geene moeder meer; daarom zou de bruiloft gevierd worden ten huize van den heer Dorper. Welk een leven, welk eene drukte heerschten er thans in dit huis! Welkomstbezoeken volgden elkander, en toebereidselen voor de huwelijksfeesten gaven aan alle handen ruim werk.
De trouwdag was aangebroken; den vorigen avond hadden
| |
| |
de vriendinnen der bruid en de vrienden des bruidegoms het voorhuis en de aangrenzende vertrekken, die door het uitligten der breede deuren tot één vertrek gemaakt waren, fraai en smaakvol versierd met guirlandes en festoenen, waarin zij des morgens vroegtijdig versche bloemen hadden gestoken. Voor den grooten spiegel, die aan het einde der ruime zaal hing, stond eene canapé, bestemd voor het bruidspaar, en in een ander bijgetrokken vertrek was eene groote tafel geplaatst, ingerigt tot een buffet, dat overvloedig voorzien was van allerlei soort van ververschingen, wijnen, likeuren, orgeade, taarten, gebakken confituren, geleijen enz. enz.; alles in kristallen compôtes, op kristallen en porseleinen schotels en borden, zilveren schenkbladen en kannen, schitterende van den glans der zindelijkheid.
De bruid, de lieftallige Ernestine, was al zeer vroegtijdig door drie harer vriendinnen gekleed geworden en verscheen tegen 8 ure des morgens in de feestzaal; zij zag er waarlijk schoon uit en schitterde nog meer door den glans van geluk, die in hare oogen straalde, en den blos van onschuld en deugd, die hare wangen kleurde, dan door het prachtige van haar smaakvollen bruidstooi. Zij droeg een onderkleed van wit satijn met een overkleed van witte, geborduurde blonde. De bovenste rok van het blondenkleed was van voren op twee plaatsen opgenomen met boeketten van oranjebloesems, mirthen en witte rozen; het lijf van het kleed was overdekt met eene bertha van breede blondes, waarop insgelijks eene boeket prijkte, vastgehecht met eene diamanten broche. Op hare weelderige, krullende haarlokken was een fraaije blonden sluijer
| |
| |
gehecht, die zich aan het achterhoofd in tweeën scheidde en in breede plooijen naar beneden hing tot op den zoom van haar kleed. Op dezen sluijer rustte een schoone bruidskrans, ingelijks van oranjebloesems, mirthen en witte rozen. In hare ooren droeg zij diamanten knoppen, en aan haar regterarm eene dito bracelet, een huwelijksgeschenk van moeder Dorper; aan den anderen arm had zij eene bracelet van paarlen, even schoon als het snoer om haar hals; beide sieraden had zij den dag te voren uit de hand van haar vader ontvangen; hare moeder had ze op haar trouwdag gedragen. Wit glacé handschoenen en wit zijden kousen in satijnen schoentjes voltooiden het toilet, benevens een waaijer van witte vederen.
Tegen 8½ ure kwam het rijtuig voor, hun voor de plegtigheid welwillend afgestaan door een vriend van den heer Dorper. De gelukkige Willem trad er in met zijne schoone en bevallige bruid.
Een kwartier later kwam het bruidspaar reeds terug van de Weeskamer, waar zij in ondertrouw waren opgenomen geworden. Er bevonden zich reeds eenige gasten in de feestzaal, die hen met de huisgenooten hartelijk geluk wenschten, en van dit oogenblik af groeide het getal der gasten van minuut tot minuut aan, zoodat weldra de geheele ruimte bijna te klein was, om allen te bevatten. Negers en negerinnen, de eersten in wit linnen gekleed, de laatsten getooid met bonte kleederen, met goud en kralen versierd, liepen af en aan met groote zilveren bladen, waarop zij eerst chocolade en later allerlei ververschingen aan de talrijke gasten ronddeelden, terwijl ook vele negers en negerinnen, even als op Lotjes verjaardag,
| |
| |
boeketten, bloemen en geschenken kwamen brengen, die zoo menigvuldig waren, dat eene daartoe ingeruimde tafel niet groot genoeg was, om ze allen te plaatsen.
Tegen twaalf ure, vóórdat het kanonschot het middaguur had aangekondigd, waren nagenoeg al de bezoekers reeds weder vertrokken, behalve de leden der familie en eenige huisvrienden, die aan het familiediner zouden deelnemen. Bruid en bruidegom hadden bij het afscheid nemen nagenoeg al de gasten dringend uitgenoodigd, om deel te komen nemen aan de danspartij, welke nog dienzelfden avond zou gehouden worden. Deze uitnoodiging werd met algemeen genoegen aangenomen, te meer dewijl meest allen er op hadden gerekend en in de voorbaat hunne balkleederen hadden gereed gemaakt. Des avonds was dan ook het huis weder vol gasten. De bruiloft was schitterend, het souper rijk en keurig, het huis goed verlicht, de dames elegant en fraai gekleed, vrolijk en, even als de heeren, onvermoeid in 't dansen.
Eerst tegen vier ure in den morgenstond gingen de gasten uiteen.
|
|