| |
| |
| |
Inleiding.
Lieve jeugd! Gij hebt zeker wel eens een papegaai gezien of gehoord hoe aardig deze vogels kunnen praten? Herinneren zich eenigen uwer niet, dat er een bij tante Louize of bij oom Willem in de tuinkamer stond, of dat er een was bij grootvader op de buitenplaats, gezeten in eene groote koperen kooi, zich steeds wiegelende in een daarin hangenden ring van hetzelfde metaal? Zoo ja, dan weet gij ook, dat het een fraaije, groene vogel is, en dan hebt gij u ook zeker meer dan eens vermaakt met zijn aardig gesnap en gelagchen om zijn vreemden tongval? Zulk een schoone, groene vogel zal in dit werkje tot u spreken. Ik heb op eene zeer toevallige wijze kennis met hem gemaakt en alles wat hij mij vertelde naauwkeurig opgeteekend, ten einde het u later te kunnen mededeelen.
Suriname is het vaderland van deze vogels. Men ziet daar die gevederde luchtbewoners bij honderden in de bosschen, ja,
| |
| |
er ligt in de rivier de Corantijn zelfs een eiland, dat den naam van Papegaaijen-Eiland draagt. Ook in de nabijheid der stad kan men hen dikwijls zien rondvliegen en hun schetterend geluid hooren. Doch zij zijn niet allen even mooi en even goed bespraakt; het laatste ten gevolge van eene zeer natuurlijke oorzaak, namelijk: dat niet allen de eer genieten, om in de huizen der ingezetenen te worden opgenomen en aangekweekt en eene opvoeding te krijgen volgens hun aard. Het gaat met deze vogels even als met u, lieve kinderen. Indien men u in het wild liet rondloopen, dan zoudt gij onwetend, dom en onbeschaafd blijven en van God noch Zijne geboden iets weten. Maar nu, dewijl liefderijke ouders, betrekkingen en vrienden uwe ontwikkeling ter harte nemen, wordt gij beschaafd en bekwaam in velerlei zaken. Beseft daarom, o lieve kinderen! uw voorregt, als u eene goede opvoeding ten deel valt! Dankt den goeden God voor Zijne liefde en goedheid! Hebt eerbied, ontzag en erkentelijkheid voor allen, die in de zorgen voor uwe opleiding deelen! En boven alles, besteedt den tijd uwer kindschheid nuttig, opdat het berouw nimmer aan uw hart knage!
Alvorens mijn groene vogel met vertellen zal aanvangen, zal ik u een vlugtigen blik doen slaan op Suriname, opdat gij u beter zult kunnen voorstellen, hoe het land dier groene vogels er uitziet.
Nederlandsch Guyana, of de kolonie Suriname, ligt op de Noordelijke kust van Zuid-Amerika, in de verzengde luchtstreek, en grenst ten Noorden aan den Atlantischen oceaan, ten Oosten aan de rivier de Marowijne, ten Westen aan de
| |
| |
rivier de Corantijn, en ten Zuiden aan het keizerrijk Brazilië. De bevolking bedraagt tusschen de 52 en 53 duizend zielen.
Suriname is een schoon land, door 8 rivieren doorsneden, zeer vruchtbaar, groot en uitgestrekt, zoodat er wel miljoenen menschen zouden kunnen wonen en hun brood vinden, als zij de gelegenheid maar konden vinden, om er te komen, en den lust gevoelden, om den vruchtbaren grond te bearbeiden, die doorgaans honderdvoudigen oogst oplevert. Behalve het suikerriet, de koffij, de cacao en de katoen, brengt dit land nog tallooze andere produkten voort: Vele houtsoorten leveren de uitgestrekte bosschen op; de palm en kokosnoot groeijen hier welig; de zoo gezochte arrowroot en nuttige gomma worden hier dagelijks bereid; de bananen en vele andere aardvruchten laten zich gemakkelijk aankweeken, even als rijst en meer dergelijke eetwaren. Vruchtboomen vindt men er te veel om op te noemen, wier aankweeking zeer gemakkelijk is: een zaadje in den grond geworpen of bij toeval daarin gevallen, ontkiemt spoedig en wast tot een boom, die vruchten voortbrengt, zonder dat hij behoeft ingeënt te worden. Bloemen zijn er talloos, fraai en schitterend van kleur, doch meestal zonder geur. De bosschen wemelen van wild, als: buffels, zeekoeijen, pingos of pakieren, watervarkens, zoogenaamde hazen en konijnen, de luiaard, mierenvreter, enz. Ook treft men er verscheurende dieren in aan, als tijgers, wilde honden, buitelratten, slangen en een aantal apen.
Aan den oever der rivieren en in de zwampen vindt men veel visch, ook schildpadden, kreeften, krabben en garnalen.
Tallooze insekten gonzen door de lucht, als schoone vlinders,
| |
| |
kapellen, bloemzuigers, mieren, kakkerlakken, duizendbeenen, muskieten, schorpioenen, spinnen, manpieren, enz., en schoone vogels ziet men bij honderden, als: de bontgekleurde raaf, den rooden flamingo, den zwarten zonvogel, den groenen papegaai, den zingenden kanarie, de kolibrietjes en zoo vele anderen.
De jagt en visscherij staan er voor ieder open, zoowel voor den slaaf als voor den vrije, voor den vreemdeling zoo goed als voor den inboorling. Wie lust gevoelt tot jagen en visschen, kan dit zoo veel en zoo lang doen als hij wil en waar en wanneer het hem goeddunkt, zonder verpligt te zijn, zich van eene akte te voorzien.
De warmte van het klimaat, hoewel niet zonder invloed op den Europeaan, is niet zoo drukkend en onaangenaam als men zich wel in Europa voorstelt. De avonden zijn er, als tot eene vergoeding voor de hitte des dags, doorgaans koel, frisch en zeer aangenaam. Het is waar, het regent er veel en zwaar, en deze vochtigheid verwekt veel verkoudheid; doch als men behoedzaam is en goede voorzorgen neemt, kan men zich gemakkelijk vrijwaren voor de lastige gevolgen dezer vochtigheid. Maar hoe 't ook zij, volmaakt vindt men het nergens; een paradijs op aarde bestaat niet meer. Ik herhaal mijn vroeger gezegde: Suriname is een schoon land, rijk door de natuur begiftigd, groot en vruchtbaar genoeg, om bij geringe inspanning aan honderdduizende menschen een ruim bestaan te verschaffen.
Paramaribo, aan den mond van de rivier de Suriname gelegen, is de eenige en bij gevolg de hoofdstad der kolonie, met 20,000 inwoners. Het is eene der schoonste Oostersche steden,
| |
| |
met zes kerken, een schouwburg, een gouvernementshuis en andere openbare gebouwen.
De jaargetijden wisselen elkander af en zijn onderscheiden in een kleinen en een grooten regentijd en in een kleinen en een grooten droogen tijd. Na het einde van den grooten regentijd waaijen er veelal drukkende en ongezonde Zuid-Oostenwinden. Voortdurend heerscht echter de zomer, en de werking der natuur wordt door geen kouden winter afgebroken. De boomen zijn steeds versierd met eene rijke bladerenkroon; de gerijpte goudgele oranjeappel lokt aan den eenen tak den aanschouwer tot plukken uit, terwijl aan den anderen tak de welriekende bloesems een aangenamen geur verspreiden, en de nog groene vrucht half onder het jong gebladerte verscholen ligt.
Vóórdat de Surinaamsche vogel met verhalen zal aanvangen, moet ik u ook nog mededeelen waar en op welke wijze ik kennis met hem maakte.
Paramaribo was, sedert mijne aankomst in de kolonie, de stad mijner inwoning. Aan het huis, eertijds door mij bewoond, grensde een groote tuin, benevens eene fraaije, ruime plaats. In het midden van deze plaats stond een prachtige amandelboom, wiens breede takken zich wijd uitspreidden, zoodat de banken, rondom den boom staande, geheel overschaduwd werden en eene koele en frissche zitplaats aanboden, zelfs te midden van de hitte des dags, doch vooral tegen het vallen van den avond. Als de dag ten einde was gespoed, zocht en vond ik op deze lievelingsplaats dikwijls eenige verademing van den arbeid. Het gebeurde niet zelden, dat de eene of andere mijner buren of bekenden mij aldaar een
| |
| |
kortstondig bezoek kwam brengen en met mij het genot deelde der koele en verkwikkende avondlucht. Zoo gebeurde het eens, dat zich eene onbekende bij mij nederzette en, na de gewone begroeting en bekendmaking, mij begon te beklagen over mijn verlaten toestand, zoo als zij het noemde, en mij voor zeer ongelukkig verklaarde, omdat ik zoo ver van mijn vaderland in den vreemde moest omzwerven. ‘En dat nog wel,’ voegde zij er bij, ‘in een land zoo ellendig als Suriname, waar zoo weinig geluk en vreugde wonen.’ Bemerkende dat ik haar niet antwoordde, en daaruit afleidende dat ik met aandacht naar haar luisterde, scheen zij dit als eene aanmoediging te beschouwen en vervolgde bedaard haar nietig gesnap. Het land harer geboorte werd meêdoogenloos door haar verguisd, de gewoonten veracht, de inwoners gelasterd en verworpen als geheel onwaardigen. In één woord, Suriname en zijne inwoners werden door haar geschetst in bewoordingen, die mij onwillekeurig eene huivering aanjoegen. Ik zag haar met bevreemding aan, terwijl tranen langs mijne wangen vloeiden, en luisterde naar hare rede als naar het geluid van eene eentoonig klinkende schel, die een akeligen indruk achterlaat. - Met welk doel sprak zij zóó tot mij, eene vreemdelinge, over het land harer geboorte en over hare landgenooten? Was het om mij haat in te boezemen of om mij te ontmoedigen? Hoe het ook zij, ik verheugde mij, toen zij afscheid van mij nam en heenging, en barstte in tranen uit, ten gevolge van de onaangename stemming, waarin zij mij gebragt had. Ik kon in de eerste oogenblikken niet geregeld denken en sloeg een somberen blik in de toekomst. - Op eens hoorde ik eenig geritsel in den
| |
| |
boom, waaronder ik was gezeten; ik sloeg verschrikt de oogen op en zag bij het zachte licht der maan een schoonen, groenen papegaai op een der lage takken voor mij zitten. Hij wenschte mij vriendelijk ‘goeden avond’, en sprak mij met de volgende woorden aan: ‘Laat u niet ontmoedigen door het ijdele gesnap der onnadenkende, die u zoo even verliet; ruk den angel uit uwe borst, welke zij er zoo moedwillig in heeft gestoken, vóórdat het gif zich verspreidt en eene ongeneeslijke wonde te weeg brengt. Suriname is, even als alle gedeelten des aardbols, een land, waar het goede en het kwade tegenover elkander staan; waar voor- en tegenspoed elkander afwisselen. Het geluk of ongeluk van den mensch bepaalt zich niet tot den grond, dien hij bewoont, maar moet in hem zelven gezocht worden; de mensch heeft het dikwijls aan zich zelven te wijten, of het hem goed of kwaad gaat, al naar mate hij zich aan zonde of deugd overgeeft. En wat de inwoners van Suriname betreft, men vindt onder hen, even als overal, goeden en kwaden, slechten en deugdzamen, door en bij elkander. Geloof mij, als ik u verzeker, dat gij hier vele goede en brave inboorlingen zult aantreffen, edele menschen, vol van hulpvaardigheid en opofferende liefde. Veroordeel hen niet, zoo lang zij u nog onbekend zijn; valt hen ook niet hard over de slavernij! Het tegenwoordige geslacht heeft die niet ingesteld; dat deden zijne voorouders in ruwer tijden met ruwer zeden. Van kindsbeen af gewoon, slaven rondom zich te zien, komt de slavernij hen niet als een gruwel voor, te meer dewijl de slaven hier zeer goed worden behandeld en soms veel beter lot hebben dan duizenden handwerkslieden en armen in Europa.’
| |
| |
Ik was verbaasd over de rede van den vogel en kon in het eerst geen woord uitbrengen, om hem mijne bevreemding te betuigen. ‘Hoe kunt gij dat alles zoo weten?’ vroeg ik ten laatste; ‘gij, een eenvoudige vogel!’ - ‘Omdat ik de halve wereld heb doorgereisd, veel heb gehoord, gezien en ondervonden,’ antwoordde hij mij. ‘Zoo gij lust mogt gevoelen, zal ik u mijne levensgeschiedenis vertellen en u deelgenoot maken van al mijne opmerkingen,’ liet hij er verder op volgen. - ‘Ach ja, lieve vogel!’ riep ik verblijd, ‘doe dat; gij zult er mij veel vermaak door verschaffen. Ik zal met alle mogelijke aandacht naar u luisteren.’ - Mijne geestdrift scheen hem te bevallen; hij maakte afspraak met mij, om elken avond, als het mooi weer zou zijn, elkander tegen zeven ure onder den boom te ontmoeten. Wij voldeden getrouw aan de gemaakte afspraak, tot genoegen van beiden.
Elk volgend hoofdstuk bevat het verhaal van één avond. - Mijne taak is voor ditmaal afgedaan. Wat er nu verder volgen zal, zijn de vertellingen van
|
|