Brieven aan zijn broeder. Deel 2
(1914)–Vincent van Gogh– Auteursrecht onbekend
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nuenen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ik voor mij laat de dingen niet in eens los, maar blijf er over denken, soms lang nadat anderen het al uitgemaakt rekenen. Maar kerel het is voor mij zoo moeielijk, want het wordt bij mij zoozeer een gewetenszaak dat ik U te veel tot last zou zijn, misbruik maak misschien van uw vriendschap, als ik geld accepteer voor eene onderneming die wellicht niet rendeeren zal. Gij schrijft weer over Moniteur Universel. Vindt gij het te melankoliek van mij gezien, wanneer ik U verklaar dat ik het mogelijk acht, over een betrekkelijk klein getal jaren een aantal groote kunstzaken, b.v. Moniteur Universel - enfin ook andere die een hoog opgevoerde uitgebreidheid hebben - verminderen - in decadence raken even snel als zij gekomen zijn? In betrekkelijk korte jaren ontwikkelde zich al wat kunsthandel is in rapport met de kunst zelf. Maar het werd maar al te zeer een soort bankiersspeculatie en is het nu ook - ik zeg niet geheel en al - ik zeg eenvoudig veel te veel; waarom voor zoover 't windhandel is zal 't er niet mee gaan als b.v. met den tulpenhandel? Gij zult mij observeeren dat een schilderij geen tulp is. Natuurlijk is er het allerhemelbreedste onderscheid, en natuurlijk zie ik die schilderijen liefheb en tulpen geenszins, dit zeer wel in. Maar ik beweer dat veel rijke lui die om een of andere, reden de dure schilderijen koopen, het niet om de kunstwaarde doen die ze er in zien - voor hun is 't onderscheid dat gij en ik zien tusschen tulp en schilderij niet zichtbaar. Zij de speculateurs en pochards blasés en een boel anderen zouden ook nu tulpen koopen net als vroeger, als er maar een zekere chic in was. Er zijn echte, degelijke liefhebbers, nu ja, maar het is misschien slechts 1/10 van het totaal der zaken die gedaan worden, misschien is 't nog een veel kleiner deel, waarvan gezegd kan worden dit of dat was eene transactie waarachtig uit geloof in de kunst. Ik zou hier natuurlijkerwijs tot in 't oneindige over kunnen uitweiden, maar zonder er verder op door te gaan geloof ik gij het met me eens zijt er in den kunsthandel veel is wat wel eens wind kon blijken in de toekomst. Dingen nu hoog opgevoerd in prijs, kunnen zakken. Vraagt ge mij: kan Millet en Corot zakken? zeg ik: ja, in prijs. Overigens van uit een artistiek oogpunt is Millet Millet, Corot Corot, vast - als de zon zelf - in mijn oog. Vijf jaar geleden dacht ik daar anders over, in zoover dat ik dacht Millet b.v. vast zou blijven zelfs in prijs, maar sedert - juist om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ik zie Millet evenzeer meestal glad verkeerd begrepen wordt nu hij minder verborgen is en meer onder de oogen komt in reproductie b.v., als toen hij versmaad werd, vrees ik hij iets buiten 't publiek om zal blijven, en - het is niet zeker zij die hem 't best begrijpen, later er zooveel geld voor zullen hoeven te geven als nu. Rembrandt daalde ook in prijs - in den pruikentijd. Ik wou U wel eens ronduit vragen, gelooft gij dat de prijzen die tegenwoordig nog besteed worden, zullen blijven? Ik zeg U ronduit, ik geloof het niet. Doch tevens voor mij is Millet Millet, Rembrandt Rembrandt, Israëls Israëls etc., 't zij het een dubbeltje, 't zij het honderdduizend kost een schilderij van hen te koopen. Gevolgelijk ik denk over den kunsthandel niet veel. Dan alleen wanneer mijn gedachten komen op U en ik er toe kom te vragen of gij er plezier in kunt hebben, of gij vooral later niet al te veel ziet dat U tegen de borst stuit, om het er in uit te houden. Ge zult zeggen: men kan aan alles wennen of liever ge zult zeggen: men moet doorleven totdat het harte breekt in ons. Het zij zoo, ik zeg dat wel met U - maar als het hart toch in ons breekt dan zijn wij wel vrij nog 't een of 't ander te doen. En betreffende U of mijzelf, wij zijn wat wij zijn en wegens er enthousiasme voor de kunst in ons is, zoo zouden wij ieder op onze manier ook dezelfde blijven in onze opinie omtrent Millet b.v., al gebeurden er ook de meest absurde dingen. Maar ik vraag: in een geval van gaandeweg bekoelen van het besteden van ontzettende sommen voor schilderijen, hoe moeten dan de enorme zaken het goed maken die jaarlijks kolossale sommen aan verschotten enz., hebben, wat van hun winst af moet - zij vallen gauw in enorme tekorten. Zulke boomen vallen niet bij den eersten slag, maar zij kunnen inwendig vermolmen en eindelijk vallen, al kwam de bijl er niet eens bij, door den wind alleen; wanneer? Ik weet den preciesen datum volstrekt niet. Als gij wilt schrijf mij eens over die kwestie in 't algemeen, wat gij b.v. denkt van de bestaanbaarheid - op den duur - van een inrichting als gij zegt Moniteur Universel is - of Petit - of Arnold & Tripp. Ik zie niet in zeg ik U ronduit, dat het op den duur te houden is. Ik geloof zoo iets moet instorten. Daar bij te zijn is in mijn oog niet heel gezellig - ik zit liever bij een turfvuur te schilderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunsthandel, men heeft er dan een zeker qu'est-ce que ça me fait voor, behalve - behalve - dat ik voor mij het zeer onpleizierig vind als ik te zeer in geldgebrek zit. Gij zijt te Parijs steeds leuk gebleven, heel eenvoudig en zeker koeler dan b.v. een man als Tripp. Het is U te doen om de dingen te zien zooals ze zijn, gij evenals ik kunt niet laten te analyseeren. En toch zelfs U brengt, wat gij weet van een toestand, niet in de eerste plaats er toe om van dien toestand te profiteeren quand même. Ik bedoel, in troebel water visschen is uw karakter niet. Maar ik vraag het U ronduit, hoe zit het hem? gelooft gij dan waarachtig in Moniteur Universel, als zullende men daar van employés iets anders vragen dan G. & Co. vraagt? Moniteur, G. & Co., Tripp, Petit, voor mij zijn 't alle soortgelijke zaken. Ik geloof van mijzelf dat uit één uitgestooten zijnde, ik door allen uitgestooten zou worden. Als de oude Goupil zegt, gij deugt niet voor ons, geloof ik andere chefs er ook ± zoo over zouden denken. Gelooft gij dan in dezen tijd, gelooft gij in het op deze hoogte blijven van den handel? Schrijf me hier eens over, het zal mij dan zooveel makkelijker zijn om er over te spreken. Ik voel mij ietwat gegeneerd tegenover U op dit moment, en ik wil dat gij mijn misschien zenuwachtige beschouwing weten zult, dat ik vooreerst niet geloof de zoo ontzettend opgeschroefde zaken houdbaar zijn, en tweedens, indien ze ook al houdbaar blijken mochten, er niet met pleizier mij in zou begeven, direct of indirect. Iets anders is als ik in mijn eigen onderhoud kan voorzien door dit of dat hier of daar te doen, zal ik een zoo gegeven paard niet in den bek zien. Als het mijn plicht blijkt te zijn dit of dat te doen, best ik weiger het werk niet, zelfs onaangenaam werk niet. Ik dacht aan U broer, op mijn langen tocht door de heide 's avonds met den storm. Ik dacht aan een passage, ik weet niet uit welk boek: deux yeux éclaircies par de vraies larmes veillaient. Ik dacht: ik ben gedesillusioneerd, ik dacht: ik heb geloofd in veel dingen die ik nu weet triest in elkaar zitten au fond - ik dacht: de oogen van mij hier op dezen somberen avond, hier wakker in de eenzaamheid, als er bijwijlen tranen in geweest zijn, waarom zouden die niet door zoodanige smart mij ontwrongen zijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als desenchanteert - ja - en illusies doet verliezen - tevens echter - wakker maakt. Ik dacht: is het mogelijk dat Theo gerust is over veel dingen waar ik ongerust over ben? Is het mogelijk het bij mij maar een melankolie is dat ik geen pleizier kan hebben als vroeger in dit of in dat? Enfin, ik dacht: kan ik goud aanzien voor verguldsel? ben ik bezig iets dat in volle wording is, voor verwelkend aan te zien? Antwoord wist ik mezelf niet te geven, kunt gij het? weet gij zeker er geen reeds een eind gevorderde, onverbiddelijke decadence is allerwege? Geef mij moed als gijzelf moed hebt, doch ik zeg U op mijn beurt: ‘vlei me niet’. Ik verklaar U dat ik betreffende mijzelf geloof, dat zelfs al word ik knap, (wat ik nu nog niet noemenswaard ben) geloof - vast geloof - dat ik steeds zeer arm zal zijn, 't me mee zal vallen als 't me lukt buiten schuld te blijven. Dat een tijd waarin de prijzen hoog opgevoerd worden, als 't ware wissels trekt op de toekomst, waardoor de toekomst donker wordt voor de nakomelingen is één van de schaduwzijden van een periode als die welke we tegemoet gaan. Gij die even knap zijt als b.v. Oom Cent zult niet kunnen doen wat Oom Cent deed - waarom niet - omdat er te veel Arnolds en Tripps in de wereld zijn. Onverzadigbare geldwolven n.l. bij wie vergeleken gij een schaap zijt. Neem dit s.v.p. niet als een beleediging op broer, dat ik die vergelijking maak, beter is het te zijn een schaap dan een wolf, beter is het te zijn wie doodgeslagen wordt dan wie doodslaat - beter Abel te zijn n.l. dan Caïn. En, en - ikzelf ben ook geen wolf hoop ik of liever weet ik. Gesteld en Gij en ik zijn niet in onze verbeelding slechts, doch waarachtig in de maatschappij schapen. Goed - gegeven tamelijk hongerige en valsche wolven zoo zou het niet onder de onmogelijkheden behooren wij eens opgevreten werden. Nu - ook dan al zij dit niet precies pleizierig, denk ik: enfin, 't is toch après tout nog beter te gronde te gaan dan een ander te gronde te richten. Ik bedoel, het is geen reden zijn sereniteit te verliezen indien men zou inzien men wel eens een arm leven zou kunnen krijgen, waar men de kundigheden, de handigheden, de bekwaamheden had waarmede anderen rijk worden. Voor geld ben ik niet onverschillig maar ik begrijp de wolven niet. Nu met een hartelijken handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als gij wilt, antwoord me eens op een en ander, terwijl ik hier thuis ben, ik ben hier om wat tot rust en beslistheid te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
345Waarde Theo, Ik lag den halven nacht wakker Theo, nadat ik U gisterenavond geschreven had. Ik ben zielsbedroefd over het verschijnsel dat toen, nu na. twee jaar afwezigheid, ik terugkom, de ontvangst thuis wel ten allerzeerste vriendelijk en lief was, doch in den grond niets, niets, niets is veranderd van die wat ik moet noemen verblindheid en onverstand tot in 't desperate toe, wat aangaat het inzien der positie. Ik ben ook nu weer in een slingering en tweestrijd haast ondragelijk. Gij begrijpt wel dat ik niet zou schrijven zooals ik schrijf; zelf uit eigen beweging de reis herwaarts ondernomen hebbende, mijn eigen trots gebogen hebbende het eerst - als er niet werkelijk iets was waar ik op stuit. Als ik nu gezien had dat er eenig empressement was, om te doen zooals de Rappards hebben doorgevoerd met de beste resultaten, en zooals wij hier begonnen ook met goede resultaten, als ik nu gezien had dat Pa ook had ingezien dat hij mij het huis niet had moeten sluiten, ik ware gerust geweest op de toekomst. Niets, niets van dat alles. Hun hartelijke ontvangst desoleert mij - hun zich schikken zonder de vergissing in te zien is voor mij zoo mogelijk erger dan de vergissing zelf. - In plaats van grif te begrijpen, en gevolgelijk èn mijn èn indirect hun eigen welzijn met een zekere vurigheid te bevorderen, gevoel ik in alles een draling en aarzeling, die mijn eigen lust en energie verlamt als een looden dampkring. Zult gij dit vinden een zwaar tillen der dingen? Ons leven is eene ontzettende werkelijkheid, en wijzelf loopen tot in 't oneindige; wat is - is - en onze opvatting zwaarder of minder zwaar, doet niets af of toe aan het wezen der dingen. Zoo denk ik er over bijvoorbeeld 's nachts als ik wakker ben, of zoo denk ik er over in den storm op de heide, 's avonds in de trieste schemering. Overdag in 't dagelijksch leven, zie ik er soms even ongevoelig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit als een wild varken misschien, en kan ik mij best begrijpen dat de menschen mij grof vinden. Toen ik jonger was dacht ikzelf ook veel meer als nu, dat het hem zat in toevalligheden of kleine dingen of misverstanden die geen gronden hadden. Maar ouder wordende kom ik meer en meer daarvan terug en zie dieper gronden. Het leven is ook ‘een raar ding’, broer. Gij ziet wel hoe geschokt mijn brieven zijn, nu eens denk ik het kan, dan weer het kan niet. Eén ding blijkt er mij uit ‘dat het niet grif gaat zooals ik zeide, dat er geen ‘empressement is’. Ik heb besloten eens naar Rappard te gaan....................Het is verdomd beroerd broer, de Rappards handelden intelligent, maar hier!!!!!!! En al wat gij er aan deed en doet, het wordt ¾ vruchteloos door hen. Het is lam broer. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Om een vriendelijke of onvriendelijke ontvangst geef ik minder, het smart mij zij geen spijt hebben van 't geen zij toen deden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
346Beste broer, Ik gevoel hoe Pa en Moe instinctmatig (ik zeg niet verstandig) denken over mij. Er is een soortgelijk opzien tegen mij in huis te nemen, als er zou wezen om een grooten ruigen hond in huis te hebben. Hij zal met natte pooten in de kamer komen - en dan hij is zoo ruig. Hij zal iedereen in den weg loopen. En hij blaft zoo hard. Het is een vuil beest - kortom. Goed - maar het beest heeft een menschelijke geschiedenis en ofschoon een hond zijnde, eene menschenziel, en nog wel een fijngevoelige, om zelf te voelen hoe men over hem denkt, 't geen een gewone hond niet kan. En ik, toegevende dat ik een soort hond ben, laat hen in hun waarde. De hond ziet in dat indien men hem hield, het te veel een hem verdragen, een hem ‘in dit huis’ dulden zoude wezen, dus hij zal zich ergens anders een hondehok zien op te sporen. De hond is nu wel Pa's zoon eigenlijk en men heeft hem wel wat al te veel op straat gelaten, waar het niet anders kon of hij werd ruwer maar aangezien Pa dat zelf al jaren geleden vergeten is zoo kan men daarover zwijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan - de hond zou wel eens kunnen bijten - als hij eens dol werd, en de veldwachter er bij moest komen om hem dood te schieten. Goed - ja dat alles zeer zeker het is wel waar. Er staat tegenover, dat honden wachters zijn. Doch zulks is overbodig, het is vrede, en van geen gevaar, van niets is kwestie, zegt men. Dus ik zwijg daarmee. De hond heeft alleen spijt dat hij niet weggebleven is, want het was niet zoo eenzaam op de heide als in dit huis, ondanks alle vriendelijkheid. Het bezoek van het beest was eene zwakheid die hoop ik men vergeten zal, en waarin hij zal vermijden opnieuw te vervallen. Daar ik in den tijd van mijn hier zijn geen onkosten had, en wegens ik hier tweemaal geld van U ontving, zoo heb ik de reis zelf betaald, en de kleeren die Pa kocht omdat de mijne niet goed genoeg waren, ook zelf betaald, doch tevens de f 25 van vriend Rappard afgedaan. Ik denk dit U pleizier zal doen dat dit is gebeurd, het stond zoo slordig. Beste Theo, inliggend de brief dien ik bezig was te schrijven toen ik Uw letteren ontving, waarop ik na aandachtig gelezen te hebben wat gij zegt, wil antwoorden. Ik begin met te zeggen, ik het nobel van U vind dat gij, meenende dat ik het Pa lastig maak, zijn partij trekt en mij een frisch standje maakt. Ik beschouw dit als iets dat ik in U apprecieer, ofschoon gij te velde trekt tegen iemand, die noch Pa's noch Uw vijand is; begeerte tot vrede en verzoening is er èn bij Pa èn bij U èn bij mij. En toch schijnen wij er niet toe te kunnen komen om een vrede tot stand te brengen. Ik geloof nu dat ik het struikelblok ben, en dus ik moet trachten er iets op te vinden, ik noch U noch Pa ‘het lastig maak’ verder. Gij vindt dus ook, dat het van mij is een het Pa lastig maken, en dat ik laf ben. Zoo. Welnu, ik zal alles in mij trachten op te sluiten verder, ik zal Pa niet weder bezoeken en mij houden aan mijn voorstel om terwille van wederzijdsche vrijheid van gedachten, terwille van het U ook niet lastig maken, tegen Maart indien gij het goedkeurt, het einde te stellen van onze afspraak betreffende het geld. Ik houd juist eenige tijdruimte terwille van orde, en opdat ik tijd hebbe tot eenige démarches, die wel heel weinig kans hebben op reussite, maar die ik toch gewetenshalve niet uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mag stellen in de gegevene. Dit moet gij kalm opnemen en met goedheid opnemen broer - het is niet U een ultimatum stellen. Maar als onze gevoelens al te zeer uiteenloopen, welnu, wij moeten dan niet onszelf forceeren, om toch alles blauw blauw te laten. Is dat Uwe opinie ook niet eenigszins? Gij weet toch wel dat ik het beschouw als dat gij mij het leven hebt gered, dat vergeet ik nooit; ik ben ook al maken wij een einde aan relaties die vrees ik eene scheeve verhouding zouden teweegbrengen, uw broer, uw vriend niet alleen, maar tevens heb ik verplichting tot in het oneindige van trouw voor de daad van U indertijd, om mij de hand te reiken en het vol te houden mij te helpen. Money can be repaid, not kindness such as yours. Laat mij dus ook begaan - alleen het is mij een teleurstelling dat er niet een verzoening door en door is tot stand gekomen nu, en ik zou wenschen het nog kon, alleen gijlieden begrijpt mij niet, en zult me misschien nooit vatten vrees ik. Als gij kunt, stuur mij dan het gewone per ommegaande, dan behoef ik Pa niets te vragen als ik wegga, wat ik zoo gauw mogelijk dien te doen. De f 23.80 van 1 Dec. gaf ik in zijn geheel aan Pa voor f 14 geleend en schoenen en broek. De f 25 van 10 Dec. gaf ik in zijn geheel aan Rappard. Ik heb in mijn zak nog een kwartje en eenige centen. Ziedaar de rekening die gij nu begrijpt, als ge bovendien nog weet: ik betaalde van het geld van 20 Nov., dat 1 Dec. kwam, het verblijf in Drenthe van langen tijd, wegens er toen eenige stoornis was die later terecht kwam, en van de f 14 (die ik leende van Pa en teruggaf sedert) betaalde ik mijn reis, enz. Ik ga van hier naar Rappard. En van Rappard misschien naar Mauve. Mijn voorstel is dus, alles in bedaardheid en orde trachten te doen. Nu broer, weet dat al komt er scheiding en wat dan ook, ik misschien nog veel meer dan gij weet of voelt, Uw vriend ben. Met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
347Waarde Theo, Mauve heeft mij indertijd eens gezegd: ‘gij zult uw eigen vinden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als gij doorwerkt in de kunst, als gij dieper doordringt dan gij tot nog toe hebt gedaan’. Dat zeide hij 2 jaar geleden. Ik denk veel over dat woord van hem dezer dagen. Ik heb mijn eigen gevonden - ik ben die hond. Nu kan mijn gedachte wat hoog opgevoerd zijn - de werkelijkheid minder geprononceerd in haar opposities, minder absoluut dramatisch, toch au fond de ruwe karakterschets is geloof ik waar. De ruige herdershond, dien ik trachtte U aan het verstand te brengen in mijn schrijven van gisteren, het is mijn karakter, en het leven van het beest is mijn leven, als n.l. men de details weglaat en het essentiëele slechts aangeeft. Dit moge U overdreven voorkomen - maar ik neem het niet terug. Zonder personaliteiten, alleen als karakterstudie, onpartijdig als sprak ik inplaats van over U en mij over vreemden, terwille van analyse wijs ik U nog eens op verleden zomer. Ik zie twee broers loopen te 's Hage; (beschouw ze als vreemden, denk niet aan Uzelf of aan mij). De een zegt: ‘ik moet een zekeren stand ophouden, ik moet in den handel blijven, ik geloof niet dat ik schilder zal worden.’ De ander zegt: ‘ik word een hond, ik voel dat de toekomst mij leelijker en ruwer zal maken waarschijnlijk, en ik zie ‘een zekere armoede’ als mijn lot, maar, maar, ik zal schilder zijn. Dus de een - een zekere stand en handelaar. Dus de ander - armoede en schilder. En diezelfde twee broers zie ik in vroeger jaren, toen gij pas in de schilderijwereld kwaamt, pas begon te lezen, etc. etc. - bij den Rijswijkschen molen of bijv. op een tocht 's winters naar Chaam over de besneeuwde heide 's morgens vroeg! Zóó hetzelfde voelend, zóó hetzelfde denkend en geloovend dat ik mezelf afvraag: zijn dat dezelfden??? Vraag: hoe zal het nu verder afloopen - gaan ze voor eeuwig uit elkaar of komen ze voor goed op eenzelfden weg? Iets beters dan de tijd van den Rijswijkschen molen, n.l. datzelfde eens en voor altijd; twee arme broers artist - opgaande in eenzelfde gevoel voor eenzelfde natuur en kunst, zal het daar ooit op uitdraaien? Zie ik heb vier jaar langer dan gij er over gedacht, ik ben vier jaar ouder en kalmer - bij mij heeft de tijd en de ondervinding me er toe gebracht om af te stappen van, en daar te laten zekere dingen. En ik wil niet U influenceeren maar ik wil ook niet mij ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bergen voor U of anders dan ronduit spreken. Ik kom tot de volgende conclusie. Dat wat mij vroeger voorgehouden werd als plicht, was eenspook van den plicht. Men zeide au fond (niet in woorden zoozeer): ‘verdien geld en uw leven zal recht worden’. Millet zegt mij: ‘maak uw leven recht, (tracht primo daarnaar tenminste, en naar worstelen met de naakte waarheid), en zelfs het geld verdienen zal zich schipperen, en ook daarin zult ge niet oneerlijk worden.’ Noch Pa noch Tersteeg heeft mij rust voor mijn geweten gegeven anders dan bedriegelijke, en zij hebben mij niet vrijgemaakt, zelfs niet gebillijkt mijn verlangen naar vrijheid en naakte waarheid, en mijn gevoel van onwetendheid en duisternis. Nu aan mijzelf overgelaten heb ik het licht en dat wat ik wil, nog niet bereikt, que soit, maar juist sedert het daarlaten vierkant weg van hunne systemen, heb ik toch een zekere hoop mijn streven niet ijdel zal zijn. En dat ik vóór mijn oogen dichtgaan, le rayon blanc zal zien. Wat er ook zij van zielsstrijd over nog niet gevonden hebben, ik heb nooit spijt gehad gezegd te hebben dat ik rayon noir rayon noir vond en dat daar gelaten te hebben. Al de influentie's van vroeger brachten mij hoe langer hoe meer uit de natuur uit. Wat er ook zij van Millet, tenminste hij heeft mij meer in de natuur teruggebracht, dan eenig ander het zou hebben kunnen doen in mijn desperaten toestand. Mijn jeugd is somber en koud geweest en steriel onder den invloed van le rayon noir - en broer, Uw jeugd eigenlijk ook kerel. Enfin, maar ik wil niemand verwijten daarover dan mijzelf. Toch, le rayon noir is onuitsprekelijk wreed - onuitsprekelijk. En ik voel evenveel ingehouden tranen over veel dingen op dit moment, als in een figuur van Mantegna zijn. Maar broer, juist mijn smart over veel dingen bewijst mij dat het uit is mij betreffende, met gemeenschap met die systemen in questie. Ik heb er door geleden, maar au fond hoor ik niet aan dien kant meer. Nu zeg ik als broer tot broer, als vriend tot vriend: laat ons zoeken voortaan, zij onze jeugd somber geweest en tegen den draad in, het zachte licht, waar ik geen anderen naam voor weet dan le rayon blanc of la bonté. Met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sedert ik inliggenden brief schreef, heb ik opnieuw gedacht over uw opmerkingen en ik heb ook opnieuw gesproken met Pa. Mijn besluit om hier gedecideerd niet te blijven, stond zoo goed als vast, onverschillig hoe dat zou opgenomen worden of wat er van komen mocht; toen evenwel het gesprek eene wending nam doordat ik zeide: ‘ik ben hier nu 14 dagen en gevoel me niet verder dan 't eerste half uur, indien we nu elkaar beter begrepen hadden, hadden we nu al dit en dat in orde en op zijn pooten gehad - ik kan geen tijd verliezen en ik moet beslissen. Een deur moet open zijn òf dicht. lets tusschenbeide begrijp ik niet, en is eigenlijk niet bestaanbaar.’ Het is nu daarmee geeindigd dat het vertrekje thuis waar nu de mangel staat, zal disponibel zijn voor mij tot bergplaats van een en ander, tot atelier ook in gevallen dit door de omstandigheden wenschelijk mocht zijn. En dat men nu er aan begonnen is het vertrek leeg te maken, wat eerst niet 't geval was en de zaak nog hangende. Ik wil wel U iets zeggen, dat ik sedert meer heb ingezien dan toen ik U schreef over Pa. Ik ben verzacht in mijn oordeel; den ouden dag en zijne zwakheden respecteer ik als gij, zelfs al schijnt het U misschien anders of al gelooft ge dit niet van mij. Ik dacht ook aan het woord van Michelet, (die het van een deskundige heeft) ‘le mâle est très sauvage’. En wegens nu ik in dezen tijd van mijn leven weet van mijzelf dat ik sterke hartstochten heb, en ook m.i. moet hebben - zoo zie ik er mijzelf dan ook op aan ik misschien ‘très sauvage’ ben. En toch mijn hartstocht bedaart waar ik sta voor een zwakkeren, dan vecht ik niet............ Sedert ik weet onze gedachten elkaar gekruist hebben in onzen eersten tijd bij G. en Co., dat namelijk èn gij èn ik toen gedacht hebben om schilder te worden, doch zóó diep dat toèn wij zelfs tegen elkaar het niet ronduit durfden zeggen, zoo kan het wel zijn in deze latere jaren wij meer tot elkaar komen. Zóó heb ik me geforceerd indertijd en zóó drukte mij ook een préjugé dat ik zeker geen schilder was, dat zelfs toen ik bij Goupil vandaan ging, ik mijn gedachten er niet op bracht, maar op iets anders; (wat weer een tweede vergissing was boven op de eerste), als toen gedecourageerd zijnde omtrent de mogelijkheid ervan, doordat beschroomde, zeer beschroomde démarches bij een paar schilders niet eens opgemerkt waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat wat ik U zeg is niet omdat ik U forceeren wil te denken als ik, alleen het is in broederlijk, in vriendschappelijk vertrouwen dat ik het U zeg. Mijne beschouwingen mogen soms uit de proportie zijn, dat kan wel, ik geloof toch dat er iets waars moet liggen in het karakter ervan, en de actie en richting. Dat ik zelf er nu op heb gewerkt om hier het huis weer open te krijgen, zelfs zóóver als er een atelier te hebben, dat doe ik niet in de eerste of voornaamste plaats uit eigenbelang. Ik zie er in dat al begrijpen wij elkaar in veel dingen niet, er hetzij altijd, hetzij bij vlagen, goede wil is om samen te werken tusschen u, Pa en mijzelf. Daar het nu reeds zoolang geduurd heeft er verwijdering was, zoo kan het geen kwaad er op te werken eenig gewicht aan den anderen kant te leggen, opdat ook voor de wereld wij niet meer verdeeld zouden schijnen dan 't geval is, om voor de wereld niet in extrêmes te vervallen. Rappard zegt tot mij ‘een mensch is geen turf in zoover dat een mensch er niet tegen kan om als een turf op zolder gegooid en daar vergeten te worden’ - en hij wijst er op dat hij het voor mij een groot ongeluk vond dat ik niet thuis kon zijn. - Denk als ge wilt hier eens over na. Ik geloof dat het een beetje te veel beschouwd is als handelde ik in willekeur of in overmoed, of enfin ge weet het zelf beter dan ik, terwijl ik tot een en ander meer geforceerd was en niet anders kon. En juist het parti pris van opvatting om in mij lage doeleinden etc. te zien maakte mij jegens menigeen zeer koel en tamelijk onverschillig. Broer nog eens - denk veel na in dezen tijd van Uw leven, ik geloof gij de perspectief van Uw leven nog eens verifiëeren moet. Ik zeg het niet alsof ik het wist en of gij het niet wist, ik zeg het omdat ik hoe langer hoe meer begin in te zien dat het zoo ontzettend moeilijk is om te weten waar men gelijk en waar men ongelijk in heeft. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
348Waarde Theo, Uw brief heb ik heden ontvangen, alsmede met zelfde post een brief van vriend Rappard. Laat ik beginnen U te bedanken voor het geld. En laat ik dadelijk daarna zeggen dat ik het apprecieer èn in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
U èn in Rappard, dat gijlieden het goed vindt dat ik herwaarts ging. Dit gaf mij moed op een moment dat ikzelf on ne peut plus gedecourageerd was over die daad in kwestie van naar hier gaan, en de meest levendige spijt had ervan. Doch Uw brief en een zeer intelligent, zeer welwillend, zeer hartelijk schrijven van vriend Rappard, en Uwe respectieve opinies omtrent dat mijn reis herwaarts iets goeds kon bewerken, hebben mij er toe gebracht voorloopig de zaak nog niet als verloren te beschouwen, doch er geduld en wijsheid bij te gebruiken. Heb gij geduld met mij broer, en verdenk mij niet van onwil. Gij zult mij wijzen op 't geen ik ook zelf bedenk, dat ik persoonlijk ook moeielijk ben om mee om te gaan in veel opzichten. Ja dat komt er ook bij, en tel ik ook mee. Er is een verontschuldiging voor mij, en dat is het hartstochtelijke benevens het dikwijls geabsorbeerde, dat ieder die schildert, schrijft of componeert, uit den aard der zaak hebben moet. Nu echter komt heden tegelijk Uw brief en een brief van Rappard, geschreven op een toon dien ik vatten kan en appreciëeren. En nadat ik nog eens spreek met Pa, komt er een provisoire schikking en kalmte. Ik heb voorgesteld dat het vertrek dat 't beste te missen zij, bestemd worde tot bergplaats van een en ander dat ik heb, en eventueel tot atelier, in gevallen niet ik alleen, maar gij en ik het wenschelijk en noodig vinden, ik een tijd thuis werke, bepaaldelijk ook als er finantiëele redenen zijn om er ons toe te dringen. Zaken zijn zaken, en voor U en voor mij is het klaar genoeg dit een goede maatregel is. Veel te lang heb ik dit rustpunt niet gehad, en ik geloof dat het er dóór moet, willen wij slagen in ons plan. Ik geloof het te doen is, en ik zal het durven beginnen wanneer gij en ik het eens zijn wij het moeten doorvoeren, en afspreken dat gij het mij niet kwalijk zult nemen als ik in geval van eenig ongenoegen met Pa het niet meer zoo zwaar til als 2 jaar geleden ik het opvatte. Ik zal stil mijn gang gaan, Uw raad volgen met Pa niet te spreken over verschillende dingen, mits ik dan maar in U de persoon vinde met wien ik wel er over kan spreken, en tot wien ik zeggen kan: dit en dat zou ik goed vinden, om deze en die reden. Ik zeg U nu bij dezen dat ik het er door heb gekregen Pa toestemt ik hier een vertrek inricht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Keurt gij dat goed, zoo wordt dat mijn vaste bergplaats en mijn atelier, in tijden wij geen geld hebben om elders te zijn. En over verdere wijzigingen of zaken spreek ik niet met Pa het eerst, doch met U. Ik denk wel gij het goed zult vinden ik meteen er op doorging om iets vasts te bewerken. De maatregel, van dat ik hier een atelier krijg, is geloof ik gedecideerd goed in de gegevene, (ofschoon ik niet altijd op dat atelier zal zijn). Laat ons dat vasthouden dus, en laat dit en niet mijn vorig schrijven ons uitgangspunt zijn. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Het trof mij Theo dat vriend Rappard mij schrijft, nu, dat hij in mij opgemerkt heeft ik in den zomer van het jaar te Etten doorgebracht, zoo veranderd ben (het was toen ik hààr ontmoette). En tevens laat hij voelen, hij begrijpt er toen iets is gebeurd, ofschoon hij niet weet wat. En schijnt te vragen, is het aan het terecht komen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
349Waarde Theo, Den Haag. Met een woord wilde ik U berichten, ik naar aanleiding van de schikking met Pa en Moe, om het vertrek dat tot heden tot mangelkamer diende, mij te laten gebruiken tot atelier en bergplaats voor een en ander ik heb, naar den Haag ben gegaan om mijn studies, prenten, etc. etc. in te pakken en te verzenden. Wat ik zelf dien te beredderen. Tevens ben ik een dag bij Rappard geweest, die zeer hartelijk was, en mij nogal geruststelde betreffende sommige bezwaren die ik had, om het als iets dat van blijvenden aard kon zijn, te beschouwen. Nu ik zag teekeningen (aquarellen) en geschilderde studies van hem, die ik zeer goed vind. Vooral het oude vrouwenhuis op Terschelling. Wat zoudt ge hem veranderd vinden in zijn werk. - Ik heb de vrouw teruggezien, waar ik zeer naar verlangde. Ik gevoel wel degelijk dat het moeielijk opnieuw te beginnen zou zijn. Maar dat neemt niet weg, ik geenszins mij zou willen houden als kende ik haar niet of zoo. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ik wenschte wel dat zij thuis konden inzien, dat de grenzen van medelijden niet liggen daar waar de wereld ze stelt. Gij trouwens verstond in deze zaak mij. Zij heeft zich, gegeven de omstandigheden, sedert dapper gehouden, reden voor mij om wat ik voor moeielijkheden gehad heb bijwijlen met haar, te vergeten. En juist omdat ik nu bijna niets meer voor haar doen kan, althans haar moed in 't hart trachten te spreken en te sterken. Ik zie in haar eene vrouw, ik zie in haar eene moeder, en ieder man die een beetje mannelijk is, geloof ik, zulken moet beschermen als de gelegenheid er is om iets te kunnen doen. Ik heb er me nooit over geschaamd, noch zal er me voor schamen. Nu ik schrijf in haast. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Mijn adres is: Kosthuis No. 1.
Doch ik zal natuurlijkerwijs hier niet lang zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
350Waarde Theo, Gisterenavond kwam ik terug te Nuenen, en nu moet mij maar dadelijk van het hart af wat ik U dien te zeggen. Mijn gereedschap, studies, etc. heb ik ginder ingepakt en naar hier gestuurd, en Pa en Moe het kamertje leeg gemaakt hebbende, ben ik reeds voorloopig in die nieuwe werkplaats geïnstalleerd, waar ik hoop het mij zal mogen lukken wat te vorderen. Weet nu verder dat ik de vrouw heb gesproken, en dat nog meer definitief zelfs het ons besluit is, zij blijve op zichzelf en ik op mijzelf, in alle geval zoo, dat voor de wereld er niet billijkerwijs kan worden aanmerking gemaakt. Nu wij eenmaal gescheiden zijn, blijven wij ook gescheiden, alleen van achteren beschouwd, betreuren wij, het niet liever een middenweg te hebben gekozen, en zelfs nu nog blijft wederzijds eene gehechtheid, die te diepe wortels of gronden heeft, dan dat zij vergankelijk zij.............. Weet dat de vrouw zich goed heeft gehouden, werkende (n.l. als waschvrouw) om te voorzien in haar onderhoud en dat van hare kinderen, gevolgelijk haar plicht heeft betracht, en dat in groote lichamelijke zwakte. Gij weet dat ik haar bij mij in huis heb genomen omdat bij haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevalling er dingen gebeurd zijn, die maakten de dokters te Leiden er op wezen zij ergens rustig moest zijn, wilde zij en haar kind er boven op komen. Er was anemie en reeds een beginsel van tering misschien. Nu zoolang ik met haar was is zij niet erger geworden, doch in veel opzichten sterker, zoodat verschillende leelijke verschijnselen wegbleven. Maar nu is dat alles weer verergerd, en ik vrees zeer voor haar behoud, en ook het arme kindje waarvoor ik zorgde als was 't mijn eigen, is niet meer wat het was. Broer, ik vond haar in groote ellende, en ik ben zeer bedroefd er over. Ik weet wel dat het meer mijn eigen schuld is natuurlijk, doch gij hadt ook anders kunnen spreken. Ik begrijp nu te laat beter sommige buien van humeur in haar, en sommige dingen die ik dacht moedwillig zij verkeerd deed, als verschijnselen ook van zenuwen, en hebbende zij ze meer als 't ware onwillekeurig gedaan. Zooals zij mij reeds bij meer dan een gelegenheid later zeide: ‘Soms weet ik niet wat ik doe’. En er is zoowel voor mij als voor U een verontschuldiging in het begrijpelijke van dat men bij zulk eene vrouw soms niet weet waaraan zich te houden, en bovendien de finantiëele bezwaren - doch wij hadden meer een middenweg moeten kiezen, en indien wij dien nu nog konden vinden, ofschoon die nu moeielijk te vinden zal zijn - het ware nog humaan en minder wreed. Ik heb haar geen hoop willen geven evenwel, en ik heb haar aangemoedigd en trachten te troosten en te sterken op den weg waarop zij nu is, alleen staande, werkende voor zich en haar kinderen. Toch mijn hart wordt sterk tot haar getrokken met hetzelfde innige medelijden van vroeger, medelijden hetwelk ook steeds leefde in mij in deze laatste maanden, zelfs bij eene scheiding. Ik zeg niet er geen wijziging of verandering noodig was maar - wij zijn of liever ik ben geloof ik wat ver gegaan. Betreffende mijn gevoelen, hoe ver men gaan mag in een geval van het geldt een arm, verlaten, ziek schepsel zich aan te trekken, dat zeide ik U reeds bij eene vroegere gelegenheid, en herzeg het: tot in het oneindige. En daar staat tegenover ook onze wreedheid oneindig wezen kan. Met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is een trieste brief aan het eind van dit jaar - voor mij triest om te schrijven, voor U om te ontvangen, maar erger is het voor de arme vrouw. Ik heb bericht van haar opnieuw, daar ik haar naar een dokter stuurde, en een en ander daaromtrent vernam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
351Waarde Theo, Voor Uw schrijven van 1 Januari en het ingeslotene moet ik U nog bedanken.................... Betreffende wat gij zegt het zou kunnen gebeuren ik geheel geïsoleerd werd, ik zeg niet dat dit niet zou kunnen gebeuren, ik wacht weinig anders en zal content zijn indien 't leven me houdbaar, dragelijk blijft. Zulks echter verklaar ik U ik niet zou beschouwen als een lot dat ik verdien, want ik geloof dat ik après tout niets heb gedaan of doen zal, dat maakt ik het recht om mij een mensch onder de menschen te voelen verloren zou hebben of verliezen zal. Voor een aanmerkelijk deel dus zouden ook anderen daar in fout kunnen zijn. Nu, ik tracht mijzelf te beschouwen alsof ik iemand anders was, objectief dus, n.l. dat ik mijn eigen fouten ook tracht te zien, zoowel als wat misschien daar tegenover staat. En ik ken verscheidene geschiedenissen van mannen die betrekkelijk zeer geïsoleerd leven moesten, juist ook omdat noch de eene noch de andere partij hen precies vond, zóó als ze ze begeerden. Isolatie is beroerd genoeg en een soort van gevangenis. In hoeverre ik daarin verder zal komen, is echter misschien nog niet precies beslist te zeggen. 't Geen ge trouwens ook niet doet. Ik voor mij vind het dikwijls pleizieriger onder de menschen die het woord in kwestie niet eens kennen, b.v. de boeren, de wevers, etc. dan in de beschaafdere wereld. Dat is voor mij wel gelukkig. Zoo bijvoorbeeld heb ik nu terwijl ik hier ben, mij verdiept in de wevers. Kent gij veel teekeningen van wevers? Ik maar zeer enkele. Voorloopig heb ik 3 aquarellen ervan gemaakt. Deze lui zijn lastig te teekenen, omdat men in de kleine vertrekken zijn afstand niet kan nemen om 't getouw te teekenen, dat is geloof ik de reden waarom het dikwijls mislukken moet ze te maken. Ik heb hier echter een vertrek gevonden, waar twee getouwen staan en waar het te doen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rappard heeft in Drenthe er een studie van geschilderd die ik mooi vond. Zeer somber - want het is een zeer armzalig volkje die wevers. Ik heb ook een teekening gemaakt, ofschoon slechts een impressie, van een houtverkooping. Ik wenschte gij wel verstondt en begreept dat, indien ja ik wel wensch bij tijden dat gij over zekere kwesties andere gedachten kondt hebben dan Uw tegenwoordige, ik dit niet laten kan omdat ik geloof, en het is niet omdat ik een proseliet zou begeeren te maken voor mijn opinies, gij er beter bij varen zoudt. Mijn opinies geloof ik niet beter te zijn dan anderer menschen opinie. Doch meer en meer begin ik te gelooven dat er iets is, waar alle opinies ook de mijne dus, als niets bij worden. Zekere waarheden en daadzaken waar onze opinies weinig of niets aan toe of af doen, en waarmede ik noch mijn noch anderer opvattingen hoop te verwarren, 't geen een erreur de point de vue zou wezen. Evenmin als de windwijzers iets af of toe doen aan de richting van den wind, doen opinies af of toe aan zekere standaardwaarheden. De windwijzers maken den wind niet oost of noord, evenmin welke opinies dan ook, de waarheid waar. Er zijn dingen die zoo oud zijn als de menschheid zelf, en die ook wel niet vooreerst zullen ophouden. Ik ken een oude legende, van ik weet niet eens welk volk, die ik mooi vind, die natuurlijk zeker niet letterlijk gebeurd is maar een symbool is toch van veel. In dat verhaal wordt beweerd dat het menschelijk geslacht afstamt van twee broers. Die lui mochten kiezen wat zij hebben wilden uit alle dingen. De eene koos het goud en de andere koos het boek. Den eersten die 't goud gekozen had, ging alles goed, maar den tweeden ging het slecht. De legende - zonder precies te verklaren waarom - verhaalt hoe die man met het boek werd verbannen naar een koud en miserabel land en geïsoleerd. Hij begon echter in zijn misère dat boek te lezen, en hij leerde er dingen uit. Zoodat hij er toe kwam zich het leven dragelijker te maken, en verschillende dingen uitvond om zich te redden uit zijn moeielijkheden, zoodat ten laatste hij een zekere macht verkreeg, ofschoon altijd door werken en als door een strijd. Toen later, juist toen hij met het boek sterker werd, verzwakte de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste, en dus die leefde lang genoeg om te gevoelen dat het goud niet de as is, waar alles om draait. Dat is maar een legende, doch voor mij zit er iets dieps in dat ik waar vind. ‘Het boek’ dat is niet alleen alle boeken of de litteratuur, het is tevens geweten, rede, en het is kunst. ‘Het goud’ dat is niet alleen geld, maar het is een beeld van een boel andere dingen tevens. Meen echter niet ik in dit opzicht iets forceeren zou willen, deze dingen moeten zichzelf uitwijzen. En overigens hoe het ook loope met al dan niet geïsoleerd worden, ik zal trachten het zoo te sturen dat ik doorwerken kan; en wat mijn opinies mocht betreffen - ik denk wel eens aan wat Taine zei: ‘il me semble que pour ce qui est du travailleur personnellement, il peut garder ça pour soi.’ 't Was dan ook waarschijnlijk een fout van mij betrekkelijk, ik het niet voor mezelf hield. Enfin. En weet het wel dat ik erop tegen zou zijn, gij het helpen van mij zoudt beschouwen als iets 't welk gij U verplicht zoudt rekenen te doen, want zulks waart gij niet verplicht vroeger, noch zijt het nu, het is iets vrijwilligs van U geweest, waarvoor ik van mijn kant wel degelijk verplichting heb aan U, en zooals ik reeds zeide wel degelijk zal blijven gevoelen. U voorspoed met Uw zaken toewenschende, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
352Beste broer, (17 Jan. '84.) Met een enkel woord moet ik U iets mededeelen. Moe heeft bij 't uitstappen van den trein te Helmond haar been bezeerd. Pa zegt, de dokter zeide het een bepaalde breuk was, en wel dichtbij 't bekken aan den grooten draaier. Ik was bij 't zetten wat betrekkelijk medeviel, zoodat ik haast zou denken 't meer een ontwrichting is. De dokter verzekert er geen bepaald gevaar is, doch dat het gegeven Moe's leeftijd, lang duren zal. Ik wou 't U liever ineens zeggen zooals 't was, meenende gij dit het liefst hebt. Maar ik geef U mijn woord er op 't niet erger is dan ik U schrijf. Ik zal U iederen dag voorloopig bericht zenden. Ik schrijf met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezelfde post naar uw adres Rue de Laval, opdat gij het zoudt weten zoodra mogelijk, 't zij ge thuis, 't zij ge in de zaak zijt. Morgen als de dokter er zal zijn geweest schrijf ik opnieuw. 't Is wel een ramp. Ik was bij een boer aan 't schilderen en werd gehaald. Moe ligt nu rustig. Adieu kerel, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
353Waarde Theo, Volgens afspraak schrijf ik U heden ook weer, nu de dokter terug is geweest. De eerste nacht was zeer rustig, en daar van rust hier veel afhangt, was de dokter zeer tevreden. Wij hebben 't nog eens bepaald gevraagd wat het was, en is het dijbeen wel degelijk gebroken even onder het gewricht. Ge weet ik juist op 't punt stond om met het geld dat gij stuurdet, een en ander af te doen. Natuurlijkerwijs heb ik nu echter gezegd dat, daar er nog al wat zal komen kijken van buitengewone uitgaven, Pa het gerust moet gebruiken, en het andere moet dan maar worden uitgesteld, en het is toevallig ik het nog niet had weggestuurd. Het zal zeker lang duren eer Moe beter is. Met een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zaterdagmorgen.Wilde nog hier bijvoegen dat ook de afgeloopen nacht rustig is geweest, en Moe nogal heeft geslapen. Zij laat U nog eens groeten. Maar er zal nog veel in te voorzien zijn broer, voor alles weer op orde is. Theo, denk er nog eens goed over na of gij soms op een idee kunt komen of ik op de een of andere wijs wat verdienen zou kunnen. Er zal geld noodig zijn, en ook de kans om met mijn werk iets te doen moeten we nog eens nagaan. Al zij het alleen maar zóó, dat ikzelf betalen kan wat ik voor verschotten heb bij 't werk, en gij 't geen ge anders voor mij geeft, nu voor Moe kunt bestemmen. Ik schreef U reeds ik aan aquarellen van de wevers hier bezig ben. Ik zal zien er eenige af te krijgen. Doch ik kan nu niet al mijn tijd er aan geven, en dien veel thuis te zijn, althans den eersten tijd. Nu, als de dokter er weer geweest zal zijn heden, stuur ik nog een briefkaart. Gegroet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
354Waarde Theo, Tot heden blijft het met Moe betrekkelijk goed, in zoover dat het been in zijn verband blijft zooals het gezet is. Maar het zijn anders wel sombere dagen. En voor Moe zelf zal het liggen vrees ik, op den duur nog veel moeielijker worden. Wij spraken dezer dagen er nog over, naar aanleiding van Uw brief, waarin ge zegt dat gij er over denkt om te komen. Het zou zeer zeker voor Moe eene groote vreugde zijn U te zien, maar toch van een anderen kant bezien is er iets waar men voorzichtig mee moet zijn. En dat is het ermee verbonden afscheid als ge weer weg zoudt moeten. En dan zou het kunnen zijn Moe, indien gij kwaamt, ging denken het een teeken was dat het erg naar met haar is gesteld. Toch dat Moe erg blij met uw komst zou zijn is zeker. Ik schrijf U eens over Uw komen omdat, gesteld gij zoudt het doen, ik het wel raadzaam zou vinden dat gij niet kwaamtverrassen, maar Moe er eerst over schreeft. Indien 't ongelukkigerwijs verergeren mocht, zoo zouden we dadelijk telegrafeeren, daar kunt gij steeds op aan. Natuurlijk is 't een kwestie die absoluut slechts door Uzelf kan beslist worden, of ge komen zult of niet. Bepaald en direct gevaar is er niet, maar onmogelijk kan men voorzien hoe het verder zal gaan. Pa heeft U zeker wel alle bijzonderheden geschreven, en zal dezer dagen U opnieuw schrijven. Mijn hoofd staat niet naar schrijven, en ik heb er weinig tijd voor, wegens als ik niet bij Moe ben ik hier vlak in de buurt bij een wever zit, waar ik 2 geschilderde studies van onderhanden heb. Schrijf mij eens spoedig, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
355Waarde Theo, Ik was blijde met Uw brief van heden en het ingeslotene, en dank U zeer voor beide. Het komt mij voor dat tot heden het herstel van Moe over 't algemeen genomen, zeer voorspoedig gaat. En er hoe langer hoe minder direct gevaar is, en het meer en meer wordt gereduceerd tot eene kwestie van tijd vooral. In de gegevene was ik blijde thuis te zijn, en het gebeurde ongeluk natuurlijkerwijs eenige kwesties (waarin ik nog al verschil van in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zicht met Pa en Moe) geheel op den achtergrond geschoven hebbende - gaat het alles nogal wel tusschen ons, en kan er wel van komen ik in 't vervolg meer en langer te Nuenen zal blijven, dan aanvankelijk ik wel veronderstelde 't geval te kunnen wezen. Het ligt toch eenigszins in den aard der zaak dat juist ook in later tijd, als Moe meer zal verdragen moeten worden, etc., ik een handje zal kunnen helpen. Nu de consternatie der eerste dagen wat voorbij is kan ik betrekkelijk heel geregeld mijn werk doen. Ik schilder dagelijks aan studies van de wevers hier, die geloof ik beter zijn van techniek dan de geschilderde studies uit Drenthe die ik U stuurde. Die gevallen van de weefgetouwen met die betrekkelijk gecompliceerde machinerie, in 't midden waarvan het figuurtje zit, zal dunkt mij voor penteekeningen zich ook prêteeren, en zal ik er eenige van maken in gevolge den wenk dien gij in uw schrijven mij geeft. Voor het ongeluk gebeurde, was mijn afspraak met Pa dat ik kosteloos, een tijd hier zou inwonen, ten einde daardoor ruimte te krijgen om eenige rekeningen in 't begin van 't jaar af te doen. En 't geld dat gij zondt met Nieuwjaar en in half Januari ongeveer was daarvoor klaar. Doordat ik, toen het ongeluk gebeurde dit aan Pa gaf, zijn het deze keer die verfrekeningen die aan de beurt liggen. In het finantiëele heb ik dus door mijn hierzijn niet geprofiteerd. En het is mijn plan, krachtig door te zetten met het werk. Hoe het altijd stil liggen op Moe's gestel werken zal, is moeielijk vooruit te bepalen. Alle voorzorgen die wij nemen kunnen om doorliggen te voorkomen, zijn natuurlijk van belang. We hebben een soort draagbaar gemaakt om Moe te kunnen verbedden als het wenschelijk is; doch hoe minder dit voorloopig geschiedt, hoe beter. Rustig liggen is nommer 1. Moe's humeur is gelukkig, haar moeielijke positie in aanmerking genomen, zeer gelijkmatig en tevreden. En zij amuseert zich met kleinigheden. Ik heb het kerkje met de heg en de boomen geschilderd onlangs voor haar, zoo'n soort geval. (Zie blz. 389.) Dat ik de natuur hier heerlijk vind, zal U zeker zeer begrijpelijk voorkomen. Als ge ooit komt, zal ik U eens in de hutten der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wevers brengen. De figuren der wevers en de vrouwen die garen winden, zullen U zeker treffen. De laatste studie, die ik maakte is het figuur van een man die in 't weefgetouw zit, op zichzelf, de buste en de handen. Ik ben aan 't schilderen van een weefgetouw, van oud, groenachtig, bruingeworden eikenhout, waarin 't jaartal 1730 staat gesneden. Bij dat getouw, aan een raampje waardoor men een groen veldje ziet, staat een kinderstoel, en het kleine kind zit daarin uren lang te kijken naar het heenen weerschieten van den weversspoel. Ik heb dat geval aangepakt net zooals 't in de natuur was, het getouw met het wevertje, 't raampje en die kinderstoel in het armzalige vertrekje met leemen vloer. Als ge wilt schrijf me iets meer uitvoerigs over expositie Manet, zeg eens welke schilderijen er van hem te zien zijn. Manet's werk heb ik steeds zeer oorspronkelijk gevonden. Kent gij het stuk van Zola over Manet? Ik betreur het van hem slechts zeer enkele schilderijen te hebben gezien. Ik zou vooral zijn naakte vrouwenfiguren graag eens zien. Ik vind het niet overdreven dat sommigen, b.v. Zola, dwepen met hem, ofschoon ik voor mij volstrekt niet vind hij onder de allereersten dezer eeuw kan worden gerekend. Doch 't is een talent dat zijn raison d'être zeer zeker heeft, en dat is al veel. Het stuk dat Zola over hem schreef staat in het deeltje ‘Mes haines’, de conclusies die Zola maakt, als ware Manet een man, die als 't ware een nieuwe toekomst opent voor moderne opvatting in de kunst, kan ik voor mij niet deelen; voor mij is niet Manet, doch Millet die essentieel moderne schilder die den horizon opende voor velen. Gegroet met een handdruk in gedachten,
t. à t. Vincent.
Van allen gegroet. Schrijf aan Moe maar eens een keer meer, de brieven zijn zoo'n afleiding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
356Briefkaart. (13 Febr.) Waarde Theo, Vandaag verzond ik aan uw adres een postpakket met 3 paneeltjes en 9 aquarellen. Gaarne verneem ik of gij het ontvangen hebt. Is er iets bij dat U bevalt, tant mieux. Het gaat met Moe zoo al hetzelfde. Ben nog aan verscheiden wevers bezig, die gij later krijgt. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
357Waarde Theo, Met een woordje wilde ik U vertellen dat - ook ingevolge Uw brief waarin ge een woord over penteekeningen zeidet - ik voor U heb vijf wevers, die ik naar mijne geschilderde studies heb gemaakt en eenigszins anders - en geloof ik pittiger - van factuur zijn dan de penteekeningen welke tot heden ge van me zaagt. Ik ben er van vroeg tot laat aan werkende, want heb behalve de geschilderde studies en de penteekeningen, nog nieuwe aquarellen ook ervan opgezet. Ik dacht dezer dagen veel aan U, naar aanleiding ook van een boekje dat van U afkomstig is, en ik te leen heb van L. - de gedichten van Francois Coppée. Slechts zeer enkele kende ik van hem en hadden indertijd reeds me getroffen. Hij is een van de ware artisten - qui y mettent leur peau - blijkbaar uit meer dan eene navrante confidentie. Artist te meer, omdat hij door zooveel zeer uiteenloopende dingen getroffen wordt, en zoowel een wachtkamer 3e klasse vol emigranten, die er den nacht doorbrengen, weet te schilderen - alles grauw en somber en melankoliek - en toch in een andere stemming een markiezinnetje dat een menuet danst teekent, als een figuurtje van Watteau zoo elegant. Dat opgaan in 't moment - dat zoo gansch en al meegesleept worden en geïnspireerd door 't milieu waarin men toevalligerwijs is - wat kan men er aan doen? en al kon men er zich tegen in zetten als men wou, waartoe zou het nuttig zijn, waarom zou men zich niet overgeven aan dat wat voor de hand ligt, als zijnde dit nog après tout de zekerste weg om iets te créeeren. Mij trof het laatste uit het boekje getiteld: Désir dans le spleen, dat ik copiëer, om het U te herinneren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tout vit, tout aime, et moi, triste et seul, je me dresse
Ainsi qu'un arbre mort sur le ciel de printemps,
Je ne peux plus aimer, moi qui n'ai que trente ans,
Et je viens de quitter sans regrets ma maîtresse.
Je suis comme un malade aux pensers assoupis,
Et qui, plein de l'ennui de sa chambre banale,
N'a pour distraction stupide et machinale,
Que de compter des yeux les fleurs de son tapis.
Je voudrais quelquefois que ma fin fût prochaine,
Et tous ces souvenirs - jadis délicieux,
Je les repousse, ainsi qu'on détourne les yeux
Du portrait d'un aïeul, dont le regard vous gêne.
Même du vieil amour, qui m'a fait tant pleurer,
Plus de trace en ce coeur, blasé de toute chose.
O figure voilée et vague en mes pensées,
Rencontre de demain que je ne connais pas,
Courtisane accoudée aux débris d'un repas,
Ou - femme sérieuse, aux pâles paupières baissées,
Parais! - Si tu peux encore électriser
Ce misérable coeur sans désir et sans flamme,
Me rendre l'infini dans un regard de femme,
Et toute la nature en fleur dans un baiser,
Viens - comme les marins d'un navire en détresse
Jettent, pour vivre une heure, un trésor dans la mer,
Viens - je te promets tout, âme et coeur, sang et chair,
Tout - pour un seul instant de croyance - ou d'ivresse.
en dan dit:
Douleur bercée.
Toi que j'ai vu pareil au chêne foudroyé,
Je te retrouve époux, je te retrouve père,
Et sur ce front, songeant à la mort qui libère,
Jadis le pistolet pourtant s'est appuyé.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tu ne peux pas l'avoir tout-à-fait oublié,
Tu savais comme on souffre et comme on désespère,
Tu portais dans ton coeur l'infernale vipère
D'un grand amour perdu - d'un grand espoir - broyé.
Sans y trouver l'oubli, tu cherchas les tumultes,
L'orgie et ses chansons - la gloire et ses insultes,
Et les longues clameurs de la mer et du vent.
Qui donc à ta douleur imposa le silence?
O solitaire - il a suffi de la cadence,
Que marque le berceau d'un petit enfant.
en dan dit:
Blessure rouverte.
O mon coeur, es-tu donc si débile et si lâche,
Et serais-tu pareil au forçât qu'on relâche,
Et qui boite toujours de son boulet traîné?
Tais-toi, car tu sais bien qu'elle t'a condamné.
Je ne veux plus souffrir et je t'en donne l'ordre,
Si je sens encore te gonfler et te tordre,
Je veux - dans un sanglot contenu - te broyer;
Et, l'on n'en saura rien - et, pour ne pas crier,
On me verra - pendant l'effroyable minute
Serrer les dents - ainsi qu'un soldat qu'on ampute.
Zeker is dit poëzie en wel almee van de beste. Désir dans le spleen in 't bijzonder vind ik zoo juist, schildert hoe juist in de afgematten en die er haast bij neervallen, bij momenten die oneindige hernieuwing van begeerte ontstaat, als hadden ze niets achter den rug. Ik dacht aan Rembrandts Jodenbruid, en wat Thoré er van zegt. Thoré (in zijn goeden tijd) en Theo Gautier en zooveel anderen - wat is er veel veranderd sedert hen - en wat is 't een boel saaier geworden. Wil men iets van 't vuur in zich houden, men moet zoo min mogelijk tegenwoordig 't aan anderen toonen. Enfin. Hebt ge ontvangen het bezendinkje dat ik verleden week zond? De penteekeningen moet ik nog een weekje houden, wegens ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienen moeten om andere dingen af te werken die ik tegelijk opgezet heb. Doch ge ontvangt ze spoedig doch meld me s.v.p. of het postpakketje goed overkwam, en of het voldoende gefrankeerd is. Wegens wellicht teekeningen gelden als geschreven schrift er meer voor moet betaald worden. Gegroet, ik hoop ge iets zult kunnen doen met het een of ander, t. à t. Vincent.
Pa schreef U reeds over Moe een paar dagen geleden; sedert alles normaal gebleven, en de dokter zeide heden hij in 't begin niet had durven hopen 't zoo goed zou zijn gegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
358Waarde Theo, Dank voor Uw schrijven - het gaat met Moe goed; de dokter sprak in 't begin van dat 't een half jaar zou duren - eer het been genezen was; nu spreekt hij van een goede 3 maanden. Hoor eens - toen ik nu Uw brief gelezen had over de teekeningen, heb ik dadelijk U gestuurd een nieuwe aquarel van een wever en vijf penteekeningen. Van mijn kant ook franchement zal ik U zeggen dat ik geloof dat het waar is wat gij zegt, dat mijn werk veel beter moet worden, maar tevens ook, dat Uw energie om er wat mee te doen ook wel wat beslister mag worden. Ge hebt nog nooit een enkele van me verkocht - voor veel of voor weinig niet - en het eigenlijk nog niet geprobeerd. Ge ziet, ik word daar niet boos om, maar - we hoeven nu eenmaal elkaar geen Mietje te noemen. Op den duur zou ik zeker niet daar het hoofd bij neerleggen. Ge kunt van Uw kant ook franchement blijven spreken. Betreffende verkoopbaarheid en onverkoopbaarheid, dat is een oude vijl, waar ik me de tanden niet van plan ben op stomp te bijten. Enfin ge ziet mijn antwoord is dat ik eenige nieuwe stuur, en recht gaarne wil ik dit blijven doen - niets liever dan dat. Alleen ge moet uw franchise er maar eens heelemaal uitgooien - dat heb ik het liefst - of gij er U mee denkt te occupeeren voor 't vervolg of dat uw waardigheid dit niet toelaat. Het verleden daargelaten sta ik voor de toekomst, en afgescheiden van wat gij er van denkt, heb ik gedecideerd plan te trachten er iets mee te doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik moet me er ook doorslaan Theo, en met U ben ik nog precies op dezelfde hoogte als een paar jaar geleden; wat gij zegt van mijn werk van nu ‘het is bijna verkoopbaar, doch’, is woordelijk hetzelfde, als wat ge me schreeft, toen ik uit Etten U mijn eerste Brabantsche schetsen stuurde. Dus zeg ik het is een oude vijl. En mijn redenatie is dat ik voorzie ge altijd 't zelfde zeggen zult - en dat ik die tot heden eenigszins systematisch zuinig was met démarches te doen bij handelaren, nu van taktiek zal veranderen en heel ijverig worden om te trachten mijn werk aan den man te brengen. Ik heb het oude kerkje nu geschilderd en weer een nieuwen wever. De studies uit Drenthe zijn die dan zoo bijzonder slecht? Ik voel mij niet geanimeerd U de geschilderde studies van hier te sturen, neen daar zullen we maar niet aan beginnen - ge kunt ze zien als ge in 't voorjaar misschien eens komt. Ja - wat moet ik er van denken, van wat ge zegt van mijn werk; b.v. ik zal nu eens komen juist op de studies uit Drenthe - daar zijn er bij die zeer oppervlakkig zijn, dat zeide ik ook zelf; maar wat krijg ik op mijn boterham voor die welke stil en bedaard eenvoudig buiten zijn geschilderd, trachtende niets te zeggen er in, dan wat ik zag, ik krijg er voor: preoccupeert Michel U niet te veel? (Ik heb 't hier over die studie van het hutje in 't donker, en over de grootste der plaggenkeeten, n.l. die met het groene veldje op den voorgrond.) Ge zoudt zeker precies 't zelfde zeggen van het oude kerkhofje. En toch noch voor het kerkhofje, noch voor de plaggenkeeten, dacht ik aan Michel, ik dacht aan mijn motief waar ik voor zat. Motief inderdaad en geval, dat geloof ik, als Michel er langs was gekomen, hem zou hebben staande gehouden en getroffen. Ik voor mij stel me volstrekt niet met meester Michel gelijk - maar Michel imiteeren, dat doe ik nu daarom gedecideerd ook niet. Nu, ik ga misschien eens probeeren in Antwerpen wat te verkoopen, en juist een paar van de Drentsche studies wil ik wel eens in een zwart hout lijstje zetten, die ik hier bij een timmerman aan het zoeken ben; ik zie mijn werk het liefst in een diep zwart lijstje, en hij maakt ze goedkoop genoeg. Ge moet het me niet kwalijk nemen broer, dat ik er over spreek. Ik zoek in mijn werk iets stils en iets leuks, evenmin als dat ik goed vind ze geheel stil blijven liggen, evenmin verlang ik naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat mijn werk in de eerste winkels in cannelurelijsten zullen geëtaleerd zijn, ziet ge. Ge zult me zeggen dat ik door andere handelaars zal behandeld worden precies als door U, behalve dat gij, ofschoon ge met mijn werk U niet occupeeren kunt, toch me geld fourneert, en andere handelaars dit zeker niet zullen doen, en ik toch zonder geld geheel vast zal raken. Ik zeg daartegen, dat in de werkelijkheid de dingen zóó scherp niet zich profileeren als dat, en dat ik bij den dag levende, zal zien hoe ver ik kom. Ik heb U van te voren gezegd dat in deze maand ik in dezen iets wenschte te beslissen, en dat moet dan ook. Nu, doordat ge wellicht plan hebt in 't voorjaar reeds te komen, dring ik er niet op aan ge direct geheel en al beslist, maar weet dat ik geen vrede kan hebben met zooals het nu is; ik voor mij, overal waar ik kom en speciaal thuis ook, word altijd op de vingers gekeken wat ik doe met mijn werk, of ik er iets voor krijg, etc., enfin in de samenleving let bijna ieder daar altijd op en wil er 't zijne van weten. En dit is heel begrijpelijk. Nu het is voor mij heel beroerd als ik altijd in een scheeve positie ben. Allons - het kan niet precies blijven zooals 't nu is, waarom niet? daarom niet. Enfin - ik geloof qu'une porte doit être ouverte ou fermée. Nu ik denk toch dat gij wel begrijpen zult dat voor de schilders een handelaar niet neutraal kan zijn; dat het precies dezelfde impressie maakt of ge neen zegt met of zonder doekje er om, en zelfs krijgt men misschien meer het land als het zoo in complimenten gewikkeld, gezegd wordt. Ziedaar iets wat ge misschien later meer zult inzien dan nu - ik beklaag de handelaars als ze oud worden - al hebben ze nog zoo hun schaapjes op 't droge, dat helpt niet voor alles - dan althans niet. Tout se paye, en een ijskoude woestijn wordt het veel malen voor hen dan. Nu - maar ge zult daar misschien anders over denken. En ge zult zeggen dat als een schilder in een gasthuis crêveert, en begraven wordt met de h..ren in de fosse commune - waar er après tout veel liggen, dit ook zoo tamelijk triest is, vooral als men bedenkt dat het sterven misschien niet zoo moeielijk is als het leven zelf. Nu dat een handelaar niet altijd geld heeft om te helpen is niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwalijk te nemen, maar wel is het m.i. kwalijk te nemen, als men merkt deze of die handelaar spreekt heel vriendelijk, maar mijn werk laat hij glad liggen. Indien ik nu zag dat gij, indien ge mij niet ver genoeg gevorderd rekent, er iets aan deedt om mij verder te krijgen, b.v. door wegens Mauve vervallen is, eens met een ander flink schilder in kennis te brengen, of enfin iets, het een of het ander teeken dat mij bewees ge werkelijk in mijn vooruitgang geloofdet of dien behartigdet. Doch neen, er is - ja het geld - maar voor de rest niets, behalve dat ‘werk maar voort’, ‘heb geduld’! Ik kan daar niet op teeren het wordt me te eenzaam, te koud, te hol en te suf. Ik ben niet beter dan een ander, in zoover dat ik mijn behoeften en verlangens heb als iedereen, en tegen zeker weten dat men aan een al te kort lijntje gehouden wordt in een doofpotje, is het zeer begrijpelijk men reageere. Valt men van kwaad tot erger - dit zou in mijn geval niet onmogelijk zijn - wat doet het er dan nog toe? Een kans om het beter te krijgen moet men wel wagen als men het slecht heeft. Broer - ik moet U toch nog eens in herinnering brengen hoe ik was heel in 't begin van dat wij het begonnen. Van het begin af aan is het geweest dat ik U op de vrouwenkwestie ook heb gewezen, ik weet nog dat ik U naar 't station te Rozendaal heb gebracht in 't eerste jaar, en dat ik U toen heb gezegd dat ik op alleen zijn zóó tegen was, dat ik liever met een slechte h..r was dan alleen. Misschien herinnert gij U dat. Wat er ook zij van een paar jaar die ik me van mezelf moeielijk kan begrijpen, toen ik door godsdienstige idees - een soort mysticisme - in de war ben gebracht, die periode daargelaten, heb ik altijd met een zekere warmte geleefd. Nu wordt het al barder en kouder en saaier om mij heen. En als ik U zeg dat ik het zoo niet uithouden wil primo, laat staan of ik het al dan niet kan, beroep ik mij op mijn gezegde in het heel eerste begin onzer relatie. Er moet meer animo in mijn leven komen, wil ik meer brio krijgen in mijn penseel; met geduld oefenen kom ik geen haarbreed verder. Nu gegroet, t. à t. Vincent.
Over mijn teekeningen - op dit moment komt het mijzelf voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de aquarellen, de penteekeningen wevers, de laatste penteekeningen waaraan ik nu doende ben, niet algeheel zoo saai zijn, dat het geheel niets is. Doch, als ikzelf tot de conclusie kom er deugt niets van, en Theo heeft gelijk dat hij ze aan niemand laat zien - dan - dan zal het mij bewijs te meer zijn dat ik mijn reden heb iets niet goed te vinden in onze scheeve positie van nu, en zal te meer trachten naar verandering quand même - beter of erger maar niet hetzelfde. Indien ge schrijft, ‘ge doet me denken aan de oude menschen, die zeggen dat het in hun jongen tijd beter was dan nu, erbij vergetende dat ze zelf veranderd zijn’, zoo brengt mij dit niet van mijn stuk, en indien ge in Uw brief me vraagt hoe 't komt dat ge me nooit hoort zeggen: ik wou zus of zoo zijn - is dit omdat ik meen dat, die het meest te koop loopen met ‘ik wou zus of zoo zijn’, 't minst doen om zichzelf te verbeteren. Wie het zeggen die doen 't meestal niet. Het is mij eerst een haast ondragelijk idee geweest dat onze relatie niet duren zou, en ik had zoo ontzettend graag gehad het eenvoudig te wijzigen ware geweest. De gedruktheid er over is dan ook wel een van de oorzaken geweest dat ik U uit Drenthe zoo beslist heb geschreven, word nog schilder. Wat direct bekoelde toen ik zag dat Uw onvoldaanheid over de zaken verdween, toen gij weer op beter voet waart met Goupil. Ik vond dat eerst maar half goed; toen later en nu ook nog vind ik het zeer begrijpelijk, en vind het meer en meer een vergissing van mij ik U schreef: word schilder. Op zichzelf blijft evenwel dat ik mij gedrukt voel door het scheeve der positie tusschen ons beiden. Op dit moment is het van vrij meer belang voor f 5 te verkoopen, dan f 10 te krijgen bij wijze van protectie. Voor mijzelf weet ik, dat ik juist omdat we begonnen zijn als vrienden en met een respect van weerskanten, nu voor mijzelf weet ik dat ik niet wil dulden het in een protectie ontaarde - uw protégé te worden Theo, pas ik voor. Waarom? Daarom. En daar dreigt het meer en meer op neer te draaien. Gij doet absoluut niets om mij een beetje afleiding te geven, waar ik soms zoo'n behoefte aan heb - door omgang met lui en om eens iets te zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Denk er eens over na kerel, ik verberg U niet hoe ik in 't diepst denk - ik wik en weeg zoowel de een als de andere zijde. Een vrouw kunt ge me niet geven, een kind kunt ge me niet geven, werk kunt ge me niet geven. Geld, ja. Maar waar dient 't me toe als ik de rest moet missen; 't blijft daarom steriel Uw geld, omdat 't niet gebruikt wordt zooals ik U altijd heb gezegd - een arbeidershuishouden desnoods, maar als men niet zorgt dat men een eigen thuis heeft, vlot de kunst slecht. En ik voor mij - ik zei 't U toch toen in een groeneren tijd waarachtig al leuk genoeg, als ik geen goede vrouw kan krijgen zou ik een slechte nemen, liever een slechte dan geen. Ik ken lui genoeg die lijnrecht 't tegendeel beweren, en die even bang zijn voor ‘kinderen’ als ik voor ‘geen kinderen.’ En ik voor mij, omdat iets me veel malen mislukt, ik geef een principe niet licht op. En ik ben daarom weinig bang voor de toekomst, omdat ik weet hoe en waarom ik handelde vroeger. En omdat ik weet dat er meer zijn, die 't zelfde voelen wat ik voel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
359Waarde Theo, Dezer dagen zal ik U nog een nieuwe penteekening sturen van een wever - grooter dan de 5 andere; 't weefgetouw van voren gezien - die zal maken dat dit reeksje teekeningen meer compleet is; 'k geloof dat als ge ze opzet op grijs Ingres, ze 't best zullen doen. 't Zou me een beetje teleurstellen deze wevertjes terug te ontvangen. En indien niemand anders er aan wil dien ge kent, zou ik dit een artikel vinden, dat misschien ge voor Uzelf zoudt kunnen nemen, om met dit als begin een aantal penteekeningen van Brabantsche handwerkslui bijeen te brengen. 't Geen ik graag ondernemen zou en in de veronderstelling ik nu nog al veel in Brabant zal zijn, veel animo in zou hebben. Op conditie van dat we er een suite van maken die bij elkaar blijft, zal ik graag den prijs laag stellen, zoodat al zouden er veel teekeningen van dat soort komen, het in zijn geheel kan blijven. Evenwel ik voor mij zal mij schikken naar wat gij dienaangaande 't beste vinden zoudt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ge ziet dat het mijn streven niet is om de zaken met U af te breken; alleen ik heb U gewezen er op, dat het mij voorkwam zijn nut te kunnen hebben de penteekeningen naarmate ik ze zend, ook te laten zien. Wat betreft 't geen ge mij schreeft, ik geloof in zoo'n geval waar men geen mogelijkheid ziet het door te voeren, men iets niet moet vergeten. Namelijk dat indien de vrouw van U heeft gehouden en iets voor U gevoeld, en gij voor haar, deze periode van liefde een buitenkansje is in het leven. Zij, de vrouw, mooi of leelijk, jong of oud, blijke ze beter of slechter, heeft daar slechts indirect mee te maken. Op zichzelf staat die zaak, dat men elkaar heeft liefgehad. Bij 't scheiden nu - doof dat niet uit of tracht het niet te vergeten - en de klip dan te vermijden is die van eigengerechtigheid, men moet het dan niet laten voorkomen alsof de vrouw aan den man veel verplichting had - men scheide als hadde men zelf verplichting - is m.i. galanter en humaner - wellicht is dat uw zienswijs ook. Liefde brengt altijd in moeielijkheden, dat is waar, maar heeft voor dat zij energie geeft. Enfin. Van mijzelf geloof ik - en acht het mogelijk 't met U eenigermate ook zoo zijn kon, dat ik nog geen ondervinding genoeg heb van de vrouwen. Wat dienaangaande in onze jeugd ons is geleerd, deugt niets van, dat 's zeker, was geheel buiten de natuur om. En moet men door ondervinding iets zien te leeren. Het zou machtig pleizierig zijn indien men goed was en de wereld goed was, etc., jawel - doch het komt mij voor men hoe langer hoe meer tot de ervaring komt, dat we zelf evenmin deugen als de wereld in 't algemeen waar we een stofdeeltje van zijn - en de wereld evenmin als we zelf. 't Zij men er erg zijn best op doe, 't zij men meer onverschillig handele, het wordt altijd iets anders - komt anders uit dan men eigenlijk wou. Maar wat er ook zij van het er beter of slechter, gelukkiger of ongelukkiger afbrengen, iets doen is beter dan niets doen. Enfin, mits men maar zorge zooals Oom Vincent zegt - dat men niet tot een stijve, eigengerechtige hark opgroeie - mag men zelfs zoo goed zijn als men wil. Nu gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
360Waarde Theo, Gisterenavond ontving ik Uw brief alsmede ingesloten frs 100. Ik kan U mededeelen dat door mijn tijdelijk verblijf hier minder kosten gehad hebbende, ik nu sta op een punt waar ik mijn tekort van verleden jaar dekken kan. Ik wijs U hierop, als kunnende gij er uit zien hoe ik evenzeer als gij 't land zou hebben aan wanordelijkheid in zaken, en tegenover de lui ook er op sta aan mijn verplichtingen te voldoen. En niet ben in een stemming om onverschillig voor zaken te zijn, integendeel, dat verzeker ik U. Ik zal juist mijn werk wel degelijk trachten door te voeren, en gij moet ook niet meenen ik ten opzichte van dagelijks bezig zijn, hier anders ben dan vroeger. Einde goed, alles goed, zegt 't spreekwoord; betreffende nu dat ik U heb geschreven over bezwaren die ik had om op denzelfden voet voort te gaan met geld aannemen van U. Wij kunnen nu sluiten op een moment waar ik er af kom zonder tekort, en reden te meer ik niet anders kan doen of zal doen dan in 't finantiëele uw handelwijs met mij genereus vinden. En indien aan 't eind van het jaar ik een tekort had, beweer ik ook geenszins dit Uw schuld was. Ik zeg echter 't mij verheugt tegenover leveranciers er nu op dit moment niets onbetaald is. Leveranciers van verf of wat ook heb ik eerlijk behandeld en betaald. Tegenover U echter heb ik een groote schuld, en ging ik voort precies op denzelfden voet, zoo zou ik dat erger en erger maken. Nu heb ik U een voorstel te doen voor 't vervolg. Laat ik U van mijn werk sturen, en neem gij ervan wat gij hebben wilt, doch het geld dat na Maart ik zou ontvangen van U, sta ik op ik moge beschouwen als door mij verdiend geld. En ik vind het heel best in 't begin dit geringer zij, dan hetgeen tot dusverre ik ontving. Eind Januari of begin Februari schreef ik U dat juist bij het terugkomen thuis wat al te duidelijk mij in 't oog was gevallen dat het geld 't welk ik gewoonlijk van U ontvang werd beschouwd ten eenemale als iets precairs primo, ten tweede als ja ik zal 't maar noemen een genadegift aan een sukkel. Terwijl ik constateeren kon deze beschouwing zelfs aan personen die er absoluut niets mee te maken hebben - b.v. de eerzame inboorlingen van dit gewest - werd medegedeeld - en b.v. ik 3 maal in een week | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door mij toen absoluut vreemde personen hoorde vragen: ‘hoe komt dat nu dat gij niet verkoópt?’ In hoeverre het dagelijksch leven prettig is als men dat zoo telkens merkt, laat ik aan U over. Van mijn kant zeg ik beslist, dat wat gij ook denkt van hetgeen tot dusverre ik ontving van U, ik voor mij het beschouw als iets dat zoo mogelijk ik zal rembourseeren. Lukken de zaken mij, zoo zal ik het afdoen wel degelijk. Vooreerst kan daar geen kwestie van zijn, en zullen we daar ook niet over spreken. Tegen Maart zal ik U eenige aquarellen sturen van hier. Wilt ge die niet hebben, zoo ga ik er mee naar een ander, doch liever doe ik zaken met U. Die aquarellen zullen fouten hebben, maar toch ik geloof niet dat het gek van mij is als ik een begin maak mijn werk te laten kijken om het de wereld in te sturen. Rappard deed op een zeker moment 't zelfde, en voerde het door vanaf dat hij 't begon. Ik voor mij doe 't betrekkelijk à contre coeur, doch ik moet het doen. En van Maart af aan dus zal ik geregeld beginnen werk hier en daar heen te zenden. En naar U 't eerst doch reken U niet verplicht - iets van me te nemen, waar ge voor Uzelf niet eenig hart voor zoudt hebben. Maar ik wil na Maart niet of althans absoluut zoo min mogelijk geld van U aannemen voor 't welk ik geen bepaald werk zou leveren. Ik hoop ook dat gij en Pa mij niet zult tegenwerken in dat ik voorloopig geen ander atelier neem dan 't mangelkamertje hier. Ik zal een ander nemen en niet meer bij Pa in huis zijn, zoodra mijn werk mij genoeg oplevert om weer opnieuw zelf een woning te bekostigen. Sedert ik hier ben, is er geloof ik geen dag geweest waarop ik niet bij de wevers of boeren van 's morgens tot 's avonds zit te werken. Indien ge goed vindt wat ik voorstel zal 't me veel pleizier doen. Alsdan worden m.i. extrêmes vermeden en het roer recht gehouden. Weet gij iets beters, gaarne wil ik 't hooren. Gegroet en ik bedank U voor 't gezondene. Met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
361Waarde Theo, Uw brief ontvang ik daareven. Misschien doordat uw brief kruiste een schrijven van mij in denzelfden toon als hetgeen heden door U wordt beantwoord, zult gij zien dat ik hier spreek in eene andere stemming dan de overijling door U verondersteld. Juist omdat ik bedaard zeg wat ik zeg, al zij het niet de toon welke zoo dagelijks wordt gebezigd (hier is het een ernstige zaak) kan ik geen gebruik maken van Uw welwillendheid om het als ‘in haast’ gesproken te beschouwen. Juist die opvatting van U (dat ik in haast en zonder nadenken zou gesproken hebben) is mij bewijs genoeg wij hier staan op een punt, waar meer woorden ons niet verder zouden brengen, en vind ik het goed we deze kwestie laten rusten. Gij zegt gij moet komen op het finantiëele. Ik ook. Broer weet, ik herhaal wat ik vroeger zeide, zonder verandering, betreffende dat gij mij nobel hebt geholpen - en dat: ‘money can be repaid, but not kindness such as yours.’ Maar - ziehier wat ik wil, en wat gij in mij billijken zult - dat ik wil. Ik moet een maatregel nemen zóó, dat ik hebbe wat ik heb. Ik bedoel dat ik slechts dat geld accepteeren kan, waarmede ik zonder iemand's opinie te behoeven te vragen doen kan wat ik goed vind. Ik heb liever frs 100 per maand er vrij mee zijnde, dan frs 200 er niet geheel vrij mee zijnde. Ik zoude wenschen tot Maart het bleef bij 't gewone. Dat zal mij in staat stellen alles te betalen wat ik te betalen heb en van nog een en ander mij wat te voorzien van benoodigdheden. Eerste maatregel van orde die moet behartigd worden. Het laatste jaar, n.l. '83 was een hard, triest jaar voor mij, en vooral ook 't einde triest, bitter en bitter. Goed, daar komen we niet op terug. Na Maart zijn wij van weerskanten vrij. Doch indien voor een tijd nog gij aan Pa eenige tegemoetkoming kondt geven wegens ik niet te zeer tot last wil zijn, zoo is dit wijs en goed m.i. Doch dit zij dan tusschen Pa en U. Ik zal dan desnoods er iets bij gaan doen. Wat, kan me niet eens veel schelen. Alleen weet het wel dat ik het beslist meen, staande tegenover de daadzaak dat wij blijkbaar verder voortgaande het niet eens genoegzaam zouden kunnen blijven, ik er op werken zal van U geen gunsten in den vorm van geld meer te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
accepteeren, waar die in mijn levensopvatting mij niet geheel vrij laten kunnen. Gij zult zeggen gij laat mij vrij - ja maar er is toch een zekere gêne. En liever heb ik minder bij een ander, als ik in dingen die niemand anders raken dan mij persoonlijk alleen, après tout niet vrij ben. Gij moet hier niet in zien dat ik met U niet meer te doen wil hebben, het tegendeel is waar - gij zijt handelaar, goed als ik iets verkoopbaars maak in Uw oog, zoo wil ik het zelfs liever aan U dan aan een ander verkoopen, doch het moet eene schikking zijn zóó, dat mijn positie er niet scheef door wordt, dus een verkoopen wil ik wel degelijk in den letterlijken zin. Ik dank U voor Uw schrijven, ik apprecieer er veel dingen in. Gegroet en geloof me, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
362Waarde Theo. Ja maar dat gaat toch zoo niet. Wat ik aan Uw brief heb is dit - ge spreekt over een ‘amour traînant’ en dat toen gij stondt voor die kwestie gij eindelijk het gebroken hebt. Wel dit is althans iets mannelijks. Ik sta niet voor een amour traînant zoo zeer - als wel voor een amitié trainante. - Zouden we er datzelfde systeem maar niet eens op toepassen. Een der dingen waarvan ik zeg ‘dat gaat toch zoo niet’ is dat ge mij bij 't sturen van het geld 1/3 stuurt en zegt: ‘ik kan de rest ook wel sturen, maar 't schikt me beter dit in 't eind der maand te doen als 't U niet inconvenieert’ of zoo iets. Zoo, moet ge dat nog vragen of 't me al dan niet convenieert? Ge weet zelf ik verleden maand zeker 3/4 in eens er af nam om dingen af te doen. Doch ik klaagde er niet over ook niet toen dit 10 dagen in Maart eerst arriveerde. - Maar nu wegens ik beloofde in Maart verschillende dingen verder af te doen, waar ik voor stond toen ik hierkwam, nu nog weer tot 't eind der maand te wachten of dat nu precies een meevaller voor me is - moet ge zelf maar eens over denken........ Wat ge van mijn werk zegt vind ik flauw - ik vind het flauw dat ge uw opinie geeft hoe de jury van den Salon over mijn werk zou oordeelen, als ik U nooit een syllabe heb gesproken over iets naar den Salon zenden. Als gij nu Lhermitte niet zoo mooi meer vindt, zeg ik dat het aan U | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelf ligt. Millet vind ik ook misschien evenzeer als gijzelf nog hooger, maar sapperloot als men zooals gij veel van Lhermitte ziet en dan niet voldoende meegesleept wordt om aan geen vergelijkingen te denken - dat vind ik kleingeestig. Over naar den Salon iets zenden heb ik U niet gesproken hè - maar wel heb ik U gesproken over de lui-van de illustraties - met name Buhot indertijd. En dat neem ik ook niet terug, dat ik U daartoe heb geanimeerd. Indien 't U meenens was dat gij over nog een tijd van werken van mijn kant met mijn teekeningen zoudt willen werken, zoo zou ik het plan best vinden niet er mee voor den dag te komen voor wij eenige door en door goede teekeningen hadden. Op ééne voorwaarde evenwel - dat in den tusschentijd mijn leven niet al te eenzaam en beroerd, mijn positie niet al te scheef was, maar ik met een vrij gevoel kon berusten in het tegenwoordige. Maar hoe is het tegenwoordig? Gij doet absoluut niets om mij een beetje afleiding te geven, waar ik soms zoo'n behoefte aan heb, door omgang met lui en om eens iets te zien. Dat is al een jaar zoo geweest en nu is de reactie dat ik zeg op die manier leidt het tot glad niets - noch voor U, noch voor mij en het zou bête zijn op die manier voort te gaan, bête! Gegroet t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
363Waarde Theo. Het heeft mij een beetje verwonderd dat ik van U niets heb gehoord. Omdat ge schrijft ‘indien 't je niet convenieert te wachten schrijf mij per omgaande.’ Goed ik schreef U terug dat wat betreft het convenieeren langer te wachten, inderdaad me dit geenszins deed - doch antwoord kreeg ik daar minder direct op. Bezuiniging is dit zeer zeker niet, want tijd is ook geld en waar men zelfs op verf moet wachten is de zuinigheid meest radicaal absurd zelfs in mijn oog. Ge kunt van mij niet verwachten dat zoolang er een beetje fut in mij zit, ik vrede neme met meer en meer verslappen.
Ik hoor echter dat Uw vriend Braat ziek is geworden - (wat ik hem altijd eigenlijk heb gevonden het korte tijdje dat ik hem kende) is het U daardoor door het hoofd gegaan - enfin. Wat er ook van zij, wees zoo goed mij op mijn laatsten brief te ant- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden en inlichting te geven in hoever ge al dan niet het in dien zin wilt veranderen. Het gaat met Moe geleidelijk vooruit. Gegroet t. à t. Vincent.
De grond der kwestie is een elkaar begrijpen of niet begrijpen - een zaak van kou of van warmte voor elkaar. En dat wat Zola zegt over traîneeren vind ik even waar als gij - dat dooft energie uit. - Doch resteert iets er bij te vragen: waar ligt dat traîneeren aan? Ik voor mij, die liever buiten ben dan in de stad, verlang volstrekt niet er naar om met U te breken, doch zooals 't nu gaat, indien ik al werk ik dag in dag uit, zie dat ik niet met U vorder, kan dat niet uitstaan en zie er in een verwaarloozen van mijn eigen zaken, waarvoor later après tout ik verantwoordelijk zou zijn. - Wilt gij er voor zorgen dat mijn werk gezien wordt door die lui, die indien niet nu dan toch later er de liefhebbers van moeten worden - best - dan kan ik er mijn hart van aftrekken en occupeer mij slechts met het schilderen. Had ik het zoo dat niet met den dag meer ik voelde ik er wat bij noodig had, zoo zou ik mijn studies stil voor mezelf houden - zooals Rappard doet. Maar gij zegt zelf dat wij niet in Rappards geval zijn - en met dat al raak ik meer en meer in 't nauw. Ik heb vandaag mijn 9de geschilderde studie van een wever thuisgebracht, schilderen kost geld en waar ik op verf moet wachten zooals me telkens gebeurt, verlies ik tijd - en allons - als ge er wat warm voor waart zouden we hebben wat er noodig is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
364Waarde Theo, Uw brief ontvang ik daareven en ingesloten frs 250. Inderdaad zoude ik, indien ik Uw brief mag beschouwen als antwoord op mijn voorstel, vrede kunnen nemen met hetgeen ge zegt. Voor mij verlang ik kortaf om geschrijf, om getwist te vermijden, om iets te kunnen zeggen, als in 't dagelijks leven men door den een of den ander voor ‘zonder middel van bestaan’ wordt gescholden, dat als ik het gewone van U ontvangen blijf, ik 't moge beschouwen als geld dat ik verdiend heb! Natuurlijkerwijs zend ik U maandelijks werk. Dat werk is dan zooals ge zegt Uw eigendom, en volkomen ben ik 't met U eens dat alsdan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gij volle recht hebt het stil te laten liggen, ja zelfs zou ik er niets tegen kunnen zeggen, indien gij goed vond het te verscheuren. Ik voor mij geld noodig hebbende, ben verplicht het aan te nemen, zelfs als iemand mij zegt ‘ik wou die teekening van je stil laten liggen of verbranden, ge kunt er zooveel voor krijgen’ in de gegeven omstandigheden zou ik zeggen: goed, geef mij het geld, daar hebt ge mijn werk, ik wil verder komen, om verder te komen moet ik geld hebben, ik zie dat te krijgen en dus zoolang ik maandelijks geld van U ontvang, dat zonder condities van dat ik dit of dat niet doen of laten mag, mij nuttig en noodig is, zal ik den band niet breken en is me desnoods alles wel. Deze manier van mij om U en Uw geld te bechouwen, balanceert Uw manier om mij en mijn werk te beschouwen - en zoolang het in balans blijft - neem ik er vrede mee. Indien ik geld van U ontvang, gij teekeningen of schilderijen van mij, en ik iets hebbe om in 't maatschappelijke verantwoord te zijn, en we verder desnoods niets gemeen hebben met elkaar, over niets schrijven of spreken zelfs dan is het mij voor 't moment voldoende, en neem ik er volkomen vrede mede. Voor deze maand heb ik voor U eenige penteekeningen, vooreerst die bij Rappard zijn op dit moment, waarover ik een brief heb van hem, dat hij ze alle mooi vond, en het sentiment in ‘Achter de heggen’ en ‘de IJsvogel’ bijzonder mooi. Dan ook die eerste 3 ‘Wintertuin’. waar hij ook mede was ingenomen. Behalve die heb ik eenige geschilderde studies, die Uw eigendom zijn, om net mee te doen wat ge wilt, die ik U sturen kan als gij wilt, die ik als ge er toch zelf geen pleizier in hebt, wil vragen of ik ze een tijd mag houden om nog naar te werken. De een is eene groote wever, die een stuk rood goed weeft - het kerkje in het koren - een gezicht op een oud dorpje hier in de buurt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
365Waarde Theo, De teekeningen voor deze maand zijn nog bij Rappard, anders had ik ze U reeds gestuurd. En daar er een plan is, Rappard heel binnenkort eens hier komt logeeren, heb ik hem nu verzocht ze maar zelf mede te brengen dan. Denk er nu zelf nog eens over na, of het al dan niet van U onaardig zou zijn jegens hem, als gij geen notitie eens er van nemen zoudt, als hij nu binnenkort weer eens hier zal zijn. Denk er eens over na | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of het in den haak is dat gij die Rappard, kent niet iets van zijn werk hebt gezien, volstrekt niet weet wat hij uitvoert, als van hooren zeggen van mij, geen notitie hoegenaamd van hem neemt. - Toch is hij een van de lui die zich zullen doen gelden - met wie men rekening zal moeten houden - van wiens werk men notitie zal moeten nemen. Indertijd kwam Rappard bij U en voelde zich klein tegenover U die zooveel verstand had van kunst - Sedert dat jaar hij te Parijs was - wat is hij enorm gevorderd! Ik geloof dat gij er geen spijt van zoudt hebben den wenk dien ik U hieromtrent geef eens aan te nemen. Wat ik zou willen is eenvoudig gij de kennis met hem eens vernieuwt. Vooral omdat hij verder is dan ik, is er te meer reden voor. Ik zeg dit eenvoudig om te voorkomen ge een negligence begaat. Wat Rappard betreft, het is curieus wat absurde dingen hij soms over zijn werk hoort, wat door hem heel leuk wordt opgenomen. Men moet daarop geprepareerd zijn en zeker zelfvertrouwen hebben, om zich niet te laten overdonderen of van streek maken. Vrienden die de beroerdigheid die men over het werk heeft, vergoeden door hartelijkheid, zijn voor een schilder veel waard. Waar gij voor Rappard's werk persoonlijk sympathie zoudt voelen, zoudt gij zeker hem ook niet onverschillig zijn. Doch hij, en ik ook, maken ons hoe langer hoe minder illusies van sympathie te ondervinden, en zetten ons meer en meer tot doorzetten zonder naar wie dan ook om te kijken. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
366Waarde Theo, Hierbij stuur ik U croquis van een schilderij, dat ik met meer andere onderhanden heb; dit is een effect van bloeiende boomen in den achtermiddag. Bij de teekeningen, die ge krijgen zult zoodra Rappard hier komt, zijn er 3 die van 't zelfde geval genomen zijn. Wat mij trof in de natuur was het verbazend echt, half ouderwetsch, half rustiek karakter van dien tuin. En dat ik van 't zelfde hoekje, behalve dat ik er verscheidene studies van maakte die ik vernietigde, tot 3 keer toe een penteekening maakte, was juist omdat ik wilde geven dat karakter in eenig intieme details, die niet makkelijk of vanzelf of toevallig uit te drukken zijn. Als ik voor mij eenig zelfvertrouwen heb in mijn werk is het ook daarom, omdat het me te veel moeite kost dan dat ik zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar geloof men daar niets door winnen zou, of het tevergeefs doen. En nog eens, voor de algemeenheden waarin de meeste kunstkenners wel schijnen te vervallen meer en meer, ik haal er mijn schouders voor op. Rappard had een paar schilderijen, die hij kans zag af te maken met model dat hij krijgen kon, en schreef me nu dat in plaats van direct, hij in Mei komt en misschien dan vragen zou, dit bezoek wat langer te doen duren als het hier schikte, omdat 't zijn plan is hier nog iets te maken. Ik wou wel zijn komst samen viel met de Uwe. Ge moet vooral niet denken, dat ik voor mij groote verwachtingen heb betreffende de appreciatie van mijn werk; ik geloof men tevreden moet zijn als men 't zoover krijgt, men eenige weinigen overtuigen kan van de degelijkheid van waar men naar streeft, en door hen begrepen wordt zonder opschroeverij. En de rest is iets van als 't er bij komt, tant mieux, doch iets waar men zoo min mogelijk zelfs over denken moet. Maar toch geloof ik het werk moet gezien worden, en wel juist omdat uit den stroom van de voorbijgangers de enkele vrienden bezinken kunnen. Wat het meerendeel zegt of doet, hoeft men zich niet naar te richten echter. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
367Waarde Theo, Hartelijk gefeliciteerd met Uw verjaardag. Het was wel belangrijk nieuws in Uw laatste schrijven, en ik denk dat gij blij zult zijn, de toestand althans zich meer verklaard heeft. Ben wel verlangend naar Uw volgend schrijven. Wat het werk betreft, ik heb een nog al groot schilderij van een wever onder handen, 't getouw vlak van voren - 't figuurtje een donker silhouetje tegen den witten muur. En tegelijk ook weer dat, wat ik van den winter ben begonnen, een getouw waarop een rood stuk goed wordt geweven; daar is 't getouw op zij gezien. Ik heb ook nog twee anderen aangezet van effecten op de hei. En een geval met knotberken. Die weefgetouwen zal ik nog veel sjouwerij aan hebben, maar de dingen zijn in de natuur zoo almachtig mooie gevallen, al dat oude eikenhout tegen een grijsachtigen muur, dat ik zeker ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loof het goed is ze eens geschilderd worden. We moeten echter zien ze zoo te krijgen, dat ze bij andere Hollandsche schilderijen qua kleur en toon goed bijkomen. Binnenkort hoop ik nog twee andere van wevers op te zetten, waar het figuur heel anders in komt, waar namelijk de wever niet er achter zit doch de draden van het stuk in orde brengt. Ik heb ze 's avonds bij lamplicht zien weven, dat zeer Rembrandtieke effecten geeft. Tegenwoordig hebben zij een soort hanglampen, maar ik heb nog van een wever gekregen een lampje, zooals b.v. er een staat op ‘la Veillée’ van Millet. Daar werkten ze vroeger bij. Ik zag laatst ook bij avond gekleurde stukken weven, waar ik U eens naar mee zal nemen, als ge ooit hier komt. Toen ik het zag, stonden zij juist ook de draden in orde te maken, dus donkere voorovergebogen figuren tegen het licht in, die uitkwamen tegen de kleur van het stuk. Groote slagschaduwen van de latten en balken van het getouw op de witte muren. Gegroet, schrijf eens spoedig als ge kunt, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
368Waarde fheo, Reeds te lang heb ik gewacht met het beantwoorden van Uw laatsten brief, en ge zult zien hoe het kwam. Laat ik beginnen met te zeggen, dat ik U dank voor Uw schrijven en voor ingesloten frs 200. En dan zal ik U mededeelen, dat ik vandaag net zoo wat klaar ben met het in orde brengen van een ruim nieuw atelier, dat ik gehuurd heb. Twee kamers, een groote en een kleine, en suite. Hierdoor zat ik nog al in de drukte deze laatste 14 dagen. Ik geloof, ik er heel wat prettiger zal werken kunnen dan in 't vertrekje thuis. En heb wel hoop, gij als ge 't zien zult, den maatregel goed zult keuren, dien ik genomen heb. Ik heb overigens in den laatsten tijd druk doorgeschilderd aan den grooten wever waarover ik U laatst sprak, en ook een doek aangezet van het torentje, dat ge kent. Wat ge over den Salon schrijft, vind ik zeer belangrijk. Wat ge over Puvis de Chavannes zegt, doet me heel veel pleizier gij zijn werk zóó ziet, en in 't apprecieeren van zijn talent ben ik het volkomen met U eens. En wat de coloristen aangaat, het is met mij après tout zooals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met U. Ik kan in een Puvis de Chavannes me verdiepen, en toch neemt dat niet weg, ik voor het landschap met koeien van Mauve en schilderijen van Maris en Israëls hetzelfde zou voelen, wat gij er voor voelt. Wat mijn eigen kleur aangaat, ge zult in mijn werk van hier niet het zilverachtige vinden, maar veeleer bruine tonen, (bitume b.v. en bistre) die ik niet twijfel of sommigen zouden me kwalijk nemen. Maar ge zult wel zelf zien als ge komt, wat er van is. Ik heb zoo druk geschilderd, dat in den laatsten tijd ik geen enkele teekening er tusschendoor gemaakt heb. Van Rappard heb ik bericht dat hij einde van deze week komt, wat me veel pleizier doet. Ik heb wel idee, hij dit jaar nog eens voor iets langer terug zal komen bovendien. Hij brengt een aantal teekeningen mee van mij, die ik U dan direct zal toezenden. Misschien zal, over een tijdje, ikzelf 't met U eens zijn dat door de verandering van verleden jaar mijn positie is verbeterd, en die verandering goed was. Iets weemoedigs zal het echter mij altijd blijven, dat ik toen iets heb moeten opgeven, wat ik toen nog wel verder had willen doorvoeren. Het gaat m.i. met Moe heel goed; zij is gisteren in mijn nieuw atelier geweest in haar wagentje. Ik heb het in den laatsten tijd gezelliger gehad met de menschen hier dan in het begin, wat mij veel waard is, want men heeft er zoo bepaald behoefte aan zich eens wat afleiding te kunnen geven, en waar men te zeer eenzaam zich voelt, lijdt het werk er altijd door; men moet er zich echter misschien op prepareeren, die dingen niet altijd blijven. Maar ik heb er toch goeden moed in, het komt mij voor dat de menschen te Nuenen in 't algemeen beter zijn dan die te Etten of Helvoirt; er is meer sinceriteit hier, althans dat is mijn impressie nu ik er een tijd ben geweest. De lui gaan wel uit van een dominée's standpunt in hun doen en laten, dat wel, maar zóó, dat ik voor mij geen scrupule heb mij daarnaar een beetje te schikken. En het Brabant dat men gedroomd heeft, daar komt de werkelijkheid soms al heel dichtbij. Mijn oorspronkelijk plan van in Brabant me te vestigen, dat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duigen viel, ik moet bekennen dat het mij weer opnieuw sterk aantrekt. Doch wetende hoe zoo iets ineen kan storten, moeten we zien of het al dan niet illusie zou zijn. Enfin, voorloopig heb ik genoeg te doen. Ik heb nu weer de ruimte om met model te kunnen werken. En betreffende hoe lang het duren zal, er is geen peil op te trekken. Nu gegroet, de Salon zal U zeker wel veel te doen geven, maar tevens toch ook een interessante tijd zijn. Nogmaals dank voor het gezondene, dat trouwens door deze verandering mij ook wel noodig was. Ik hoop dat gij er U mee zult kunnen vereenigen, als ge ziet hoe ik het heb ingericht. Adieu met een handdruk, t. à t. Vincent.
Groeten van allen thuis, en zij vragen of ge hun niet eens schrijft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
369Waarde Theo, Wilde U eens vertellen, dat Rappard een dag of 10 hier is geweest en ge groeten van hem hebben moet. We hebben toen, zooals ge denken kunt, nog al tochten samen gedaan naar de wevers en allerlei mooie gevallen buiten. Hij was erg ingenomen met de natuur hier, die mij ook meer en meer begint te bevallen. Daar hij de penteekeningen heeft meegebracht, kan ik die nu sturen. Sedert ik ze maakte, al is dat betrekkelijk kort geleden, ben ik een beetje uit die manier van doen uitgeraakt. Ik heb nu den laatsten tijd niets gedaan dan schilderen. En of gij, als ge komt, daar iets in vinden zult, ben ik wel nieuwsgierig naar. Dezen winter schreeft ge me dat in mijn aquarellen van toen, gij hier en daar partijen vond, die wat kleur en toon aangaat, U meer voldeden dan vroeger. En gij zeidet toen iets van ‘als ge dat volhieldt’. Ge zult wel zien dat ikzelf zeer gedecideerd daarmee vol zal houden, en dat in hetgeen ik sedert geschilderd heb, dat wat in die aquarellen was, nog wel wat is versterkt. Nu pas heb ik een figuur van een wever gemaakt, die voor het getouw staat, en verder ziet men het machine er achter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ik heb een landschap onder handen van den vijver achter in onzen tuin! Rappard heeft hier gemaakt een wevertje, dat ik heel goed vond, en een buste van een meisje, dat garen zit te winden. Terwijl hij hier was maakte ik nog een wevershut bij avond, weer in den trant van die Drentsche keeten. Rappard gaat een groot schilderij maken van de Vischmarkt te Utrecht met veel figuren. Ik hoop U toch nog iets van hem te kunnen laten zien, als gij dezen zomer nog komt. Want hij heeft beloofd, dat hij mij wel eens iets sturen zou van zijn werk, zooals ik hem ook zal doen, om eenigszins van elkaar op de hoogte te blijven van wat wij uitvoeren. Het nieuwe atelier bevalt mij heel goed, het is ruim en goed droog. Ik hoop spoedig iets van U te hooren, door het nieuwe atelier heb ik nog al uitgaven gehad. Doch natuurlijkerwijs helpt het mij een boel dat ik voor mijn kost niet behoef te betalen, anders zou ik ook niet kunnen schilderen, zooveel als ik nu den laatsten tijd heb kunnen doen. En dat dit nu mij meer mogelijk is, zult gij geloof ik als gij komt, zien dat mij ook een eindje doet vorderen ook. Dat vond Rappard althans met wien, wat kleur aangaat, ik op 't oogenblik niet wil oversteken. Gegroet, schrijf eens spoedig en geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent.
De teekening Wever is de machineteekening naar het eene schilderij, dat ik onder handen heb. Er is behalve de machinerie echter ook eenigszins in de krachten, en licht en bruin van 't getouw, etc. Maar denk als 't je blieft niet, dat het zóó van effect is in 't algemeen op het schilderij. Want het schilderij is niet zoo droog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
370Waarde Theo, Nog dikwijls denk ik aan Uw prettig bezoek, dat hoop ik zich weldra voor wat langer tijd eens herhalen zal. Sedert ge er geweest zijt, heb ik nog al druk gewerkt aan eene spinster, waarvan ik U eens hierbij een krabbeltje stuur. Het is nogal groot en in een donkeren toon geschilderd, het figuur is in 't blauw, met een doek die zoowat muiskleurig is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik hoop er nog een soortgelijk te maken van een oud mannetje aan het spoelwiel bij een raampje, waar ge U misschien een kleine studie van herinnert. Recht gaarne zou ik hebben, ge me spoedig die maat van Uw lijsten opgeeft, dan zou ik er aan kunnen beginnen. Misschien maak ik, als 't met de maat uitkomt, een kleintje van die spinster. Ik schrijf hier eens over een passage uit: Les artistes de mon temps, van Ch. Blanc. ‘Trois mois environ avant la mort d'Eug. Delacroix, nous le rencontrâmes dans les galeries du Palais Royal, sur les dix heures du soir, Paul Chenavard et moi. C'était au sortir d'un grand dïner ou l'on avait agité des questions d'art, et la conversation s'était prolongée entre nous deux sur le même sujet, avec cette vivacité, cette chaleur, que l'on met surtout aux discussions inutiles. Nous en étions à la couleur, et je disais: ‘Pour moi les grands coloristes sont ceux, qui ne font pas le ton local’, et j'allais développer mon thème lorsque nous aperçûmes Eugène Delacroix dans la galerie de la Rotonde. Il vint à nous en s'écriant: je suis sûr qu'ils parlent peinture. En effet; lui dis-je, j'étais sur le point de soutenir une proposition qui n'est pas, je crois, un paradoxe, et dont vous êtes en tout cas meilleur juge que personne; je disais que les grandes coloristes ne font pas le ton local, et avec vous je n'ai pas besoin sans doute d'aller plus loin. Eugène Delacroix fit deux pas en arrière, selon son habitude en clignant les yeux: ‘Cela est parfaitement vrai, dit-il, voilà un ton par exemple, (il montrait du doigt le ton gris et sale du pavé) eh bien, si l'on disait à Paul Veronèse: peignez-moi une belle femme blonde dont la chair soit de ce tonlà; il la peindrait, et la femme serait une blonde dans son tableau’. Van ‘snotkleurtjes’ gesproken, men moet niet de kleuren van een schilderij mijns inziens op zichzelf beschouwen, een snotkleurtje als het bijvoorbeeld tegen krachten van bruinrood, van donker blauw of van olijfgroen aan staat, kan een heel teer en frisch groentje van een weiland of korenveldje uitdrukken. En toch geloof ik dat de Bock, die zekere kleuren ‘snotkleuren’ gedoopt heeft, dit bovenstaande zeker niet zoude tegenspreken eigenlijk - want ik heb hemzelf eens hooren zeggen, dat op sommige schilderijen van Corot, in avondluchten b.v., tonen zitten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die op 't schilderij heel lichtend zijn, en op zichzelf beschouwd eigenlijk een tamelijk donkere, grijsachtige toon zijn. Thuis zullen zij U ook spoedig schrijven en bedanken U voor Uw brief. Doch om nog even op die kwestie terug te komen, dat men met een vuil kleurtje als het grijs van de straatkeien, een avondlucht of een blonde vrouw zou kunnen schilderen, als men dat nagaat, is die kwestie nog een dubbele. Want vooreerst heeft men: ‘Een donkere kleur kan licht lijken of liever doen, dit is eigenlijk nog meer een kwestie van toon. Maar dan wat de eigenlijke kleur aangaat, een roodgrijs, betrekkelijk weinig rood, zal naarmate van de kleuren, die er naast staan, meer of minder rood schijnen. En zoo met het blauw en zoo met het geel eveneens. Men hoeft maar een heel klein beetje geel in een kleur te doen om 't erg geel te laten doen, als men die kleur in of naast een violetten of lila toon zet. Ik herinner me, hoe iemand trachtte een rood dak waar 't licht op viel, uit te drukken door middel van vermiljoen en chromaat, enz.! Dat ging niet. Jaap Maris deed het in menige aquarel door een heel klein beetje te glaceeren met roode oker over een kleurtje dat roodachtig was. En het drukte perfect 't zonlicht op de roode daken uit. Als ik er tijd voor heb, zal ik uit dat stuk over Delacroix nog iets overschrijven over de wetten, die altijd doorgaan bij de kleuren. Ik heb wel eens gedacht, dat menschen als zij over kleur spreken, eigenlijk toon bedoelen. En misschien zijn er tegenwoordig meer tonisten dan coloristen. Dit is niet hetzelfde, ofschoon 't heel best kan samengaan. Ik ben wel met U eens, dat tegenwoordig men dikwijls al heel moeielijk bevrediging kan vinden voor de behoefte om eens te spreken met menschen, die raad weten te geven en van wie men leert en licht krijgt, juist zonder dat zij den leermeester uithangen, en tevens zonder dat zij maar enkel groote, holle woorden, die au fond of doodslaanders of algemeenheden zijn, opdisschen. Enfin, de natuur is echter iets waar men veel toch van te weten kan komen. Gegroet, denk s.v.p. om de sponningmaat van Uw lijsten. Geloof me, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
371Waarde Theo, In mijn vorigen brief geloof ik reeds U geschreven te hebben dat behalve die spinster, ik ook nog een groot mannenfiguur wou beginnen. Hierbij stuur ik U nu een krabbeltje ervan. Misschien herinnert ge U twee studies, die ik reeds op 't atelier had toen ge hier waart, van hetzelfde hoekje. Ik las met veel pleizier Les maitres d'autrefois van Fromentin. En in dat boek vond ik weer op verschillende plaatsen dezelfde kwesties behandeld, die in den laatsten tijd me zeer hebben gepreoccupeerd, en waaraan ik eigenlijk voortdurend denk, juist sedert ik in den laatsten tijd dat ik in den Haag was, indirect dingen hoorde die Israëls gezegd had over in een lage toonladder beginnen en betrekkelijk nog donkere kleuren reeds licht te laten doen. Enfin het licht uitdrukken door oppositie met donker. Ik weet al wat ge zegt van ‘te zwart’, maar tevens ben ik nog niet volkomen overtuigd, dat om nu maar één ding te noemen, een grijze lucht altijd moet geschilderd worden in den localen toon. Wat Mauve doet, doch Ruijsdael doet het niet, Dupré doet het niet. Corot en Daubigny??? Nu zooals 't met 't landschap is, is 't met 't figuur ook, ik bedoel, een witten muur schildert Israëls heel anders dan Regnault of Fortuny. En gevolgelijk doet het figuur er heel anders tegen. Voor mij is het, als ik U over veel nieuwe namen hoor spreken, niet altijd verstaanbaar als ik absoluut niets van hen gezien heb. En ik heb van 't geen door U gezegd werd over ‘impressionisme’ wel begrepen, dat het iets anders was dan ik dacht het was, doch wat men er door verstaan moet, is me toch nog niet geheel helder. Doch voor mij vind ik in Israëls b.v. zoo enorm veel, dat ik weinig nieuwsgierig of verlangend ben naar iets anders of nieuwers. Fromentin zegt van Ruysdael, dat tegenwoordig men in de techniek veel verder is dan hij. Men is ook verder dan Cabat, die soms veel van Ruysdael heeft door zijn deftigen eenvoud, b.v. in 't schilderij van de Luxembourg. Doch is daarom wat Ruysdael, wat Cabat zeiden onwaar of overbodig geworden? Neen, zoo met Israëls ook, met de Groux ook, (de Groux was zeer eenvoudig). Als echter 't geen men zegt, men duidelijk zegt, is dit in strikten zin genomen, niet genoeg? En met meer charme 't te zeggen moge het aangenamer maken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om te hooren, wat ik niet versmaad echter, doch heel veel mooier maakt het 't geen waar is niet, daar de waarheid uit haar eigen schoon is. De afmetingen van ommestaand motief zijn zoowat 105 × 95 c.m. en die van het spinstertje 100 × 75. Zij zijn geschilderd in een toon van bistre en bitume, die naar 't mij voorkomt zich er toe leent om het warme clair-obscur van een bedompt, stoffig binnenhuis uit te drukken. Artz zou het zeker te vuil vinden. Het heeft mij al lang gehinderd Theo, dat sommigen van de tegenwoordige schilders ons het bistre en de bitume afnemen, waarmee toch zooveel prachtige dingen zijn geschilderd, die goed aangewend, het coloriet sappig en mild en genereus maken, tevens zoo deftig zijn. En zulke hoogst merkwaardige en eigenaardige eigenschappen bezitten. Zij eischen echter tevens, dat men zich de moeite geve ze te leeren gebruiken, want men moet er anders mee omgaan dan met de gewone verfsoorten, en ik acht het best mogelijk dat menigeen afgeschrikt wordt door de proeven, die men er eerst mee nemen moet, en die natuurlijk niet den eersten dag, dat men ze begint te gebruiken, gelukken. 't Is nu zoowat net een jaar geleden dat ik er eens mee begonnen ben, juist ook voor interieurs, doch in het eerst vielen ze me vreeselijk tegen, en toch bleven mij steeds de mooie dingen bij, die ik er van gezien had. Gij zijt beter in de gelegenheid dan ik, om te hooren van boeken over kunst. Als gij goede werken van lui als b.v. nu het boek van Fromentin over de Hollandsche schilders tegenkomt of ze van vroeger U herinnert, weet dan dat ik heel graag heb dat ge er eens een paar, mits over techniek handelende, koopt en afhoudt van hetgeen ge gewoon zijt te zenden. Ik heb plan om de theorie wel degelijk te leeren; ik beschouw dat volstrekt niet nutteloos, en geloof dat dikwijls hetgeen men instinktmatig voelt of vermoedt, tot zekerheid en helderheid komt als men bij zijn zoeken eenigen leiddraad heeft in waarachtig praktische woorden. Al zou er in een boek maar een of heel enkele dingen van dien aard voorkomen, is 't soms de moeite waard het te lezen niet alleen, maar zelfs te koopen, juist tegenwoordig. En toen in den tijd van Thoré en Blanc zijn er lui geweest, die dingen geschreven hebben, die helaas nu al in 't vergeetboek beginnen te raken. Om nu maar eens iets te noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weet gij wat un ton entier en wat un ton rompu is? Zeker kunt gij het zien op een schilderij, doch weet gij ook te verklaren wat gij ziet? Wat men door rompre verstaat? Zulk soort van dingen dient men te weten, ook theoretisch, 't zij als practicus bij 't schilderen, 't zij als kenner bij 't spreken over kleur. De meesten verstaan er door wat zij willen, en toch hebben b.v. die woorden een zeer bepaalde beteekenis. De wetten van de kleuren zijn onuitsprekelijk prachtig, juist omdat het geen toevalligheden zijn. Evenals men tegenwoordig niet meer in willekeurige wonderen gelooft, niet meer in een God die grillig en despotiek van den hak op den tak springt, doch juist voor de natuur meer respect en bewondering en geloof begint te krijgen, evenzoo en om dezelfde redenen vind ik dat men in de kunst de ouderwetsche idees van aangeboren genie, inspiratie, etc. ik zeg niet moet daarlaten, doch eens terdeeg op den keper beschouwen, verifieeren en....zeer aanmerkelijk wijzigen. Ik ontken echter 't bestaan van genie en zelfs het aangeborene ervan niet. Doch de gevolgtrekkingen ervan, dat theorie en onderricht altijd uit den aard der zaak nutteloos zou wezen, die ontken ik wel. Hetzelfde wat ik nu in 't spinstertje en den ouden man aan het garenwinden deed, hoop ik of liever zal ik trachten, later veel beter te doen. Doch in deze twee studies naar het leven, ben ik een beetje meer mezelf geweest dan tot nog toe in de meeste andere studies - tenzij enkele van mijn teekeningen - ik er in slaagde het te zijn. Betreffende zwart - toevalligerwijs gebruikte ik het in deze studies niet, daar ik o.a. een paar grooter krachten dan zwart noodig had, en indigo met terra sienna, pruissisch blauw met gebrande sienna geven eigenlijk veel dieper tonen nog dan zuiver zwart zelf. Wat ik wel eens denk als ik de lui hoor spreken over ‘in de natuur is geen zwart’, in de verf is ook geen zwart als men wil. Ge moet vooral toch niet in het dwaalbegrip vervallen dat de coloristen het zwart niet gebruiken, want het spreekt vanzelf, dat zoodra bij het zwart een bestanddeel van blauw, rood of geel komt, het een grijs wordt, n.l een donkerrood, geel of blauwgrijs. Heel interessant vond ik o.a. in Ch. Blanc: Les artistes de mon temps, wat hij van de techniek van Velasquez zegt, wiens schaduwen en halve tonen meest uit incolore, koele grijzen, waarvan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwart en een beetje wit de hoofdbestanddeelen zijn, bestaan. In welke neutrale, incolore milieux het minste wolkje of neveltje rood b.v. reeds spreekt. Nu gegroet, schrijf eens spoedig, als ge wat te schrijven hebt. 't Verwondert mij wel eens, dat gij voor Jules Dupré niet zooveel voelt als ik wel wenschte, ge deedt. Ik geloof zoo vast, dat als ik terugzag, wat ik vroeger gezien heb van hem, wel verre van minder mooi, ik 't nog mooier zou vinden dan ik instinktmatig altijd deed. Dupré is misschien nog meer colorist dan Corot en Daubigny, ofschoon die beiden 't ook zijn, en wel degelijk Daubigny veel durft in kleur. Maar bij Dupré is er in de kleur iets van een prachtige symphonie, doorgevoerd, gewild, mannelijk, ik vermoed Beethoven zoowat zóó moet zijn. Die symphonie is verbazend berekend, en toch eenvoudig en oneindig diep als de natuur zelf. Dat vind ik er van, van Dupré. Nu, adieu met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
372Waarde Theo, Hartelijk dank voor Uw brief en ingesloten frs 200. Dank voor de opgaaf van de grootte der lijst, waarin ik denk een spinstertje te maken naar de groote studie. Het deed me genoegen eens goede berichten van Breitner te hooren. De laatste indrukken, die ik van hem had, waren zooals gij weet nogal ongunstig, ingevolge van 3 groote lappen, die ik bij hem zag en waar ik letterlijk niets in zag dat men 't zij in de werkelijkheid, 't zij in een denkbeeldige wereld kon thuis brengen. Maar een paar aquarellen die hij toen onderhanden had, paarden in de duinen, waren toen ook, ofschoon zeer schetsachtig, toch beter. En daar zag ik dingen in, die maken ik best begrijpen kan het schilderij waar ge van spreekt, goed zal zijn. Wat betreft de Teekenmaatschappij: ik heb het primo glad vergeten, wegens ik aan die bewuste figuren schilderde, tweedens nu ik door Uw brief er weer eens op kom te denken, heb ik er bitter weinig animo voor, aangezien zooals ik U toen van den zomer reeds zeide, ik er niets anders van verwachten zou dan een weigering van 't gevraagde lidmaatschap, welke weigering men dan evenwel als een soort noodzakelijk kwaad kan beschouwen, waar een volgend jaar redres op komt, en als zoodanig de démarche desnoods raison d'être bekomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar aangezien het me glad door 't hoofd is gegaan, heb ik bovendien geen een aquarel onderhanden, en zou gehaast nieuwe moeten opzetten, als 't niet reeds te laat is voor dit jaar. En als ik U zeg, ik nu juist weer verdiept ben in twee nieuwe groote studies van weversinterieurs, begrijpt ge ik er niet voor gestemd ben. Vooral daar het met nog al onaangenaamheden kan gepaard gaan, indien ik me weer aanmeldde bij de Haagsche heeren. Wat betreft die twee wevers, het eene is een stuk van 't getouw met het figuur en een raampje. 't Andere een interieur met 3 raampjes, die uitzien op het geelachtig groen, dat contrasteert met het blauw van 't goed dat op 't getouw wordt geweven en den kiel van den wever, die weer van een ander blauw is. Maar 't geen hier me dezer dagen in de natuur 't meest heeft getroffen, heb ik door gebrek aan goed model ervoor, nog niet begonnen. De halfrijpe korenvelden hebben tegenwoordig een donker goudblonden toon, ros of goudbrons. Dit wordt tot een maximum van effect gebracht door oppositie van den gebroken cobalttoon van de lucht. Verbeeld U op een dusdanig fond vrouwenfiguren, zeer ruw, zeer energiek, door de zon gebronsd van gezicht en armen en voeten, met bestoven indigo grove kleeding, en zwarte muts in den vorm eener baret op de kortgeschoren haren, terwijl zij op een stoffig pad van ros violet met wat groen onkruid, tusschen 't koren doorgaan naar hun werk, met onkruidkrabbers op den schouder of een roggebrood onder den arm - een kruik of koperen koffieketel. Herhaaldelijk in allerlei variaties zag ik dezer dagen telkens dat zelfde motief. En ik verzeker U dat het terdeeg echt was. Zeer rijk en toch zeer sober, zeer uitgezocht artistiek. En het preoccupeert mij zeer. Mijn verfrekening staat echter zoo dat ik een beetje zuinig moet zijn met op touw zetten van nieuwe dingen in een grooter formaat, en te meer daar het mij nogal veel aan model zal kosten; indien ik nog maar eens geschikte modellen juist van het type, dat ik in 't hoofd heb, (ruwe, platte gezichten met laag voorhoofd en dikke lippen, niet dat scherpe, maar vol en Milletachtig) en juist met die kleeding kan krijgen. Want het luistert hier nauw, en men heeft geen vrijheid af te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijken van de kleuren van 't costuum, daar 't effect ligt in de analogie van den gebroken indigotoon met den gebroken cobalttoon, opgevoerd door de geheime elementen oranje in 't rosbrons van het koren. Het zou iets zijn dat goed zomer uitdrukt, zomer is m.i. niet makkelijk uit te drukken, meestal althans dikwijls is een zomereffect of onmogelijk of leelijk; dit is mijn gevoelen althans, daar staan echter tegenover de schemeringen. Maar ik bedoel, het is niet makkelijk een zomer zoneffect te vinden, dat even rijk en even eenvoudig en even prettig om te zien is, als de karakteristieke effecten der andere jaargetijden. De lente is teer, groen jong koren en rose appelbloesem. De herfst is het contrast der gele blaren tegen violette tonen. De winter is de sneeuw met de zwarte silhouetjes. Doch als nu de zomer is de oppositie van blauwen tegen een element van oranje in 't goud-brons van 't koren, zou men zoodoende juist in ieder van de contrasten der complementaire kleuren, (rood en groen, blauw en oranje, geel en violet, wit en zwart) een schilderij kunnen schilderen, dat de stemming der jaargetijden goed uitdrukte. Nu ik ben zeer verlangend eens te vernemen hoe het staat met Uw reis naar Londen enz. Het blijft nog maar weinig vooruitgaan met het loopen van Moe. Gegroet en nogmaals dank voor Uw schrijven en het ingeslotene. Geloof me t. à t. Vincent.
't Best wat ik er op weet - voor de lijst - is eenige raampjes van die grootte te nemen, dan kunnen we zien wat het best uitvalt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
373Waarde Theo, Met genoegen vernam ik uit Uw schrijven aan Pa en Moe, dat gij plan hebt 4 Aug. naar Londen te gaan en dan van daar naar hier te komen. Ik verlang weer erg naar Uw komst, en om eens te weten wat ge vinden zult van 't werk, dat ik sedert gedaan heb. 't Laatst wat ik maakte zijn een paar nogal groote studies van ossekarren, een zwarten os en een roodbonten. Ik ben ook weer doende geweest aan den ouden toren in de ak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kers 's avonds, waarvan ik een grootere studie maakte dan mijn vroegere - met de korenvelden er omheen. Rappard heeft me teruggestuurd het boekje van Vosmaer, dat van U hoort; ik begon het te lezen, doch ligt het aan mij, vind het machtig vervelend en eigenlijk in een akademischen preektoon geschreven. Misschien vindt gij 't zelf ook, als gij 't weer eens inziet. Hebt gij Sapho van Daudet gelezen? Het is erg mooi en zoo hoog opgevoerd, en zoo de natuur serré de près, dat het vrouwenfiguur leeft, ademt, en men de stem hoort, letterlijk hoort, en vergeet men leest. Als ge komt, zult ge ook nog een paar nieuwe wevers zien. De natuur is hier wel echt; het atelier blijft me ook goed bevallen. Als gij komt, moeten wij samen eens enkele boerderijen bezoeken en wevers. In October zal Rappard nog wel meer eens terugkomen is zijn plan, hij is waarschijnlijk nu weer in Drenthe. Nu ik schrijf nogal in haast, want ik zit druk in 't werk, ik werk nogal veel 's morgens vroeg of 's avonds, en het is dan alles soms zoo onuitsprekelijk mooi. Gegroet, geloof me t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
374Waarde Theo, (Aug. '84.) Wilde U nog een woordje schrijven, terwijl ge in Londen zijt. Ik dank U wel voor Uw laatste schrijven en ingesloten frs 150. Zou wel graag ginder nog eens met U wandelen in Londen, liefst echter bij echt Londensch weer, als de stad vooral in zekere oude gedeelten bij de rivier, aspecten heeft, die zeer melankoliek zijn, maar tevens een karakter hebben dat buitengewoon aangrijpend is. Dat sommige Engelschen van dezen tijd, toen zij van de Franschen hadden leeren kijken en schilderen, zijn begonnen te maken. Maar om datgene van de Engelsche kunst te zien, wat voor U en voor mij eigenlijk 't interessants is, dat is ongelukkigerwijs moeielijk. Op de tentoonstellingen is het meerendeel der schilderijen meestal niet sympathiek. Doch ik hoop evenwel dat gij hier en daar iets zult tegenkomen dat U begrijpelijk maakt, hoe ik voor mij altijd blijf denken aan sommige Engelsche schilderijen, b.v. Chill October van Millais, b.v. de teekeningen van Fred Walker en Pinwell. Let eens op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hobbema van de National Gallery, een paar heele mooie Constables zult gij wel niet vergeten te bekijken daar. o.a. Cornfield, en ook te South Kensington, waar die boerderij is, Valley farm. Ik ben erg nieuwsgierig wat U zal hebben getroffen en wat gij er zult hebben gezien. Verleden week ben ik dagelijks op 't veld bij den korenoogst geweest, waarvan ik nog eene compositie gemaakt heb. Dit maakte ik voor iemand in Eindhoven, die eene eetzaal wenscht te decoreeren. Hij wilde dit doen met composities van diverse heiligen. Ik gaf hem in bedenking of een 6-tal voorstellingen uit het boerenleven van de Meierij - tevens de 4 jaargetijden symboliseerende - niet meer den appetijt der brave menschen die aldaar aan tafel moeten komen zitten, zou opwekken, dan de mystieke personages hierboven genoemd. Nu is de man daar warm op geworden na een bezoek op 't atelier. Maar hij wil zelf die vakken schilderen en zal dat lukken? (Doch ik zou in reductie de composities ontwerpen en schilderen.) 't Is een man dien ik zoo mogelijk wil te vriend houden - een gewezen goudsmid, die tot 3 maal toe eene zeer aanzienlijke collectie antiquiteiten heeft verzameld en verkocht. Nu rijk is en een huis heeft gezet dat hij weer vol antiquiteiten heeft, en meubileert met sommige heel mooie eikenhouten kasten, etc. De plafonds en muren decoreert hij zelf, en werkelijk goed soms. Maar in de eetzaal wil hij bepaald schilderwerk hebben, en is begonnen 12 paneelen met bloemen te schilderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijven over 6 vakken in de breedte, en daarvoor gaf ik hem voorloopige plans van zaaier, ploeger, herder, korenoogst, aardappeloogst, ossekar in de sneeuw. Maar of 't iets geven zal weet ik niet, want een vaste afspraak heb ik niet van hem. Alleen met dit eerste vak is hij ingenomen, alsmede metmijn schetsjes voor de andere sujetten. Ik verlang zeer naar Uw komst. Het blijft mij hier wel bevallen; bij tijden mis ik wel sommige dingen, doch het werk absorbeert mij genoeg. Nu groet den Heer O. voor me, als ge hem tegen 't lijf loopt. Als ge hier komt zult ge alle boeren aan 't ploegen vinden, en spurrie zaaien, of dit zal dan net op zijn eind loopen. Ik heb prachtige zonsondergangen gezien op de stoppelvelden. Tot ziens, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
375Waarde Theo, Het is volkomen terecht dat gij vraagt waarom ik U nog niet antwoordde. Ik heb wel degelijk Uw brief ontvangen met ingesloten fr 150. Ik begon een schrijven aan U, om U er vooral voor te bedanken dat gij mijn brief schijnt begrepen te hebben, en om U dan te zeggen dat ik slechts reken op frs. 100, doch het eigenlijk er moeilijk van doen kan zoolang 't niet vlot, doch niettemin als het frs 150 is, is er frs 50 buitenkans bij in zooverre dat onze allereerste afspraak voor 's Hage slechts fr 100 was, en in geval we maar half goede vrienden zijn, zou ik niet meer willen aannemen. Ik kon echter dien brief niet afkrijgen, en sedert heb ik U willen schrijven, maar geen woorden voor kunnen vinden. Er is iets gebeurd Theo, waar de meeste lui hier niets van weten of vermoeden noch ook ooit mogen weten, dus zwijgt gij dit als 't graf - maar dat verschrikkelijk is. Om u alles te zeggen zou ik wel een boek moeten schrijven - ik kan dat niet. Mej. X. heeft vergif ingenomen, in een oogenblik van wanhoop toen zij tot hare familie gesproken had, en men kwaad sprak van haar en mij, zij raakte zóó van streek, dat zij in een oogenblik (mijns inziens van besliste mania) het deed. Theo, ik had al eens een dokter geraadpleegd over zekere verschijnselen in haar, ik had 3 dagen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te voren haar broeder onder 4 oogen gewaarschuwd, dat ik vreesde zij zenuwzinkingkoorts zou krijgen, en dat ik tot mijn leedwezen moest betuigen, ik geloofde de familie X al bijzonder onvoorzichtig handelde, door zoo tot haar te spreken als zij deden. Nu dit hielp niets, in zooverre niet, dat de lui mij twee jaar uitstelden, en ik hier meest beslist niet in wou treden, daar ik zeide als er hier van trouwen kwestie zou zijn, het zeer spoedig moest zijn of niet. Nu Theo gij hebt Mm. Bovary gelezen, herinnert gij u de eerste Mm. Bovary, die stierf in een zenuwtoeval, zoo iets was het hier, doch hier gecompliceerd door innemen van gif. Zij had dikwijls als wij rustig wandelden of zoo tot mij gezegd ‘ik wou dat ik nu sterven kon’ - ik had nooit daarop geattendeerd. Op een morgen echter valt zij op den grond, ik dacht nog niets dan aan een beetje zwakte. Maar het werd erger en erger. Enfin nu begrijpt ge de rest. Het was strychnine dat zij nam, doch de dosis is wat te klein geweest, of wellicht heeft zij om zich te verdooven chloroform of laudanum er bij genomen, wat juist tegengif tegen strychnine zou wezen. Maar kortom zij heeft toen nog spoedig het tegengif genomen dat de dokter voorschreef. Zij is direct geëxpedieerd naar een dokter in Utrecht, en het heet ze op reis is. Ik geloof dat het waarschijnlijk is zij geheel genezen zal, doch er zal mijns inziens nog zeker een heele poos volgen van zenuwlijden - en in welken vorm - serieuser of minder serieus zich dat openbaren zal, is juist nog de kwestie. Maar zij is nu in goede handen. Doch hoezeer ik terneergeslagen ben door deze gebeurtenis, zult gij begrijpen. Het was zoo'n doodsangst kerel, wij waren alleen in 't veld toen ik dat hoorde. Maar gelukkig is althans nu het gif wel uitgewerkt.
Maar wat is dan toch die stand en wat is dan toch die godsdienst, die de fatsoenlijke lui er op na houden, o het zijn eenvoudig absurde dingen, en die de maatschappij tot een soort gekkenhuis maken, tot een averechts verkeerde wereld - o dat mysticisme. Ge begrijpt dat in deze laatste dagen alles, alles mij door 't hoofd ging, en ik geabsorbeerd was in deze trieste historie. Nu zij dit geprobeerd heeft en 't is niet gelukt, krijgt zij denk ik wel zoo'n schrik, dat zij 't niet licht voor de tweede maal probeeren zal, een mislukte zelfmoord is 't beste geneesmiddel voor zelfmoord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 't vervolg. Maar als ze zenuwzinkingskoorts of hersenontsteking of zoo krijgt, dan.... Doch deze eerste dagen nu is alles vrij goed gegaan met haar; alleen ik vrees er nog wel gevolgen zullen komen. Theo, kerel, ik ben er zoo van ontdaan. Gegroet, schrijf mij eens een woordje, want ik spreek hier met niemand. Adieu, Vincent. Herinnert gij U die eerste Mm. Bovary? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
376Waarde Theo, Ik schrijf U er nog een woordje over heen, om U te zeggen dat ik wel hoop heb de patient er boven op komt, ofschoon ik wel voorzie de gevolgen in den vorm van zenuwlijden èn serieus èn langdurig kunnen blijken. Veel, heel veel hangt hier af van omstanders en familie, die eigenlijk geen beter dienst kunnen bewijzen dan haar vriendelijk te behandelen, als ware er niets gebeurd, of als ze dat niet kunnen, maar te zwijgen. Ik heb vandaag van haarzelf uitvoerige berichten gehad, en haar broer vertelt mij hij ook bericht heeft gehad. Dat dit mij sterk agiteert, die heele geschiedenis, zult gij begrijpen als ik U zeg, hoe juist in dien brief dien ik heden ontving, ze zegt ‘dat niemand van haar familie haar eigenlijken gemoedsstrijd begrijpt, dat zij probeert om zich af te leiden, maar dat zij niet goed kan, en meestentijds stil in haar kamer zit met een boek of een of ander, dat ze van mij heeft gekregen.’ Ge begrijpt wel goed, dat als ik U schreef 't me denken deed aan een passage uit Mm. Bovary, er hier niets is dat met de tweede Mm. Bovary, over wie 't boek eigenlijk is, te maken heeft, doch alleen de eerste Mm. Bovary, van wie bijna niets staat dan dat eene hoe en waarom zij stierf, op 't hooren van een slechte tijding betreffende haar vermogen. Hier was de oorzaak tot desperatie niet een slechte tijding betreffende haar vermogen, maar de wijze waarop men haar verweet dat zij te oud was en dat soort van zaken. Enfin, binnenkort, betrekkelijk over een dag of 14 of 3 weken zal 't zich wel decideeren, of er al dan niet nog eene gevaarlijke zenuwziekte zich openbaart. Gegroet, ik ben altijd nog erg ontdaan hierover. Tot Pa en Moe moet ge er maar niet over spreken. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
377Waarde Theo, Met een woord wou ik U zeggen, dat ikzelf eens naar Utrecht ben gegaan om haar te bezoeken. Dat ik ook met haar dokter, waar ze in huis is, een gesprek heb gehad, juist om zijn advies in te winnen wat ik hier doen moest of laten moest in 't belang der gezondheid en toekomst van de patiente, òf wel doorgaan òf wel me retireeren. Willende in deze kwestie geen anderen raad dan dien van een geneesheer. En ik heb gehoord dat het gestel zeer geschokt is - ofschoon zij beter wordt - dat trouwens, volgens den dokter die haar van kind af heeft gekend en ook de dokter van haar moeder was - zij altijd een zeer debiel gestel is geweest en altijd blijven zal, dat voorloopig zooals de zaak nu staat er twee gevaren zijn, dat om te trouwen ze te zwak is, nu althans, en tevens tegen eene scheiding ook niet tegen kan. Dat dus als er een tijd nog overheen is gegaan, ik een beslisten wenk zal ontvangen wat voor haar 't beste is, scheiden of niet scheiden. Vrienden blijf ik natuurlijkerwijs in alle geval met haar, wederzijds zijn we misschien te veel gehecht. Ik ben haast den heelen dag toen met haar samen geweest. Ik ben dien dag nog even bij Rappard geweest, doch hij was niet in stad. Deze laatste week heb ik nu 't laatste der 6 doeken voor Hermans: Houtsprokkelaars in de sneeuw, ook ontworpen. Zoodat ze nu alle 6 bij hem zijn om ze te copiëeren; als hij daarmee klaar is, en ze zijn dan terwijl goed door en door droog geworden, ga ik er weer op werken om ze op te voeren tot schilderijen; ik wenschte wel, dat gij ze alle 6 bij elkaar eens zaagt in de vakken, waar zij voor gedestineerd zijn. Hij copiëert wat teekening betreft zeer correct, doch zijn kleur is m.i. slecht, en wat de mijne aangaat, de warmgrijze, dikwijls bitumeuse toon, dien ik doorvoerde, harmonieert met het houtwerk en den stijl van de kamer. Gegroet, t. à t. Vincent.
Het is voor mij verdomd touchant dat deze vrouw zegt in een soort triomf, (terwijl ze toch zoo zwak was en verslagen door 5 of 6 andere vrouwen, dat ze vergif nam) als had ze een overwinning behaald en als had ze rust gevonden: ‘ik heb eindelijk toch liefgehad’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar heeft ze altijd omheen gedraaid vroeger. Ikzelf heb dezer dagen soms leed dat me ziek maakt, dat zich niet laat afleiden of verdooven, maar enfin. Ik heb haar, veel vooruitziende, altijd gerespecteerd betreffende een zeker punt wat in 't sociale haar onteeren zou, ofschoon als ik gewild had, ik haar in mijn macht had, zoodat in 't sociale zij wel degelijk haar positie zal handhaven, en als ze 't goed begreep een prachtige kans heeft, om juist van die vrouwen die haar versloegen, satisfactie te krijgen en haar represaille te nemen. En daar zal ik haar aan meehelpen, maar ze begrijpt niet altijd of niet dan te laat. Enfin. Het is jammer dat ik haar niet vroeger heb ontmoet, een jaar of 10 geleden b.v. Ze maakt op mij nu den indruk van een cremona viool, die bedorven is vroeger door slechte knoeiers van reparateurs. En in den toestand waarin ik haar ontmoette, was er naar me blijkt, wel wat al te veel aan verknoeid. Maar oorspronkelijk was het een zeldzaam exemplaar van groote waarde, en nog heeft zij quand même veel waarde. Ik zag, dat 's 't eenige, wat ik ooit van haar heb teruggezien, van K. een portret een jaar later genomen; was ze er minder op geworden? neen, interessanter. Dat de rust van eene vrouw verstoren, zóó als de theologische lui (soms theologen sans le savoir) zeggen, is soms een breken van stagnatie of melankolie, die veel lui bekruipt en erger is dan de dood zelf. Ze weer terugdonderen in 't leven, in het voelen, er zijn lui die dat afschuwelijk vinden, en men moet goed wikken en wegen hoever men mag gaan. Maar als men 't doet uit nog een ander principe dan egoïsme, enfin, dan worden de vrouwen zelf wel eens woedend, en kunnen desnoods haten in plaats van liefhebben, que soit. Doch niet licht zullen ze den man, die 't gedaan heeft, verachten. En dat doen ze wel de mannen, die 't mannelijke in zich hebben uitgedoofd. Enfin dat zijn diepe dingen van 't leven. Maar wie er niet over denkt, of mee spot, terecht noemt Mouret hem ‘dupe’ en in zijn drift zelfs ‘bête’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
378Waarde Theo, Dank voor Uw brief, dank voor het ingeslotene. Hoor nu eens hier. Wat ge schrijft is alles heel goed en wel, en wat betreft rumoer, ik begin een beetje beter dan vroeger geprepareerd te zijn om het te coupeeren. Geen vrees dat Pa en Moe zullen weggaan b.v. Nu zijn er menschen, die tot mij zeggen: ‘wat had je je met haar te bemoeien’, dat's ééne daadzaak. Nu zijn er menschen, die tot haar zeggen: ‘wat had je je met hem te bemoeien’, dat's een tweede daadzaak. Verder en zij en ik hebben verdriet genoeg en beroerdigheid genoeg, maar spijt, geen van beiden. Ziehier, ik geloof bepaald of weet zeker ze van me houdt, ik geloof bepaald of weet zeker ik van haar houd, dat is gemeend geweest. Is het ook gek geweest, enz.? misschien wel als ge wilt, maar de wijzen, die nooit iets doen dat gek is, zijn ze niet nog gekker in mijn oog, dan ik in het hunne? Dat's te zeggen tegen Uwe redeneering en andere redeneeringen. Dit alles zeg ik eenvoudig uitleggenderwijs, niet vijandig of hatelijk. Ge zegt, ge houdt van Octave Mouret, ge zeidet ge lijkt op hem; ik heb sedert verleden jaar ook het tweede deel gelezen, waarin hij me veel beter bevalt dan in 't eerste. Ik hoorde onlangs zeggen, dat ‘Au bonheur des dames’ niet buitengewoon zou toedoen aan de verdienste van Zola, ik vind er mee van de grootste en beste dingen in. Ik heb 't er eens op nagekeken, en ik schrijf U enkele woorden van Octave Mouret over. Behoudens enorm verschil in omstandigheden, ja rechtlijnige verschil in omstandigheden, loop ik toch meer in de Mouretrichting dan ge misschien denkt, in zake mijn geloof in de vrouwen, en dat men hen noodig heeft, hen lief moet hebben; Mouret zegt: ‘chez nous on aime la clientèle’. Denk hier eens over, en herinner U mijn leedwezen over Uw zeggen, dat ge ‘verkoeld’ waart. Ik sprak van verschil tusschen Mouret en wat ik zou willen, en toch evenwijdigheid, ziehier. Mouret aanbidt de moderne Parijsche vrouw, goed. Maar Millet, Breton, met dezelfde passie de boerin. Die twee passies zijn een zelfde. Lees Zola's beschrijving van een kamer met vrouwen in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schemering, vrouwen dikwijls al over de 30 tot 50 toe, zoo'n somber, mysterieus hoekje. Ik vind dat prachtig, ja subliem. Maar voor mij is even subliem de Angelus van Millet, ook die schemering, ook die oneindige emotie, of dat enkele figuur van Breton op de Luxembourg of zijn: Source. Ge zult zeggen dat ik niet slaag - 't kan me niet schelen, vaincre of être vaincu, in alle geval is men in emotie en beweging, en dat is meer 't zelfde dan wel schijnt en gezegd wordt. Wat betreft deze vrouw in kwestie, het blijft mij een mysterie hoe 't moet afloopen, maar noch zij noch ik zullen gekke dingen doen. Ik vrees voor haar, dat de oude godsdienst haar opnieuw zal verstijven en bevriezen met dat verdomde ijskoude, dat haar al eens in ver verleden heeft geknakt tot stervens toe, lange jaren geleden. O, ik ben geen vriend van het tegenwoordige christendom, al was de stichter subliem; het tegenwoordige christendom, ik heb het te goed in de kaart gekeken. Het biologeerde mezelf, dat ijskoude in mijn jeugd, maar ik wreek me sedert, waardoor? door de liefde die zij, de theologen, zonde noemen te aanbidden, door een h..r te respecteeren, enz. en veel would be eerwaardige, godsdienstige dames niet. De vrouw is voor de eene partij altijd ketterij en duivelsch. Voor mij 't tegenovergestelde. Gegroet, t. à t. Vincent. Ziehier uit Octave Mouret:
Mouret dit: ‘Si tu te crois fort, parce que tu refuses d'être bête et de souffrir! Eh bien, alors tu n'es qu'une dupe, pas davantage.
* ‘Tu t'amuses?’ Mouret ne parut pas comprendre tout de suite, mais lorsqu'il se fut rappelé leurs conversations anciennes sur la bêtise vide et l'inutile torture de la vie, il répondit: ‘Sans doute, jamais je n'ai tant vécu....Ah! mon vieux, ne te moques pas! Ce sont les heures les plus courtes où l'on meurt de souffrance. *
Je la veux, je l'aurai!....et, si elle m'échappe tu verras les choses que je ferai pour m'en guérir. Tu n'entends pas cette langue | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mon vieux; autrement tu saurais que l'action contient en elle sa récompense; agir, créer, se battre contre les faits, les vaincre ou être vaincu par eux, toute la joie et toute la santé humaines sont là! Simple façon des'étourdir, murmura l'autre. ‘Eh bien, j'aime mieux m'étourdir, crever pour crever, je préfère crever de passion, que de crever d'ennui. Dit laatste zeg niet alleen ik quand même, maar ook zij van nature, quand même; daarom zag ik iets groots in haar van 't begin af, en alleen 't is voor haar verdomd jammer dat zij in haar jeugd zich heeft laten overdonderen door teleurstellingen, overdonderen in dezen zin, dat de oud godsdienstige familie het actieve, ja geniale beginsel in haar heeft meenen te moeten onderdrukken, en haar passief tot in 't oneindige heeft gemaakt. Als in haar jeugd ze haar niet gebroken hadden! of als ze 't daar bij gelaten hadden, en niet opnieuw met 5 of 6 of nog meer vrouwen tegen haar alleen vechtende, haar radeloos gemaakt hadden! Lees l'Evangéliste van Daudet eens over die vrouwenintrigues, die hier anders waren, maar toch in zoo'n genre. Och Theo waarom zou ik me veranderen, vroeger was ik heel passief en heel zacht en stil, nu niet meer, maar ik ben nu ook geen kind meer, ik voel soms mezelf. Neem Mauve, waarom is hij driftig en lang niet altijd tam; ik ben nog zoover niet als hij, maar ik zal ook nog verder komen dan ik ben. Ik zeg U, men moet als men actief wil wezen, niet bang zijn om eens iets verkeerd te doen, niet bang zijn om in eenige fouten te vervallen. Om goed te worden, denken velen dat ze er komen zullen, door geen kwaad te doen en dat's een leugen, en zeidet gezelf vroeger een leugen was. Dat leidt tot stagnatie, tot mediocriteit. Smeer maar er iets op, als ge een blank doek U aanziet staren met een zekere imbéciliteit. Gij weet niet hoe verlammend dat is, dat staren van een blank doek, dat tot den schilder zegt: gij kunt niets; het doek heeft een idioot staren en biologeert sommige schilders zoo, dat ze zelf idioot worden. Veel schilders zijn bang voor het blanke doek, maar het blanke doek is bang voor den waren hartstochtelijken schilder, die durft - en die eenmaal door die biologie van ‘ge kunt niet’ doorgebroken is. Het leven op zichzelf keert aan een mensch altijd ook een oneindig niets zeggende, ontmoedigende, hopeloos makenden, blanken kant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toe, waar niets op staat, evenmin als op een blank schilderdoek. Maar hoe niets zeggend en ijdel, hoe dood het leven zich voordoet de man van geloof, van energie, van warmte, en die iets weet, laat zich niet daardoor met een kluitje in 't riet sturen. Hij grijpt er in en doet iets, en knoopt daar aan vast, enfin breekt - ‘schendt’ zeggen ze. - Laat ze praten, die koude theologen. Theo, ik heb zoo verdomd deernis met deze vrouw, juist omdat haar leeftijd en juist misschien eene kwaal in de lever en gal haar zoo fataal boven 't hoofd hangen. En dit verergerd is door de emoties. Toch zullen we nog zien wat kan, of wat fataal niet moge kunnen, ik doe echter niets, zonder een zeer goeden dokter, dus ik zal haar geen kwaad doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
379Waarde Theo, Mijn laatsten brief kon ik niet in een anderen vorm krijgen. Maar weet dat het mij altijd voorkomt, dat het meer een noodlottig geschil is tusschen U en mij, dan een waaraan wezelf alleen schuld hebben. Ge zegt, er komt binnenkort een expositie van 't werk van Delacroix. Goed. Daar zult ge zeker wel zien een schilderij: La barricade, dat ik alleen ken uit levensbeschrijvingen van Delacroix. 't Is geschilderd meen ik in 1848. Gij kent bovendien een lithographie door de Lemud meen ik; indien niet door hem dan door Daumier, voorstellende ook de barricade van 1848. Ik wou gij U eens kondt voorstellen, dat gij en ik hadden geleefd in dat jaar 1848, of dergelijke periode, want bij den coup d'état van Napoleon is er ook weer iets geweest. Ik zal U geen hatelijkheden zeggen - dat is ook het doel nooit geweest - ik tracht U duidelijk te maken in hoeverre 't verschil dat tusschen ons gekomen is, in verband staat met algemeene stroomingen in de maatschappij, en als zoodanig iets heel anders dan expres er op aangelegde hatelijkheden. Neem dus dien tijd 1848. Wie stonden toen tegenover elkaar, die men als typen kan nemen van al de rest? Guizot, minister van Louis Philippe eenerzijds, Michelet en Quinet met de studenten aan den anderen kant. Ik begin met Guizot en Louis Philippe, waren die slecht of tiranniek? Niet precies; 't waren lui naar ik 't zie, als b.v. Pa en grootvader, de oude Goupil. Personen enfin, die er almachtig eerwaardig uitzien, diep - ernstig - doch bekijkt men ze een beetje scherp en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dichtbij hebben ze iets lugubers, dofs, flauws zelfs dermate men er wee van wordt. Is dit te veel gezegd??? Behoudens variatie van positie zelfde geest, zelfde karakter. Is dat mis gezien van mij??? Quinet nu b.v. of Michelet of V. Hugo, (later) was 't verschil tusschen hen en hun tegenpartij almachtig groot? Ja, maar oppervlakkig zou men dat niet gezegd hebben, ikzelf heb indertijd tegelijk een boek van Guizot en een boek van Michelet even mooi gevonden. Doch in mijn geval, naarmate ik er dieper in kwam, zag ik onderscheid en tegenstrijdigheid, wat meer is! Enfin dat het eene dood loopt, vaag verdwijnt en integendeel in 't andere iets oneindigs blijft. Er is sedert veel gebeurd. Maar ik houd het er voor, dat als gij en ik toen geleefd hadden, gij aan den kant van de Guizots waart geweest, en ik aan den kant van Michelet. En beiden consequent blijvende, met een zekere melankolie ons rechtlijnig als vijanden tegenover elkaar hadden kunnen bevinden, b.v. op zoo'n barricade, gij er vóór als soldaat van 't gouvernement, ik er achter als revolutionnair of rebel. Nu in 1884, toevallig zijn de cijfers net dezelfde, slechts even omgedraaid, staan we weer tegenover elkaar, doch barricades zijn er nu wel is waar niet. De geesten, die 't niet eens kunnen worden, echter wel degelijk. Le moulin n'y est plus, mais le vent y est encore. En we zijn, mijns inziens, in verschillende kampen tegenover elkaar, daar is niets aan te doen. En of ge wilt of niet, gij moet voort, ik moet voort. Doch wegens we broers zijn, laat ons 't coupeeren elkaar dood te schieten b.v. (in figuurlijken zin). Doch elkaar helpen kunnen we niet dermate, als twee lui die in 't zelfde kamp aan elkaars zij staan. Neen, komen we in elkaars nabijheid, we zouden in elkaars vuur loopen. Mijn hatelijkheden zijn kogels niet op U, die mijn broer zijt, gericht, maar wel in 't algemeen op de partij, waar ge nu eenmaal in zijt. Uw hatelijkheden beschouw ik ook niet als expres gemikt op mij, maar, ge schiet op de barricade, en meent U daarmee verdienstelijk te maken, en ik ben nu eenmaal daarin. Denk hier eens over als ge wilt, want ik geloof niet, dat ge erg veel kunt afdingen hierop, ik kan niet anders zeggen, dan dat ik geloof, 't ± zoo in elkaar zit. Ik hoop, gij dit wat ik in figuurlijken zin zeg, vatten zult. Noch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gij noch ik bemoeien ons met de politiek, maar wij zijn in de wereld, in de maatschappij, en vanzelf groepeeren zich gelederen van menschen. Kunnen de wolken er zelf heel veel aan doen, of ze tot de eene donderbui of tot de andere hooren? of ze dragers zijn van positieve of negatieve electriciteit? Doch nu is het ook weer waar, menschen geen wolken zijn. Men maakt als individu een deel uit van 't geheel, dat de menschheid uitmaakt. In die menschheid zijn partijen. In hoeverre is 't eigen wil, in hoever fataliteit der omstandigheden, dat men tot de eene of tot de tegenoverstaande partij hoort? Enfin 't was toen '48, 't is nu '84; le moulin n'y est plus, le vent y est encore. Tracht echter voor Uzelf te weten, waar ge eigenlijk in zijt, zooals ik voor mezelf dat tracht te weten. Gegroet, Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
380Waarde Theo, (30 September '84). Hierbij stuur ik U twee photographies; ge krijgt er ook nog later twee van wevers. Ik was voornemens 12 photographies te laten nemen - eene serie Brabantsche voorstellingen, waaronder ook de 6 welke ik voor Hermans maak. Ik was voornemens die aan eenige illustraties te zenden, om te zien werk te krijgen of althans bekend te worden. Maar ik zie er van af; daar de photograaf slechts epreuves geeft, die zonder of althans veel te weinig het eigenlijke clair-obscur teruggeven, dan veel en slecht retoucheert, en toch nog dikwijls donker laat wat op 't schilderij licht is en omgekeerd. De wevers laat ik echter nog een proef mee nemen in carte de visite slechts, omdat ik hier zoover van de illustraties af ben, dien ik toch een middel te vinden om op andere wijze dan door woorden eenige connecties aan te knoopen. Ik hoop dezen winter verscheidene teekeningen te maken, juist ook van dezelfde composities voornoemd, en die b.v. eens aan de London News te zenden, die, als ge 't opgemerkt hebt, dikwijls beter is nu dan de Graphic, en onder anderen pas een zeer mooie Frank Holl heeft gegeven, en een mooi landschap met schapen. Ik heb dezen laatsten tijd juist hard gewerkt, ik geloof in verband met andere agitatie, zelfs me overwerkt. Tenminste ik ben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
triest gestemd, en een en ander heeft mij dermate aangegrepen, dat ik veel dagen heb dat ik betrekkelijk machteloos ben. Ik kan niet eten en ik kan niet slapen, dat wil zeggen te weinig, en daar wordt men slap van. Maar ik zal er wel weer overheen komen, juist omdat ik vrij goede berichten heb uit Utrecht. Maar ik houd veel zorg, omdat ik vrees het lang duren zal eer zij geheel is hersteld. Misschien duurt het bij mezelf ook lang, eer ik er over heen ben. Ik blijf het erg betreuren Theo, dat ik aan de eene, gij aan de andere zijde van een zekere barricade staat, die in straatsteenen nu wel niet meer te zien is, maar in 't maatschappelijke wel degelijk nog bestaat en doorgaat. Op die lithographie van Daumier of Lemud, van wie beiden 't ook zij, is 't hoofdmotief juist een persoon, wiens historie ik me herinner. Er waren twee broers en die stonden aan denzelfden kant, en beiden vielen een dag na elkaar voor dezelfde zaak. Dat had kunnen zijn in ons geval, maar gebeurt nu zoo goed als zeker nooit. Ik voor mij weet genoeg, de toekomst quand même altijd zeer moeielijk blijft voor me, en ik weet zoo goed als zeker, dat het mij in de toekomst niet, wat de menschen noemen, goed zal gaan. Ik geloof, dat Pa ook wel iets voelt van dat het meer fataliteit dan opzettelijke toeleg is bij eventueel beslist verschil van opinie. Maar ik wou dat ik niemand raakte, dat Pa niet soms vlak voor me was gaan staan. Enfin, soms denk ik wel eens, in alle geval het schilderen veel noodlottigers coupeeren kan en 't anders nog erger ware. Ik heb voor de toekomst nu geen andere plannen dan door te gaan met mijn Brabantsche motieven, totdat ik ze zoover heb, ik ze b.v. in België kwijt raak, en elders wat teekeningen verkoop. Dan, als ik ietwat vasten grond voel, wou ik nog wel eens naar de mijnwerkers terug. Ik vraag van U niet dat gij b.v. met mijn werk sympathiseeren zult, doch als ooit ge een ressource weet, zeg het mij. Rappard is èn in Drenthe èn weer op Terschelling geweest, en schijnt een goede vangst van studies te hebben gehad. Hij komt waarschijnlijk in October weer een poos hier. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het schilderij van den zaaier is even groot als de spinster, de kleur van den grond is neutraal, doch eenigszins rose, verderop lichtgroen. De kiel van den man is blauw en de broek bruin. De slopkousen vuil linnen; ik verbeeld me, dat in 't schilderij de kop tegen de lucht uit beter is, dan in de photographie. Zeg eens Theo, wat de barricade aangaat, gij weet er een tijd in mijn leven geweest is, dat ik ook in het vaarwater der Guizots enz. geweest ben. Maar toen ik er spijt van kreeg, weet gij dat ik ook met energie en vasthoudendheid mij omgedraaid heb. De nieuweren van nu willen mij echter niet hebben; ook al goed, daar geef ik niets om; en als menschen en als schilders is 't geslacht van omstreeks '48 mij liever dan omstreeks '84, maar wat '48 betreft, niet de Guizots maar de revolutionairen, Michelet, - en ook de boerenschilders van Barbizon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
381Waarde Theo. Ziehier de twee photographies van de wevers - volgende week hoop ik nog u te zenden twee motieven van de decoties voor Hermans. Ik wou U er eens over schrijven dat ik van den winter, misschien de volgende maand reeds, voor een tijdje van hier ga, ik heb gedacht over Antwerpen - ik heb gedacht over den Haag. Doch ik heb nu dezer dagen gedacht over iets, dat wellicht nog beter is. Vooreerst ik wil in alle geval eens een beetje stadsleven hebben, een beetje verandering van entourage, daar ik een vol jaar of meer òf in Drenthe òf te Nuenen ben geweest. En ik geloof dit mij een goede afwisseling zal wezen in 't algemeen voor mijn stemming, die vooral den laatsten tijd niet zoo opgewekt was of kon zijn, als ik wel zou willen. Ziehier nu, in den Bosch woont Stracké, de beeldhouwer, die tevens directeur is van de Teekenakademie aldaar, ik zag een terre cuite van een leerling van hem, en hoorde bij die gelegenheid dat Stracké volstrekt niet onwillig is of onverschillig, voor wie in deze buurt iets aan kunst doen. Dat hij in den Bosch verscheidene modellen heeft voor de akademie, en dat er lui zijn, die hij gelegenheid geeft om naakt te teekenen of te modeleeren in klei. Waarschijnlijk moet men echter zelf 't model betalen, maar dat is niet zoo heel duur, en verder heeft men een goed lokaal, waar men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet voor betaalt. Wat hier van is ga ik verder onderzoeken, en dan is het niet onmogelijk, dat eens op de wijs, dat b.v. Breitner naar Cormon is gegaan, ik eens naar Stracké ga. Dit zou in de buurt zijn en 't zou ook 't goedkoopst uitkomen. Ik heb mij aangeschaft een zeer mooi werk over anatomie: Anatomy for artists van John Marshall, dat wel duur was, doch waar ik ook mijn leven lang nut van hebben zal, want het is zeer goed. Bovendien heb ik ook wat ze aan de Ecole des Beaux - Arts gebruiken, en wat ze te Antwerpen gebruiken. Zulke dingen maken echter groote gaten in mijn zak, ik zeg U dit alleen om het u toch in vredesnaam begrijpelijk te maken, dat als ik nu terwijl ik hier in huis ben, Pa en Moe niet betaald heb er voor, dit niet is omdat ik niet wil betalen, doch omdat ik veel uitgaven heb gedaan, die ik voor mij nu eenmaal niet overbodig vind. De sleutel van veel dingen is de grondige kennis van het menschelijk lichaam, maar het kost ook bepaald geld, die te leeren. En ik vind bovendien dat kleur, dat clair-obscur, dat perspectief, dat toon, dat teekening, alles enfin, ook wel degelijk bepaalde wetten heeft, die men bestudeeren moet en kan zooals chemie of algebra. Dit is lang de gemakkelijkste opvatting der dingen niet, en iemand die zegt: ‘o, het moet alles van nature er in zitten’, maakt er zich makkelijk af. Als dat afdoende was! Doch 't is niet afdoende, want al weet men nog zoo veel instinctmatig, men moet juist dan nog driedubbel meer zijn best doen mijns inziens, om van instinct te komen tot la raison. Ge moet U niet voorstellen, dat ik bij 't werk van Hermans heb verdiend, ik kreeg den eersten dag twee facturen van de spieramen, doeken en een aantal tubes verf, die bedroegen meer dan ik van hem ontving om ze direct af te doen. Ik zeide tot hem, dat ik niet wou die rekeningen bleven staan, en of hij ze op zijn naam wilde stellen, of dat hij me wat vooruit wou geven. O neen, zei hij laat ze maar staan, dat hoeft niet direct betaald te worden. Ik zei: ja wel, ze moeten direct betaald worden. Toen gaf hij me f 25. Toen kreeg ik al mijn kosten voor model, niet rekenende mijn tijd, moeite, etc. maar sedert zag ik van hem geen geld meer, wat ik ook niet gevraagd heb. Integendeel, omdat mijn werk hem beviel van 't eerste tot 't laatste, reken ik mezelf desnoods reeds betaald. Daar bovendien de doeken mijn eigendom blijven, en ik voor mezelf dien te weten, wat ikzelf er aan moet ten koste leggen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar genoeg, ik heb dus sedert die spanramen, doeken, etc. zeker een f 20 onkosten gehad, misschien nog meer, maar heb die nog niet eens terug. Alleen de man is content en met me ingenomen. Is het dan goede politiek om geld te vragen? Men moet m.i. daarmee oppassen, juist als de lui content zijn, eer zijn prijs verminderen dan vermeerderen. Vooral waar après tout de som niet zóó is, dat 't al dan niet ontvangen ervan bijzonder veel gewicht in de schaal legt. Als ik er kom, zal ik er juist komen door goedkooper te werken dan anderen misschien, en door de liefhebbers het makkelijk te maken. Nu Hermans is heel goed en een man om aan te houden, en hij is wel degelijk rijk - doch - altijd gierig geweest eer dan mild. Heel iets anders dan een eigenlijk gierigaard maar après tout, ik verdien minder, heel wat minder dan niets. Maar dit merkende ben ik er heel vriendelijk en voorkomend tegen in. Ik heb een heel prettigen, gezelligen vriend aan hem, en het is bepaald treffend om een man van 60 jaar zijn best te zien doen om nog schilderen te leeren, met dezelfde groenheid van enthousiasme alsof hij 20 was. Wat hij doet is niet mooi maar hij werkt hard, en heeft 4 van de 6 van mij gecopieerd reeds, met een ander sentiment, en het zijne heeft iets middeneeuwsch, iets boeren-Breughel-achtigs. Ge hebt mij wel eens gesproken van dat ik altijd geïsoleerd zou worden, dat geloof ik niet, dan vergist ge U toch bepaald in mijn karakter. En ik voor mij ben volstrekt niet voornemens minder hartstochtelijk in ideën of in leven te worden dan ik ben. Geenszins - laat ik mijn hoofd stooten, laat ik zelfs me vergissen dikwijls - ongelijk hebben dikwijls - dat gaat ook slechts voor zoover 't voeten heeft - au fond ongelijk heb ik echter niet. 't Zijn noch de beste schilderijen, noch de beste menschen, waar geen fouten of partis pris in zijn. En nog eens al schijnen deze tijden tam, ze zijn het toch niet. Ik spreek ook bepaald tegen, dat mijn bewering van dat zekere partijen nog even sterk tegenover elkaar staan in '84 als in '48, overdreven zou wezen. 't Is iets anders als die sloot van U, dat verzeker ik U - ik spreek hier van de partijen meer dan precies van U en mij, maar gij en ik hooren ook ergens toe niet waar, staan of rechts of links, 't zij we ons daar al dan niet van bewust zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik voor mij heb in alle geval een partis pris dan als ge wilt, en als gij meent het te doen is voor U noch rechts noch links te staan, ik neem de vrijheid de uitvoerbaarheid daarvan ten sterkste te betwijfelen. En vooral 't praktisch nut. Ik heb een betrekkelijk goeden brief uit Utrecht gehad, dat ze in zoover hersteld is, dat zij een tijd naar den Haag kan gaan. Maar ik ben er nog verre van gerust op. De toon van haar brieven is veel meer zelfbewust, veel juister en minder bevooroordeeld, dan toen ik haar in 't begin kende. Iets tevens als de klacht van een vogel, wiens nest is uitgeroofd - tegen de maatschappij is zij minder nijdig dan ik misschien, doch ze ziet toch ook er de ‘kwajongens die de nesten uithalen’ in, en die daar schik in hebben en lachen. Zeg eens wat aangaat dat wat ik barricade, gij slootje noemt, er is nu eenmaal een oude maatschappij, die mijns inziens door eigen schuld ten onder gaat - er is een nieuwe maatschappij, die is ontstaan en gegroeid en nog verder gaat. Kortom er is 't geen uitgaat van de revolutionaire en er is wat uitgaat van anti-revolutionaire principes. Nu vraag ik U, of gezelf niet dikwijls hebt opgemerkt, dat de politiek van tusschen dat oude en 't nieuwe in zweven niet houdbaar is? Denk hier eens over. Vroeger of later eindigt het met dat men royaal òf rechts òf links gaat staan. Het is geen slootje. En nog eens, toen was 't '48, nu is 't '84; toen was er een barricade van straatkeien - nu niet van straatkeien, maar een barricade wat regardeert het onvereenigbare van oud en nieuw, o die is er nog wel zeker, in '84 evenzeer als in '48. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
382Waarde Theo, (22 October '84). Ziehier nog een paar cartes de visite, om U een idee te geven van die decoratie voor Hermans, waarvan dit twee doeken zijn. Rappard is hier dezer dagen, en laat U groeten. Hij heeft een heel mooie studie van een meisjeskop gemaakt, en een van een boerenerf en twee kleine van ossekarren. En er moeten er nog verscheidene bijkomen, waar hij plan op heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ben werkende aan een figuur van een herder met grooten mantel om, die van 't zelfde formaat is als de spinster. En overigens een studie van twee knotwilgen met de gele blaren van populieren er achter, en een kijkje over de velden. Het is buitengemeen mooi hier dezer dagen met de herfsteffecten. Over 14 dagen zullen we de echte chûte des feuilles hebben, als al wat aan de boomen zit er in enkele dagen afvalt. Als ik met dien herder wat voorspoed heb, zal 't een figuur worden, waar iets van het heele oude Brabant in zal zitten. Enfin hij is nog niet klaar, en we zullen zien hoe hij wordt. Ge hadt wel eens een woordje kunnen antwoorden op wat ik U laatst schreef, komt me voor, al was 't alleen wegens 't Uw eigen idees zou wakker maken wellicht. Ik voor mij, ondanks veel oud en nieuw verdriet, twijfel hoe langer hoe minder aan mijn toekomst, èn wat mijn werk èn zelfs ook wat mijzelf betreft. Toch weet ik dat in beide opzichten ik veel strijd zal hebben, dat èn mijn werk èn ikzelf tegenkanting zullen krijgen, een slechten indruk zullen maken in veel gevallen, doch niet in alle. En wat mijn werk betreft, met den dag meer word ik feller er op, en krijg ik een opgewektheid terug als was ik 20 jaar. Ik moet dan ook doorzetten ik eens naar Antwerpen ga; indertijd heb ik dikwijls genoeg dingen verkocht, die door autoriteiten onverkoopbaar waren verklaard. Als ik indertijd iets wou verkoopen, dan sprong 't niet altijd af als ik eenmaal het wilde, dat iemand dit of dat nemen zou. En misschien hebt gij gelijk, dat ikzelf maar voor mijn werk een weg moet zoeken, en mijn eigen handelaar worden. Enfin. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
383Waarde Theo, (October '84.) Ziehier een paar kleinere photo's naar de studies, waar ge reeds de grootere van hebt. Ik stuur ze, omdat ik wil dat, als 't eens voorkomt, ge iets van me kunt laten zien. Rappard is nog altijd hier en blijft nog wel een week, daar 't werk hem buitengewoon vlot. Hij maakt spinsters en verscheidene studiekoppen, heeft reeds een stuk of 10 studies gemaakt, die ik alle mooi vind. We hebben samen nog al gepraat over het impressionisme, ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geloof, dat gij zijn werk daaronder zoudt rangschikken. Doch hier in Holland is het moeielijk er uit wijs te worden, wat het impressionisme eigenlijk wil zeggen. Maar èn hem èn mij ook interesseert het zeer, wat het streven van tegenwoordig is. En zeker is het dat er onverwachte, nieuwe opvattingen beginnen te komen. Dat schilderijen weer in heel anderen toon beginnen geschilderd te worden, dan eenige jaren geleden. Het laatst wat ik gemaakt heb, is een nog al groote studie van een populierenlaan met de gele herfstblaren, waar de zon hier en daar schitterende plekken maakt op de afgevallen blaren op den grond, die afgewisseld worden door de lange slagschaduwen der stammen. Aan 't eind van den weg een boerenhuisje, en de blauwe lucht er boven tusschen de herfstblaren door. (Zie blad. 443). Ik geloof dat over een jaar, dat jaar doorbrengende ook weer met veel en aanhoudend schilderen, ik van manier van schilderen en van kleur nog veel zal veranderen, en dat ik eer nog iets somberder dan lichter zal worden. Het werk van Rappard is ook in een veel lager gamma nog geworden. De koppen die hij schildert tegenwoordig, herinneren als effect aan zekere studiekoppen van Courbet b.v. Maar 't wordt verduiveld goed, dat kan ik U verzekeren. Door een en ander ik besprak met hem, kan 't wel wezen ik liever hier blijf en hier doorwerk, dan naar elders ga. Ik heb door zijn bezoek weer eens nieuwe idees voor mijn eigen werk gekregen, en heb zooveel dingen in mijn hoofd die ik graag maken zou, dat après tout ik moeielijk kan uitstellen er direct op door te gaan. Bovendien wou ik voor Nieuwejaar mijn verfrekeningen in 't evene brengen, en kan het geen extra uitgaven lijden. Want als ik naar Antwerpen ging, zou ik natuurlijk er veel willen werken, en zou er modellen voor noodig hebben, die ik vrees voor 't moment te duur zouden uitkomen. Doch in 't algemeen raadt Rappard het mij ook aan om niet nu direct, maar na nog eenige maanden hier geschilderd te hebben, het te doen, en te trachten er een pied-à-terre te krijgen om nog naaktstudies te maken. Doch als ik eerst nog eens een 30-tal koppen hier schilder, zal ik meer van Antwerpen kunnen profiteeren, en aan die 30 koppen begin ik nu, of liever ben ik reeds begonnen met een groote buste van een herder. Rappard heeft dezen zomer in Drenthe en op Terschelling datzelfde gedaan, en het heeft hem een heel eind doen opschieten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb pas gezien een reproductie van Lhermitte: le Cabaret, twee werklui en eene vrouw, kent gij dat? Dezer dagen hebben Rappard en ik groote tochten gemaakt, en zijn huis aan huis bij de menschen binnengegaan; we hebben enorm veel moois gezien, juist door de prachtige herfsteffecten. En ook nieuwe modellen ontdekt. Misschien zullen er nog wel enkele andere schilders 't volgend jaar eens in deze streek komen. Ik wou dat wel, want men moet niet al te lang aan een stuk zijn zonder eens schilders te zien. Enfin - wat dat betreft - ik zal nog wel nieuwe kennissen krijgen eer 't veel verder is in elk geval. Gegroet ook van Rappard, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
384Waarde Theo, Uw brief heb ik ontvangen, en ik dank U daarvoor en voor het ingeslotene. Dat gij schrijft, dat gij weer voor Uw kwade half jaar staat, want dat duurt geloof ik ½ jaar, is niet precies een prettige tijding voor U om te schrijven, noch voor mij om te ontvangen. Wij moesten echter zien er iets aan te doen, om te maken het beter ging voor ons beiden. Vóór ik Uw brief en ingeslotene ontving, had ik reeds iets gedaan, wat ge wel niet goed zult vinden, doch waaromtrent ik uw opinie ook niet veel tel, moet ik tot mijn leedwezen zeggen. Ik heb nogmaals een poging in 't werk gesteld om weer op goeden voet met Mauve te komen, zoo mogelijk ook met Tersteeg. Ik weet niet of dat gelukken zal; ik moet echter meer ruimte hebben, want met den besten wil van de wereld, als men zooals ik nu, een vol jaar en langer gansch buiten de schilderswereld is geweest, raakt men buiten doodgewerkt en moet zich opfrisschen. Het is volkomen waar wat gij zegt: ‘dat als ik goede schilderijen maak, ik er eer iets door tot stand brengen zal, dan door over revolutionaire kwesties te discoureeren.’ Dit vind ik zelfs dermate waar, dat ik terwijl ge dit schreeft, juist weer een démarche deed rechtlijnig voor den vooruitgang van mijn werk, juist door te vragen weer eens op 't atelier van Mauve eenige studies te schilderen. Op de bovengenoemde zinsnede in uw brief volgt direct de vraag: of ik U soms nieuwe elementen aan de hand kan doen over de hervormingskwesties in den handel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wil ik er U een aanraden in Uw en in mijn persoonlijk belang, laat het algemeene staan, steun mijn démarche bij Mauve en bij Tersteeg. Help me vlot worden en geld verdienen, niet alleen door het geld te sturen, doch ook door uw invloed en meer samenwerking, en beter allooi van vriendschap. Er zit kracht genoeg in me om wat te kunnen, en te verdienen ook. En dan - zooals gezelf zegt - als ik vorder met mijn schilderijen en een goede, zelfstandige positie herover, ben ik meer waard dan nu. Dan, later dus, als 't me wat beter gaat, wil ik heel graag trachten U nieuwe elementen te geven voor die kwesties van hervorming in den handel, waaromtrent ik wel degelijk mijn idees heb, die voortvloeien uit eigen ondervinding van wat hinderlijk is voor den vooruitgang van de schilders, en welke soort dingen het schildersleven soms ondragelijk maken. Nu vind ik 't moment niet om U daar lang over te schrijven. Ik zeg alleen dit: als gij of als ik geld noodig hebben om vooruit te komen, en als we maar met halve kracht werken kunnen op 't moment, om finantiëele redenen, moeten we zorgen we dit krijgen, en tobben tot we 't hebben. Niet redeneeren: ‘we staan voor een half jaar, dat in 't finantiëele slecht zal zijn, dus schik je daarnaar’. Wat er moet zijn, dat kan ook gevonden worden. Ik heb aan Mauve geschreven en aan Tersteeg. Wilt gij appuyeeren, tant mieux. t. à t. Vincent.
Versta me echter wel, ik heb niet klagenderwijs geschreven aan Mauve of aan Tersteeg. Integendeel, maar ik heb zoo krachtig ik kon gezegd: geef me nog eens gelegenheid eenige studies te maken bij Mauve.! Dat heb ik gevraagd, niets anders, en daar heb ik ook alleen behoefte aan. Het geldelijke moeten zij ook niet eens in gemengd worden. Als ik 't zelf niet uitsparen kan, moet gij een uiterste poging doen om me een extra frs 100 te zenden, want ik ga niet voor lang. Of als gij absoluut niet kunt, moet Pa voor zien te schieten. Ik zal er op hameren, tot ik het er bij Mauve doorkrijg. Als 't mij alleen niet lukt moeten we samen Mauve 't vragen, totdat hij 't doet. Dan, daarna, heb ik weer eenige wenken om mijn werk hier te verbeteren en er mee te vorderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En heb weer een pied-à-terre bij een goed, solied schilder. En dan garandeer ik, er binnenkort wat gebeurt, 't zij dat ik exposeer, 't zij dat ik eens verkoop. Antwoord me nu hier eens op. Natuurlijk hoor ik misschien niets van M. of T. Als ik iets hoor, schrijf ik U direct. En duurt het te lang, dan moet het herhaald worden, of door mij alleen of door ons beiden, net zooals ge wilt. Ik heb niet voor niets, sedert ik 't eerst bij Mauve was, geblokt op de gronden van teekening, zoowel als van kleur en schildertechniek. Ik heb iets bijgeleerd, maar ik heb er Mauve of iemand anders, die heel knap is, nog eens bij noodig, niet om me over 't paard te lichten, doch om me wat courage te geven, die mij ontzinkt als het al te lang zanikt. Vooruit - en het bliksemt niet als 't mislukt - als 't mislukt dan opnieuw. Het is zeer waar, dat ik dit jaar voor mijn werk eerstens, tweedens ook voor mezelf meer heb uitgegeven dan 't vorige. Hier heb ik echter geen spijt van, ik ben ook gevorderd, juist in 't geen later den boel redresseeren kan in 't schilderen, en - wat ik betreur is alleen, dat ik nog niet een paar honderd gulden meer heb kunnen besteden. Wat ik er mee gewonnen heb, is, dat b.v. in een morgen ik nu grifweg tegenwoordig een kop schilder naar 't model, en dat eindelijk mijn kleur degelijker en juister wordt, en er meer karakter komt in de techniek. Nu kan ik me best begrijpen het zeggen van mij: ik heb er geld voor noodig gehad en nog noodig - gecritiseerd wordt. Doch 't is niet weg te cijferen voor 't schildersberoep men evenzeer een bedrijfskapitaal noodig heeft, als voor eenvoudig 't schoenmakersberoep b.v. Een bedrijfskapitaal dat na een paar jaar een zeer goede rente, althans dan om mede te beginnen, kan afwerpen, b.v. een 20%. En later kan worden afgelost. Om dat resultaat te bereiken moet ik hard werken, maar - mijns inziens kunt gij van uwen kant wel eens doen, wat ge vroeger zeidet te zullen doen: mijn partij trekken - niet in 't neutrale, doch in 't energiek positieve. Ziehier nu - ik moet voor mijn vooruitgang, juist omdat het er me mee vlot, 50 koppen schilderen. Zoodra mogelijk en achter elkaar. Ik heb berekend, maar het is niet doenlijk met die kracht te werken die ik er, wat moeite en inspanning betreft graag aan spandeeren wil, zonder extra. Ik heb een overjas noodig gehad, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
juist omdat ik mijn kleeren ook meer soigneer dan vroeger, en meer dingen; ook de verfrekeningen nemen veel af van wat ik krijg, zoodat om mijn plan te volvoeren in korten tijd, werkende full speed, (in plaats van zuinigheidshalve en toch juist dat kan niets bezuinigen, half speed) ik een extra frs. 100 moet zien te krijgen. Ik moet om Tersteeg en Mauve te winnen iets bepaald energieks doen, nu na de zaak geëntameerd te hebben. Is 't nu per se ondoenlijk ge me dit bezorgd? ik moet het ijzer nu smeden, het is heet; doch - beste broer en vriend, stook 't vuur op. Adieu, t.à.t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
385Waarde Theo, (Nov. '84.)
Dezer dagen ben ik ondanks het hier vrij terdeeg vriest, nog buiten aan 't werk, aan een nog al groote studie (meer dan 1 meter) van een ouden watermolen te Gennep, aan den anderen kant van Eindhoven. Ik wil dat geheel buiten afwerken, maar 't zal ook wel 't laatste zijn, dat ik dit jaar buiten schilder. Sedert ik U schreef, ben ik bovendien aan andere studies doende, onder anderen twee koppen van polderwerkers. Ik heb nu 3 lui in Eindhoven die schilderen willen leeren en die ik stillevens leer maken. Ik durf gerust beweren, ik in techniek van schilderen en in kleur sedert uw bezoek ben gevorderd. En dat dit nog toe zal nemen ook, il y a les premiers pas qui coûtent in 't schilderen; 't is later meer meegaande en ik heb sommige troeven in de hand. En ik geloof, dat daar slagen mee te halen zijn. Nu weet ge, dat ik een démarche gedaan heb opnieuw bij Mauve en Tersteeg, om te redresseeren wat vroeger is gepasseerd. Die démarche heb ik geen spijt van. Maar ze hebben geweigerd zich er mee in te laten, ‘zeer stellig’ geweigerd. Dit decourageert me niet. Ik beschouw het als iets dergelijks, als dat men een schilderij naar een expositie stuurt en geweigerd wordt. Men moet eerst eens of meermalen zelfs oppositie hebben. Dus nog eens, ik heb geen spijt van mijn démarche, en zal die hoogst denkelijk herhalen, niet precies direct, maar over niet al te langen tijd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu wou ik U zeggen, dat het mij zeer aangenaam zou zijn, als gij niet maar neutraal U hield in dezen, doch in tegendeel mede hielpt om er door te krijgen wat ik wil. Ik heb tegenover Mauve niet alleen, doch ook tegenover Tersteeg ongelijk bekend. Te eer omdat ik geloof later ze zelf in zullen zien, zij van hun kant dingen radicaal misverstaan hebben. Wat ze nu nog niet zien. Ik weet niet hoe gij mijn laatsten brief zult hebben opgenomen, die toch niet kwaad gemeend was. Mijn zaken kunnen goed gaan, en in ons beider belang wou ik, we de kracht waar we over disponeeren kunnen, concentreerden. Ik heb en T. en M. ook met een kort woord geantwoord op hun weigering, om hun te zeggen dat: ‘ik het met Tersteeg eens was betrekkelijk, dat het voor mij beter was nieuwe lui te zoeken, dan oude relaties te zoeken te vernieuwen, dat zulks wel degelijk mijn eigen idee ook is, doch dat buiten en behalve dat, ik toch vertrouwen genoeg in de toekomst heb, dat ik het niet licht zal opgeven ook zelfs oude relaties te herwinnen, beter dan vroeger zelfs.’ Dit is mijn antwoord aan T. geweest, en is ook mijn woord aan U. Vind dit pedant van mij als ge wilt, doch het is niet pedant, maar 't is uit grondige, practische redenen, dat ik U hier vroeger op wees en nog eens op wijs. M.X. komt dezer dagen te Nuenen terug, ik ben altijd goede vrienden met haar gebleven en 't is op mijn aanraden dat zij niet toegegeven heeft aan haar zusters, die lieten merken dat ze maar liever hadden dat ze wegbleef. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
386Waarde Theo, Gisteren bracht ik juist thuis die studie van den watermolen te Gennep, waar ik met pleizier aan heb gewerkt en die me te Eindhoven een nieuwe kennis bezorgd heeft, die met alle geweld wil leeren schilderen, en bij wien ik een bezoek gebracht heb en we toen samen op slag zijn begonnen.Ga naar voetnoot*) Zoodat hij 's avonds een stilleven er op had staan, en ik de belofte van hem heb, hij er een 30-tal zal zien te maken dezen winter, waar ik telkens naar zal komen kijken, en hem er mee helpen. 't Is een looier, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijd heeft en geld, en circa 40 jaar is, dus kan dit iets doenlijkers worden dan Hermans, die evenwel zijn ambitie wel degelijk behoudt, en nog even hard werkt als den eersten dag, n.l. haast al zijn tijd er aan geeft. Deze nieuwe kerel heb ik idee spoedig kleur zal leeren zien. Ik heb echter plan om gaandeweg de lui iets te laten betalen, maar niet in geld, doch hun te zeggen, ge moet me tubes verf geven. Want ik wil veel schilderen - aanhoudend, en ik wil er doorkrijgen, dat ik niet met halve kracht meer hoef te werken - doch van 's morgens tot 's avonds schilderen kan. Ge moet niet denken dat ik zoo heel graag zou hebben, de lui allen mijn werk en in 't algemeen mijn doen en laten goed vonden. Integendeel, op dit moment bijvoorbeeld ben ik haast meer in mijn schik dat Mauve en T. me afgewezen hebben, dan als het andersom geweest ware. Begrijp me wel! het is, omdat ik de kracht in me meen te voelen, ondanks alles hen toch te krijgen. Ik zou ook, als ik niet voelde dat ik een vast punt heb, doordat ik in de laatste jaren op het a.b.c. van teekenen en van schilderen heb geblokt - harder dan zij veronderstellen - ik zou, zeg ik, me niet tot hen gewend hebben opnieuw, en een nieuwen strijd geëntameerd, indien ik niet een vaste meening had die te kunnen winnen. De zekerheid van te winnen heb ik evenwel geenszins, maar de kans durf ik op speculeeren, en ga dus ook niet achteruit nu ik begonnen ben 't publiek aan te klampen. Ik zal juist in de worsteling zelf sterker worden en door critiek, door onwil en tegenkanting zelfs, meer leeren dan door berusting. Hetgeen ik U echter schreef, daar moet ik bepaald, bepaald op aandringen. Ik heb me een zeker aantal studies voorgesteld, waar hoe ik 't ook bereken, ik geld voor te kort kom, en die ik om geen reden ter wereld mag uitstellen. Het nieuwe jaar is in 't verschiet, tegen dien tijd moet ik eenige dingen betalen, en heb deze maand ook zelfs reeds afgedaan. Maar ik kom tekort zoodoende voor mijn werk, en als ik niet een meevaller vind, verlies ik een maand werk, en in de gegevene mag dat niet, en tracht een uiterste poging te doen mij een extra frs 100 te bezorgen. Ik zal van mijn kant er op werken, van de lui die ik les geef, ook een bijdrage voor verf te krijgen. Ik hoop dat gij voelen zult, dat juist wegens ik Mauve en T. heb aangeklampt en ze weigeren, ik - en dat binnen heel kort, direct | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of indirect moet laten zien, ik weer iets heb uitgevoerd, en dat alle energie nu geconcentreerd moet blijven, en er full speed moet worden gewerkt, al zou 't iets duurder uitkomen. Dat zal terug komen, en wat ik zeide, daar blijf ik bij: we moeten zien van nu af van het er ingestoken kapitaal een goede rente althans te krijgen. Er is sedert ge hier waart een verandering in mijn kleur gekomen, waar ik toen reeds een voorgevoel van had toen ge hier waart, en gij zult zien, dat met nog een aantal studie's, die waarover ik U nu schrijf, die in een paar maanden af moeten, mijn studies onweerlegbaar zullen bewijzen, dat ik juist op 't gebied van kleur iets weet. Ik kan 't niet helpen, maar ik kom momenteel te kort, juist omdat ik meer geschilderd heb dan eigenlijk er af kon, en er kan nu niet bezuinigd worden, want met nu 't ijzer te smeden terwijl 't heet is, kunnen we belangrijke punten winnen. Ik herinner me in mijn vorigen brief gezegd te hebben: ‘dat ik uw opinie niet meer telde’, ik bedoel dat zoo niet in 't barre zooals 't klinkt, ik bedoel alleen, dat in sommige punten ik besloten ben door te zetten meer met hartstocht dan met voorzichtigheid, omdat het zóó in mijn karakter ligt, en ik mij toch niet thuis kan voelen in het koelere rekenen. En toch reken ik ook. Hetgeen ik extra vraag, vraag ik ook niet in eens, doch ziehier hoe. Tracht omstreeks 20 Nov. frs 20 extra te sturen, 1 December 't gewone, omstreeks 20 December weer frs 20 extra en in Januari 't zelfde. Dan ben ik gedekt voor de einden dier maanden, en hoef geen dagen te stoppen als 't werk eischt ik geen moment verlieze. Kan 't iets meer zijn, tant mieux, doch tracht dat wat ik hierboven vraag, althans gebeure. En ik zal van mijn kant misschien nog wat van dien nieuwen kennis kunnen krijgen in den vorm van tubes verf. Ik geloof niet dat ik mij vergis ten opzichte van T. en M., als ik durf zeggen, er wel degelijk een kans is om hun te raken en over te halen. Zij zijn over te halen door de kleur, en ik zie kans om met me moeite te geven, overtuigend hun te wijzen, ik begrip en gevoel van kleur heb. En dan - er worden meer en meer portretten gevraagd, en er zijn er zoo heel veel niet, die dat kunnen, en ik wil probeeren om een kop met karakter te leeren weergeven. Ik ben in den laatsten tijd er juist warm voor geworden, omdat mijn begrip van kleur vaster wordt. Gij hoeft U niét nu direct in die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwestie met T. en Mauve te mengen, spaar U liever, maar als ik b.v. in eind Januari die 50 koppen die ik maken ga, klaar heb, dan bijvoorbeeld kan 't goed zijn, gij onverwachts hun eens een woordje zegt. Hermans heeft après tout bepaald me beloofd, me vrij te houden voor een reisje, doch met een retour, ergens naar toe. Als ik eens naar Antwerpen wil, kan ik hem aan zijn woord houden, en van den winter zal ik wel zien een poging te doen om daar eenig relaties te krijgen, al lukt ook dat niet de eerste keer. Gegroet, zie ge tegen 20 Nov. me, om 't eind van deze maand te dekken, frs 20 althans zendt. Met een handdruk t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
387Waarde Theo, Ge weet zeker reeds dat Pa bedankt heeft voor Helvoirt. De decisie was mij niet onverschillig, daar in geen geval ik mede naar H. zou zijn gegaan, en of hier in mijn atelier zou zijn gebleven, of naar Antwerpen zou zijn vertrokken. Nu, voor zoover ik zien kan, is en blijft het 't beste voor mij eenvoudig door te gaan zooals het is, en hier te blijven. Het gaat me waarachtig in den laatsten tijd niet zoo slecht. Het is waar, dat ik voor mijn werk hier niets maken kan in 't finantiëele, doch ik krijg werkelijk goede vrienden hier, en die ik geloof nog beter zullen worden. Ik heb verleden week dag in dag uit stillevens geschilderd bij de lui, die schilderen te Eindhoven. Die nieuwe kennis, de looier, waar ik U van verteld heb, doet buitengewoon zijn best. Maar ik van mijn kant moet er ook wel iets voor doen, om het goed met hun te houden. Maar ik kan niet inzien ik er bij verlies, daar ik pleizieriger werk doordat ik wat conversatie heb. Hermans heeft zóóveel mooie voorwerpen, als oude kruikjes en andere antiquiteiten, dat ik U eens vragen wil of ik U pleizier zou kunnen doen met voor Uw kamer een stilleven van eenige van die voorwerpen, b.v. Gothieke zaken te schilderen - die welke ik tot heden met Hermans maak zijn meer eenvoudig. Doch hij heeft me juist heden gezegd, dat als ik voor mezelf eens een schilderij wil maken van dingen, die voor hem nog te moeielijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn om als studie te doen, ik de voorwerpen naar 't atelier kon medenemen. Antwoord me s.v.p. hier eens op, en als gij dat wilt, dan zal ik het voor U maken, en zal ik echte dingen uitzoeken. Ik heb een kleintje klaar reeds overigens. Wat nu betreft, wat ik U gevraagd heb, om zoo mogelijk het eind van deze maand te dekken door me er frs 20 bij te sturen, ik wou gij dat doen kondt. Het wordt beter voor mij, maar mijn onkosten worden er niet minder op, doch juist door nu zeer hard door te werken, schieten we bepaald op. Help me dus met wat ik gevraagd heb, als 't U eenigermate doenlijk is. Want anders wordt het dezer dagen zeer lastig, en lijdt het werk meer dan ergens toe dient. En ik zal het U in mijn werk teruggeven. Meer woorden kan ik er ook niet over zeggen. Ik zal in alle geval die voorwerpen van Hermans vragen, en U er iets van maken, ge zult zelf zien wat ik U zeide van de kleur, dat die beter wordt. Ik heb ook weer een aquarel onderhanden van den watermolen. Gegroet met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik weet dat het voor U een moeielijke tijd is, maar we moeten vooruit, en het zal wel een beetje ten goede veranderen, dat zult ge zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
388Waarde Theo, Hartelijk dank voor Uw brief en het ingeslotene, en ook voor wat ik nog voor St. Nicolaas ontving........................Ik laat de lui meer al wat ze willen van me zeggen en denken, dan ge wellicht veronderstelt, maar dit zeg ik U, dat ik niet maar omdat me iets mislukt, toegeef ik het niet had moeten beginnen, integendeel, indien ook vele malen het mij mislukt, ik vind er reden in om, al zij het onmogelijk soms op eenzelfde zaak door te gaan, nochtans wel opnieuw in dezelfde richting te probeeren, daar mijn opvattingen zijn doordacht en gewild, en ik het er voor houd dat er raison d'être voor is. Voor mij persoonlijk is een cardinaal punt van onderscheid tusschen voor en na de revolutie - de omkeering van de sociale positie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de vrouw, en de collaboratie die men wil tusschen man en vrouw, met gelijke rechten, met gelijke vrijheid. Hierover uitweiden heb ik de woorden niet voor, noch den tijd, noch in de gegevene de lust. Maar genoeg, de conventioneele moraal is in mijn oog zeer averechts, en mag ik lijden ze door den tijd omgedraaid en vernieuwd zal worden..............De schaduwzij van 't schilderen is de verfrekening. En op 't moment heb ik 't daar verre van makkelijk mede. Ik heb van de gezondene f 40 (frs 80) direct reeds afgedaan. Bovendien nog aan den timmerman etc. dingen betaald. Zoodat, indien na aftrek van wat gij te betalen had, U nog frs 100 resteerde, mij resteert nog geen frs 25; en nu hoef ik momenteel daarvan wel niet te eten als gij, doch ik moet wel er een maand van schilderen, wat met model, wat met verf ondoenlijk wordt zoodoende. En heb dit prettige vooruitzicht ook voor Januari, als wanneer ik nog wat moet betalen. Zoo dus waar ik over klaag en waarom ik zeide dat het eigenlijk meest bepaald moest, dat ik niet later doch nu een extra had, was om in godsnaam tenminste te kunnen doorwerken, 't welk indien om finantiëele redenen ik bepaald er mee vast zit, me zeer malcontent maakt. En wat ik alsdan daarom niet mezelf alleen kan wijten, omdat hetgeen ik moet betalen niet door verspillen, maar door werken komt. Ik kan er me niet over bekommeren wat de lui van me denken, ik moet vooruit, dat's waar ik om te denken heb. En ik ga dus mijn weg met een zekere eigenzinnigheid, waar ik in sommige dingen geloof en in anderen niet. Gij - en terecht - hecht aan Uw positie, etc. niet waar, aan 't vorderen of niet vorderen, slap of krachtig gaan uwer zaken. Welnu weet, dat zeker met niet minder beweegreden dan gezelf voor 't uwe, ik ook voor mijn vak zal staan. En zonder precies heel teer te werk te gaan, doorzetten moet en zal. En ook mijn atelier hier zeer zeker denk aan te houden, zooals b.v. Stengelin doet, die er een op de Drenthsche hei heeft, al woont hij eventueel ergens anders. Ik heb het voor een refuge gehuurd, en daar zal 't me voor blijven dienst doen. Dus - kamers in Eindhoven nemen ware pure nonsens, en kan ik zelfs niet eens over denken. Later een kamer in Antwerpen, best, dat's wel mijn intentie, doch ik heb primo nu geen geld er voor, en tweedens ik wil een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrij groot aantal koppen eerst nog schilderen, waar ik mee vorderen zal, naarmate 't me maar mogelijk is de modellen te betalen. Waar in de gegevene, zooals ge zegt, niet precies de dingen naar staan. Tracht te maken ik geen tijd hoef te verliezen, dat ik grif door kan schilderen, en ik zal doorzetten tot ik zooveel waard ben, dat de lui me tegen inwoning en verf in Antwerpen werk geven. Er staat in Proudhon ‘la femme est la désolation du juste’ doch zou daartegen niet een antwoord zijn - le juste est la désolation de la femme? kan wezen. Wellicht dito dito zou men zeggen kunnen: ‘l'artiste est la désolation du financier’ en er tegen in: ‘le financier est la désolation de l'artiste’. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
389Waarde Theo, Ziehier een paar krabbels naar de koppen waar ik aan werkende ben, die ik in haast en uit het hoofd maak. Ik heb U geschreven hoe weinig ik over hield deze maand, ge weet hoe vorige maand het al ongeveer eender was. Het is met mij zoo, en tegenwoordig meer dan ooit te voren, dat ik doorschilder zoolang ik maar geld voor model heb. Die einden der maanden, waar ik dingen die eischen ik er mee doorga, soms moet laten zitten, ik kan u niet zeggen hoe ongeduldig en hoe verdrietig ik er over word. Ik moet een 50-tal van die koppen maken terwijl ik nog hier ben, en gedurende de wintermaanden betrekkelijk gemakkelijk de modellen van allerlei soort kan krijgen. Nu passeeren echter de wintermaanden - als ik er niet achterheen zit - zonder dat ik er zooveel maak, als ik wil en als moet. Reden waarom ik er dan ook achterheen zit, en ten allerzeerste er op moet aandringen, dat als 't U ook maar half mogelijk is, ge tracht mijn eind van deze maand te dekken. Ik heb niet veel noodig, ik ben met frs 20 of frs 30 een heel eind gedekt. Maar die zijn momenteel me meer waard dan frs 50 extra later. Met goed doorwerken komen die 50 koppen dezen zelfden winter af. Doch er is zooveel werk en tobberij aan, dat ik ook iederen dag noodig heb. En 't zal me juist hoop ik 't middel wezen, om tusschen U en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij schikking te maken, die beter is voor weerskanten dan het tegenwoordige. Gegroet, als ge geleend hebt of leenen kunt, help me hiermede. Daar ik niet al mijn verfrekening aan 't eind van 't jaar wilde hebben, heb ik deze maand zooals gezegd, reeds een deel afgedaan. Maar dat het werk er onder traineert, is iets wat ik niet dulden kan. Ik heb van Rappard een aflevering teekeningen van Renouard gekregen ‘Le monde judiciaire’, types van advokaten, misdadigers, etc. ik weet niet of ge er op hebt gelet, ik vind ze zeer mooi. En hij is iemand m.i. van 't echte ras der Daumiers en Gavarnis. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
390Waarde Theo, Ik ben zeer druk werkende aan de serie koppen uit het volk, die ik me heb voorgenomen te maken, ik sluit hier nog een krabbeltje in van de laatste, 's avonds krabbel ik ze uit het hoofd meestal even op een vodje papier, vandaar deze. Ik zal ze misschien later in aquarel maken ook. Doch ze eerst schilderen. Hoor nu eens hier. - Weet gij, dat heel in 't begin reeds ik U altijd sprak over mijn groot respect en sympathie voor 't werk van vader de Groux? Dezer dagen denk ik meer dan ooit aan hem. Men moet van hem niet zien zijn enkele historiestukken, ofschoon ook die mooi zijn, ook niet in de eerste plaats enkele schilderijen, die in 't sentiment van b.v. den schrijver Conscience zijn. Maar men moet zien van hem: Le bénédicité, Le pélérinage, Le banc des pauvres en vooral, vooral de eenvoudige Brabantsche types. De Groux is evenmin geappreciëerd als b.v. Thijs Maris. Hij is evenwel anders, doch dit hebben ze gemeen, dat zij woedende oppositie gehad hebben. Nu - in dezen tijd, of 't publiek wijzer is weet ik niet, doch dit weet ik wel, dat het volstrekt niet overbodig is, ernstig te wegen in wat men wil en wat men doet. En ik zou U op dit moment eenige nieuwe namen kunnen noemen van lui die weer op 't zelfde oude aambeeld hameren, waarop de Groux heeft gehamerd. Indien de Groux, toen ter tijde, zijn Brabantsche karakters in costumes moyen âge had believen te kleeden, zoo zou hij met Leys evenwijdig hebben geloopen, niet alleen wat genie, maar misschien ook wat fortuin aangaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit echter deed hij niet, en nu, jaren later, is men van 't middeneeuwsche aanmerkelijk teruggekomen, ofschoon Leys altijd Leys blijft, en Thys Maris Thys Maris, en Victor Hugo's Notre-Dame Notre-Dame. Maar 't realisme, toen niet gewild, wordt nu geeischt en er is meer dan ooit behoefte aan. Aan dat realisme, dat karakter en een serieus sentiment heeft. Ik wil U dit wel zeggen, dat mij aangaande ik mijn roer zal trachten recht te sturen, en het doodeenvoudige, meest alledaagsche zal schilderen. In godsnaam, hoe is het toch mogelijk dat gij niet schijnt te kunnen of willen begrijpen, dat met mijn atelier hier gevestigd te hebben en 't er voor als nog ook te houden, ik het me mogelijk heb gemaakt, geld genoeg voor 't schilderen te hebben, en dat als ik anders gedaan had, noch voor mezelf noch voor anderen 't goed ware uitgekomen. Had ik dat niet gedaan, zoo zou ik misschien nog 3 jaar hebben moeten scharrelen, eer ik definitief door den zuren appel van kleur en toon hadde heen gebeten, ook bepaald wegens de kosten. 't Is nu een jaar net geleden, ik hier door den nood gedrongen arriveerde. Voor mijn pleizier ben ik hier zeker niet in huis, maar voor mijn schilderen, en als zoodanig vind ik 't zeer verkeerd van U, dat gij me een gelegenheid zoudt ontnemen, indien ik hier nu wegging, voor en alleer ik iets nieuws heb. Ik moet voor mijn schilderen hier nog een tijd zijn, dan zoodra dat meer definitief nog overwonnen is, ben ik content te gaan waar dan ook, waar ik 't zelfde verdien wat ik nu hier heb. Doch achteruit gaan behoef of verdien ik niet, noch heb ik den minsten trek in, ziet ge. En te zoeken van U ontslagen te zijn, dat heb ik nooit gedaan, doch waar gij te duidelijk me hebt laten merken, hoe weinig kans er was dat wij werkelijke zaken zouden doen samen, accepteer ik zulks voor de toekomst, dat wel. Weet dit eens en vooral, als ik U geld vraag, ik vraag het niet voor niets, mijn werk dat ik er mee maak, kunt gij er voor krijgen, en indien nu ik daarin ten achter ben, ik ben op een rechten weg om er in voor te komen zelfs. Ik schrijf dezen nog eens om dezelfde reden als de vorige brieven; ik zit met mijn eind van de maand vast, want ik heb nog maar voor 2 à 3 dagen genoeg om mijn model te betalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ik ben er beroerd over ik weer 10 dagen vast zal zitten of 12 deze maand. En ten allerernstigste nog eens, kunt ge er niet iets op vinden mij te helpen aan frs 20. b.v., om dat eindje te dekken? Het is mijn tijd, die niet voldoende besteed is anders, die me aan 't hart gaat. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
391Waarde Theo, Dank voor het gezondene, ik apprecieer het dat ge het hebt gedaan, omdat het er zoo op aan komt in de wintermaanden, als 't model makkelijker te krijgen is, veel te werken. Ge ontvangt over een dag of drie 12 penteekeningetjes naar studiekoppen. Ik voel me après tout 't meest thuis als ik aan figuur werk. En 't komt me ook voor, dat er meer karakter is in b.v. die koppen, die ik te 's Hage reeds maakte en enkele andere figuren, dan in 't overige wat ik deed. En 't zal misschien verstandig zijn, nog meer uitsluitend me op 't figuur te concentreeren. Alleen 't figuur staat toch altijd ergens in, en de entourage komt men soms ook vanzelf toe, als zijnde het onmisbaar ze te maken. Moe wou hierbij schrijven, ik maak het dus kort daar ik U dezer dagen toch die penteekeningen zend. Ik weet niet vooruit wat ik doen zal met die koppen, doch ik wil het motief uit de karakters zelf afleiden. Ik weet echter wel waarom ik ze maak, en waartoe in 't algemeen. Ik ben wel nieuwsgierig vroeger of later dat schilderij te zien, dat gij hebt gekregen.Ga naar voetnoot*) De sage zelf begrijp ik nu niet precies, wat men er mee wil. Daarom niet, omdat ge zegt: het figuur is Dante-achtig, doch, het is symbool van een kwaden geest, die de lui in den afgrond lokt. Zeker kan zulks moeielijk samengaan, daar het sobere, strenge figuurtje van Dante, geheel doordrongen van verontwaardiging en protest tegen wat hij had zien gebeuren, in protest tegen de gruwelijke, middeneeuwsche misbruiken en vooroordeelen, zeker een der oprechtste, eerlijkste, nobelste is, die denkbaar zijn. Kortom, van Dante zeide de lui: ‘Voilà celui qui va en enfer et qui en revient’, heel iets anders er zelf in te gaan en weer uit te komen, dan 't satanieke, anderen er in lokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gevolgelijk, een Dante-achtig figuur kan men niet een satanieken rol laten spelen zonder enorme misvatting van karaker. En 't silhouet van een Mefisto is machtig anders dan van Dante. Van Giotto schreef men in zijn tijd ‘le premier il mit “la bonté” dans l'expression des têtes humaines’. Giotto schilderde Dante, en met veel gevoel zooals ge weet, want ge kent 't oude portret. Waaruit ik conclusie trek, de expressie van Dante, hoe triest en melankoliek, is essentieel een uitdrukking van iets oneindig goeds en teers. Satan of Mefisto stel ik me dan ook gansch niet Dante-achtig voor. Doch reden te meer, waarom ik wel nieuwsgierig ben eens te zien, hoe het op 't schilderij in elkaar zit. Gefeliciteerd met Nieuwejaar. t.à.t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
392Waarde Theo, Hierbij nog eenige krabbels van koppenstudies. Van thuis hoorde ik ge een goed jaar hadt gehad, en een aanbieding van frs 1000 per maand, die ge geweigerd hadt. Ik kan me begrijpen dat bij G. & Co. eenmaal zijnde, ge er blijft, 't is een van de eerste groote huizen geweest, welnu, 't zou ook nog wellicht verscheidene concurrenten kunnen overleven. Echter ik blijf 't er voor houden, dat het met 't jaar moeielijker zal worden de routine, die de schilderijhandel tot heden volhoudt, door tevoeren en een nieuwe taktiek van zaken doen nu te vinden, zal 't gebeuren? misschien wel niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haast geen jaar begon ik, dat een somberder aspect had in een somberder stemming, en ik verwacht dan ook geen toekomst van succes, doch een toekomst van strijd. Het is buiten triest, de velden een marnier van klonten zwarte aard en wat sneeuw, meestendeels enkele dagen daartusschen van mist en slijk, de roode zon 's avonds en 's morgens, kraaien, verdord gras en verlept rottend groen, zwarte boschjes, en de takken van de populieren en wilgen nijdig als ijzerdraad tegen de trieste lucht. Dit, ik zie 't in 't voorbij gaan, en 't is alleen in harmonie met de binnenhuizen, erg somber in deze donkere winterdagen. Het is ook in harmonie met de physionomie van boeren en wevers. De laatsten hoor ik niet klagen, maar ze hebben 't bar. Een wever, die hard doorwerkt, maakt een stuk van 60 el b.v. in de week. Terwijl hij weeft, moet een vrouw voor hem zitten spoelen, dat is de klossen garen winden, dus zijn er twee die werken en er van leven moeten. Op dat stuk wint hij netto b.v. f 4.50 in die week, en als hij 't naar den fabrikant brengt, krijgt hij menigmaal tegenwoordig de boodschap, dat hij pas over 8 of 14 dagen een nieuw stuk kan meenemen. Dus loon laag niet alleen, maar werk vrij schaarsch. Er is dan ook dikwijls iets gejaagds en onrustigs in de lui. 't Is een andere stemming dan die van de charbonniers, die ik bijwoonde in een jaar van grèves en veel ongelukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat was nog wel erger, maar toch het is hier nu ook dikwijls navrant; de lui zijn stil, en letterlijk nergens hoorde ik iets, wat naar oproerige redenaties geleek. Maar ze kijken evenmin vroolijk als de vigelante paarden of de schapen, die per stoomboot naar Engeland worden getransporteerd. Gegroet, ik hoop dat ge zult kunnen sturen, ik heb niet heelemaal een gulden meer, en moet vandaag nog eenige uren model hebben, dus morgen zit ik weer vast, doch wellicht komt Uw brief. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
393Waarde Theo, Ge zoudt mij een zeer groot genoegen doen, met nog voor me te zien te krijgen: Illustration No. 2174, 24 Octobre 1884. 't Is reeds een oud No., doch aan 't bureau zal men 't nog wel geven. Er staat in een teekening van Paul Renouard, een grève van wevers te Lyon. Ook een uit eene serie over de Opera, waarvan hij ook etsen heeft uitgegeven, naar er staat - le Harpiste, die ik erg mooi vind. Dan heeft hij nu ook nog pas gemaakt Le monde judiciaire, die ik van Rappard kreeg, ge kent die waarschijnlijk uit de Paris Illustré van Damas. Maar de teekening van de wevers vind ik 't mooist van alle, en er is zooveel corps en volheid in, dat me dunkt die teekening zich goed zou houden bij Millet, bij Daumier, bij Lepage. Als ik denk hoe hij tot die hoogte is gekomen door van 't begin af naar de natuur te werken zonder andere lui te volgen, en hoe toch hij in harmonie is met de heele knappe lui, ook wat techniek betreft, al heeft hij van 't begin af zijn eigen manier van doen gehad, dan vind ik hem alweer een bewijs van dat, als men maar doorgaat met zich aan de natuur te houden, het met 't jaar beter wordt. Waar met den dag meer ik van overtuigd word, is dat die lui er niet komen, die van het worstelen met de natuur geen hoofdzaak maken. Ik vind dat men als men de meesters met aandacht heeft getracht na te gaan, men hen allen terugvindt op zekere momenten, diep in de werkelijkheid. Ik bedoel, wat men noemt hunne scheppingen, zal men ook zien in de werkelijkheid, naarmate men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soortgelijke oogen, soortgelijk sentiment heeft als zij. En ik geloof dan ook dit, indien de critici of kenners meer met de natuur vertrouwd waren, hun oordeel beter zou wezen dan nu 't de routine is slechts in schilderijen te leven, en die onderling te vergelijken. Wat natuurlijk als zijnde één kant van de kwestie in zijn verband goed is, doch solide basis mist, als men de natuur gaat vergeten en niet diep doorkijkt. Kunt gij niet begrijpen, dat ik hierin misschien geen ongelijk heb, en om nog duidelijker te zeggen hoe ik het meen, is het niet jammer, dat gij b.v. zelden, of haast nooit meer komt in die binnenhuizen, of omgaat met die menschen, of die stemmingen in landschap ziet, die in de schilderijen welke ge 't mooist vindt, worden geschilderd. Ik zeg niet dat in uw werkkring ge dit kunt doen, juist omdat men veel en lang moet kijken op die natuur, eer men tot de overtuiging komt, dat wat de groote meesters voor meest aangrijpend hebben geschilderd, toch zijn grond in 't leven en de werkelijkheid zelf heeft. Een basis van solide poëzie, die eeuwig als daadzaak bestaat, en gevonden kan worden als men diep genoeg graaft en zoekt. Ce qui ne passe pas dans ce qui passe, dat bestaat. En wat Michel Ange in een almachtig mooie beeldspraak zeide, dat vind ik Millet gezegd heeft zonder beeldspraak, en door Millet kan men 't best leeren kijken misschien, en ‘een geloof’ krijgen. Als ik later mooier werk maak, zal ik toch niet anders werken dan nu, ik bedoel het zal dezelfde appel zijn, doch rijper; ik zal zelf niet omdraaien in wat ik van 't begin af heb gedacht. En dit is de reden waarom ik van mijn kant zeg: indien ik nu niet deug, deug ik later ook niet, maar indien later, dan ook nu. Want koren is koren, al lijkt het voor stedelingen op gras in 't begin, en ook omgekeerd. In elk geval, of de lui goed of niet goed vinden wat en hoe ik doe, ik voor mij weet geen anderen weg, dan zoolang worstelen met de natuur tot zij haar geheim zegt. Ik ben steeds werkende aan diverse koppen en handen. Ik heb er ook weer een aantal geteekend, misschien zoudt ge er wat in vinden, misschien ook niet, wat kan ik er aan doen. Nog eens, ik weet geen anderen weg. Maar ik kan me van U dat niet begrijpen, dat gij zegt: misschien vinden we later moois, ook in de dingen van nu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als ik U was, zou ik zooveel zelfvertrouwen en zelfstandige opinie er op na houden, dat ik wist of ik nu kon zien wat er in een ding was al dan niet. Enfin, weet dat soort van dingen voor Uzelf. De maand is nog wel niet geheel om, maar mijn beurs is wel geheel leeg; ik werk door zoo hard ik kan, en ik geloof voor me zelf dat juist door aanhoudend 't model te bestudeeren, ik mijn roer wel recht zal houden. Ik wou 't U mogelijk was eenige dagen vóór den eersten reeds te zenden, om diezelfde reden dat de einden der maanden me altijd zwaar zijn, waar 't werk me veel kost en ik er niets van verkoop. Dit zal echter niet altijd zoo duren, want ik werk te hard en te veel, dan dat ik althans 't niet zoover brengen zal, ik er mijn kosten uithale zonder in afhankelijke positie te zijn. En voor de rest, de natuur buiten en de binnenhuizen, ze zijn prachtig van stemming hier tegenwoordig, ik doe mijn best den tijd niet te verliezen. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
394Waarde Theo, Wel bedankt voor Uwe bezending Illustrations, waar ge me recht veel pleizier mee hebt gedaan. De diverse teekeningen van Renouard vind ik alle mooi, en kende ze geen van alle. Doch, maar dit is niet om U meerdere moeite te geven, maar wegens ik er dingen over schreef die op de andere teekeningen van hem misschien niet geheel en al toepasselijk zijn, doch de eigenlijke compositie van R., die ik bedoelde, is er niet bij, wellicht is dat No. uitverkocht. Het breede in 't figuur was daar superbe in, het was een oud man en eenige vrouwen en een kind geloof ik, die niets zaten te doen in een weversinterieur, waar de getouwen stil stonden. Van Salon '84 had ik nog niets in reproductie gezien, en kreeg nu althans eenig idee van sommige interessante schilderijen door het Salon Nummer. Onder anderen van die compositie van Puvis de Chavannes. Ik verbeeld me dat de Harpignies met die ondergaande zon prachtig moet zijn geweest. En de schilderijen van Feyen Perrin, waar croquis van in staan. Wat mij ook trof was een meisjesfiguurtje van Emile Levy: Japo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naise, en 't schilderij van Beyle: Brûleuses de Varech, en dat van Cottin: l'Eté, 3 naakte vrouwenfiguren. Met 't schilderen van die koppen ben ik druk doende. Ik schilder overdag en 's avonds teekenen. Ik heb zoodoende er zeker reeds een 30 tal geschilderd en evenveel geteekend. Met dit resultaat dat ik kans zie, om het over een poosje hoop ik, nog heel anders te doen. Ik denk, dat het me voor 't figuur in 't algemeen helpen zal. Vandaag had ik er een wit en zwart tegen de vleeschkleur. En ik ben ook aan 't zoeken naar blauw altijd. De boerenfiguren hier zijn in den regel blauw. Dàt in 't rijpe koren of tegen de dorre blaren van een beukenheg uit, zoodat de verschoten nuances van donkerder en lichter blauw weer levend gemaakt worden, en aan 't praten gebracht door oppositie met goudtonen of roodbruin, is erg mooi en heeft me van 't begin af hier getroffen. De lui dragen hier instinktmatig almee van 't mooiste blauw, dat ik ooit heb gezien. Het is grof linnen, dat ze zelf weven, scheering zwart, inslag blauw, waardoor een zwart en blauw gestreept patroon ontstaat. Als dat verflenst en wat ontkleurt door weer en wind, is het een oneindig stille, fijne toon, die juist de vleeschkleuren releveert. Enfin blauw genoeg om op alle kleuren, waarin verborgen oranje elementen zich bevinden, te ageeren, en ontkleurd genoeg om niet te rammelen. Doch dit is een kwestie van kleur, en de kwestie van den vorm is 't geen er nog meer op aankomt voor mij op 't punt, waar ik nu me bevind. Om den vorm uit te drukken gaat, geloof ik, wel 't best met een bijna monochroom koloriet, waarvan de tonen hoofdzakelijk in intensiteit en in waarde verschillen. B.v. La source van Jules Breton was geschilderd in een enkele kleur bijna. Maar men dient wel iedere kleur op zichzelf te bestudeeren in verband met haar tegenstelling, eer men goed zeker van zijn zaak kan zijn om harmonieus te wezen. Toen er sneeuw lag, heb ik nog een paar studies van onzen tuin geschilderd. Het landschap is sedert veel veranderd; we hebben nu prachtige avondluchten van lila met goud boven tonige silhouetten van de woningen tusschen de massa's hakhout, dat een rosse kleur heeft, waarboven ijle zwarte populieren uitsteken, terwijl de voorgronden verschoten en verbleekt groen zijn, gevariëerd door strooken zwarte aarde en dor bleek riet aan de slootkanten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik zie dat alles ook wel - ik vind het even superbe als wie dan ook, maar mij interesseert nog meer de proportie van een figuur, de verdeeling van het eirond van een kop, en ik heb geen houvast voor de rest, eer ik 't figuur nog meer in mijn macht heb. Enfin, - eerst het figuur, ik voor mij kan de rest niet begrijpen zonder, en 't is 't figuur dat de stemming er aan geeft. Ik kan me echter begrijpen, dat er menschen zijn als Daubigny en Harpignies en Ruysdael en zooveel anderen, die absoluut en onweerstaanbaar worden meegesleept door het landschap op zichzelf, hun werk voldoet ten volle, omdat zijzelf voldaan waren door lucht en grond en een plas water en een struik. Ik vind het echter een almachtig aardig woord van Israëls, dat hij zeide van een Dupré: ‘het is net een figuurschilderij.’ Gegroet en nogmaals dank voor de illustraties. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
395Waarde Theo, Dank voor de spoedige zending van het geld van deze maand, dat trouwens spoedig komende, mij meer helpt. Dank ook voor de prachtige houtsnee naar Lhermitte, een van de weinige dingen die ik van hem ken, want ik zag slechts deze: een troep meisjes in 't koren, een oude vrouw in de kerk, en een mijnwerker of zoo iemand in een kroegje, en La moisson van hem, en anders nooit iets, en niets ooit zoo teruggevende zijn eigenlijke manier van doen dan deze houthakkers. Indien de Monde Illustré iedere maand een compositie van hem geeft, dit maakt deel uit van eene serie ‘Les mois rustiques’, dan zou 't me machtig veel genoegen doen die serie in zijn geheel bij te houden, en heb ik steeds erg graag dat ge ze zendt. Want ik zie hier natuurlijk nooit iets, en ik heb het toch noodig nu en dan eens iets heel moois te zien, en dus houd gerust de een of andere keer b.v. frs 20 af, maar stuur me zulk soort van dingen, als ze in de illustraties voorkomen. Wat nu betreft dat ge schrijft, dat als ik iets klaar had dat ik dacht goed was, gij wildet probeeren 't in te zenden voor den Salon, ik apprecieer ge dit doen wilt. Dit op den voorgrond, en er bij verder, dat als ik 't 6 weken eer geweten had, ik getracht zou hebben U voor dit doeleinde iets te zenden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu heb ik echter niets dat ikzelf lust zou hebben in te zenden, ik heb zooals ge weet den laatsten tijd bijna uitsluitend koppen geschilderd. En dat zijn studies in den eigenlijken zin van 't woord, n.l. ze zijn voor 't atelier bestemd. Toch ben ik dadelijk heden begonnen om er eenige te maken, die ik U sturen zal. Omdat ik het mogelijk acht het zijn nut kan hebben, gij als ge bij gelegenheid van den Salon licht nog al lui ontmoet, iets - zij het slechts studies, kunt laten kijken. Ge zult zoodoende ontvangen een oude en een jonge vrouwekop, en waarschijnlijk meer dan een van die twee modellen. Gegeven wat ge me schrijft over Uw gevoelens betreffende diverse opvatting van koppen, geloof ik dat deze die regelrecht uit een hut met bemost stroodak komen, al zijn 't studies en niets anders, U niet absoluut ontoepasselijk zullen voorkomen. Als ik 't 6 weken eer geweten had, zou ik een spinster of spoelster - geheel figuur ervan hebben gemaakt. Om even terug te komen op die kwestie van de vrouwekoppen genre Jacquet, niet van vroeger doch van tegenwoordig. De reactie daar tegen, zeker gemotiveerd, van lui die koppen schilderen van meisjes zooals b.v. onze zusters, ik kan me best begrijpen dat er schilders zijn die zulks doen. Whistler deed het verscheidene keeren goed; Millais, Boughton - om slechts te spreken van lui van wie ik indertijd zooiets zag; Fantin Latour ken ik weinig, maar wat ik zag vond ik erg best, Chardin-achtig. En dat's veel. Ik voor mij echter ben geen persoonlijkheid, die veel kans heeft om met dat soort meisjes op genoegzaam intiemen voet te komen, dat ze poseeren willen. Speciaal met mijn eigen zusters niet. En ben wellicht ook vooringenomen tegen vrouwen, die japonnen dragen. En is mijn territoor meer, die jakken en rokken dragen. Doch wat ge er van zegt vind ik waar - namelijk dat het heel goed kan, ze te schilderen, en 't als reactie tegen de Jaquets van nu en v. Beers etc. raison d'être heeft. Alleen dit toch - Chardin (laat ons in zijn naam samenvatten het streven dier reactie, dat zou althans Fantin Latour goedvinden) Chardin was Franschman en schilderde Françaises. En deHollandsche, fatsoenlijke vrouwen missen m.i. al heel erg bijzonder dikwijls het charme dat de Fransche meermalen hebben. Gevolgelijk, zoogenaamd 't fatsoenlijk deel van de Hollandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouwen is niet zoo heel erg aantrekkelijk om te schilderen of over te denken. Maar zekere gewone dienstmeiden daarentegen zijn weer erg Chardin-achtig. Ik schilder tegenwoordig niet alleen zoolang 't licht is, doch zelfs 's avonds bij de lamp, in de hutten, als ik ternauwernood iets op mijn palet kan onderscheiden, om zoo mogelijk iets te vatten van de eigenaardige effecten van verlichting 's avonds, met b.v. een groote slagschaduw op den muur. Zeker heb ik in een paar jaar tijds niets zoo moois gezien, als die houtzagerij van Lhermitte. Wat zijn zijn figuurtjes in die compositie gevoeld en gewild. Nogmaals dank ervoor, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
396Waarde Theo, De koppen die ik U beloofde, heb ik eenige van klaar, doch nog niet geheel droog, doch zooals ik reeds schreef, ze zijn in een donkere hut geschilderd, en 't zijn studies in den regelrechten zin van 't woord. In vroeger dagen reeds had ik een begin gemaakt met U geteekende studies te sturen. Dat zulks toen niet is doorgegaan, is tegen mijn intentie geweest. Ik werk hard, en stel dat slechts 1 van de 10 of 20 studies, die ik maak, iets hebben dat ze de moeite waard doe zijn om te zien, die enkele, 't zij meer 't zij minder in getal, al zijn ze nu niets waard, zijn 't later wellicht wel. Niet op zichzelf zoozeer, als in verband met andere studies. Wat hier ook van zij - ik wil 't opnieuw eens probeeren, en zoodra ze dus geheel droog zijn en ik ze uithalen kan, stuur ik U een paar koppen en ook een schetsje van een garenwindster. En daar hoeft het bepaald niet bij te blijven - want daar meer dan een vol jaar ik haast uitsluitend me heb ingespannen op 't schilderen, durf ik wel te beweren, deze iets anders hebben dan de eerste geschilderde studies, die ik zond. Als ik b.v. laatst die prachtige houthakkers van Lhermitte zag, dan weet ik zeer wel dat een groote afstand me nog scheidt van zoo iets zelf te maken. Doch wat betreft mijn opvatting en manier van zoeken, n.l. steeds direct buiten of in de berookte, arme hut, encourageert mij 't zien van zijn werk. Want ik zie (b.v. aan details in koppen, in handen) hoe artisten als Lhermitte, 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boerenfiguur niet alleen van op een vrij grooten afstand, maar van heel dichtbij bestudeerd moeten hebben, niet nu, terwijl ze met gemak en zekerheid scheppen en composeeren, doch vóór ze zulks deden. ‘On croit que j'imagine - ce n'est pas vrai - je me souviens’ zei een die meesterlijk composeeren kon. Wat mij nu betreft, ik kan nog geen enkel schilderij laten zien, desnoods nog geen enkele teekening. Maar studies maak ik wel, en juist daarom kan ik me heel best voorstellen de mogelijkheid er een tijd kome, dat ik ook grif weg composeeren zal kunnen. En trouwens 't is moeilijk te zeggen waar studie ophoudt en schilderij begint. Ik denk over een paar grootere doorwerkte dingen, en als het eens was dat ik helderheid kreeg om de effecten, die ik op 't oog heb, weer te geven, in dat geval zou ik de studies in kwestie nog hier houden, want dan zou ik er zeker voor noodig hebben - het is b.v. zoo iets:Namelijk figuren tegen 't licht van een raam in. Ik heb er studies van koppen voor, zoowel tegen 't licht in als met 't licht mede, en 't heele figuur heb ik al verscheiden keer onder handen gehad; garen windende, naaister, of aardappels schillen. En face en en profil, het is een moeilijk effect. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch 'k geloof wel er een paar dingen mee geleerd te hebben. Gegroet, ik wilde niet langer wachten weer eens te schrijven. t.à.t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
397Ga naar voetnoot*)Waarde Theo, (April '85.) Het is mij gegaan, als U, in zoover dat als ge schrijft de allereerste dagen het werken nog niet als gewoonlijk ging, ik dezelfde ondervinding had. Het zijn dan ook dagen geweest, die ons allen heugen zullen, en toch is de totaalindruk niet verschrikkelijk maar alleen ernstig. Het leven is voor niemand lang en de kwestie is maar, iets er mee te doen. Vandaag ging 't schilderen weer beter, de eerste twee koppen mislukten mij, die van heden is een kop van een jong meisje, bijna een kinderkop. Wat kleur betreft is het een tegenstelling van schel rood met flets groen tegen de kleur van het gezichtje, zooals er reeds een kop is bij die ge mede naamt. Ik wil wel eens vernemen of die opgerolde goed zijn overgekomen. Als ik dacht dat C.M. het meende, dat hij vroeg naar kinderkoppen, zou ik hem deze wel kunnen sturen van vandaag, maar...ik kan niet zeggen ik animo gevoel, tenzij hij meer bepaald iets vrage, in correspondentie te treden. Het kan evenwel geen kwaad, hij eens op 't atelier was. Ik wil ook wel eens een nieuw stilleven beginnen van die judaspen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ningen en dorre blaren tegen blauw, omdat hij daar ook iets van zeide. Ik ben natuurlijk van plan hard door te zetten, maar het is erg noodig ik mijn verfrekening in 't gelijk breng zoodra mogelijk. Het is alle andere jaren geweest, dat ik omstreeks dezen tijd heb kunnen gelijk maken en mij wat nieuw gereedschap aanschaffen. En dit jaar heb ik de laatste maanden zooveel geschilderd, dat ik er eigenlijk nog meer behoefte aan heb dan anders. Ik wou er toen ge hier waart niet over doorpraten, of U veel tegenspreken, maar als ge zeidet dat ik nog wel eens veranderen zou en evenmin als Mauve altijd in Bloemendaal gebleven was, ik ook niet altijd hier zou blijven, kan wezen, maar ik zie anders voor mezelf geen heil in van woonplaats veranderen, omdat ik hier een goed atelier heb en de natuur hier zeer mooi is. Vergeet niet dat ik bepaald overtuigd ben een boerenschilder niet beter kan doen dan een voorbeeld nemen aan Barbizon. Wonen en leven goed midden in 't geen men schildert, want het is buiten iederen dag nieuw en anders. Kortom de twee redenen vóór het buitenwonen zijn, dat men er meer werken kan en minder onkosten heeft. Tusschen nu en den tijd dat ge van den zomer weer hier komt liggen, laat ons zeggen een maand of drie. Als ik dag aan dag hard werk kan ik tegen dien tijd weer een 20 tal studies voor U hebben, en bovendien een twintigtal andere, om als gij wilt eens mee naar Antwerpen te gaan. Doch het is hoog noodig ik zoodra mogelijk mijn verfrekening eens af doe. Ge weet, ik heb noch in Februari, noch in Maart er U een woord meer over gesproken. Maar ik heb 't niet gemakkelijk gehad die maanden, dat kan ik U wel zeggen. Het is hier weer guurder geworden.Zoodra we een paar mooie dagen hebben, zal ik iets van het kerkhof maken. Het kopje dat ik vandaag maakte, is dunkt me zeker zoo goed als die gij hebt, met een groote witte muts, die zoowat is als dit. En zou er als pendant voor kunnen dienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als ge die twee op verguld bristol zet, zouden ze misschien goed in het goud staan, beter doen dan op zichzelf. Gegroet, met een handdruk en nog dikwijls denkend aan uw bezoek, t.à.t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
398Waarde Theo, Nog steeds ben ik zeer onder den indruk van het pas gebeurde - ik heb deze twee Zondagen ook maar doorgeschilderd. Hierbij nog een krabbel van een manskop, en een van een stilleven met judaspenningen in denzelfden trant als dat wat ge meenaamt, op den voorgrond zijn een tabakszakje en een pijp van Pa. Als ge 't soms hebben wilt, kunt ge 't natuurlijk recht graag krijgen. Moe ziet er goed uit, en het veel brieven schrijven geeft voorloopig nogal afleiding. Maar natuurlijk nog erg bedroefd. Ik weet niet of ge U nog herinnert, dat ik in Januari, toen de sneeuw op de akkers lag en de zon rood opkwam in den nevel, U schreef dat ik haast nooit een jaar in somberder stemming had aangevat. Zeker is het, dat er nog heel wat zal komen kijken voor ons allen. Natuurlijk zult ge wel begrijpen het niet voor mijn gemak is, dat ik in 't atelier zal gaan wonen. Voor mij worden zoodoende de dingen al weer nog moeielijker, doch ik ben overtuigd het in hun voordeel is dat ik wegga. Ik ben dan ook geheel besloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is wel te voorzien dat Moe 't volgende jaar naar Leiden zal gaan. Dan zal ik de eenige zijn, die nog van thuis in Brabant blijft. En mij is 't gansch niet onwaarschijnlijk, ik er de rest van mijn leven blijven zal ook. Trouwens ik begeer niets anders dan goed diep in 't boerenland te zitten en 't boerenleven te schilderen. Ik voel dat ik er me een werkkring kan scheppen, en dus ik zal bedaard mijn hand aan mijn ploeg houden en mijn voor doortrekken. Ik geloof dat gij anders er over dacht, en dat wellicht gij mij liever een anderen weg zoudt zien gaan, wat woonplaats betreft. Maar ik denk wel eens, dat gij meer oog hebt voor wat men in stad kan doen, doch van den anderen kant ik buiten meer me thuis gevoel. Doch het zal mij nog heel wat moeite kosten, voor ik mijn schilderijen in 't hoofd van de lui zal inprenten. Intusschen, ik ben geenszins van plan me te laten decourageeren. Ik dacht nog aan wat ik las van Delacroix, 17 schilderijen van hem werden geweigerd ‘dix-sept de refusés’ vertelde hijzelf vierkantweg aan zijn vrienden. Ik dacht vandaag dat het toch almachtig dappere kerels waren die baanbrekers. Maar ook nu moet de strijd worden voortgezet, en met zooveel en zoo weinig als ik waard ben, wil ik voor mij ook vechten. En dus Theo wat we nu weer begonnen zijn, ik hoop dat van weerskanten we er mee door gaan; in afwachting van of liever terwijl ik tob op meer importante composities, stuur ik U de studies, zooals ze regelrecht uit de hutten komen. De lui zullen natuurlijk spreken van niet af, of van leelijk, etc. etc., maar - mijns inziens toch laten kijken. Ik voor mij heb een vast geloof dat er enkele lui zijn, die in 't stadsleven verzeild en gebonden, onuitwischbare indrukken houden van buiten, en die hun leven lang een heimwee blijven voelen naar het veld en de boeren. Zulke liefhebbers worden wel eens getroffen door sinceriteit, en hun hindert niet wat anderen afstuit. Ikzelf weet hoe ik vroeger in stad uren rondliep langs de vitrines, om ergens een of ander kijkje op n'importe quoi van buiten te zien. Wij zijn nu in 't begin van het laten kijken; dat gaandeweg wij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er enkele lui voor zullen vinden, ik geloof het vast en zeker. De omstandigheden dringen ons, en langzamerhand zullen we ook nog wel beter dingen kunnen wijzen. Nu op 't oogenblik preoccupeert mij sterk het afdoen van mijn verfrekening, en bovendien heb ik doek, verf, penseelen noodig. Daar gij door 't overlijden van Pa voor thuis buitengewone dingen hebt moeten doen, heb ik 't volgende gedacht: Gesteld dat gij U niet bij machte gevoelt, mij te geven wat andere jaren in 't voorjaar en zomer ik extra ontving, en wat trouwens ik niet missen kan. Zoudt ge in dat geval 't niet billijk vinden, ik bij de regeling van de zaken mij eene som van b.v. f 200 voorbehoud van mijn aandeel, dat ik overigens recht graag aan de jongeren laat. En ook in zijn geheel zal kunnen overlaten, indien gij mij helpen kunt. Ik beschouw het trouwens niet dat ik mijn aandeel aan hun laat, doch dat het door U. is, dat zij het mijne houden kunnen. Als ik in 't atelier ga wonen, is het onvermijdelijk ik er b.v. een kast laat timmeren, want ik heb nu geen bergplaats hoegenaamd, en ik zal ook het licht nog verbeteren. Verhuizen zou voor mij even erg zijn als brand, en ik geloof trouwens, dat we er wel boven op blijven zullen met volharding en inspanning. Ik zal denk ik 's avonds, zoodra ik in 't atelier woon, geregeld gaan aquarelleeren, hier thuis in de kamer kan dat niet goed. Tot zoolang blijf ik ook 's avonds naar 't model werken. Ik heb plan deze week te beginnen aan dat geval van die boeren rond een schotel aardappels 's avonds of - misschien zal ik er daglicht van maken, of beide, of ‘geen van beide’, zult ge zeggen. Maar 't zij 't gelukke, 't zij 't mislukke, ik ga aan de studies voor de verschillende figuren beginnen. Gegroet, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Waarde Theo Het heeft mij eenigszins verwonderd nog niet eens een woordje van U ontvangen te hebben. Ge zult zeggen ge hadt het nu te druk daaraan te denken, en dat kan ik dan ook wel begrijpen. Het is reeds laat, maar ik wilde U nog eens zeggen dat ik recht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hartelijk hoop dat voortaan de correspondentie weer wat levendiger zal worden dan ze den laatsten tijd wel was. Hierbij gaan twee krabbels naar een paar studies, die ik maakte, terwijl ik tevens bezig ben opnieuw aan die boeren om een schotel aardappels. Ik kom daar net van thuis, en heb bij het lamplicht nog gewerkt er aan, ofschoon ik het bij dag ditmaal heb aangezet. Ziehier hoe de compositie nu geworden is. (Zie pag. 474). Ik heb het op een vrij groot doek geschilderd, en zooals de schets nu is, zit geloof ik er wel leven in. Maar ik weet toch zeker, dat b.v.C.M. spreken zou van misteekend, etc. Weet ge wat daartegen bepaald gezegd kan worden? dat de mooie lichteffecten in de natuur eischen men zeer snel werke. Nu weet ik wel dat de groote meesters, vooral in de periode van hun rijpe ervaring, èn wisten af te maken èn het leven wisten te behouden. Maar dat is iets wat ik vooreerst zeker niet zoo zal kunnen. Op het punt waar ik nu sta echter, zie ik kans om een gevoelde impressie te geven van wat ik zie. Niet altijd letterlijk precies, veeleer nooit precies, want men ziet de natuur door zijn eigen temperament. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat ik U nu zou willen aanraden is 't volgende: laat de tijd niet voorbij gaan, laat mij zooveel werken als maar eenigszins mogelijk is, en bewaar de studies van nu af aan allen bij U. Ik wil er echter liever nog geen een van teekenen, want ik zou ze niet graag als schilderijen in de wandeling hebben, die men later als men wat naam mocht maken, terug dient te koopen. Maar het is goed dat gij ze laat kijken, want ge zult zien dat we den een of den anderen dag iemand vinden, die hetzelfde wil doen, wat ik U voorstel, n.l. een verzameling studies maken. Ik ben voornemens om geregeld 's morgens uit te gaan, en 't eerste 't beste, dat ik de lui op 't veld of in huis zie doen, maar aan te pakken. Zooals ik trouwens nu ook doe. Gij zoekt nieuwe idees voor den kunsthandel, het idee goed te zijn voor de liefhebbers is niet nieuw, doch het is er een dat nooit oud wordt. Zoo ook securiteit geven bij een koop. En ik vraag U, is een liefhebber er niet beter aan toe, wanneer hij van een schilder b.v. 20 zeer uiteenloopende schetsen heeft voor denzelfden prijs dien hij billijkerwijs zou moeten betalen voor één schilderij dat af was, zoodat het als handelsartikel in de wandeling kon komen. Als ik in uw positie was, ik zou wegens gij toch veel jonge schilders die nog geen naam hebben, kent, ook eens beproeven geschilderde studies in den eigenlijken handel te brengen, niet als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schilderijen, doch opgezet op de een of andere manier op verguld Bristol b.v., of zwart, of donkerrood. Maar ik sprak daar van securiteit geven. Niet alle schilders maken veel studies - maar velen toch, en vooral de jongeren moeten het zooveel mogelijk doen nietwaar? Wie de studies van een schilder heeft, kan wel zoo goed als zeker zijn, (dat komt mij althans zoo voor) dat er een band is tusschen den schilder en hem, die niet makkelijk zoo maar uit een gril kan worden gebroken. Er zijn menschen nietwaar, die schilders in den tijd, dat zij nog niet verdienen, protegeeren - goed. Maar hoe dikwijls gebeurt het niet, dat zulks beroerd eindigt, voor beide partijen onaangenaam. Eenerzijds omdat de protecteur onvoldaan is over geld, dat gansch in 't water is of althans schijnt. Anderzijds omdat de schilder meer vertrouwen, meer geduld en belangstelling meent te mogen vergen, dan men geven wil. Maar in de meeste gevallen is het door nonchalance van beide zijden, dat de misverstanden ontstaan. Ik hoop, dat dit tusschen ons niet het geval zal wezen. En ik hoop dat langzamerhand mijn studies U wat nieuwen moed zullen geven. Noch gij noch ik zijn tijdgenooten van dat geslacht, dat Gigoux in dat boek dat ik van U las, terecht ‘les vaillants’ noemt. Maar in dezen tijd het enthousiasme van toen te houden, is niet te min geraden naar 't mij voorkomt, want dat het geluk de dapperen begunstigt is toch wel dikwijls waar, en wat daar ook van zij, van het geluk of ‘la joie? de vivre’ namelijk, men moet werken en durven, wil men wezenlijk leven. En ik zeg laat ons veel schilderen en productief zijn, en ons zelf zijn met gebreken en kwaliteiten; ik zeg ons, omdat het geld van U, dat ik weet U moeite genoeg kost me te verschaffen, U recht geeft om als er iets goeds in mijn werk komt, het voor de helft als uw eigen creatie te beschouwen. Tracht eens iemand van Le Chat Noir te spreken, en te vragen of zij een krabbel van die aardappeleters willen, indien ja en op welke grootte, want dat is me onverschillig. Gegroet, met een handdruk t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
400Waarde Theo, Hartelijk dank voor Uw aangeteekenden brief van gisteren en het ingeslotene. In gevolge er van schrijf ik weer dadelijk eens en sluit hierbij in een krabbel, meer precies dan de vorige naar mijn laatste studie. Ik heb haar niet zóó ver kunnen doorwerken als mijn voornemen was geweest, ik schilderde er 3 dagen aanhoudend van vroeg tot laat aan door, en Zaterdagavond begon de verf reeds in een toestand te raken, die het verder werken niet toeliet tenzij ze eerst geheel gedroogd zij. Ik ben heden naar Eindhoven geweest om een klein steentje te bestellen; daar dit de eerste moet worden van een serie lithographies die ik voornemens ben weer te beginnen. Toen ge hier waart, vroeg ik U naar de kosten van reproductie met 't procédé G. & Co. Ge zeidet toen, meen ik, frs 100. Welnu, het oude, nu zoo weinig in tel zijnde, gewone lithografisch procédé is toch, vooral te Eindhoven misschien, heel wat goedkooper. Ik krijg nu gebruik van den steen, greinen, papier en drukloon voor 50 ex. voor f 3. Ik denk te maken een serie motieven uit het boerenleven, enfin - les paysans chez eux. Heden deed ik een prachtige wandeling van uren ver met een kennis van me, van wien ik U de eerste aquarel van een figuurtje liet zien. Ik zeg niet dat er b.v. in Bretagne, b.v. te Katwijk, b.v. in de Borinage niet nog aangrijpender natuur is en meer dramatisch, ja, maar niettemin, de heide en de dorpen hier zijn toch ook zeer mooi, en er eenmaal zijnde zie ik er een onuitputtelijke ressource voor motieven uit het boerenleven in, en de kwestie is maar - aangrijpen, werken. Ik heb groote lust weer aquarellen en teekeningen te gaan maken ook, en als ik in mijn atelier woon zal ik 's avonds daarvoor wel tijd maken. Het deed mij enorm veel genoegen, dat gij die frs 100 zond. Zooals ik zeide, het was absoluut noodzakelijk ik eenige dingen betaalde, en dat preoccupeerde mij. Het is echter niet dat de lui mij lastig vielen, doch omdat ik wist dat zij er om verlegen waren. En daarom schreef ik dat ik misschien in de noodzakelijkheid zou wezen bij de regeling der zaken iets af te houden. Maar dat vervalt nu, ofschoon ik U wel zeggen kan ik zeker weet, het jaar heel bar zal zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ik denk maar aan wat Millet zeide: ‘je ne veux point supprimer la souffrance, car souvent c'est elle, qui fait s'exprimer le plus énergiquement les artistes.’ Ik denk te verhuizen tegen 1 Mei; ofschoon natuurlijk het wel is met Moe en de zusters - toch zie en voel ik het zóó pour le mieux is, want op den duur zou het samenleven bezwaarlijk houdbaar zijn. Wat ik niet aan hun persoonlijk, noch ook aan mij persoonlijk zoozeer toeschrijf, dan wel veeleer aan het onvereenigbare van de idees van menschen, die een stand ophouden en een boerenschilder, die daar niet aan denkt. Als ik zeg dat ik een boerenschilder ben, dat is werkelijk zoo, en zal U wel meer blijken in 't vervolg, ik voel mij thuis daar. En 't is niet voor niets, dat ik bij de mijnwerkers en de turfboertjes en de wevers en boeren hier zooveel avonden bij 't vuur heb zitten peinzen, tenzij ik geen tijd had om te denken door het werken. Door op alle uren van den dag voortdurend het boerenleven te zien, ben ik er zoo ingeraakt dat werkelijk ik aan niets anders haast ooit denk. Ge schrijft dat de stemming van 't publiek, n.l. onverschilligheid, tegenover 't werk van Millet, zooals ge in de gelegenheid waart pas op die expositie te zien, niet bemoedigend is, noch voor de artisten, noch voor hen, die schilderijen moeten verkoopen. Dat ben ik eens, doch Millet zelf heeft dat gevoeld en geweten, en mij trof zoo bij 't lezen van Sensier, zijn gezegde aan 't begin van zijn carrière, dat ik me niet woordelijk herinner, doch wel de beteekenis ervan, n.l.: dat (n.l. die onverschilligheid) zou erg genoeg voor me zijn als ik behoefte aan mooie schoenen en een heerenleven had, doch - puisque j'y vais en sabots, je m'en tirerai. En dat is ook uitgekomen. Wat ik dus niet hoop te vergeten, is, dat ‘il s'agit d'y aller en sabots’, n.l. tevreden te zijn in zake eten, drinken, kleeding, slapen, met waar de boeren tevreden mee zijn. Dat deed Millet, en, trouwens begeerde niet anders, en dat maakt dat in mijn oog als mensch hij aan de schilders een weg heeft gewezen, die b.v. Israëls en Mauve, die nog al weelderig leven, niet wijzen, en alweer zeg ik: Millet is vader Millet, n.l. raadsen leidsman in alles voor de jongere schilders. De meesten die ik ken, maar ik ken er niet veel echter van hen, zouden daar voor bedanken; wat mij betreft, ik denk er zoo over en geloof | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten eenemale wat hij zegt. Ik spreek wat uitvoerig over dat woord van Millet, juist omdat gij schrijft over de kwestie, dat als stadbewoners boeren schilderen, hun figuren al zijn ze prachtig geschilderd onwillekeurig toch aan de faubourgs van Parijs doen denken. Ik heb die impressie ook wel eens gehad, (ofschoon de vrouw, die aardappels rooit, van B. Lepage, beslist een uitzondering maakt m.i.) maar zit hem dat niet juist daarin, dat de schilders zoo dikwijls niet diep genoeg in 't boerenleven in zitten persoonlijk. Millet zegt op een anderen keer: dans l'art il faut y mettre sa peau. De Groux - dit is een van zijn kwaliteiten, schilderde terdeeg boeren. (En het rijk vroeg van hem historiestukken! die hij ook goed maakte, maar hoeveel beter was hij als hij zichzelf kon wezen.) Het blijft altijd een schande en een schade voor de Belgen, dat de Groux nog niet ten volle geapprecieerd is als hij verdient. De Groux is een van de goede Milletachtige meesters. Maar al erkende noch erkent 't groote publiek hem, en al blijft hij als Daumier, als Tassaert in 't duister, er zijn toch lui, om alleen maar b.v. te noemen Mellery, die tegenwoordig weer werk maken in zijn sentiment. Van Mellery zag ik onlangs in een illustratie een familie schippers in 't roefje van hun schuit - man, vrouw, kinderen om een tafel. Wat de algemeene sympathie aangaat, ik heb jaren geleden in Renan daarover gelezen iets, dat mij altijd is bij gebleven en wat ik altijd zal blijven gelooven, dat wie werkelijk iets goeds of nuttigs wil tot stand brengen, op de goedkeuring of appreciatie van 't algemeen niet moet rekenen noch die begeeren, maar integendeel niet anders verwachten, dan dat slechts zeer enkele harten, en dat nog misschien, zullen medegevoelen en mede doen. Als ge Chat noir tegenkomt, kunt ge voorloopig dit krabbeltje hun laten kijken, maar ik kan als zij 't willen een beter maken, want dit is nog zeer in haast, en dient slechts om van effect en compositie U een idee te geven klaarder dan 't eerste. Gegroet en bedankt, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Dat ik voornemens ben zelf ook een litho te maken van dit geval, hoeft ge Chat noir niet te zeggen. Die litho wordt trouwens niet uitgegeven, doch is geheel privé; overigens als zij het niet willen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, geef ik er niet veel om, want ik zal zelf wel lithografeeren wat ik lithografeeren wil. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
401Waarde Theo, Inliggend een paar interessante bladzijden over kleur, namelijk de groote waarheden waarin Delacroix geloofde. Voeg daarbij ‘les anciens ne prenaient pas par la ligne mais par les milieux’, dat is met de cirkel of ellipsvormige basissen der massas beginnen in plaats van den contour. Voor dat laatste vond ik de juiste woorden in het boek van Gigoux, doch de daadzaak zelf hield me al lang bezig. Mij dunkt naarmate 't geen men doet, gevoeld is en leven heeft, wordt het gecritiseerd, en wekt ergernis op, doch tevens overwint het op den duur de critiek. 't Geen gij me schrijft over M. Portier deed mij zeker veel genoegen, doch het zal de vraag wezen of hij volhoudt. Alleen ik weet dat ze bestaan, zekere nog al zeldzame lui, die ‘foi de charbonnier’ hebben en door de publieke opinie niet heen en weer bewogen worden. Dat hij er ‘personnalité’ in bespeurde, doet me recht veel genoegen en trouwens meer en meer zoek ik ook mezelf te zijn, 't me onverschillig latende betrekkelijk of men het heel leelijk of beter vinde. Dat wil niet zeggen 't me onverschillig zou wezen of M. Portier blijve bij de opinie die hij heeft opgevat, integendeel ik zal trachten dingen te maken, die hem er in versterken. Ge ontvangt met deze post een paar afdrukken van een lithographie. De schets die ik in de hut schilderde, zou ik met eenige wijzigingen wel in een definitieven vorm van schilderij willen overwerken. En zou er wellicht een zijn dat Portier exposeeren kon of dat we naar een tentoonstelling konden zenden. Tenminste 't is een geval dat ik gevoeld heb, en een zoodanig, waar ikzelf net zoo goed als andere critici gebreken en bepaalde fouten in zou weten aan te wijzen. Doch er zit een zeker leven in, en misschien meer dan in zekere schilderijen waar gansch geen fouten in zijn. Ik geloof ook dat als Henri Pille er zeggen over had, de Chat noir 't misschien niet zou hebben geweigerd. Dit kon me nu overigens niet veel schelen, want om onafhankelijk te zijn wil ikzelf lithografeeren leeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als ik de schets omwerk tot schilderij, dan maak ik er tevens een nieuwe litho van, en wel zoo dat de figuren, die nu tot mijn spijt omgedraaid zijn, weer recht komen. Opdat de brief niet te dik worde, daar Moe ook nog schrijft, eindig ik; later meer en dank voor uw schrijven. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Les anciens n'ont admis que trois couleurs primaires, le jaune, le rouge et le bleu, et les peintres modernes n'en admettent pas d'autres. Ces trois couleurs en effet sont les seules indécomposables et irréductibles. Tout le monde sait que le rayon solaire se décompose en une suite de sept couleurs, que Newton a appelées primitives: le violet, l'indigo, le bleu, le vert, le jaune, l'orangé et le rouge; mais il est clair que le nom de primitives ne saurait convenir à trois de ces couleurs, qui sont composites, puisque l'orangé se fait avec du rouge et du jaune, le vert avec du jaune et du bleu, le violet avec du bleu et du rouge. Quant à l'indigo, il ne saurait compter non plus parmi les couleurs primitives puis qu'il n'est qu'une variété du bleu. Il faut donc reconnaitre avec l'antiquité, qu'il y a dans la nature que trois couleurs véritablement élémentaires, lesquelles en se mélangeant deux à deux, engendrent trois autres couleurs composées dites binaires: l'orangé, le vert et le violet. Ces rudiments développés par des savants modernes ont conduit à la notion de certaines lois, qui forment une lumineuse théorie des couleurs, théorie qu'Eugène Delacroix possédait scientifiquement et à fond, après l'avoir connue par instinct. (Voir Grammaire des arts du dessin 3me ed. Renouard). Si l'on combine deux des couleurs primaires, le jaune et le rouge par exemple, pour en composer une couleur binaire - l'orangé, cette couleur binaire attiendra son maximum d'éclat dès qu'on la rapprochera de la troisième couleur primaire non employée dans le mélange. De même, si l'on combine le rouge et le bleu pour en produire le violet, cette couleur binaire le violet sera exalté par le voisinage immédiat du rouge. On appelle avec raison complémentaires, chacune des trois couleurs primitives, par rapport à la couleur binaire qui lui correspond. Ainsi le bleu est complémentaire de l'orangé, le jaune est complémentaire du violet, et le rouge complémentaire du vert. Réciproquement chacune des couleurs composées est complémentaire de la couleur primitive non em- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ployée dans le mélange. Cette exaltation réciproque est ce qu'on nomme la loi du contraste simultané. Si les couleurs complémentaires sont prises à égalité de valeur, c'est à dire au même degré de vivacité et de lumière, leur juxtaposition les élèvera l'une et l'autre à une intensité si violente, que les yeux humaines pourrait à peine en supporter la vue. Et par un phénomène singulier, ces mêmes couleurs, qui s'exaltent par leur juxtaposition, se détruiront par leur mélange. Ainsi lorsqu'on mèle ensemble du bleu et de l'orangé à quantités égales, l'orangé n'étant pas plus orangé que le bleu n'est bleu, le mélange détruit les deux tons, et il en resulte un gris absolument incolore. Mais si l'on mèle ensemble deux complémentaires à proportions inégales, elles ne se détruiront que partiellement et on aura un ton rompu qui sera une variété du gris. Cela étant, de nouveaux contrastes pourront naître de la juxtaposition de deux complémentaires, dont l'une est pure et l'autre rompue. La lutte étant inégale, une des deux couleurs triomphe, et l'intensité de la dominante n'empêche pas l'accord des deux. Que si maintenant on rapproche les semblables à l'état pur, mais à divers dégres d'énergie, par exemple le bleu foncé et le bleu clair, on obtiendra un autre effet dans lequel il y aura contraste par la différence d'intensité, et harmonie par la similitude des couleurs. Enfin si deux semblables sont juxtaposées, l'une à l'état pur, l'autre rompue, par exemple du bleu pur avec du bleu gris, il en résultera un autre genre de contraste, qui sera tempéré par l'analogie. On voit donc qu'il existe plusieurs moyens différents entre eux, mais également infaillibles, de fortifier, de soutenir, d'atténuer ou de neutraliser l'effet d'une couleur, et cela en opérant sur ce qui l'avoisine - en touchant ce qui n'est pas elle. Pour exalter et harmoniser ses couleurs, il emploie tout ensemble le contraste des complémentaires et la concordance des analogues, en d'autres termes: la répétition d'un ton vif par le même ton rompu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
402Waarde Theo, Ge ontvangt met dezelfde post een aantal afdrukken van de lithographie. Wil er M. Portier van geven zooveel hij mocht begeeren. En ik voeg hierbij een schrijven aan hem, dat U denk ik, eenigszins lang en gevolgelijk onpraktisch zal voorkomen. Maar hiervan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dacht ik dat hetgeen te zeggen valt, niet in korter woorden kan gedrongen worden, en het er hier juist op aankomt hem voor zijn eigen instinctieve gevoelens redenen te geven. En trouwens 't zelfde wat ik schrijf aan hem, zeg ik ook tot U. Er is eene school - geloof ik - van impressionnisten. Maar ik weet daar niet veel van. Wel weet ik echter wie de oorspronkelijke en eigenlijke lui zijn, waarom - als om een as - de boeren- en landschapschilders zullen draaien. Delacroix, Millet, Corot en de rest. Dit is in mijn eigen gevoel, niet juist uitgedrukt. Ik bedoel, er zijn (veeleer dan personen) regels of principes, of grondwaarheden voor zoowel teekenen als kleur. Waar men, als men iets waarachtigs vindt, blijkt op neer te komen. Wat teekenen betreft - b.v. dat in kwestie van het kringsgewijs - n.l. zich baseerende op de ovale grondvlakken - figuurteekenen. 't Geen de oude Grieken reeds voelden, en wat tot aan 't eind der wereld toe zal blijven. Wat kleur betreft, die eeuwige kwesties, wat b.v. de eerste vraag was die Corot richtte tot Français, toen Français (die reeds naam had) vroeg aan Corot, (die nog geen naam had dan alleen een negatieven of vrij slechten) toen hij (F.) kwam bij Corot om dingen te vragen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Qu'est-ce que c'est qu'un ton rompu? Qu'est-ce que c'est qu'un ton neutre? Wat men beter op 't palet wijzen kan dan in woorden zeggen. Wat ik dus Portier verzekeren wil in dezen brief, is mijn geloof bepaald ook juist in Eugène Delacroix en die oude lui. En tevens waar b.v. 't schilderij, waar ik aan doende ben anders is dan lamplichten als Dou of v. Schendel, is 't niet overbodig wellicht er eens op te wijzen hoe een van de mooiste dingen van de schilders dezer eeuw is geweest, het schilderen van donker dat toch kleur is. Enfin, lees mijn schrijven maar eens, en ge zult zien 't niet onbegrijpelijk is, en dat het ergens over is en dat ergens een kwestie, die juist bij het schilderen in mijn gedachte kwam. Ik hoop dat het schilderij van die aardappeleters wat zal vlotten. Ben buitendien ook nog aan een rooden zonsondergang bezig. Men moet om 't boerenleven te schilderen van zoo enorm veel gegevens meester zijn. Maar van den anderen kant, ik weet niets waar men met zoo'n rust aan werkt, in den zin van gemoedsrust, ook waar in 't materiëele men veel strijd heeft. Het verhuizen geeft me dezer dagen nog al zorg, want dat valt nooit mee. Doch het zou toch eens moeten gebeuren, indien niet nu dan toch later, en op den duur is het beter in zijn eigen gedoente te zitten, dat is zeker. Om van iets anders te spreken. Wat is dat echt gezegd van de figuren van Millet: son paysan semble peint avec la terre qu'il ensemence! Wat is dat juist en waar. En hoezeer komt het er op aan, op 't palet die kleuren die men niet noemen kan en waaruit eigenlijk alles als grondslag bestaat, te weten te maken. Misschien, 'k zou durven zeggen zeker, zullen de kwesties van kleuren en bepaaldelijk gebroken en neutrale kleuren U opnieuw preoccupeeren. In den kunsthandel hoort men er m.i. zoo vaag en arbitrair over spreken. En trouwens onder de schilders zelf ook. Ik zag bij een kennis van mij verleden week een bepaald knappe, realistische studie van een oude vrouwekop, van iemand die direct of indirect leerling is van de Haagsche school. Maar zoowel in teekening als in kleur zekere aarzeling, zekere kleingeestigheid, veel meer dacht mij, dan dat men ontwaart als men een oude Blommers of Mauve of Maris ziet. En dit verschijnsel dreigt meer en meer algemeen te worden. Als men realisme op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vat in den zin van letterlijke waarheid, n.l. preciese teekening en lokale kleur. Er is nog iets anders dan dat. Nu, gegroet met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
403Waarde Theo, Wilde U nog zeggen dat ik druk werkende ben aan de aardappeleters, en van de koppen opnieuw studies geschilderd heb, de handen vooral veel veranderd. Ik doe voor alles mijn best er leven in te brengen. Zeer nieuwsgierig ben ik wat Portier ervan zeggen zal als 't klaar zal wezen. De Lhermittes zijn superbe. Ik dweep er mede. Het is gevoeld, in den zin van tegelijk bestudeerd in 't groote en in 't kleine, doch vooral tevens groot gedacht en breed opgevat. Hartelijk hoop ik, dat gij er op blijft letten als er nieuwe maanden in de serie komen. Schrijf me als ge wilt, eens op welke wijze ik, als ik een schilderij van grooter formaat heb, 't zenden moet en aan welk adres. Ik stuur de aardappeleters niet, tenzij ik zeker wete het iets is. Doch het vordert er mede, en ik denk dat er nog iets heel anders in komt, dan ge ooit van me kunt gezien hebben. Ten minste zoo duidelijk. Ik bedoel juist het leven. Dit schilder ik uit het hoofd op 't schilderij zelf. Doch ge weet zelf hoeveel keer ik de koppen geschilderd heb! En voorts loop ik telkens kijken iederen avond, om brokken over te teekenen op de plaats zelf. Maar bij 't schilderij laat ik mijn eigen hoofd in den zin van gedachte of imaginatie bij werken, wat 't geval zoozeer niet is bij studies, waar geen scheppingprocédé bij plaats mag hebben, doch waar men voedsel haalt in de werkelijkheid voor zijn verbeelding, opdat die juist worde. Maar ge weet ik aan M. Portier schreef: jusqu'à présent je n'ai fait que des études, mais les tableaux vont venir. En daar zal ik me aan houden. Ik denk dat ik binnenkort ook weer eenige studies naar de natuur zal zenden. Het is voor de tweede keer, dat ik aan een woord van Delacroix heel veel heb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste was zijn theorie der kleuren, maar ik las verder een conversatie, die hij met andere schilders had over het maken n.l. het scheppen van een schilderij. Hij beweerde dat men de beste schilderijen uit het hoofd maakte. Par coeur! zeide hij. En van dat gesprek in kwestie las ik, dat toen al die brave menschen 's avonds laat naar huis gingen, Delacroix met zijn gewone levendigheid en hartstocht midden op de boulevard hun hard achterna riep: Par coeur! par coeur! tot waarschijnlijk groote verbazing der eerzame voorbijgangers. Net als Jacque nog na middernacht, en den heelen nacht door, toen hij ergens gepraat had, herhaaldelijk met zijn jongen een boodschap aan iemand stuurde: ‘j'ai encore par la présent l'honneur de vous assurer que votre M. Ingres n'est qu'un imagier, et que Daumier le surpasse infiniment’ of zoo iets. Ik zal het niet sturen, tenzij ik nog nader van U hoore en trouwens het is nog niet eens klaar. Doch wel de moeielijkste dingen, de koppen, handen en ensemble. Misschien zult ge er nu in vinden dat waar ge een tijd geleden over schreeft, dat ofschoon personeel, het U toch herinneren zal aan andere schilders - met een zekere familiegelijkenis. Wat ge toen in de studies niet vondt, maar ik houd 't er voor dat als men mijn studies vergeleek bij andere studies, er ook gelijkenis zou wezen. Nogmaals dank voor de Lhermittes en andere illustraties, Chat noir viel mij niet mede, ofschoon de titel mooi is. Ik was blij in het No. van Vie Moderne enkele levensbijzonderheden van Jules Dupré te vinden; ik heb wel eens gedacht, dat misschien Mistigris, (le plus malin des paysagistes) die in Balzac's Comédie humaine voorkomt, Dupré in zijn jongen tijd had kunnen zijn. Maar ik weet niet wien Balzac er mee op 't oog had, en trouwens de persoon speelt geen hoofdrol in 't boek. Weet gij wie ook dikwijls met die manier van teekenen met ovalen, waar Gigoux van sprak, werkt? Henri Pille. Ne pas prendre par la ligne, mais par le milieu - is een fameuze waarheid. Meunier, Mellery en Rappard teekenen ook zoo dikwijls, en Allebé. Gegroet, met een handdruk t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
404Waarde Theo, (31 April '85.) Van harte gezondheid en sereniteit U toegewenscht op Uw verjaardag. Gaarne had ik tegen dien dag U 't schilderij van de aardappeleters gestuurd, doch ofschoon het goed vordert, het is nog niet geheel af. Ofschoon ik in betrekkelijk korten tijd het eigenlijke schilderij zal hebben geschilderd, en grootendeels uit het hoofd, zoo heeft het een heelen winter van studiekoppen en handen schilderen gekost. En wat de enkele dagen betreft waarin ik 't nu geschilderd heb, het is dan ook een geducht gevecht geweest, maar een zoodanig waar ik veel animo voor heb. Ofschoon telkens ik vreesde, dat het er niet op zou komen. Maar schilderen is ook een ‘agircréer’. Als de wevers die stoffen weven welke men, meen ik, cheviots noemt, of ook de eigenaardige Schotsche, bontgeruite weefsels, dan is het hun, zooals ge weet, te doen eigenaardige gebroken kleuren en grijzen te verkrijgen bij de cheviots, of bij het bontgeruit goed de allerfelste kleuren tegen elkander in balans te krijgen, zoodat inplaats van dat het weefsel rammele, 't effet produit van 't patroon op een afstand harmonieus zij. Een grijs, dat geweven is uit roode, blauwe, gele, vuilwitte en zwarte draden dooreen, een blauw dat gebroken is door een groenen en een oranje-rooden of gelen draad, zijn heel anders dan effen kleuren, namelijk zij wemelen meer, en heele kleuren worden er hard, heel en levenloos bij. Het is echter voor den wever of liever den ontwerper van 't patroon of de kleurencombinatie niet precies altijd makkelijk, zijn berekening van 't aantal draden en hun richting vast te stellen, evenmin is 't makkelijk penseelstreken dooreen te weven tot een harmonisch geheel. Als gij bij elkaar zaagt - de eerste geschilderde studies die ik hier te Nuenen komende maakte - en 't doek van nu, zoudt ge geloof ik inzien, dat wat kleur betreft er leven in de brouwerij gekomen is. Ik geloof dat de kwestie van de kleurbreking in 't verband van de kleuren, Uzelf nog wel eens bezig zal houden, want als kunstkenner en beoordeelaar moet men ook, dunkt me, zeker zijn van zijn zaak en zekere convicties hebben. Althans voor zijn eigen pleizier en om zich rede te kunnen geven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en tevens men moet in enkele woorden het anderen kunnen uitleggen, die soms bij iemand als gij om licht komen, als zij wenschen iets meer van kunst te weten. Nu echter heb ik met betrekking tot Portier wel iets te zeggen - natuurlijk is zijn privé opinie mij gansch niet onverschillig, en apprecieer ik ten hoogste ook dat hij zeide, dat hij niets terug nam van wat hij gezegd had. Ook hindert het mij niet, dat het bleek hij deze eerste studies niet opgehangen had. Maar als ik een schilderij stuur ook voor hem, als hij wil, gedestineerd, dan kan hij 't slechts krijgen op voorwaarde van het te exposeeren. Wat de aardappeleters betreft, het is een schilderij dat goed in 't goud doet, dat weet ik zeker. Doch 't zou evenzeer goed doen op een muur, die met een papier behangen ware, dat een diepen toon van rijp koren hadde. 't Is echter eenvoudig niet te zien zonder die afsluiting er bij. Tegen een donker fond komt het niet tot zijn recht, en vooral niet tegen een vaal fond. En dat is omdat het een kijkje is in een zeer grijs interieur. In de werkelijkheid staat het ook in een vergulde lijst als 't ware, daar meer naar den bekijker toe zich zou bevinden de vuurhaard en het schijnsel van 't vuur op de witte muren, die nu buiten 't schilderij vallen, maar in de natuur het heele geval achteruit gooien. Nog eens men moet het dus afsluiten door iets van een diepe goud- of koperkleur er om heen te plaatsen. Als ge 't zelf wilt zien zóó als 't gezien moet worden, denk daar dan s.v.p. aan. Dat in verband brengen met een goudtoon geeft tevens helderheid aan plekken, waar ge die niet zoudt veronderstellen, en neemt weg het gemarmerde aspect, dat het krijgt als men 't ongelukkigerwijs tegen een vaal of zwart fond plaatste. De schaduwen zijn geschilderd met blauw, en goudkleur werkt daarop. Ik heb het gisteren gebracht bij een kennis van me te Eindhoven, die aan 't schilderen is. Over een dag of 3 ga ik het daar uit halen met wat eiwit, en bij hem nog enkele details wat afwerken. De man die zelf zeer zijn best doet om schilderen te leeren, en zelf ook zoekt een goed koloriet te krijgen, was er bijzonder mede ingenomen. Hij had reeds de studie gezien, waarnaar ik de litho- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graphie maakte, en zeide dat hij niet gedacht had dat ik de kleur en de teekening tegelijk nog zooveel hooger zou hebben opgevoerd. Daar hij ook naar modellen schildert weet hij ook wel wat in een boerenkop of knuist zit, en van de handen zeide hij, dat hij nu voor zichzelf een heel ander begrip kreeg om ze te maken. Ik heb n.l. wel terdeeg er op willen werken, men de gedachte krijge dat die luidjes, die bij hun lampje hun aardappels eten met die handen, die zij in den schotel steken, zelf de aarde hebben omgespit en het spreekt dus van handenarbeid, en van dat zij hun eten zoo eerlijk verdiend hebben. Ik heb gewild dat het doet denken aan een gansch ander manier van leven dan die van ons, beschaafde menschen. Ik zou dan ook volstrekt niet begeeren, iedereen 't zoo maar mooi of goed vond. Ik heb den heelen winter lang de draden van dit weefsel in handen gehad, en het definitieve patroon gezocht, en indien nu het een weefsel zij dat een ruw en grof aspect heeft, zoo zijn niet te min de draden met zorg en volgens zekere regels gekozen. En het zou wel kunnen blijken, dat het een echt boerenschilderij is. Ik weet dat het dit is. Maar wie liever de boeren zoetsappig ziet, ga zijn gang. Ik voor mij ben er van doordrongen dat het op den duur beter resultaten geeft ze in hun ruwheid te schilderen, dan conventioneele liefheid er in te brengen. Een boerenmeisje is mooier dan een dame m.i., in haar bestoven en gelapten blauwen rok en jak, die door weer, wind en zon de fijnste nuances krijgt. Maar trekt ze een damespak aan, dan is het echte er af. Een boer in zijn bombazijnen pak op 't veld is mooier dan als hij Zondags naar de kerk gaat in een soort van heerenjas. En eveneens, men zou ongelijk hebben aan een boerenschilderij een zekere conventioneele gladheid te geven m.i. Als een boerenschilderij ruikt naar spek, rook, aardappelwasem, best, dat's niet ongezond; als een stal ruikt naar mest, goed, daar is 't een stal voor; als 't veld een geur van rijp koren of aardappels of van guano en mest hebbe, dat is juist gezond, vooral voor stadsmenschen. Aan zulke schilderijen hebben ze iets nuttigs. Maar geparfumeerd moet een boerenschilderij niet worden. Ik ben nieuwsgierig of gij er iets in vinden zult dat U bevalt, ik hoop het. Ik ben blij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat juist nu M. Portier gezegd heeft hij zich met mijn werk wil bemoeien, ik van mijn kant iets importanters heb dan de studies alleen. Wat Durand Ruel betreft, al heeft hij de teekeningen niet de moeite waard geacht, laat hem dit schilderij zien. Laat het hem leelijk vinden, best, maar laat het hem toch kijken, op dat ze zien mogen dat we energie in ons streven hebben. Ge zult echter hooren: ‘quelle croûte’, wees daarop geprepareerd zooals ikzelf geprepareerd ben. Doch doorgaan toch met te geven iets echts en eerlijks. Het schilderen van het boerenleven is iets ernstigs, en ik voor mij zoude zelfverwijt hebben als ik niet trachtte schilderijen te maken zóó, dat zij serieuse dingen te denken geven kunnen aan wie serieus over kunst en over leven denkt. Millet, de Groux, zooveel anderen hebben voorbeelden gegeven van karakter en van zich niet storen aan de verwijten van: sale, grossier, boueux, puant, etc., etc., dat 't schande zou wezen als men ook maar twijfelde. Neen, men moet de boeren schilderen als zijnde zelf een hunner, als voelende, denkende zooals zijzelven. Als niet anders kunnende zijn dan men is. Ik denk er zoo dikwijls aan, dat de boeren een wereld op zichzelf zijn, in veel opzichten zooveel beter dan de beschaafde wereld. Niet in alle opzichten, want wat weten ze van kunst en meer andere dingen? Ik heb nog wel eenige kleinere studies, echter kunt ge denken, ik door het grootere zoo bezig gehouden ben dat ik weinig anders heb kunnen doen nog bovendien. Ik zal zoodra 't geheel af is en droog, het doek in een kistje U maar zenden en er dan nog wel eenige kleinere bijvoegen. Ik denk dat het goed is niet lang te wachten met de zending, daarom zal ik 't sturen, waarschijnlijk blijft dan de tweede lithografie ervan in den steek, maar enfin ik begrijp dat b.v.M. Portier nog versterkt moet worden in wat hij zeide, zoodat we voor goed als een vriend op hem rekenen kunnen. Van harte hoop ik dat dit lukken zal. Ik ben zoo geabsorbeerd geweest in 't schilderij, dat ik letterlijk haast mijn verhuizing zou vergeten die toch ook bewerkstelligd dient te worden. De zorgen zullen er niet op verminderen voor me, maar het leven van alle schilders in dat genre zijn er zoo vol van, dat ik 't toch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet makkelijker zou begeeren te hebben dan zij 't hadden. En aangezien ondanks alles zij toch hun schilderijen er op kregen, zullen de materiëele moeielijkheden mij ook wel hinderen, maar niet vernietigen of verslappen. Enfin. Ik geloof dat de aardappeleters wel af zullen komen; de laatste dagen zijn voor een schilderij altijd gevaarlijk zooals ge weet, omdat in niet geheel drogen toestand men er met de groote kwast niet meer aan kan komen zonder groote kans 't te bederven. En de veranderingen heel bedaard en kalm moeten worden gedaan met een klein penseel. Daarom heb ik eenvoudig het weggebracht en tegen mijn vriend gezegd dat hij maar moest zorgen, ik 't op die wijs niet bedierf, en dat ik die kleine dingen bij hem zou komen doen. Gij zult wel zien, het oorspronkelijkheid heeft. Gegroet, het spijt me dat 't niet klaar was tegen heden, nogmaals gezondheid en sereniteit U toegewenscht. Geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent.
Vandaag werk ik nog aan enkele kleinere studies, die dan tegelijk meegaan. Hebt ge dat Salonnummer nog gestuurd? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
405Waarde Theo, Hedenmiddag ontving ik uw schrijven en wilde er dadelijk op antwoorden. Verlangend ben ik een idee te krijgen van den Salon, vooral ook naar 't schilderij van Roll. Het verwondert mij niet dat b.v. Durand Ruel nog geen notitie nam van de teekeningen. En zelfs heb ik liever Portier niet overdrijve met deze mooi te vinden, ten minste ik voel dat ik 't beter kan, omdat ik juist weer aan het veranderen ben, en wel zoo dat ik geaarzeld vind dat van vroeger. Ik denk dat ge zien zult wat ik bedoel aan het schilderij van de aardappeleters. Ik denk dat Portier het begrijpen zal. Het is zeer donker echter en in het wit b.v. is haast niet eens wit gebruikt, doch eenvoudig de neutrale kleur, die ontstaat als men rood, blauw, geel dooreen mengt, b.v. vermilloen, Parijschblauw en Napelsgeel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die kleur is dus op zichzelf een vrij donker grijs, maar doet wit in 't schilderij. Ik zal U zeggen waarom ik dat doe. Hier is 't motief een grijs interieur verlicht door een lampje. 't Grauw linnen tafelkleed, de berookte muur, de stoffige mutsen waar de vrouwen mee op 't land gewerkt hebben, dat alles, wanneer men door de haren van de oogen ziet, blijkt bij 't licht der lamp zeer donker grauw te zijn, en de lamp ofschoon geel ros schijnsel zijnde, lichter nog - en heel wat - dan 't wit in kwestie. Nu de vleeschkleuren - ik weet wel dat die bij oppervlakkige beschouwing, n.l. als men niet er bij doordenkt, het lijkenen wat men noemt vleeschkleur. Doch ik heb ze bij 't begin van 't schilderij zoo eens geschilderd, wat geel-oker, rood-oker en wit b.v. Maar dat was veel te licht en deugde bepaald niet. Wat toen gedaan? al de koppen had ik af en nog al met veel zorg afgemaakt, maar ik heb ze grif overgeschilderd zonder genade, en de kleur waar ze nu mee geschilderd zijn is zoowat de kleur van een goed stoffigen aardappel, ongeschild natuurlijk. Terwijl ik dat deed, dacht ik er nog aan dat het zoo juist gezegd is van de boeren van Millet: ‘Ses paysans semblent peints avec la terre qu'ils ensemencent’. Een woord waar ik telkens onwillekeurig aan denken moet als ik ze aan 't werk zie, buiten zoowel als binnen. Ik houd het dan ook voor zeker dat als men Millet, Daubigny, Corot zou vragen een sneeuwlandschap te schilderen zonder wit te gebruiken, zij het doen zouden, en de sneeuw zou wit lijkenen in hun schilderij. Hetgeen gij zegt van de litho, dat het effect wollig is, vind ikzelf ook, en is in zooverre mijn eigen schuld niet daar de lithograaf beweerde, dat omdat ik haast nergens wit op den steen had gelaten, het niet goed drukken zou. Ik heb toen op zijn aanraden lichte plekken uitgebeten, als ik 't eenvoudig gedrukt had zooals de teekening was, zou het algemeen donkerder zijn geweest, maar niet gerammeld hebben, en er zou atmosfeer tusschen de plans zijn gebleven. Doch wat moet ik doen met het schilderij, het is zoo groot als die spinster van verleden jaar. Ik heb het nu weer in de hut, om er naar de natuur nog dingen aan te doen. Ik geloof echter ik het af zal krijgen, dit bij wijze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van spreken; want mijn eigen werk zal ik eigenlijk nooit af of klaar vinden zelf. Ik kan er een kleiner van maken of een teekening echter, als ge die liever hebt, want ik voel het ding zoo dat ik 't letterlijk droomen kan. Kunt ge U niet begrijpen, 't geval dat ik hier neer krabbel prachtig was? Toen ik van avond naar de hut ging, vond ik de luidjesaan het schoften bij 't licht van 't raampje in plaats van onder de lamp, o het was verbazend mooi. De kleur was ook eigenaardig, ge herinnert U die koppen tegen 't raam uit geschilderd - op die manier was het effect, doch nog donkerder. Zoodat de twee vrouwen en 't interieur zoowat net precies de kleur van donkere groene zeep hadden. Doch het mannenfiguur links werd even verlicht door een invallend licht van een deur verderop. Zoodoende werd kop en handen de kleur van b.v. een 10 centimestuk, enfin dof koper. En zijn kiel het fijnst mogelijk verschoten blauw, waar 't licht raakte. Als ge weer schrijft antwoord dan s.v.p. eens, hoe ge wilt dat ik met het schilderij zal doen. Natuurlijk moeten we zorgen Por- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tier iets nieuws krijge. Doch ik kan net zoo goed het overschilderen op halve grootte, b.v. voor hem, en dit grootere b.v. eens naar Antwerpen sturen. Wat de heldere schilderijen van tegenwoordig betreft, ik heb in de laatste jaren er zoo weinig van gezien. Maar over de kwestie heb ik toch nogal gedacht. Corot, Millet, Daubigny, Israëls, Dupré, anderen, schilderen ook heldere schilderijen, n.l. men kan in alle hoeken en diepten doorkijken, al zij de gamma nog zoo diep. Maar ze zijn, bovengenoemden, geen van allen lui die letterlijk den lokalen toon schilderen, ze volgen de gamma waar ze mee beginnen, voeren hun eigen gedachte door in kleur en toon en teekening. En dat hunne lichten meestal vrij donkere grijzen zijn op zichzelf, die in 't schilderij licht doen door tegenstelling, dat is een waarheid die ge dagelijks wel in de gelegenheid zijt op te merken. Nu gegroet. Ge begrijpt, ik zeg niet dat Millet geen wit gebruikt als hij sneeuw schildert, doch beweer dat hij en de andere tonisten, als zij wilden en 't er eens om doen zouden, dat leveren zouden op dezelfde wijs als Delacroix zegt van Paul Veronèse, dat hij blanke, blonde, naakte vrouwen schildert met een kleur, die op zichzelf veel heeft van straatslijk. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik denk dat gij in 't schilderij wel zien zult, dat ik een eigen manier van kijken heb, maar dat het toch zich aansluit bij anderen, b.v. zekere Belgen. Schandalig dat ze 't schilderij van Josephson geweigerd hebben. Maar waarom vereenigen zich de geweigerden niet om zelf wat te doen? eendracht maakt macht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
406Waarde Theo, Ik maak vast een woordje voor U klaar tegen dat ik het kistje wegzend, ik stuur het franco (Anvers of geheel door als het kan) aan uw adres, Rue de Laval. Als er nog vracht op komt, is het omdat ze misschien niet doòrfrankeeren. Maar ik wilde niet ge er onkosten aan hebben zult, daar het U misschien tegenvalt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien dit het geval mocht wezen, kijk er dan eens een tijd op. Wat Portier zeggen zal weet ik natuurlijkerwijs niet. Bij wijze van critiek zou ik er zelf nog dingen tegen kunnen zeggen, die denkelijk de meeste critici ontsnappen zouden. Maar de reden waarom met een zekere gerustheid ik het zend, is dat in tegenoverstelling van heel wat andere schilderijen, het rustieke en een zeker leven er in zit. En dus, ofschoon 't anders gedaan is, in een andere eeuw dan de oude Hollanders, Ostade b.v., toch is het ook uit het hart van 't boerenleven en oorspronkelijk. Als ik zie b.v. in het Salonnummer zooveel schilderijen, die wat techniek aangaat als men wil onberispelijk zijn geteekend en geschilderd, dan vervelen veel daarvan me niettemin gruwelijk, omdat ze me niets te voelen of te denken geven, omdat ze zonder een zekere hartstochtelijkheid blijkbaar zijn gemaakt. En iets hartstochtelijks is in wat ik U stuur. Ik heb een grooten lust gehad om het te maken, en het is met een zekere animo dat ik heb gewerkt. Ik heb me niet verveeld, misschien zal het daarom ook anderen niet vervelen. Omdat ik dat geloof, stuur ik het. Hoe mooi ik echter in 't Salonnummer l'Alouette van Jules Breton vind, het schilderij van Roll, ook den Fantin Latour, ook les Côtes de Cornouailles, Vernier, en enkele andere nog, wees er gerust over, ik vind ze prachtig, ofschoon van andere blijkbaar zeer groote lappen ik gerust durf zeggen, ik ze geweldig vervelend vind. Het vrouwtje met de schop van Lhermitte, wat leeft dat en wat is het echt: als door een boer die schilderen kan gedaan, het is meesterlijk. Als ik U was zou ik van de Lhermitte's exemplaren koopen om ze 10 jaar te bewaren. Want het zijn meesterstukken, die men zoodoende voor zijn 50 centimes krijgt. Hoe is 't toch mogelijk dat de illustraties niet beter zijn! Lançon is dood hoorde ik. Jaren lang heb ik zijn werk gevolgd, en nooit heeft iets van hem me verveeld. Leven in ieder krabbeltje. Als er zoo een sterft - uit datzelfde ras als de Regamey's en Renouard, dan is het een verlies en ontstaat er een leege plaats. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De teekeningen van Lançon zijn bewonderenswaardig geweest, zoo mannelijk en zoo breed. Tissot heeft een expositie hoor ik, hebt ge dat gezien? Het ligt maar aan de mate leven en passie, die een artist in zijn figuur weet te geven, als 't maar goed leeft, dan is een damesfiguur van Alfred Stevens b.v. of sommige Tissot's ook wel degelijk prachtig. En de boeren van Lhermitte, Millet, zijn juist om het leven zoo mooi. In welke richting men ook werke, laat het Israëls zijn, Herkomer, zoo veel verschillende opvattingen - als het gevoeld is en leeft, dan is het goed ook. Er zullen wel veel mooie schilderijen zijn juist ook bij degene die niet gereproduceerd zijn. Maar als ik eens denk aan een Salon zoo van '70 of '74, om maar iets te noemen, me dunkt het peil was hooger en sedert is men gezakt. Als men de Albums Boetzel maar eens doorkijkt b.v. En daar staan de grootste krachten niet in, Millet b.v. niet. Het is me volstrekt niet te doen om de kwestie te opperen als wist ik 't zelf precies. Integendeel, gij ziet zooveel Daubigny's, Corot's, Millet's, Dupré, Israëls, Herkomer, Breton etc. En ik geen. Maar iederen dag tegenwoordig denk ik er over, dat de gamma van al die schilders lager staat dan het schijnt, en dat ook die schilderijen welke helder schijnen, als men 't goed nagaat en vergelijkt, veel lager staan dan de grijzen van Mauve zelfs. Uitgezonderd juist de allermooiste Mauves - om er een paar te noemen, die oude van Post, met die karavaan oude knollen. En zijn schilderij van den Salon van 2 jaar geleden, het in zee sleepen van die pink. Ik hoor en zie zoo weinig of niets, dus ik ben niet in de gelegenheid aan de schilderijen zelf te toetsen en na te gaan, wat er van die kwestie is. Doch zelf werkende en zoekende, en met de natuur erbij nadenkende, laat zooals ik al meer U schreef, die kwestie me geen rust. En niets zegt duidelijker wat ik bedoel, nergens vind ik zooveel grond in voor mijn vermoeden, dan dat woord, zoo juist Millet's kleur en techniek latende voelen: ‘Son paysan semble peint avec la terre même qu'il ensemence’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mauve - als hij helder schildert - en de andere heldere Hollanders van de goede kwaliteit, gebruiken geen andere kleurmenging dan de tegenwoordige Fransche of dan de oud-Hollandsche school, n.l. een doodeenvoudig palet, doch hier in Holland gebruikt men meer wit dan Millet of Dupré of Daubigny of Corot. Als ge er naar aanleiding van schilderijen die ge zien mocht, eens over wilt schrijven, zou mij pleizier doen. Ik lees daar net in een Graphic compte-rendu van een tentoonstelling van 25 teekeningen van Fred. Walker. Walker is een jaar of 10 dood weet ge wel. Pinwell ook - terwijl ik over dit onderwerp schrijf, denk ik ook aan hun werk en hoe verbazend knap zij zijn geweest. Hoe zij het waren die in Engeland 't zelfde deden, wat Maris, Israëls, Mauve in Holland hebben bewerkstelligd, n.l. natuur hersteld in plaats van conventie, gevoel en impressie inplaats van academische suf- en dofheden. Hoe zij de eerste tonisten waren. Maar ik herinner mij boeren op het land van Pinwell, the Harbour of refuge van Walker, waarvan men ook zou kunnen zeggen: peints avec de la terre. Ik zou meer schilderijen moeten zien om conclusies te kunnen maken, en ik vraag U alleen, weet gij hieromtrent iets? Wijn bevat vanzelf natuurlijk vocht of waterdeelen, en er zal altijd wel water bij zijn uit den aard der zaak. Maar al te veel water er bij - en het wordt slap. Het is mijn bewering evenmin dat men zonder wit licht kan of zou moeten schilderen, evenmin als ik ooit beweren zou men wijn moest drogen. Ik zeg echter wel degelijk, men mag wel een beetje oppassen in onzen zoo reinen? en helderen? tijd, dat men niet al te veel water in den wijn, al te veel wit in den wijn van de kleur doe, opdat er vurigheid blijve, en de effecten niet te tam worden en den boel verslappen. Weet ge waar men in dit opzicht iets van zou kunnen leeren? Van een schilderij van Leys, niet uit de eerste periode, maar uit de tweede en derde periode van Leys. Ik herinner me Les patineurs uit de serie, en La promenade sur les remparts. In beide schilderijen figuren in de sneeuw, en beide schilderijen toch niet grijs, zóó licht als de tegenwoordige Hollanders sneeuw zouden schilderen. Dat schilderijtje van Millet dat gij mij eens genoemd hebt als type van een impressionistisch schilderij, is dat van de Luxembourg? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik geloof dat menig Hollandsch landschap wit zou worden en kleurig toch vergeleken bij dien toon. Hiervan houd ik me overtuigd, dat het grootendeels geschilderd is met rood, blauw en geel, met misschien iets of wat maar waarschijnlijk niet veel wit. Ik heb het in geen 10 of 12 jaar gezien, doch hoe meer ik er over denk, zelf zoekende naar zekere effecten in de natuur, hoe minder ik geneigd word om te gelooven, dat de echte Fransche schilders zooveel wit gebruikten als tegenwoordig men in dreigt te vervallen. Ik weet wel dat er van de modellen ook iets afhangt. Als ik denk aan de Scheveningster die aan Artz geregeld tot model dient, die ik me heel goed herinner, wel die is zoo blank en zoo helder als - sommige h..ren. Dat is ook mooi om te schilderen, ja wel. Maar boeren of visschers op kleine dorpen en ver van stad - die zijn, waar men dan overigens ook kome, anders. Zij doen denken aan de aarde, schijnen er soms uit gemodelleerd te wezen. In de gedichten van Jules Breton herinner ik mij dat staat, en ik geloof juist in dat 't welk hij aan Millet gededieerd heeftGa naar voetnoot*) (een boertje, dat naar huis gaat, door de aardappelvelden's avonds): ‘Par le crépuscule et le hâle, Le paysan deux fois bruni’. Maar dacht ge dat ik daarom van geen heldere schilderijen houd - waarachtig wel; ik ken een Bastien Lepage - een bruid, die geheel ‘blanc sur blanc’ is met een bruin gezichtje, in 't midden, prachtig, en hoeveel Hollandsche schilderijen met sneeuw, mist en lucht. Prachtig. Ik wil alleen er maar op komen, men mag doen al wat men wil en b.v. Jaap Maris, die soms zeer helder is - den volgenden dag schildert hij een stadsgezicht bij nacht in de somberste gamma. Waar ik op wijs is vooral dat schilderijen als zekere oude Cabats, b.v., zekere Duprés, al zijn zij misschien haast enkel met rood, blauw en geel geschilderd zonder veel wit, toch volstrekt mijns inziens niet onderdoen voor latere grijzere concepties. Tot zoover gisteren. Zooeven komt uw brief met het ingeslotene, waarvoor hartelijk dank. Interessant vind ik wat ge schrijft over den Salon. Ik kan zien dat gij begrepen hebt waar ik 't over had van gebroken kleuren, oranje gebroken door blauw en omgekeerd aan wat ge zegt over 't schilderij Besnard. Alleen er zijn verschillende andere gammas ook. Maar die van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oranje tegen blauw is logisch, zoo ook geel tegen lila, zoo ook rood tegen groen. De kist voor 't schilderij staat klaar, ik stuur 't dus plat en 't is een licht kistje, 1 of 2 dagen moet 't echter nog drogen. Ik zend tevens nog een 10-tal geschilderde studies. Vertel mij s.v.p. nog iets van 't schilderij Uhde, ge weet Rembrandt schilderde hetzelfde in 't groote schilderij van de National Gallery. Ik zit in verhuisrommel. Nogmaals dank voor het gezondene, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
407Waarde Theo, Gisteren verzond ik per post een aantal geschilderde studies, en heden, Woensdag, een kist gemerkt VI franco domicile, inhoudende het schilderij. Gaarne ontvang ik bericht van overkomst en tevens of de frankeering in orde was. Indien niet, wil ik het voor latere zendingen gaarne weten. Indien 't goed was, kost het mij niet geheel f 2, wat geloof ik voordeeliger uitkomt dan wanneer men de vracht te Parijs berekent, en kunnen we het wel eens meer probeeren, ook met vrij groote dimensies. Ik weet niet wat ge van het schilderij vinden zult, maar 't zij voor dit, 't zij voor latere doeken, wees vooral voorzichtig met het eventueel bestellen van lijsten. Want we kunnen 't geld voorloopig beter gebruiken voor het maken van nieuwe. En tot encadreering overgaan als wij er wat bijeen hebben. Ten minste dat zou mij het aangenaamst zijn. Bij de vele studies die ik maak, zijn de onkosten werkelijk wat meer dan ik in de gegevene omvademen kan, ik heb pas f 25 huur moeten betalen ook. Maar wel eischt, dunkt me, het schilderij gezien te worden tegen een toon als goud of koper. Omdat daardoor het gemarmerde verdwijnt en het blijkt dat de lichten nog diep staan. Maar dat effect kan men makkelijk krijgen door een stuk papier van een okerkleur b.v. er achter te houden. Geheel en al droog was het niet, toen ik het inpakte, toch dacht ik het niet noemenswaard meer beschadigen kon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik zou er echter nog veel aan hebben willen doen, doch wegens het inschieten, en daar 't al meer dan eens was uitgehaald merkte ik, ik er uit moest scheiden. En begin opnieuw aan iets anders. Mijn verhuizing is nu achter den rug; ze zijn thuis wel wat anders dan ge U voorstelt, en hun zeggen is: dat ik ‘mijn zin’ gedaan heb. Enfin - mij ook al goed, en ik spreek er liever niet over. Ik moet aan 't werk, dus voor heden adieu. Ik heb nog 2 ramen laten maken van de zelfde grootte als dit doek, me dunkt, dat als we b.v. 3 of 4 schilderijen van een zeker formaat hebben, het dan de moeite waard is op zoo'n formaat een lijst te laten maken. Doch voor een enkel is het te gewaagd, en het is beter veel te schilderen. Gegroet met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
408Waarde Theo, Wel bedankt voor Uw brief en voor de ingesloten frs 50 die me deze maand in 't bijzonder recht welkom waren met de verhuizing. Ik denk dat op den duur ik er heel wat tijd door winnen zal, met op de werkplaats te wonen daar ik b.v. 's morgens vroeg al dadelijk aan den gang kan gaan, terwijl het thuis zòò was dat ik er niets doen kon. Ik heb dezer dagen hard gesjouwd op teekeningen. De oude toren in de akkers wordt afgebroken. Er was nu een verkooping van houtwerk en leien en oud ijzer, o.a. het kruis. Ik heb daarvan een aquarel klaar in de manier van die houtverkooping, doch ik geloof beter. Ik had tevens een tweede groote aquarel van het kerkhof, die tot nog toe mij is mislukt. Doch ik heb het toch goed in mijn hoofd wat ik er in wou - en misschien zal ik op het derde vel papier nu krijgen wat ik bedoel. En indien niet, dan niet. Daareven heb ik de twee mislukkingen weer uitgesponsd, doch ik ga het nog eens probeeren. Als ge wilt kunt ge echter die van de verkooping krijgen. Dan heb ik onderhanden een groote studie van een hut s'avonds. En een stuk of 6 koppen. Het een en ander was oorzaak, dat ik U van de ontvangst van Uw brief nog geen bericht zond. Ik werk zoo hard ik kan, omdat ik er over denk met die kennis van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
me in Eindhoven de Antwerpsche tentoonstelling eens te gaan zien, als ik het lappen kan. En ik wou dan wel wat werk medenemen, om er zoo mogelijk ginder nog iets mee te doen. Verlangend ben ik te hooren of Portier de aardappeleters heeft gezien. Hetgeen gij zegt van de figuren is waar, dat als figuur ze niet zijn als de koppen er van. Ik heb er dan ook over gedacht het heel anders aan te leggen, namelijk het aan te pakken van uit de torsen inplaats van uit de koppen. Doch dan zou het iets gansch en al anders geworden zijn. Vergeet echter bij wat het zitten betreft niet, dat de luidjes geenszins op gelijksoortige stoelen zitten als in een café van Duval bijvoorbeeld. Het mooiste wat ik zag, was dat de vrouw eenvoudig op haar knieën lag, dat is in de eerste schets die ik U stuurde. Maar enfin, 't is nu eenmaal geschilderd zooals 't geschilderd is, en we doen 't nog wel eens over, en dan zeker niet eender. Ik ben dezer dagen ook weer druk aan het teekenen van figuurtjes. Dank ook voor het gezonden No. van le Temps met het artikel over den Salon van Paul Mantz. In lang heb ik zoo'n goed artikel niet gezien. Ik vind het zeldzaam goed - den aanhef - 't schilderij van die Laplanders, die in hun duistere hut na den langen winternacht de zon zien verrijzen - hoe in zake kunst men ook zoo zit te wachten naar licht. Dan onmiddellijk daarop zijn wijzen op Millet, die beslist nieuw licht heeft gegeven - ‘et qui restera’. Dan te wijzen op Lhermitte als opvolger van Millet, ik vind het alles mannelijke taal en uitmuntend van juistheid en groot aankijken. Doch ik vind het jammer dat hij Roll noemt ‘un commençant’, want dat is dénigreeren, en Roll heeft al zooveel moois gemaakt en is - hors ligne. Hors ligne sedert zijn ‘Grève de mineurs’ reeds althans. Dat Paul Manz zegt, dat de arbeiders van Roll niet erg hard werken, en dat het ‘un rêve’ is, welnu - het is aardig gevonden en er is iets van aan. Alleen is het toch weer juist, omdat het Parijs is en niet het nuchtere werk van 't veld. Een stadsarbeider is toch ondertusschen maar net zoo als Roll hem schildert. Rappard heeft een schilderij in Antwerpen, dat ik denk zeer mooi | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal zijn, ten minste de schets, die zoo goed als niemand mooi vond, was mijns inziens erg goed. Ik vind hem zeer knap. Hebt gij het boek van Zola reeds uit, Germinal? Ik zou het erg graag lezen en zal het binnen een dag of 14 terugzenden. Is de maand Mei van Lhermitte er al? Ik vind in het artikel van Mantz ook erg goed en logisch wat hij over kleur in 4 woorden weet te zeggen, als hij spreekt over ‘des bleus cendrés que nous aimons’, en ‘les herbes de la prairie sont très vertes, le taureau est brun roux, la jeune fille est rose, voila l'accord de 3 tons’ - als hij over die zelfde kwestie spreekt betreffende Lhermitte. Gegroet met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik kan me begrijpen, dat Besnard interessant moet wezen. Ik weet niet of gij hebt opgemerkt, dat er een heel klein woordje over ‘enthousiasme’ staat in de artikels van Mantz, hoe verder er iets staat van ‘le grain de folie qui est le meilleur de l'art’. Ik weet dat ge schreeft ‘hij is misschien meer enthousiast dan koopman, wat misschien beter is’. Dus dat is van Uw kant zachtmoedig genoeg gezegd. Ik voor mij denk dat enthousiasme gansch niet onvereenigbaar is met handelaar zijn echter. En herinner U eenvoudig aan Mouret en Bourdencle. Mantz spreekt ook heel even en heel diep raak over ‘cette maladie qu'on appelle la sagesse’. Wat zal ik U zeggen - de toekomst en ondervinding zal het nog wel eens zeggen - dat waar ik geen geschikte woorden voor vinden kan. Ik bedoel, dat enthousiasme soms beter rekent dan zelfs de rekenaars die er zich ‘boven verheven’ achten. En instinkt, inspiratie, impulsie, geweten, juister geleiden dan velen wel denken. En wat er ook van zij, ik voor mij ben het er mee eens: mieux vaut crever de passion que de crever d'ennui. De oude toren wordt volgende week afgebroken! De spits is er reeds af, ik ben aan een schilderij er van bezig. De figuren begin ik in deze nieuwe teekeningen met den romp, en het komt mij voor, zij daardoor voller en breeder worden. Als 50 niet genoeg is, zal ik er 100 teekenen, en als 't dan niet genoeg is nog meer, tot ik solide heb wat ik wil, namelijk dat alles rond is, en er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als 't ware begin noch eind ergens aan den vorm is, doch die één harmonisch levensgeheel uitmaakt. Ge weet dat dit juist die kwestie is, waarover sprake was in 't boek van Gigoux ‘ne pas prendre par la ligne ,mais par le milieu.’ Mantz zegt: ‘le modelé est la probité de l'art’ en wat hij verandert aan 't woord van Ingres is, dat Ingres zeide ‘le dessin est la probité de l'art’ en er bijvoegde ‘je voudrais marquer le contour d'un fil de fer’. Hébert had wat hij noemde ‘l'horreur de la ligne’. En dan zijn er ook weer lui die beweren, dat alle dogma's uit den aard der zaak absurd zijn. Jammer dat dit juist ook weer zelf een dogma is. Men moet het dus maar doen zooals men het doet, zien er iets van te maken, zoeken het te laten leven. Als men Thijs Maris niet te beroerd en te melankoliek gemaakt had om te werken, misschien had hij iets verbazends gevonden. Ik denk zoo dikwijls aan dien kerel, Theo, want wat is zijn werk wonderbaar. Het is droomerij - maar wat een meester! God, als die kerel nu eens was zooals hij begon! wat zou hij een centrum worden. Want de Hollandsche school van nu heeft het noodig dat er nieuwen bij komen die iets kunnen. Men moet niet werken ‘in duizend vreezen’ en dat doen er velen, die zóó in angst zijn om hun tonen en kleuren te snappen, dat door die angst zelf zij lauw water worden. Nu en dat doen de eigenlijke lui, Israëls of Maris of Mauve of Neuhuys heel anders, want die zeggen ‘smeer het er maar op’. Welnu - omdat men enthousiasme heeft uitgedoofd, zal men ‘faire hurler jusqu'aux chiens de désespoir’, als niemand meer enthousiasme heeft en niemand meer robust durft. We zijn nog zoover niet, dat weet ik, maar ik zeg maar, laat het enthousiasme blijven, want anders bereiken wij dat maximum van wijsheid, dat pruiketijd heet. Men hoeft de geschiedenis van de oude schilderscholen maar na te gaan, om te zien dat het zoo gaan kan. Wat was artikel 4 van Mantz - het laatste - ernstig en bitter en net wat noodig is. Let vooral op de Lhermittes als zij uitkomen. Wat is dat mooi! Ik heb tante C. even gesproken, die beweerde gij zeker dezen zomer nog kwaamt, ik zal tegen dien tijd heel wat figuren geteekend hebben, zooals ik er nu mee ben begonnen. Gegroet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik voeg hier nog een woordje bij- ik kan U niet genoeg aanraden voor Uzelf uit te werken, die verschillende stellingen van Eug. Delacroix betreffende kleur. Ofschoon - niet op de hoogte - ofschoon lang uit de kunstwereld, - wegens mijn klompen etc. uitgezet, toch zie ik b.v. aan dat artikel van Mainz dat er nog kenners en liefhebbers zijn ook nu die - iets weten en wel datgene wat Thoré, wat Théophile Gautier wisten. En dat, de zich noemende beschaafde wereld van vooruitgang daargelaten voor wat ze is, namelijk een misleiding, het neer blijft komen op 't geen in b.v. 48 reeds de hervormers in zake smaak mannelijk en krachtig hebben verkondigd. Evenals hier in Holland Israëls niet overtroffen zal worden maar, dunkt mij blijven zal als de meester. En in België Leys en de Groux. Vergis U vooral niet, als wilde ik aandringen op navolging, want ik bedoel dat geenszins. Gij hebt veel meer gezien dan ik, en ik wou dat ik gezien had wat gij hebt gezien en nog dagelijks onder Uw oogen krijgt. Maar misschien juist door het vele zien, wordt het moeielijk na te denken. Enfin. Mijn bewering is alleen dat het met U net is gesteld als met een massa anderen, dat op later leeftijd gij de grondregels nog eens herhalen en op nieuw bestudeeren moet. Ik bedoel, dat in Uw kwaliteit van kunstkenner, gij net zoo goed als de schilders zelf, in het theoretische zelfs eigenlijk beter dan zij, waar gij moet raden en over schilderijen die onderhanden zijn spreken, zekere regels van kleurmenging en perspectief moet weten. Neem mij dit niet kwalijk, want het is waar wat ik zeg, dat zulks U meer praktisch zou te pas komen dan ge misschien denkt, en U verheffen zou boven 't gewone peil der handelaars, wat noodig is, want het gewone peil is beneden peil. Ik weet uit eigen ervaring wel een beetje, wat de handelaars weten en wat ze niet weten. Ik geloof dat ze er dikwijls in loopen, en zaken maken waar ze later spijt van hebben, juist doordat zij te weinig weten hoe een schilderij wordt gemaakt. Enfin, ik weet ge U reeds moeite geeft b.v. door het lezen van goede dingen als dat van Gigoux. Studeer nog hard voor U eigen over de kleuren, enz. Ik tracht het zelf ook te doen en ik recommandeer mij om ook te lezen al wat gij van dien aard vindt. Ik ben dezer dagen bezig om hetgeen Delacroix | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zei van het teekenen: ne pas prendre par la ligne mais par le milieu, in praktijk te brengen op het teekenen van een hand en arm. Men heeft daar gelegenheid genoeg om van ovalen uit te gaan. En wat ik er mee zoek te krijgen is niet een hand te kunnen teekenen, maar de geste, niet mathematisch correct een kop, maar de groote expressie. Het den wind opsnuiven als een spitter even op kijkt b.v. of het spreken. Enfin het leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
409Waarde Theo, Zooeven heb ik Germinal ontvangen, waar ik onmiddellijk aan begonnen ben. Ik heb er een 50 pagina's van gelezen, die ik prachtig vind; ik heb er ook eens geloopen. Ziehier een croquis van een kop, dien ik zooeven mee breng. (Zie blz. 505.) Gij hebt bij de laatstgezonden studies dezelfde ontvangen, n.l. de grootste die er bij was. Doch glad geschilderd. Ik heb nu de penseelstreek niet uitgestreken, en de kleur is trouwens ook heel anders. Ik heb nog geen kop gemaakt, die dermate ‘peint avec de la terre’ is, en er zullen er nu wel meer volgen. Als alles goed gaat - als ik wat meer verdien zoodat ik meer op reis kan gaan - welnu dan ga ik hoop ik ook de mijnwerkerskoppen eens schilderen. Ik werk echter door tot ik geheel en al zeker van mijn zaak ben, zóó dat ik nog sneller werk dan nu, en in b.v. een maand tijds ook een 30 tal studies meebreng. Ik weet niet of we geld verdienen zullen, doch als 't maar genoeg is om verschrikkelijk veel te werken, dan ben ik content; datgene te doen wat men wil, is de kwestie. Ja, we moeten mettertijd de mijnwerkers maken! Wat heeft Portier gezegd van de aardappeleters? ikzelf weet ook er gebreken in zijn, toch juist omdat ik zie dat de koppen van nu krachtiger worden, durf ik beweren dat in verband met volgende schilderijen de aardappeleters ook wel blijven zullen. Ik ben verleden jaar dikwijls wanhopend geweest op de kleur, doch ik werk nu veel geruster. Ge moet maar eens schrijven, wat gij 't best vindt, of ik mijn werk van nu bewaren wil voor Antwerpen, of dat ik het zoodra mogelijk aan U en Portier zend. Want mij is het onverschillig, ik heb nu klaar 7 koppen en 1 aquarel, dus ik zou weer een kleine zending kunnen doen. Gegroet, nogmaals dank | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor Germinal, ik zit er terwijl ik schrijf nog in te lezen. Het is prachtig. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten, Portier en Serret, maar dat zij toch er goede dingen in vonden, ben ik content over. Ikzelf heb er ook critiek op en serieuser dan de hunne - dat van de torsen - dus begeer niet dat zij het geheel zouden goedkeuren. Als ge hen eens spreekt, zeg hun dan eens, dat het best wezen kan ik terugkom van de koper- en groene zeepachtige tonen van nu maar dat dit terugkomen ervan hoop ik tweeledig zal wezen, namelijk dat ik er sommige hoop te schilderen in lichter gamma, meer vleesch en bloed, maar evenzeer zoek naar iets nog meer groene zeep- en koperachtigs. In de werkelijkheid zie ik dagelijks in de sombere hutten effecten tegen 't licht in of 's avonds in de schemering, die zóó curieus zijn, dat tot nog toe mijn werk me nog te licht voorkomt voor die effecten in kwestie; n.l. die ik vergelijk bij groene zeep en de koperkleur van een versleten 10 centimes stuk - faute de mieux, en ze met die kleuren schilder - faute de mieux. Maar ik wou dat ik ook aan den somberen kant slaagde, waar ik al meer over heb gesproken, ‘le paysan peint avec la terre qu'il ensemence’. Ik hoop deze week aan Uw adres te verzenden een kistje gemerkt V. 2. inhoudende:
12 Etudes peintes. Bij laatstgenoemde zult ge een kop vinden, dien ik onwillekeurig schilderde na het lezen van Germinal. ‘Est-ce que je t'ai conté comment elle est morte?’ ‘Qui donc?’ Ma femme là-bas en Russie’. Etienne eut un geste vague, étonné du tremblement de la voix, de ce brusque besoin de confidence, chez ce garçon impassible d'habitude, dans son détachement stoïque des autres et de lui-même. Il savait seulement que la femme était une maitresse et qu'on l'avait pendue à Moscou......Souvarine reprit: le dernier jour sur la place, j'étais là...Il pleuvait - les maladroits perdaient la tête, dérangés par la pluie battante, ils avaient mis 20 minutes pour en pendre 4 autres. Elle était debout à attendre. Elle ne me voyait pas, elle me cherchait dans la foule. Je suis monté sur une borne et elle m'a vu, nos yeux ne se sont plus quittés. Deux fois j'ai eu envie de crier, de m'élancer par-dessus les têtes pour la rejoindre. Mais à quoi bon? un homme de moins, un soldat de moins; et je | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
devinais bien qu'elle me disait non de ses grands yeux fixes, lorsqu'elle rencontrait les miens’. Ge zult er een variatie bij vinden - profiel - een fond van: la plaine rase des champs de bettraves, sous la nuit sans étoiles, d'une obscurité et d'une épaisseur d'encre. Daartegen uit een kop van een hercheuse of sclôneuse, met iets als een koe die loeit, wat expressie aangaat, een individu uit: - la campagne était grosse d'une race d'hommes qui poussaient, une armée noire vengeresse, qui germait lentement dans les sillons, grandissant pour la recolte des siècles futurs, et dont la germinaison allait bientôt faire éclater la terre. Doch de expressie van dat laatste is m.i. beter in de studie, welke ik gemerkt heb en die ik maakte nog vóór ik 't las, zonder om Germinal te denken dus, eenvoudig een boerin, die van 't aardappelzetten terugkwam nog vol stof van den akker. Ik ben eigenlijk van plan om 't schilderij van de hut nog eens te herhalen. Het geval trof mij buitengewoon; die twee hutten half vergaan onder éénzelfde rietdak deden mij denken aan een paar oude, afgeleefde luidjes, die maar één wezen uitmaken en die men elkaar ziet steunen. Want ge ziet het zijn twee woningen en de schouw is dubbel. Dat ziet men trouwens hier telkens. Ik heb den tijd niet, anders zou ik heel veel willen zeggen van Germinal, dat ik prachtig vind. Eén passage toch: ‘du pain! du pain! du pain!’ Imbéciles! répéta M. Hennebeau-est-ce que je suis heureux? une colère le soulevait contre ces gens qui ne comprenaient pas. Il leur en aurait fait cadeau volontiers, de ses gros appointements pour avoir, comme eux, le cuir dur, l'accouplement facile et sans regret. Que ne pouvait-il les asseoir à sa table les empâter de son faisan, tandis qu'il irait forniquer derrière les haies, culbuter des filles, en se moquant de ceux qui les avaient culbutées avant lui. Il aurait tout donné, son éducation, son bien-être, son luxe, sa puissance de directeur, s'il avait pu être, une journée, le dernier des misérables qui lui obéissaient, libre de sa chair, assez gougat pour gifler sa femme et prendre du plaisir sur les voisines. Et il souhaitait aussi de crever de faim, d'aimer le ventre vide, l'estomac tordu de crampes ébranlant le cerveau d'un vertige: peut-être aurait-il tué l'éternelle douleur. Ah! vivre en brute, ne rien posséder à soi, battre les blés avec la hercheuse la plus laide, la plus sale, et être capable de s'en contenter. - Imbéciles | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ces songes-creux de révolutionnaires, ils élargiraient même le malheur de la terre, ils feraient un jour hurler jusqu'aux chiens de désespoir, lorsqu'ils les auraient sortis de la tranquille satisfaction des instincts, pour les hausser à la souffrance inassouvie des passions. Wat betreft 't geen ge over Portier schrijft, ‘hij is misschien meer enthousiast dan koopamn’, en dat ge betwijfelt of hij met mijn werk iets doen kan, me dunkt dat noch gij, noch ik, noch hij, op 't moment dat al kunnen beslissen. Maar als gij hem ziet, zeg hem eens franchement dat mijn idee is, ik, als ik na de sympathie welke hij uitte aangaande mijn werk, mijn uiterste best doe om te sturen en dus voet bij stuk houd etc. bepaald er op reken dat hij met standvastigheid mijn werk zal laten zien. Zeg hem dat mijn idee is, dat een gedeelte van 't publiek te Parijs niet op den duur dupe is van conventie, hoe verleidelijk ook, maar integendeel, dat 't geen waar 't meest stof van de hutten of van 't veld nog in zit, 'k weet zelf niet waarom of hoe, er enkele zeer trouwe vrienden vindt. Dat hij dus niet gauw den moed moet opgeven, want dat gij en ik gecombineerd het hem niet kwalijk zullen nemen als 't langeren of korteren tijd mislukt, doch dat hij maar moet doorgaan met laten kijken en dat ik zal doorgaan met sturen. Dat als hij me eens zijn aanmerkingen schrijven wil, ik geloof dat ze mij nuttig zullen zijn, en hij zich niet moet geneeren. Ik voeg hier nog bij, dat ik soms wel eens heel erg verlangen kan de Louvre en Luxembourg eens terug te zien, en dat ik de techniek en kleur van Millet, Delacroix, Corot en anderen vroeger of later nog wel eens dien te bestudeeren. Onmiddellijke haast is daar echter geenszins mede mijns inziens, hoe meer ik werk hoe meer ik er aan hebben zal, als het eens gebeuren kan. Het is maar, men heeft en de natuur en de schilderijen noodig. Het is vooral die kwestie van de gamma waar ze in gezet zijn, en het breken en tegen elkaar overstellen der kleuren, waar ik dagelijks over denk. Is de maand Mei van Lhermitte er reeds? Gegroet met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
411Waarde Theo, Heden heb ik afgezonden het bewuste kistje, inhoudende behalve wat ik U reeds schreef, nog 1 schilderij, Cimetière de paysans. Ik heb eenige details weggelaten - ik heb willen zeggen hoe die ruïne aantoont, aldaar sedert eeuwen de boeren ter ruste worden gelegd in de akkers zelve, welke zij bij hun leven doorwroeten - ik heb willen zeggen hoe doodeenvoudig het sterven en begraven gaat, doodleuk als 't afvallen van 't herfstblad - niets dan een beetje aard omgewoeld - een houten kruisje. De akkers er omheen - zij maken, waar 't gras van 't kerkhof eindigt, over 't muurtje een laatste lijntje tegen den horizon - als een horizon van een zee. En nu zegt die ruïne tot mij hoe een geloof en godsdienst vermolmde - al was ze hecht gegrondvest, hoe echter het leven en sterven der boertjes almee 't zelfde is en blijft, gelijkmatig uitspruiten en verwelken als 't gras en de bloempjes die daar wassen op dien kerkhofsgrond. Les religions passent, Dieu demeure, is een woord van Victor Hugo, dien ze ook pas begraven hebben. Ik weet niet of ge iets in deze twee gevallen vinden zult - de hut met mosdak deed me denken aan een winterkoningennestje. Enfin, ge moet maar eens kijken. Nu moet ik U bij deze gelegenheid toch nog eens uitleggen, waar ik er nieuwe duidelijke woorden voor vond, waarom ik U schreef en schrijf, dat ik nog ver van secuur ben of Uw tegenwoordige zienswijs een definitieve overtuiging is. Het huis G. en Co. is geen goede leerschool om schilderijen, laat staan schilders te leeren kennen. Ik zeg U dit als mijn meening dat men er niet vrij leert kijken zelfs. Wie hebben ze er groote eer bewezen? Paul Delaroche. Ik hoef U niet te zeggen, hoe Delaroche een van de lui was, die bitter slecht steek hielden, er is eenvoudig niemand meer die zijn partij opneemt. Wie ook geen steek houden zal, al is hij beter, ofschoon toch eens of twee keer hij iets heel moois maakte, wie ook zakken zal - dat is Gérôme. Zijn Prisonnier evenwel, zijn Berger Syrien is gevoeld, en ik vind ze zoo mooi als wie dan ook, en van harte en gaarne. Doch verreweg meestal is hij een Delaroche II. Elk hunner, met den lijst van den tijd rekening houdende, is van gelijke waarde. Wat ik nu beweer is, dat ik het ten allerzeerste waarschijnlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
acht, dat de heele entourage u met het jaar meer vervelen zal. Wat ik verder beweer is, dat men èn andere èn speciaal ook zich zelven er een slechten dienst mede bewijst, zich te vervelen. Bij mij heeft het ondanks veel wijze leerlingen er nooit van harte in gewild, het zijn goeden praktischen kant kan hebben zich ‘om bestwil’ te vervelen. Een massa lui nu hebben zich op een leeftijd van ± 30 jaar nog eens herzien, en zeer aanmerkelijk gewijzigd. Denk in zachtmoedigheid hier eens over na, ik zeg U dat van wat ik geleerd heb en gehoord heb bij G. en Co over kunst, niets steek hield. Hoe als men omdraait de algemeenheden, die daar in tel zijn als doodslaanders om kunst te beoordeelen, n.l. den ouderen of hedendaagschen Delarochekant op te hemelen en de onrechtzinnigen verdacht te maken, als zeg ik men zekere gezegdes omkeert dan - haalt men in reiner lucht adem. Enfin kerel, er zijn in toestanden en zaken zulke curieuse wendingen mogelijk niet alleen, maar ook de regel. Het is toch mal dat ik tevens après tout betwijfel of ge in den handel blijft. Ge hoeft niet hierop te attendeeren of er op te antwoorden, ik zeg het U om zoo maar eens rondweg mijn idee te uiten, niet om onvruchtbare woordenwisselingen te beginnen. Maar het is er - une terre enchantée - waar men niet vrij is. Enfin ik hoor wel eens of gij het kistje hebt ontvangen en of ge er iets in vindt. Morgen ga ik schilderen een geval op een ander dorp - ook een hut - in kleiner formaat. Ik heb het l.l. Zondag gevonden op een grooten tocht, die ik in gezelschap van een boerenjongen deed, om een nest van een winterkoninkje machtig te worden. Wij vonden er 6, het was een plek waar Bodmer mede zou hebben gedweept zonder twijfel. En het waren alle nesten waar de jongen reeds uitgevlogen waren, zoodat men zonder al te veel gewetensknaging ze mee kon nemen. Het was zoo echt, ik heb ook nog andere prachtige nesten. Gegroet, schrijf eens spoedig met een handdruk, t. à t. Vincent.
Vóór ge het aan Portier of Serret laat zien, zou ik erg graag hebben gij de beide schilderijen een vernis gaaft. Vooral het boerenkerkhof is erg ingeschoten, omdat het eerst heel anders op het doek stond en ik het eerste geheel heb afgeschrapt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was me eerst totaal mislukt - toen heb ik korte metten gemaakt en van voren af begonnen, aan een anderen kant gaan zitten en 's morgens geschilderd vroeg in plaats van 's avonds. Nu en het andere - dat van de hut - was oorspronkelijk een schaapherder. De schapen werden verleden week geschoren, ik heb 't gezien, in een schuur op een tafel. Ik ben er blij om dat ik nu deze keer aan Portier weer iets heel anders kan laten kijken. Ik ben overigens druk aan het teekenen, om over een tijdje een paar heele figuren te zenden. Doch aan de buitenhuizen - misschien zult ge zeggen imitaties van Michel - ofschoon ze 't toch niet zijn, werkende, en gevallen zoekende, heb ik zulke mooie hutten gevonden dat ik nu toch nog een stuk of wat variaties van deze ‘menschennestjes’, die me zoo doen denken aan de nesten van winterkoninkjes, moet uithalen, n.l. ze schilderen. Och - men moet niet twijfelen - wie tegenwoordig de boeren schildert en hart heeft voor zijn werk, die wint althans een deel en niet het slechtste - al is 't nog niet 't grootste - van 't publiek. Dat neemt niet weg dat mijn einde of tweede helft van de maand nogal merkwaardig schraal kan uitvallen. Doch zulks gebeurt de boerenjongens ook en - ze amuseeren zich toch. Ik wou gij er Zondag bij waart geweest, toen wij dien tocht hebben gemaakt. Ik kwam geheel bemodderd terug, want wij hadden wel een half uur door een beek moeten waden. Maar 't schilderen wordt nu voor mij animeerend en capiteux als de jacht - het is een jacht dan trouwens ook, op modellen en mooie plekken. Nogmaals gegroet en 't beste U toegewenscht. Het is al laat en ik moet om 5 uur op post zijn, dus adieu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
412Waarde Theo, (Juni). Ge zult dezer dagen naar alle gedachten het kistje hebben ontvangen. Ik wilde U nog zeggen dat ik nog een soortgelijk geval heb, n.l. een wit leemen hut, het formaat iets meer in de breedte. Gisteren heb ik een grooten boschbrand bijgewoond op een snikheeten achtermiddag. Het was een bosch midden op een kale heivlakte, en het gezicht was zeer eigenaardig door de verbazende massa's zwarten en witten rook, die recht naar boven stegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vuur heeft zich echter bepaald bij de heide de dennennaalden en dorre takken. De stammen bleven staan. Ik ben druk doende aan de figuurteekeningen, ik zal er echter een 100 tal moeten maken vóór ik dezelfde schilderen zal, daar het me zoodoende geld en tijd uithaalt. Ik geloof ik ze ronder en voller zal krijgen dan vroeger. Ik ben echter absoluut zonder geld en weet haast niet hoe de maand door te komen. Bij tijden kan ik er mistroostig om worden dat het altijd maar blijft niets verkoopen. Toch ik ga door en verhard er me tegen in. Anderen hebben 't ook verdragen. Gegroet, t. à t. Vincent.
Is er in Mei geen No. van Lhermitte geweest? Ik zeg nog eens - werk tegen de onverschilligheid in - het volhouden is niet makkelijk maar wat makkelijk is beteekent ook weinig. Het schilderen van het boerenleven is iets wat goed blijft, en het gevecht dat anderen wonnen, gaat nog steeds door en opnieuw kan men het winnen. Wel verre van dat er te veel boerenschilders zouden zijn - mijns inziens ware 't beter als er nog honderden bij konden komen. Het is geen kwaad idee dat men in Frankrijk de mairies decoreeren gaat met motieven uit het landleven, zooals er een aantal schilderijen op den Salon waren. Ik geloof wel dat dit nog verder doorgevoerd zal worden. Maar - nog beter is het dat de boerenschilderijen in de huizen komen, in de illustraties en andere reproducties direct onder 't volk. Het is dan ook slechts voorbijgaande als ik decouragement gevoel. Ik hoorde van thuis, dat gij hun iets geschreven had over Serret, van dat die zeide ik verzekerd kan zijn van zijn sympathie, etc. Is Serret een schilder, een handelaar of een liefhebber? tot heden weet ik dat niet. Ik heb Germinal in 't kistje van de schilderijen willen doen, doch was ten slotte bang, het er tusschen in zou vallen en beschadigen. Ik doe het in een volgend echter, of retourneer het per post, ik vind het prachtig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
413Waarde Theo, Dank voor Uw brief en het ingeslotene, dat juist is wat ik bedoelde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en me in staat stelt het eind van de maand te werken zooals in 't begin van de maand. Het deed me veel genoegen te vernemen, dat Serret de schilder is van wien ge reeds vroeger dingen schreeft, die ik ook wel degelijk onthouden had, maar de naam was me ontschoten. Ik zou U veel meer willen schrijven dan ik doen zal in dezen brief, maar tegenwoordig als ik thuis kom staat mijn hoofd slecht naar schrijven, als ik den heelen dag in de zon heb gezeten. Wat betreft hetgeen Serret zegt, ik vind het zelf ook - ik schrijf hem eens een woordje omdat ik wel vrienden met hem wou worden. Ik werk, zooals ik reeds schreef, dezer dagen druk aan figuurteekeningen; ik zal die sturen, juist vooral met het oog op Serret, om hem te laten zien dat het ensemble van een figuur en de vorm mij verre van onverschillig is. Ziet ge Wallis ooit, kan de aquarel van de verkooping soms iets voor hem zijn, als het voor Wisselingh iets ware dan neemt hij haar nog eer. Aan Wisselingh heb ik eens een paar koppen gegeven, en ook nu pas hem die lithographie gestuurd. Maar omdat hij geen half woord zelfs antwoordde, geloof ik dat ik als ik iets stuurde, slechts een beleediging zou krijgen. Ik had het nu pas weer dat ik van Rappard, met wien ik toch jaren goed ben geweest, na in een maand of 3 niets van hem gehoord te hebben, in eens een brief krijg zóó uit de hoogte en zoo vol beleedigingen, en naar het mij voorkwam zoo blijkbaar geschreven nadat hij in den Haag geweest was, dat ik zoo goed als zeker weet ik hem als vriend voor goed kwijt ben. Het is juist omdat ik eerst in den Haag, dat is in mijn eigen land het heb geprobeerd, dat ik volle recht en aanleiding heb al die beroerdigheid te vergeten, en aan iets anders te denken buiten mijn eigen land. Gij kent Wallis goed, dus misschien kunt ge het eens ter sprake brengen naar aanleiding van die aquarel, doch handel naarmate er gelegenheid is. Als ik wat verdienen kon met mijn werk, als we wat vasten grond, al was het weinig, onder de voeten hadden om te kunnen blijven bestaan, en als dan ooit de lust om werkman te worden bij U een vorm aannam, laat me zeggen om duidelijk te zijn, op de manier van b.v. behoudens alle onderscheid in leeftijd, etc., Hennebeau in Germinal - wat zoudt ge dan nog schilderen kunnen! De toekomst is toch altijd anders dan men denkt, dus men kan nooit met zekerheid het weten. De schaduwzijde van het schilderen is dat men als men zijn schilderijen niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkoopt, toch geld moet hebben voor verf en model om verder te komen. En die schaduwzijde is leelijk. Maar anders, het schilderen, en m.i. bepaald het boerenschilderen, geeft gemoedsrust al heeft men veel gescharrel en beroerdigheid aan den buitenkant van het leven. Ik bedoel het schilderen is een thuis, en men heeft niet dat heimwee, dat eigenaardige wat Hennebeau had. Die passage die ik toen nog opschreef heeft mij erg getroffen, omdat letterlijk haast ik indertijd zoo'n verlangen had om iets te zijn als een hannikenmaaier of polderwerker. En dat ik beu was van de verveling van de beschaving. Het is beter, men is gelukkiger als men - maar zoowat letterlijk - dat ten uitvoer brengt; men voelt zich werkelijk althans leven. En het is iets, 's winters goed in de sneeuw, in den herfst goed in de gele blaren, in den zomer goed in 't rijpe koren, in de lente goed in 't gras te zijn, het is iets, altijd met de maaiers en de boerenmeiden te zijn, 's zomers met de groote lucht er boven, 's winters onder de zwarte schouw. En te voelen, dat is altijd geweest en dat zal altijd zijn. Men moge dan op stroo slapen, roggebrood eten, welnu men is er op den duur gezonder door. Ik zou meer willen schrijven maar, zooals gezegd mijn hoofd staat niet naar schrijven, en ik wilde hier nog een woordje voor Serret insluiten, dat ge maar eens lezen moet, daar ik er in schrijf over wat ik wilde sturen binnenkort, juist vooral omdat ik Serret mijn bepaalde figuurstudies eens wil laten kijken. Gegroet, t.a.t. Vincent.
Serret moge 't met U eens zijn, dat goede dingen maken en verkoopen geheel afgescheiden zijn. Toch is er niets van aan. Toen Millet gezien werd eindelijk door 't publiek, zijn werk bij elkaar, toen was het publiek èn te Parijs èn te Londen enthousiast. En wie waren het geweest, die in 't licht hadden gestaan en Millet geweigerd? de handelaars, de kenners zoogenaamd, etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
414Waarde Theo, Daar het vandaag Zondag is, wilde ik U weder eens schrijven. Omdat ik nog verzuimd heb iets te zeggen van het schilderij van Uhde: Laissez venir à moi les petits enfants. Ja ik vind het mooi, maar nieuw is het niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interieurs in helderen toon met boerenkinderen zonder mystiek Christusfiguur, zooals Israëls, zooals Artz, vind ik mooier dan dit, waar men een mystieken Christus op den koop toe krijgt. De kinderen zijn zeer mooi van karakter - zijn ze echter beter dan die van Labrichon, Frère, of zelfs Knaus, Vautier? (zooals zij vroeger waren in hun goeden tijd.) Meen niet dat dit weinig is, want al die lui die ik opnoem, ze waren vooral vroeger enorm knap als karakterteekenaars. Tegen 't schilderij Uhde heb ik, dat er iets kouds in is als in de nieuw baksteenen huizen en scholen en kerken van Methodisten. En ik krijg, vergeef het me, ondanks de groote verdiensten van alles in 't schilderij, heimwee naar de minder orthodoxe manier van schilderen van Decamps of Isabey. Enfin er is iets après tout teringachtigs in, en ik vind een Corot, een Dupré, een Millet, zoo oneindig gezonder geschilderd is. Ik spreek echter naar aanleiding van de reproductie, ik acht het best mogelijk dat als ik 't schilderij zag, ik er meer verzoend mede zou raken wat de techniek betreft. Ge weet hoeveel ik toch van de heldere lui ook houd, maar ziet ge, 't wordt te erg en Mantz zegt het heel fijn, hij zegt: ceux qui rèvent toujours partout le maximum des clairs, trouveraient d'une intensité un peu noire les verts de M. Harpignies. Juist ziet ge: dat men elk effect tegen een krachtig en gekleurd licht in, elke slagschaduw ketterij begint te vinden-dat men nooit meer schijnt te wandelen 's morgens heel vroeg of 's avonds bij zonsondergang - dat men niets meer zien wil dan middaglicht of gaslicht of nog wel electrisch! Neen, dit alles werkt bij mij uit dat ik mezelf soms betrap op verlangen om dingen te zien, wel, b.v. zooals de verhuisdag van Nuyen, zooals een oude Leys, zooals een Cabat, een Diaz, Lepoitevin. Misschien ziet ge hierin niets dan een altijd in de contramine zijn van me. Maar ik stel toch op den voorgrond, dat ik het schilderij van Uhde zeer mooi vind, alleen nadat ik 't mooi gevonden heb, is de nasmaak verre van onverdeeld aangenaam, althans niet erg opwekkend, in verband met dat die schilders er in latere schilderijen niet beter op plegen te worden. Enfin het is een echt schilderij voor het huis G. & Co., van hun beste. Knaus hebben ze ook gehad bij G. & Co., en Lobrichon ook. Ik verzeker U, dat ik niet systematisch dat alles weggooi, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verre van daar. Drukt het uit wat ik bedoel, als ik het zoo zeg: het is een goed schilderij van de Heeren Goupil & Co. Drukt het uit wat ik bedoel als ik zeg: beaucoup, mais beaucoup de talent - autant que possible, du genie? non. Dit schilderij van Uhde is veel Duitscher (zie in 't artikel van Mantz hoe fijn hij Meijerheim railleert ‘nature-mortier’, hebt ge dat opgemerkt?) is zeg ik veel Duitscher dan 't lijkt. O die wijze, die nieuwe, die alles beter wetende lui van de nieuwe vooruitgang, die Harpignies critiseeren, ik wed toch dat gij dat zelf ook niet uitstaan kunt, en in gehalte zijn zij een nieuwe editie van M. Prudhomme van Monnier. Om over iets meer opwekkends te spreken, ik sluit hier in een houtsnee naar Clausen, die begon vrij Duitsch, maar heeft zich overwonnen zooals Neuhuys zich ook dikwijls overwint. Ziedaar - dit is de reden waarom ik het prentje U insluit - ziedaar eindelijk iets uit de Engelsche kunst, dat mij herinnert aan werk van Pinwell en Fred Walker. Het is weer anders dan Millet, maar ge zult zien, al kijkt ge er lang op, het verveelt niet. Doe het prentje niet weg, want men ziet zoo zelden iets van die zeldzame kunst, die men niet met b.v. Bridgmann verwarren moet. En het andere prentje, minder mannelijk wat betreft de opvatting, is machtig goed wat sentiment betreft en ook echt oorspronkelijk. Ik werk dagelijks hard aan figuurteekeningen. Ik moet er echter wel een honderd hebben, nog meer zelfs, voor ik er weer eens af kan. Het is me te doen om iets anders te vinden dan mijn oude teekeningen, en om het karakter van de boertjes - bepaald die van hier - te vinden. En we gaan naar den oogst, en dan moet ik èn bij 't koren oogsten èn bij 't aardappels uit doen, er een campagnetijd van maken. Het is dan dubbel moeielijk model te hebben, en toch moet het, want hoe langer hoe meer word ik overtuigd dat men niet te conscientieus kan zijn, dat men altijd en eeuwig zich moet inspannen op wat Daudet (in L'Histoire de monlivre, een artikel dat ik pas van hem las over Les rois en exil) noemt: la chasse au modèle. Ik zou Serret graag ook de studies van den oogst laten zien. Ik weet daarom niet precies, wanneer ik de portefeuille studies naar 't model zal kunnen zenden. Maar toch in elk geval over niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al te langen tijd. En ik zal nog een stuk of 3 hutten, geschilderde studies, iets als die van laatst, ook zenden vóór den oogst hoop ik. Vergis ik me, dat er in den ouden toren iets goeds is? Hebt gij die al uitgehaald? Ze zijn nu beiden droog genoeg voor een vernisje, en hebben het hard noodig, omdat onder beiden iets anders onder zit. Weet ge bij raming reeds iets betreffende den tijd van uw komst? En zijn er geen nieuwe Lhermittes? Gegroet, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik zeg nog eens, dat er voorbeelden zijn maar al te veel, van de heel heldere lui, dat ze later of krijtachtig of olie-achtig worden, het is omdat zoo dikwijls ik dat opmerkte, dat ik een zeker voorbehoud heb, niet onverdeeld 't schilderij Uhde mooi kan vinden. De twee smids van Raffaëlli zijn zeer mooi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
415Waarde Theo, Vandaag heb ik een bezoek gehad van Wenkebach, een schilder uit Utrecht, die dagelijks met Rappard omgaat. Hij maakt landschappen en ik heb zijn naam al dikwijls hooren noemen, en hij heeft toen tegelijk met Rappard een medaille gehad in Londen. Deze heeft mijn werk gezien, die hutten die ik voor u heb en ook de figuurteekeningen. Ik sprak met hem er over dat ik tot mijn leedwezen onaangenaamheden met Rappard gehad had, die ik me moeielijk anders kon expliceeren, dan dat hij met andere lui uit den Haag over mijn werk geluld had, en dat waar hij bovendien in lang niets had gezien, hij daar zijn hoofd vol gekregen had onwillekeurig. Ik liet Wenkebach zien figuren, die Rappard vroeger goed vond en tevens die van nu er bij, en wees hem hoe ik wel veranderd was in een paar dingen en nog meer veranderen zou, maar dat hetgeen ik nu zocht zeker niet minder was. Toen zeide hij, dat hij niet twijfelde of Rappard zou terugnemen wat hij mij had geschreven. Ik heb hem verder laten zien hoe, wat de kleur betreft, ik geen parti pris heb om altijd donker te schilderen. Een paar van de hutten zijn zelfs zeer licht. Maar dat het mij te doen is om de hoofdkleuren: rood, blauw, geel als grond, als uitgangspunten te nemen en niet grijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We hebben toen nogal gepraat over kleur, en hij zeide toen onder anderen, dat hij opgemerkt had Jaap Maris in oude aquarellen ook rosse, bruingrijze, roode tonen gebruikte, en vrij veel zelfs. Zoodat als men het naast een van zijn teekeningen van nu zou houden, het geheel rood er bij wordt. En zoo ook over Israëls. Met U dit te zeggen doe ik nu ook misschien meer kwaad dan goed, omdat het een stuk uit een gesprek is en ik er alles eigenlijk bij moest zeggen. Maar wij hebben er al meer over gesproken, en dan begrijpt ge misschien vanzelf het in zijn verband. Om een eerlijk, degelijk coloriet te krijgen, om het vol te houden is het, en vooral in dezen tijd nu imitateurs (niet de meesters zelf) van de groote grijze lui meer en meer altijd en overal alles licht willen schilderen - raadzaam ook in de puissanter gamma's zich te oefenen, en vol te houden ze te gebruiken. Zoo zei Wenkebach b.v., dat hij dat geval van den ouden toren met pleizier zag, en het buiten de verf vond, dat ik verleden jaar schilderde met veel bitume er in. Hij vond het geheel oorspronkelijk, zeide hij. Andere oude dingen ook: die watermolen, osseploeg, laan met herfstboomen. Maar het meest deed me pleizier dat hij de figuren goed vond; hij sprak van Milletachtig. Ik weet echter zeker dat ik ze nog beter zal krijgen, als ik maar wat voorspoed heb met de kosten en er krachtig aan doorwerken kan. Ik zit daarover echter wel wat in en wat deze maand betreft, ik ben absoluut blut, ik heb geen gulden meer. Moeielijk zullen we 't hebben, neem me dat niet al te kwalijk, want met volhouden is er nog een goede kans om later te oogsten van wat we zaaien. Dat het geld u echter drukt heb ik zorg genoeg over, ik wou ik het voor U wat verlichten kon. Als ge naar Holland komt, zou het niet nog eens geprobeerd moeten worden om Tersteeg aan te klampen? Tersteeg is iemand die durft; als hij maar overtuigd is, is hij goed ook. En Mauve eveneens. Als de lui die 't volhouden om op figuur te blokken heel talrijk waren, zou ik zeggen er is weinig kans wat hulp te vinden. Maar zoo heel talrijk zijn die niet, en noodig worden ze niet minder dan vroeger. Het is voor u alleen moeielijk vol te houden, en ik kan er niets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan doen om de onkosten te verminderen, integendeel ik wou ik meer model nog nemen kon. Wat te doen? Vechten tegen de bierka moet men 't niet noemen, want anderen hebben 't ook gewonnen en wij zullen 't ook winnen. Wat Rappard betreft, ik heb hem zooeven geschreven ik verlang hij ten eene male zijn schrijven terugneemt. Ge ziet echter Theo, hoe het er op aan komt voet bij stuk te houden bij 't werk. Ik heb Rappard geschreven dat we waarachtig wel iets anders te bestrijden hebben dan elkaar, en dat op dit moment de lui die boeren en 't volk schilderen, de handen in elkaar moeten slaan, omdat eendracht macht maakt. Alleen kan men 't niet althans, een heele troep die 't eens is, kan meer. Houd gij goeden moed ook, want misschien krijgen we meer vrienden en dan wordt het levendiger, en wordt het geharrewar onderling misschien een boerenkrijg tegen dat soort schilders, zooals men er in alle tegenwoordige jury's nog kan aanwijzen, die als zij konden, de idees voor welke Millet baanbreker was, ook nu nog zouden tegenhouden. Gegroet, maar als ge kunt stuur me iets al is 't maar tien francs om den tijd door te komen. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
416Waarde Theo. (6 Juli '85.) Dank voor het geld, uw schrijven en catalogus Raffaëlli. De teekeningen die daar in staan, vind ik meesterlijk. Wat hijzelf verder zegt over ‘le caractéristique’ is interessant. Zijn schrijven is een mengsel van zeer eenvoudige woorden, die uit het hart en uit een nerveus, artistiek gevoel komen, die zijn treffend. En verder - van woorden, die denk ik Raffaëlli zelf evenmin begrijpt als wie het lezen moet. Het is een geschrijf dus vol heele mooie dingen en vol fouten - dat lees ik liever dan iets anders. Hetgeen waar hij 't over heeft, is dan ook zoo machtig ingewikkeld. Het geheel van wat hij zegt, als men 't gelezen heeft, voldoet echter dunkt mij en met al zijn zonderlinge uitvallen zegt hij toch iets gezonds en waars. Theo ge moet niet denken dat als ik het schilderij van Uhde zelf zag, ik de impressie verliezen zou welke ik ontving. Ik zeg nog eens dat ik geloof het met dezen man gaan zal als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Knaus en Labrichon, dat n.l. na eenige dingen vol karakter juist de techniek hun een poets zal bakken, n.l. dat hij hoe langer hoe correcter zal gaan werken, en hoe langer hoe drooger. Ik vind Raffaëlli een schilder die veel hooger staat dan Uhde. Ge hoort me ook geen pessimistische twijfelingen hebben omtrent Lhermitte, niet waar? Dus ik ben niet iemand, die altijd twijfelt. Integendeel, in sommige lui heb ik een zeer vast geloof. Van Raffaëlli had ik nooit iets gezien dan die twee smids, toen ik U er over schreef reeds. Raffaëlli, vooral echter juist Lhermitte hebben dàt, waar Raffaëlli over spreekt ‘conscience’. Ik vrees dat daar 't zwakke punt van Uhde zal zitten, dat hij niet meer weten zal wat hij wil. Enfin. Nu zegt ge dat het zilverachtig grijs van Uhde zoo mooi is, en dat als ik 't schilderij zag, ik er anders over denken zou. Neen kerel - ik heb al zoo almachtig veel grijs gezien, dat met een beetje zilvergrijs ik niet zóó makkelijk te verleiden meer ben als vroeger. Het grijs schilderen als systeem wordt onverdragelijk, en we krijgen er nog een revers de la medaille van! Toch heb ik om u te overtuigen ik het goede ervan wensch te blijven zien, en niet er op tegen ben, juist nu ook een grijs geval staan. We zullen onwillekeurig over deze dingen het nog wel eens hebben. Vergeet er echter niet bij, dat ofschoon ik jegens Uhde zekere bezwaren heb, ik op den voorgrond stelde ik dit schilderij wel degelijk - wat het voornaamste betreft, dat 3/4 van 't schilderij is - de kinderen - zeer mooi vind. Ik moet er op uit - wilde niet langer wachten, ben alle dagen zoo moe als een hond, omdat ik heel wijd weg in de hei zit! Ik heb ook weer figuren. Het spijt me wel wat ge schrijft over het geld, dat ge zelf krap zult zitten. Het schilderen is soms zoo verdomd duur, en in den tegenwoordigen tijd komt het er juist zoo op aan, dat men zijn eigen idee coûte que coûte volgt. ‘Il nous faut un art de force vive’, zegt Raffaëlli, en om in figuur daartoe te komen, heeft men zooveel moeite met modellen te vinden. De tijd is er niet meer en ik klaag daar niet over, dat het genoeg is een figuur volgens de akademie conventioneel in elkaar zitte, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of eigenlijk al verlangen velen juist dat, er komt toch reactie - en ik hoop die leven in de brouwerij zal geven. De artisten roepen om karakter, wel - 't publiek zal het ook doen. Ik verzeker U dat ik de Christus van Uhde al bijzonder ongelukkig vind, die kan er niet door - de kinderen zijn goed. Ik houd zooveel van Lhermitte, van Raffaëlli, omdat het door en door gedacht is, verstandig en eerlijk! Ik heb hier liggen een paar figuren, een vrouw met een schop, op den rug gezien, eene andere die bukt om aren op te rapen - eene andere van voren met 't hoofd haast op den grond, die wortelen uitsteekt. Ik heb 1½ jaar hier op die boerenfiguurtjes nu geloerd, en op hun actie, juist om er wat karakter in te krijgen. Dan kan ik zulk een Sinterklaas als Uhde daar in dat schooltje - het schooltje is anders zoo mooi toch! - niet goed uitstaan. Uhde zelf - wel ik wed dat hij 't ook weet, en ter wille van dat de brave burgers uit dat land alwaar hij woont, ‘sujet’ en ‘iets (conventioneels) te denken’ verlangen, en hij anders hongerlijden moet - het heeft gedaan. Als ik dezer dagen nog een oogenblikje vind dat ik niet te moe ben om te schrijven, zal ik U nog wel eens trachten te zeggen hoe uitmuntend goed ik sommige dingen vind in Raffaëlli. Gegroet met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
417Waarde Theo. De vorige keer dat ik U schreef was zoo erg in haast. Ik heb den heelen dag zoo noodig tegenwoordig, daar ik wel 2 uur van hier aan 't werk ben. Het is mij te doen om nog eenige mooie hutten midden uit de hei. Ik heb er nu vier zoo groot als de twee laatst-gezondene, en een paar kleine. Zij zijn nog niet droog en ik zal er tehuis nog wel iets aan doen ook. Maar dan wou ik ze u wel zenden tegelijk met eenige figuurstudies, om de laatste aan Serret te laten kijken. Ik wilde U nu echter zeggen dat ik van plan ben, omdat er nu een stuk of 6 vrij groote doeken zijn, voorloopig slechts kleine verder te maken. En dat ook wel bepaaldelijk omdat als ik naga wat Raffaëlli en Mantz en andere artikels zeggen, men op den laatsten Salon en in 't algemeen heel veel kolossale doeken maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zou, al las ik dit in geen der artikels, dezen Salon misschien wel kunnen noemen: le Salon des marchands de couleur. Ik wou deze bezending gaarne doen vóór gij naar hier komt, omdat anders het wat lang duurt. En daarna zal ik weer aan heel andere dingen gaan werken. Ik denk dat gij aan de gevallen die ik uit die heide medebracht, wel zien zult het daar nogal echt is. De binnenhuizen zijn er weerga's mooi, en ik heb er nu eenige kennissen gemaakt onder de menschen, waar ik terecht kan. Hoe is het U nu gegaan deze maand wat het geld betreft? Ik wou het U wat meegevallen was, want het was mij nog al een zorg, dat ge schreeft ge zelf krap zoudt zitten. Ik moest veel betalen in 't begin van deze maand, en wat mij rest is precies f 5. En 't is nog lang eer de maand om is. Terwijl de volgende maand ook alweer ik nog betalen moet. Ik kan of mag niet anders doen dan betrekkelijk heel wat uitgeven aan modellen. Het is hier als overal, de menschen poseeren verre van graag, en als 't niet was om 't geld zoude niemand willen. Daar de lui echter meestal zeer arm zijn, en vooral veel wevers zonder werk zitten, kan ik 't nog wel gedaan krijgen. Maar om te maken wat ik wil en vooral de figuren beter te krijgen, is nog al een geldkwestie. Hebt gij in het boek van Sensier wel eens gelezen, dat toen Millet het buitenkansje had eenige duizend francs te erven, hij inplaats van dit - hij was toch waarachtig arm genoeg - te gebruiken om het wat makkelijker te hebben, hij integendeel onmiddellijk een reis ging doen naar zijn geboorteplaats, om geheel opnieuw de boeren nog eens te gaan schilderen, en zijn heele erfenis daar bij doorging, en Millet had gelijk. Hetzelfde deden anderen - b.v. Paul Dubois, die wat hij van zijn ouders erfde besteedde aan model, en een tijd geheel melankoliek was door geldzorg. Ik heb nu niet te erven - en ik kan niet in eens doen zooals ik wil. Maar neem het mij niet kwalijk dat ik zeg, dat als Serret en gij, - en m.i. zeer terecht - nog andere dingen in mijn figuren verlangen te zien, ik nog wat meer aan mijn modellen zal moeten besteden. Ik weet niet hoe de lui het aanleggen om den Salon te vullen met doeken van meters hoog bij meters breed. Enfin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zijn er een paar bij die hutten, die ik veel helderder heb geschilderd, maar ik zeg nog eens dat hoeveel ik ook van grijze schilderijen houd, meer en meer ik de lui apprecieer, die behalve 't zilvergrijze gamma ook de somberder effecten weten te maken. Wat ik nu doen zal is - indien de maand misschien onverhoopt U ietwat meegevallen mocht zijn, als gij - al is 't weinig - nog iets kunt sturen, dan verzend ik de 4 doeken. Anders - zie boven - kan ik ze niet goed weg krijgen. Maar in dat geval zal ik ze zenden zoodra ik 't geld van de volgende maand heb, en dan in alle geval reeds vroeger de figuurstudies om aan Serret te laten zien. Die figuurstudies heb ik echter graag gij mede terugbrengt als gij komt. Want er komen er nog veel meer bij, die ik noodig heb bij 't schilderen. Zij moeten dienen voor figuren, die definitief niet grooter zijn dan b.v. een spanGa naar voetnoot*) en nog minder - zoodat wat er in is, nog geconcentreerd wordt. Gegroet met een handdruk. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
418Waarde Theo. Ik wou dat de 4 doeken waarover ik U schreef, weg waren. Als ik ze lang hier houd, verschilder ik ze misschien weer, en ik geloof 't beter is ge ze krijgt zooals ze uit de hei komen. De reden waarom ik ze niet afzend is, dat ik ze U niet ongefrankeerd wil afzenden op een moment, waarop ge zegt dat gij misschien zelf krap zoudt zitten en zelf kan ik ze ook niet frankeeren. Het huisje waarin Millet gewoond heeft, heb ik nooit gezien, maar ik houd het er voor dat deze 4 menschennestjes wel van 't zelfde soort zijn. Het eene is de residentie van een heer, die in de wandeling wordt genoemd ‘het rouwboerke’; het andere wordt bewoond door een braaf mensch, dat toen ik er kwam geen mysterieuser bezigheid verrichtte dan haar aardappelkuil om te werken, doch even wel ook moet kunnen tooveren, althans zij draagt den naam van ‘de heksekop’. Ge herinnert U dat in 't boek van Gigoux staat, hoe het Delacroix gebeurde 17 schilderijen tegelijk werden afgewezen. Men ziet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- dunkt mij althans - hieruit dat hij en anderen uit die periode - staande voor kenners en niet-kenners, die geen van allen het 't zij begrepen 't zij koopen wilden - men ziet hieruit dat zij, die terecht in 't boek les vaillants worden genoemd, niet spraken van dat het een vechten tegen de bierkade was, maar doorschilderden. Wat ik U nog eens wou zeggen, is, dat als wij dat van Delacroix tot uitgangspunt nemen, we er nog veel schilderen moeten. Ik ben in de noodzakelijkheid de onaangenaamste aller menschen te zijn, namelijk om geld te moeten vragen. En daar ik niet denk het de eerste dagen reeds een beter keer zal nemen wat betreft het verkoopen, is dit erg genoeg. Maar ik vraag het U, is het niet voor ons beiden après tout beter om hard te werken, al zijn er beroerdigheden aan verbonden, dan in een tijd als nu te zitten philosopheeren? Ik weet de toekomst niet Theo, maar ik ken wel de eeuwige wet dat alles verandert; denk 10 jaar terug en de dingen waren anders, de toestanden, de stemming van de lui, alles enfin. En 10 jaar verder draait zeker ook weer veel om. Maar iets doen blijft, en iets gedaan hebben heeft men niet licht spijt van. Hoe actiever hoe beter, en ik had liever een mislukking dan een stilzitten. Hetzij Portier al dan niet de man zij, om iets met mijn werk te doen, we hebben hem nu toch noodig. En ziehier wat ik geloof. Na b.v. een jaar werken, hebben we meer bij elkaar dan nu, en ik weet zeker dat mijn werk beter zal doen, naarmate ik 't een en 't ander completeer. De lui nu die wat sympathie hebben, die zooals hij er over spreken, het eens laten kijken - ze zijn daarom nuttig, omdat met b.v. nog een jaar werken er een en ander bijeen zal zijn bij hen, dat vanzelf wel iets zeggen zal, ook al zwegen ze geheel. Als gij Portier eens ziet, zeg hem gerust dat wel verre van het op te geven, ik van plan ben hem nog veel meer te zenden. Blijf gij ook voortgaan met te laten kijken, als ge lui ontmoet. Het zal zoo heel lang niet duren, of hetgeen we kunnen laten zien, zal belangrijker zijn. Ge ziet zelf wel, en 't is een verschijnsel dat mij verbazend veel pleizier doet, dat men meer en meer begint tentoonstellingen te maken van 1 persoon of heel enkelen, die bij elkaar hooren. Dat is een verschijnsel in den kunsthandel, dat naar ik durf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meenen meer avenir heeft dan andere ondernemingen. Het is goed men begint te begrijpen, dat een Bouguereau niet goed kan doen naast een Jacque, een figuur van Beyle of Lhermitte niet goed naast een Schelfhout of Koekkoek. Verstrooi de teekeningen van Raffaëlli - en oordeel zelf of 't mogelijk ware zich een goed begrip van dien eigenaardigen artist te vormen. Hij - Raffaëlli - is anders dan Regamey, maar ik vind hem net zoo'n persoonlijkheid. Als mijn werk bij mij bleef, geloof ik dat ik er telkens aan zou verschilderen. Door het aan U te sturen en aan Portier, zoo als 't van buiten of uit de hutten komt, zal er wel eens een onder doorloopen die niet deugt, maar er zullen dingen bewaard blijven, die er niet beter op worden zouden door ze dikwijls te verschilderen. Als ge nu deze 4 doeken hebt, en nog een paar kleinere studies van hutten, en iemand zag niets anders dan die van me, zouden ze noodwendig denken dat ik niets anders deed dan hutten schilderen. En eveneens met die serie koppen. Maar het boerenleven brengt zoo uiteenloopende dingen mede, dat als Millet spreekt van ‘travailler comme plusieurs nègres’ dit waarachtig dient te gebeuren. wil men tot een geheel komen. Men moge er mee lachen, dat Courbet zegt: ‘peindre des anges! qui est-ce qui a vu des anges!’ Maar ik zou er nog wel bij willen zeggen b.v.: ‘des justices au harem, qui est-ce qui a vu des justices au harem?’ (Het schilderij van Benjamin Constant). ‘Des combats de taureaux, qui est-ce qui en a vu’ en zooveel andere Moorsche, Spaansche dingen, Kardinalen en dan al die historieschilderijen, die toch ook altijd nog maar blijven, meters lang bij meters breed! Waar dient het alles toe en wat wil men er toch mee? Dat wordt meerendeels muf en saai als eenige jaren er over heen zijn gegaan, en verveelt meer en meer. Maar enfin. Ze zijn misschien mooi geschilderd, kan wezen; tegenwoordig als kenners voor een schilderij staan als dat van Benjamin Constant, als een receptie bij een Kardinaal door ik weet niet wat voor Spanjaard, is het de gewoonte met een diepzinnig air iets te zeggen van ‘knappe techniek’. Maar zoodra diezelfde kenners voor een geval uit 't boerenleven of voor een teekening van b.v. Raffaëlli zouden komen, zouden zij met 't zelfde air de techniek critiseeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ge denkt misschien dat ik ongelijk heb hier een aanmerking op te maken, maar ik ben er zoo van vervuld, van dat al die uit-heemsche schilderijen worden geschilderd op het atelier. Maar ga eens buiten zitten schilderen, op de plaats zelf! Er gebeuren dan allerlei dingen als volgt: uit de 4 doeken, die ge ontvangen zult, haalde ik zeker een honderdtal en meer vliegen, niet meegerekend stof en zand etc., niet meegerekend, dat als men ze een paar uur door de hei en de heggen meedraagt, een tak of wat er over heen schramt, etc. Niet meegerekend men, als men op de hei arriveert met dit weer na een wandeling van een paar uur, vermoeid en verhit is. Niet meegerekend dat de figuren niet stilstaan zooals de modellen van beroep, en de effecten die men pakken wil, veranderen met het vorderen van den dag. Ik weet niet hoe het U gaat, maar wat mij betreft, hoe meer ik er aan werk, hoe meer het boerenleven me absorbeert. En hoe minder en minder ik ga geven om hetzij de Cabanelachtige dingen, waaronder ik ook Jacquet, ook Benjamin Constant van tegenwoordig zou rekenen, hetzij de hooggeroemde, maar zoo onuitsprekelijk wanhopig droge techniek van de Italianen en Spanjaarden. Imagiers! dat woord van Jacque, ik denk er dikwijls aan. Toch heb ik geen parti pris, ik heb gevoel voor Raffaëlli, die toch heel iets anders schildert dan boeren, ik heb gevoel voor Alfred Stevens, voor Tissot, om iets te noemen dat gansch anders is dan boeren; ik heb gevoel voor een mooi portret. Zola, die zich overigens m.i. nog al eens kolossaal vergist in zijn oordeel over schilderijen, zegt in ‘Mes haines’ iets moois over kunst in 't algemeen: ‘dans le tableau (l'oeuvre d'art) je cherche, j'aime, l'homme - l'artiste’. Ziedaar, dat vind ik volkomen waar; ik vraag u, wat zit er voor een man, wat voor een ziener, of denker, kijker, wat voor een soort menschelijk karakter achter zekere doeken, waarvan de techniek wordt geroemd; immers dikwijls niets. Maar een Raffaëlli is iemand, een Lhermitte is iemand en bij veel schilderijen van haast onbekende lui voelt men, dat het met een wil, een gevoel, een hartstocht en liefde is gemaakt. De techniek van een schilderij uit het boerenleven of - als Raffaëlli - uit het hart van de stadsarbeiders - brengt nog andere moeielijkheden mee, dan die van het gladde schilderen en activeeren van een Jacquet of Benjamin Constant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namelijk te leven in die hutten, dag in dag uit, net als de boeren op 't veld zitten, in den zomer de zonnehitte, in den winter de sneeuw en vorst uitstaan, niet binnenkamers maar buiten, en niet voor een wandeling, maar dag in dag uit, als de boeren zelf. En ik vraag het U, als men deze dingen nagaat, heb ik dan zoo groot ongelijk met de kenners, die tegenwoordig drukker dan ooit schermen met het dikwijls zoo weinig beteekenis hebbende woord: techniek, (men geeft het een conventioneele beteekenis meer en meer) te critiseeren in hun eigen critiek. Als men rekent al wat men te loopen en te sjouwen heeft om ‘het rouwboerke’ en zijn hut te schilderen, durf ik beweren, dit een langer en vermoeiender reis is, dan veel schilders van uit-heemsche onderwerpen (zij het ‘la justice au harem’ of de receptie bij een kardinaal) voor hun meest uitgezocht excentrieke onderwerpen doen. Want Arabische of Spaansche of Moorsche modellen heeft men maar voor 't bestellen en betalen te Parijs. Doch wie de voddenrapers van Parijs schildert, zooals Raffaëlli, in hun eigen buurtje, die heeft het moeielijker en diens werk is serieuser. Schijnbaar is er niets eenvoudiger dan boeren of voddenrapers en andere arbeiders schilderen, maar - geen motieven in de schilderkunst zijn zoo moeielijk als die alledaagsche figuren! Er bestaat - voor zoover ik weet - geen enkele akademie, waar men een spitter, een zaaier, een vrouw die den pot over 't vuur hangt of een naaister leert teekenen en schilderen. Maar in elke stad van een beetje beteekenis is een akademie met keus van modellen voor historische, Arabische, Louis XV en in een woord alle mits niet in werkelijkheid bestaande figuren. Als ik aan U en Serret enkele studies van spitters of boerinnen die wieden, aren lezen, etc., zal zenden als begin van een heele serie over allerlei veldarbeid, dan kan 't wezen dat 't zij Serret, 't zij gij er fouten in ontdekt, die het nuttig voor mij is te kennen, en die ikzelf allicht zal toegeven. Maar ik wil wijzen op iets dat misschien de attentie wel waard is. Alle akademische figuren zijn op dezelfde wijs en laat ons zeggen on ne peut mieux in elkaar gezet. Onberispelijk, zonder fouten. Ge zult reeds merken waar ik heen wil, ook zonder ons iets nieuws te ontdekken te geven. Niet alzoo de figuren van een Millet, een Lhermitte, een Regamey, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een Daumier; zij zitten ook goed in elkaar, maar anders dan de akademie het leert après tout. Ik geloof dat hoe correct akademisch een figuur ook zij, het overbodig is in dezen tijd, al ware het van Ingres zelf, (behalve zijn Source toch, omdat die juist wel iets nieuws was en is en blijven zal) wanneer er aan ontbreekt dat essentieel moderne, het intieme karakter, het eigenlijk iets doen. Wanneer zal dan het figuur niet overbodig zijn, al waren er desnoods fouten en groote fouten in mijns inziens, zult ge wellicht vragen. Als de spitter spit, als de boer een boer is en de boerin een boerin. Is dit iets nieuws - ja - zelfs de figuurtjes van Ostade, Terburg werken niet zooals die van tegenwoordig. Ik zou hier nog veel meer over willen zeggen, en ik zou willen zeggen hoeveel ikzelf nog beter wil doen wat ik ben begonnen, en hoeveel hooger ik het werk van sommige anderen schat dan mijn eigen. Ik vraag het U, kent gij in de oude Hollandsche school een enkelen spitter, een enkelen zaaier??? Hebben zij ooit gezocht ‘een arbeider’ te maken? Heeft Velasquez het gezocht in zijn Waterdrager of typen uit 't volk? Neen. Werken dat doen de figuren op de oude schilderijen niet. Ik blok dezer dagen op een vrouw, die ik verleden winter zag wortelen uitplukkende in de sneeuw. Ziedaar, Millet heeft het gedaan, Lhermitte, en in 't algemeen de boerenschilders van deze eeuw - een Israëls - die vinden dat mooier dan iets anders. Maar zelfs in deze eeuw hoe betrekkelijk weinigen onder 't legio schilders die het figuur willen - ja avant tout - om 't figuur, d.i. om vorm en modelé, maar het zich niet denken kunnen dan werkende, en er behoefte bij hebben wat de ouden ontweken - en ook de oude Hollanders, die er veel conventioneele acties op na hielden - en zeg ik - er de behoefte bij hebben de actie te schilderen om de actie. Zoodat het schilderij of de teekening wel zij een figuurteekening om 't figuur en den onuitsprekelijk harmonischen vorm van 't menschelijk lichaam, doch tevens een wortelen plukken in de sneeuw. Druk ik me begrijpelijk uit? ik hoop het, en zeg dit er dan eens bij aan Serret. Ik kan 't in korte woorden zeggen, een naaktfiguur van Cabanel, een dame van Jacquet en een boerin, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet van Bastien Lepage zelf, maar een boerin van een Parijzenaar die op de akademie zijn teekenen heeft geleerd, zullen de ledematen en de structuur van 't lichaam steeds op eenzelfde manier, charmant soms - correct van proportie en anatomie - laten voelen. Maar als Israëls, of als Daumier, of Lhermitte b.v. een figuur teekenen, zal men den vorm van het lichaam veel meer voelen, en toch zullen, daarom noem ik er juist graag Daumier bij, de proporties soms haast willekeurig zijn, de anatomie en structuur volstrekt niet goed dikwijls ‘in de oogen van de academiciens’. Maar 't zal leven. En vooral ook Delacroix. Het is nog niet goed uitgedrukt. Zeg tegen Serret dat ik wanhopig zou zijn als mijn figuren goed waren, zeg hem dat ik ze niet akademisch correct wil, zeg hem dat ik bedoel, dat als men een spitter photografeert dat hij dan zeker niet spitten zou. Zeg hem dat ik de figuren van Michel Ange prachtig vind, al zijn de beenen bepaald te lang, de heupen en billen te breed. Zeg hem, dat in mijn oog Millet en Lhermitte daarom de ware schilders zijn, omdat ze de dingen niet schilderen zóóals ze zijn, droog analyseerend nagespeurd, doch zooals zij: Millet, Lhermitte, Michel Ange, ze voelen. Zeg hem dat mijn groot verlangen is, zulke onjuistheden te leeren maken, zulke afwijkingen, omwerkingen, veranderingen van de werkelijkheid, dat het mochten worden nu ja, leugens als men wil, maar - waarder dan de letterlijke waarheid. En nu moet ik haast eindigen, ik had echter behoefte om er nog eens over te praten, dat zij die het boerenleven of het volksleven schilderen, al hooren zij niet onder de hommes du monde, echter toch misschien het op den duur beter uithouden zullen, dan de makers van de uitheemsche, doch in Parijs geschilderde harems en kardinaalrecepties. Ik weet dat het is een onaangenaam mensch zijn, als men op ongelegen tijden geld van noode heeft; maar mijn excuus is juist dat het schilderen van de schijnbaar meest alledaagsche dingen soms 't moeielijkst en 't duurst is. De onkosten die ik, wil ik werken, maken moet, zijn in verhouding tot hetgeen waarover ik kan beschikken, soms erg. Ik verzeker U, dat als mijn gestel niet door weer en wind vrijwel als dat van een boer werd, ik het niet uithouden zou, want voor mijn eigen comfort schiet er eenvoudig niets over. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ik begeer dat ook niet voor mezelf, evenmin als veel boeren niet anders begeeren te leven dan zij leven. Maar wat ik vraag is en voor verf en vooral voor model. Uit hetgeen ik schrijf over de figuurteekeningen, ziet ge misschien genoeg dat ik er bepaald hartstochtelijk voor ben om ze door te voeren. Ge schreeft mij onlangs dat Serret ‘met convictie’ tot u gesproken had over zekere fouten in de structuur van de figuren van de aardappeleters. Maar gij hebt aan mijn antwoord kunnen zien, dat mijn eigen critiek ze ook uit dat oogpunt beschouwd afkeurt, alleen heb ik er op gewezen, hoe het hier was een impressie die ik had, nadat ik de hut in het duistere lamplicht veel avonden zag, na 40 koppen te hebben geschilderd, waaruit volgt ik van een ander oogpunt uitgegaan was. Nu we echter over figuur beginnen te spreken, heb ik veel te zeggen. Ik vind in de woorden van Raffaëlli zijn inzicht over ‘karakter’, wat hij daarvan zegt is goed en op zijn plaats, en verduidelijkt door de teekeningen zelf. Menschen die zich in artistiek litteraire kringen bewegen als Raffaëlli te Parijs, denken echter après tout anders dan b.v. ik buiten in 't boerenland. Ik bedoel, zij zoeken één woord dat al hun idees samenvat; hij oppert voor de figuren der toekomst het woord ‘karakter’. Ik ben het er mee eens, met de bedoeling geloof ik, doch de juistheid van 't woord geloof ik even min in als in de juistheid van andere woorden; evenmin als in de juistheid of doeltreffendheid van mijn eigen expressies. Liever dan te zeggen er moet karakter zijn in een spitter, omschrijf ik het met te zeggen, die boer moet een boer zijn, die spitter moet spitten, en dan is er iets in wat essentieel modern is. Maar ook van deze woorden voel ik zelf, men er conclusies uit kan trekken door mij niet bedoeld, al zeg ik er nog een ceel bij. De onkosten voor model die nu reeds mij vrij bezwarend zijn, ik geloof dat het wenschelijk, zeer wenschelijk is, ik in plaats van ze te verminderen ze nog een beetje kon toegeven, want het is mij om iets heel anders te doen dan om ‘een figuurtje’ te kunnen teekenen. Het boerenfiguur in zijn actie te geven, ziedaar wat een figuur is - ik herhaal het - essentieel modern - het hart van de moderne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunst zelf, dat wat noch Grieken, noch Renaissance, noch oude Hollandsche school hebben gedaan. Dit is bij mij een zaak waar ik dagelijks over denk. Dit verschil tusschen de groote zoowel als de kleine meesters van nu (de groote b.v. Millet, Lhermitte, Breton, Herkomer; de kleinere b.v. Raffaëlli en Regamey) met de oude scholen heb ik echter niet dikwijls waarlijk vierkant uitgedrukt gevonden in de artikels over kunst. Denk er eens over of gij het echter niet waar vindt. Het boeren- en werkmansfiguur is men begonnen als ‘genre’, maar tegenwoordig met Millet als eeuwige meester voorop, is dat het hart zelf van de moderne kunst en zal het blijven. Lui als Daumier, men moet ze hoogachten, want ze zijn van de baanbrekers. Het eenvoudig naakt, maar modern figuur is hoog - zooals Henner en Lefèvre het vernieuwden. Baudry en vooral de beeldhouwers als een Mercier, Dalou, dat is ook van het aller-soliedenste. Doch boeren en ouvriers zijn nu eenmaal niet naakt en hoeft men zich ook niet naakt te denken. Hoe meer lui er komen die werkmans- en boerenfiguren maken, hoe liever ik 't zien zou. En ikzelf ik weet niets anders, waar ik zooveel lust in heb. Dit is een lange brief en ik weet nog niet of ik duidelijk genoeg gezegd heb, wat ik bedoel. Ik schrijf misschien nog een woordje aan Serret, als ik dat doe stuur ik den brief aan U om te lezen, want ik wou graag duidelijk maken, hoeveel ik aan die kwestie van figuur hecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
419Waarde Theo, (Augustus '85.) Met dit woordje zeg ik U vast goeden dag. Ik wou het U convenieerde met uw vriend Bonger vanmiddag voor ge gaat eten, dus laat ons zeggen tusschen 3 en 5, even bij mij een kijkje te komen nemen. Ik dacht dit misschien 't beste uit zou komen, daar ze U dan thuis toch den heelen avond hebben. Daar men op 't veld aan het koren maaien is, ben ik nogal bezet, want ge weet dat duurt maar weinige dagen en is zeker bijna het allermooiste. Maar ik zorg heden bij mij op de werkplaats te wezen tusschen 3 en 5. 's Avonds kom ik nog wel eens bij Moe thuis praten. Maar overigens moet ge me niet kwalijk nemen dat ik doorwerk. Met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
420Waarde Theo, Ik heb bericht van dien verfleverancier, die mij zegt ik de schilderijen kan zenden. Maar dat hij wil ik ze zoodra mogelijk zende, om reden er nu te 's Hage veel vreemdelingen zijn. Hierin heeft hij volkomen gelijk. Wat ik U te verzoeken heb is, dat ge tracht me zooveel te sturen, dat ik de kist kan laten maken en frankeeren. Houd het er volgende maand af als ge wilt, maar ik heb niets en er is mij aan gelegen onmiddellijk mijn zending te doen. Uw bezoek heeft werkelijk bij mij een weinig geruststellenden indruk achter gelaten, ik geloof meer dan ooit dat Uzelf meer moeielijkheden in de eerstvolgende jaren te wachten zijn, dan ge vermoedt.................... Ik wou ge schilder waart of werd. Dit zeg ik ronduit, sterker dan te voren, omdat ik zoozeer geloof, dat de groote kunsthandel in veel opzichten tulpenhandel is...............................Nu vooral is het mijns inziens althans de tijd om te trachten het door te voeren met hetgeen ik maak, te werken. Ik heb in Antwerpen ook adressen gezocht, en zal binnenkort die nog meer precies hooren. Dan kan ik denkelijk ook daarheen sturen. Doch waar gij deze dingen weet, help mij ze te volvoeren. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
421Waarde Theo, Bij mijn schrijven van eergisteren wilde ik nog bijvoegen dat ik gisteren een brief van Rappard heb gehad, en onze twist geheel is opgemaakt, dat hij mij een croquis zond van een groot schilderij van een steenbakkerij, dat hij makende is. Dit ziet er heel oorspronkelijk uit, wilde men andere schilderijen zoeken die in denzelfden geest zijn, het zou b.v. Meunier wezen, van wien gij de mijnwerkers te Antwerpen zaagt. Hij heeft een huisje buiten Utrecht gehuurd, voor atelier slechts, (en met licht van boven voorzien) bij de steenbakkerij, en daar hij ook weder naar Terschelling gaat, is hij weer diep in de natuur in, en dat is mijns inziens beter dan in stad werken. Ik wilde U echter zeggen dat ik hoop het tusschen ons ook zal geschikt worden. Evenmin als ik zijn critiek kon accepteeren, evenmin kan ik geheel en al berusten in den tegenwoordigen toestand, waarin het werk mij al te zeer belemmerd wordt door mijn finantiëele moeielijkheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat te herstellen verlang ik niet van U alleen, maar ik wil een-voudig dat samen (en ook niet ik alleen) wij ons best doen de dingen te doen vorderen. Dat het voor U ook moeite is en niet makkelijk dat weet ik, en als zoodanig apprecieer ik het ook gaarne, maar moeite voor een doel doen, is geen ongeluk en te strijden hebben is de voorwaarde van alle eerlijke overwinning. De kosten bij het schilderen, zij zijn niet altijd te ontwijken, en ze niet te maken is soms de beste politiek niet, want er zou niets degelijks van terecht kunnen komen indien men schroomde model of de noodige schilderbehoeften te bekostigen. En waar het voor mij schraler wordt in plaats van beter, is het eindelijk zoo hoog geloopen dat ik bepaald klagen moet. En ik zeg nog eens, laat ons het schilderzaakje van mij in orde houden, want we kunnen vroeger of later het terdeeg nog noodig hebben. Als er storm aan de lucht is, moet men de booten in goeden staat houden. De man die ik nu in den Haag heb is Leurs, die niet meer in den Practizijnshoek woont maar in de Molenstraat. Hij verzoekt mij hem meer dan een schilderij te zenden om meer dan één kans te hebben, maar presenteert me zijn twee ramen. En daar hijzelf zeer verlegen is om geld, zal hij niet tegen wat moeite doen op zien. Ik stuur hem een paar hutten, den ouden toren en kleinere met figuren. En terwijl hij die laat kijken zal ik een paar nieuwe maken, om hem aan den gang te houden. Een tweeden te 's Hage heb ik ook kans over te halen. Maar het komt er voor mij op aan door te kunnen werken. Ik heb sedert uw vertrek nog een schilderijtje gemaakt zoo groot als de knollenpluksters in de sneeuw, van den korenoogst - een maaier, een vrouw die opbindt, schooven en den molen, zooals gij de teekeningen zaagt. Een effect van 's avonds na zonsondergang. Ook nog studies van interieur. Ik stel U nu nog eens voor met Portier en Serret er eens over te praten dat ik er nog al inzit, hun te animeeren te doen wat ze kunnen, dat ik van mijn kant ook weer nieuwe dingen hun zal zien te zenden. En laat ons zien wij de kist wegkrijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb ook nog 3 studies geschilderd van de vrouwtjes in de aardappels, waar gij er reeds de eerste van zaagt. Rappard had Wenkebach gesproken, en in zijn brief was geen spoor meer van den toon, dien hij begonnen was aan te slaan. En ofschoon hij eerst naar Terschelling gaat, schrijft hij er over dat hij nog studies hier wil komen halen. Gegroet en voorspoed U toegewenscht, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
422Waarde Theo, Uw schrijven en ingesl. frs 20 heb ik in orde ontvangen en dank U er voor. Nu kan ik U berichten mijne kist aan Leurs verzonden te hebben met 7 stuks verschillende gevallen, en om het wat completer te maken nog 12 kleine geschilderde studies. Ik heb ook aan Wisselingh geschreven dat ik deze zending deed, en hem verzocht ze te gaan zien. Echter blijft het mij spijten dat deze zending niet liever naar U is gegaan. Als wij Leurs afbetaald hadden en gij deze zending hadt genomen, en we hadden dan, als gij er te veel van een zelfde soort kreegt, uit de verschillende zendingen een en ander uitgeschoten om in Holland te probeeren, ware mijns inziens zoodoende steeds hetgeen bij U bleef het beste geweest, en eene kern om gaandeweg uit te breiden naarmate we vorderen. Gedane zaken, zooals ge zegt, nemen echter geen keer. Om nu voorloopig te antwoorden op hetgeen gij schreeft betreffende teekeningen van figuren met entourage, heb ik heden er eenige afgezonden. Of die voor het doel van ze te encadreeren geschikt zijn betwijfel ik, en ik zal er als ik in 't veld wat gelukkig ben om iets beters te vinden, nog wel spoedig eenige nieuwe zien bij te voegen. Wat betreft dat gij schrijft overtuigd te wezen nog niet te ver gegaan te zijn in het bezuinigen, kan uit uw kasboek, in geval uitgaven grooter zijn dan inkomsten, U blijken. Mogelijk ja. Doch de reden?? Nu ja, thuis, kerel gij kunt het niet volhouden zóó als gij het nu doet. Ik lijd er onder, dat kan ik U wel verzekeren. maar ik wil het desnoods goed vinden dat ik het er nog armer door gekregen heb dan andere jaren. Maar worden zij er thuis gelukkiger door en gaan zij er op vooruit? - Waarlijk als ik in mijn eigen ervaring terugdenk, als ik nadenk, dat eenige jaren G. & Co. eindigden met een mij zeer sterk ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trokken voelen naar thuis, als ik denk hoe er voor mij een crisis op volgde, verbijsterend, en waarin ik zoo heel gauw geheel alleen stond, en alles en allen waar ik vroeger van gemeend had het blijven zou, veranderde en niets er van steek hield. Als ik aan die trieste tijden terugdenk vrees ik zoo zeer beslist, dat het tegenwoordige voor U geen vaste bodem onder uw voeten zal blijken. Ik spreek als hebbende zelf strijd gekend, en als midden in mijn gevecht zijnde. Enfin. Met ieder jaar dat men vordert in het leven, schijnt de tijd sneller te gaan, gebeurt er meer, hebben de dingen meer vaart. Het is met mijzelf telkens zoo, dat ik met vrij serieuse bezwaren te kampen heb, wel verre van voorspoedig te zijn. Goed - maar naarmate het uitwendige ongunstiger wordt, neemt het inwendige, n.l. de lust in het werk toe. En openen zich, indien al geen nieuwe ressources, toch nieuwe - vernieuwde - kansen. Enfin. Zooals gezegd, bij deze kleine zending teekeningen voegde ik een paar nieuwe, maar ik zal trachten er deze maand verscheidene bij te maken in het formaat van die erwtendopster, die de laatste was welke ik maakte. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
423Waarde Theo, (September.) Dank voor Uw brief en ingesl. frs 150. Ik heb ook heden ontvangen de twee nieuwe Lhermitte's. Hij is het figuur de baas, hij weet er mede te doen wat hij wil - het ensemble opvattende noch van de kleur noch van den localen toon maar veeleer van het licht uitgaande - zooals Rembrandt deed - is er iets verbazend meesterachtigs in al wat hij doet, modeleerende voor alle dingen voldoet hij volkomen aan de eischen van eerlijk te wezen. Er is veel gesproken over Poussin. Bracquemond spreekt er ook over. De Franschen noemen Poussin hun allergrootsten schilder onder de ouden. Wel het is zeker, dat hetgeen van Poussin wordt gezegd, van wien ik zoo heel weinig ken, ik het terugvind in Lhermitte en in Millet. Maar met dit onderscheid dat het mij voorkomt Poussin de oorspronkelijke korrel is, de anderen de volle aar zijn. Ik voor mij stel dus die van heden hooger. Ik heb deze laatste 14 dagen erg veel last gehad van de eerwaarde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeren pastoors, die mij te kennen gaven, ook al met de beste bedoelingen en niet minder dan anderen meenende dat zij verplicht waren er zich mede te bemoeien, die mij te kennen gaven dat ik mij niet te familiaar moest maken met lieden beneden mijn stand; die het tot mij in zulke termen zeggende, tegen de ‘lieden van minderen stand’ op een heel anderen toon zeiden, n.l. met dreigementen, dat zij zich niet moesten laten uitschil-, deren. Ditmaal heb ik eenvoudig direct het precies zoo verteld aan den burgemeester, en er op gewezen hoe dit de pastoors niet raakt, en die op hun eigen territoor van meer abstracte dingen moeten blijven. In alle geval heb ik voorloopig geen tegenstand meer, en ik acht het wel mogelijk het daarbij blijft ook. Er moest een meid in de kraam die ik dikwijls geschilderd had, en men zag er mij op aan, hoewel ik het niet was. Echter wetende hoe 't geval in elkaar zat van de meid zelve, en het een geval zijnde waarin een gemeentelid van den Nuenenschen pastoor zich nog al bijzonder leelijk had gehouden, kunnen zij op mij, bij deze gelegenheid althans, geen vat krijgen. Maar gij ziet dat het niet makkelijk is, om bij de lui aan huis te schilderen en in hun eigen gedoente te teekenen. Enfin, heel licht zullen zij het in deze kwestie niet winnen, en ik hoop dezen winter juist dezelfde modellen te houden, die door en door van oud Brabantsch ras zijn. Toch heb ik nog een paar nieuwe teekeningen. Maar in het veld kon ik nu dezer dagen onmogelijk iemand krijgen. Tot mijn geluk is de pastoor nog wel niet - maar begint toch. te worden, vrij impopulair. Het is echter een leelijk ding, en als het doorging zou ik denkelijk verhuizen. Ge zult vragen, waar dient het toe een onaangenaam mensch te zijn - het moet soms. Als ik zachtmoedig had geredeneerd, hadden ze me zonder genade oversukkeld. En als zij me in mijn werk hinderen, weet ik soms geen anderen weg dan oog om oog en tand om tand. De pastoor ging zoover dat hij de menschen geld beloofde, als zij zich niet lieten schilderen; de lui echter zeiden heel parmantig terug, dat zij het liever aan mij verdienden dan bij hem iets te komen vragen. Maar gij ziet, zij doen het niet dan ter wille van te verdienen, en ik krijg niets voor niets hier gedaan. Gij vraagt mij of Rappard ooit iets verkocht heeft. Ik weet hij het tegenwoordig ruimer heeft dan vroeger, dat hij b.v. een tijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lang dag aan dag naakt model nam, dat hij nu ter wille van een schilderij van een steenbakkerij een huisje op de plaats zelve huurde, en het veranderde zoodat hij licht van boven had; ik weet dat hij een reis is gaan doen weer door Drenthe, en dat hij tevens naar Terschelling gaat. Dat dit een en ander vrij kostbaar is, en het geld er voor ergens vandaan moet komen. Dat ofschoon hij geld van zichzelf moge hebben, hij er beslist bijverdient, want anders kon hij niet doen wat hij doet. Het kan zijn dat zijn familie koopt of kennissen, dat wel, maar iemand toch. Maar ik heb van avond te veel met de teekeningen van Lhermitte te doen, dan dat ik over andere dingen verder doorschrijf. Als ik aan Millet of aan Lhermitte denk, dan vind ik de moderne kunst zoo groot als Michel Ange en Rembrandt - het oude oneindig, het nieuwe ook oneindig - het oude - genie, het nieuwe - genie. Dit vindt iemand als Chenavard misschien niet. Maar ik ben voor mijzelf overtuigd dat men in het tegenwoordige, wat dat betreft, gelooven kan. Dat ik betreffende kunst een bepaald geloof heb, maakt ook dat ik weet wat ik in mijn eigen werk wil krijgen, en dat ik dat zal zoeken te krijgen, ook al ging ik er zelf bij onder door. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
424Waarde Theo, (September). Met een woordje wilde ik U zeggen dat ik een paar dingen gereed heb, die ik U wel wilde sturen. Het boek van Bracquemond heb ik meer dan eens gelezen, en heb er nogal over gedacht. Ofschoon wat hij zegt aangaande de kleuren, niet nieuw is, ofschoon het neerkomt op 't zelfde au fond, als de theorieën die Delacroix vond, ofschoon wat hij zegt over teekenen: modeleeren is teekenen, teekenen is modeleeren, ook niet nieuw is, toch voor deze en andere waarheden heb ik zelden krachtiger woorden gelezen. Enfin, ik vind het boek zeer mooi en heb er nogal over gedacht. Hetgeen ik voor U heb zijn eenige stillevens, van een mand met aardappels, vruchten, een koperen ketel etc., maar die ik juist maakte in verband tot het modeleeren met verschillende kleuren, en ik wou wel dat Portier ze zag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik zal ze U zenden zoodra ik het geld heb, want ben in 't eind van de maand. Ben ook nieuwsgierig naar de Lhermitte als er deze maand een is geweest. Ik heb verf laten komen van Schoenfeld in Dusseldorf van een paar kleuren, die ik hier niet goed krijgen kon. Dat het schilderij van de aardappeleters van kleur niet goed is, ligt voor een deel althans aan de verf. Ik ben er aan herinnerd omdat ik een groot stilleven schilderde, waar ik soortgelijke tonen zocht, en er niet over tevreden zijnde omdat ik er weer dezelfde dingen in kreeg van toen, het overmaakte. En van die ondervinding uitgaande, zou ik het veel beter gekregen hebben met mineraalblauw wat ik nu heb, dan met hetgeen ik tot nog toe had. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
425Waarde Theo, Reeds eerder had ik U de goede ontvangst van uw brief en ingesloten frs 150 willen berichten. Ook heb ik de Lhermitte Septembre ontvangen, die is prachtig. Ge schrijft over de Poussins in de Louvre, ik houd veel van Poussin. Doch wat is het lang - al te lang - geleden dat ik die schilderijen zag. Wat dat betreft, ik heb eene behoefte om schilderijen te zien, waar ik wat aan doen moet. Juist in verband met dat ik krachtig hoop door te gaan om lui voor mijn eigen werk te vinden, geloof ik dat het goed zal zijn ik nu en dan eens op reis ga. Het meest verlangende naar Rembrandt en Frans Hals, ga ik deze week een dag naar 't museum in Amsterdam met een kennis van me in Eindhoven, van wien ik U nog studies liet zien. Kan ik relaties aanknoopen voor mijn eigen werk, ik zal't niet laten, en dat met volhouden ik het winnen zal, geloof ik vast. Wat het werk betreft, ik heb den laatsten tijd zooals ik reeds schreef druk stilleven geschilderd, en dat is mij uitmuntend bevallen. Ik zal er U van sturen. Ik weet wel dat zij moeielijk te verkoopen zijn, maar het is verduiveld nuttig en ik zal er van den winter veel aan blijven doen. Gij zult ontvangen een groot stilleven van aardappels, waar ik getracht heb corps in te brengen, ik bedoel de stof uit te drukken zóó dat het bonken worden, die zwaarte hebben en stevig zijn, die men voelen zou als men er mede gegooid werd b.v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enfin ge moet maar zien. De kwestie die ik met den pastoor gehad heb, daar heb ik niet veel last verder van gehad. Er zullen echter op 't dorp nog wel godvreezende inboorlingen blijven, die er mij op blijven aanzien, want dat de pastoor heel graag mij de schuld van dat geval op 't lijf zou kruien, is zeker. Daar ik er echter geen schuld aan heb, laten mij de praatjes van dien kant volkomen koel; zoolang ze me in 't schilderen niet hinderen neem ik er geen notitie hoegenaamd van. Met de boeren waar 't geval gebeurd is, waar ik veel ging schilderen, ben ik goed gebleven, en kan er net zoo gerust als vroeger in huis komen. Ik ben nu bezig aan stillevens van mijn vogelnesten, waar ik er 4 van klaar heb; ik geloof dat die door de kleuren van het mos, dorre blaren en grassen, klei etc. wel aan sommige lui die de natuur goed kennen, zouden kunnen bevallen. (Zie blz. 540.) Ik schrijf U nog wel eens aan 't eind van deze week, als ik van het tochtje naar Amsterdam terug ben. Daar ik volgende maand mijn huur weer te betalen heb convenieert de uitgaaf me maar half of in 't geheel niet. Maar het moet eens. Spoedig meer dus, t. à t. Vincent.
Dat ik in mijn werk op den duur er door winnen zal als ik meer schilderijen zie, geloof ik zeker, omdat als ik een schilderij zie, ik na kan gaan waar 't mee gedaan is. Wat Poussin betreft, hij is een schilder die bij alles denkt en te denken geeft, in wiens schilderijen alle werkelijkheid tevens symbool is. In het werk van Millet, van Lhermitte is ook alle werkelijkheid tevens symbool. Zij zijn iets anders dan wat men realisten noemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
426Waarde Theo, (October.) Deze week ben ik in Amsterdam geweest; ik heb er haast geen tijd gehad om iets anders te zien dan 't museum; ik was er 3 dagen, Dinsdag gegaan Donderdag terug. Resultaat is dat ik zeer blij ben coûte que coûte gegaan te zijn, en dat ik mij voorstel niet meer zoolang te zijn zonder schilderijen te zien. Ik had om de kosten 't al uitgesteld en uitgesteld, dat en zooveel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anders! Maar het is veel beter dat ik me niet langer verbeelden kan, dit de manier zou zijn. Ik heb er te veel aan voor mijn werk, en als ik de oude schilderijen bekijk, die ik wat techniek betreft heel anders ontcijferen kan dan vroeger, dan heb ik misschien overigens al bitter weinig behoefte aan conversatie. Ik weet niet of ge U herinnert dat links van de Nachtwacht, dus als pendant van de Staalmeesters, een schilderij hangt (mij was 't tot heden onbekend) van Frans Hals en P. Codde een 20-tal officieren ten voeten uit. Hebt ge daarop gelet??? 't is anders op zichzelf - vooral voor een colorist - alleen om dat schilderij de reis naar Amsterdam wel waard. Daar is een figuur op, het figuur van den vaandrig, geheel in den linkerhoek tegen de lijst vlak aan - dat figuur is van top tot teen in grijs, laat ik 't noemen parelgrijs - van een eigenaardig neutralen toon, denkelijk verkregen met oranje en blauw zoo gemengd dat ze elkaar neutraliseeren - door dien grondtoon te varieeren op zichzelven, door 't hier wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichter te maken, daar wat donkerder, is met éénzelfde grijs als 't ware 't heele figuur geschilderd. Doch de leeren schoenen anders van stof dan de beenkleederen, die anders dan de broeksplooien, die anders dan 't wambuis - andere stof uitdrukkende, zeer anders van kleur onderling - toch alles in één familie van grijs. Wacht nu! In dat grijs gaat hij nu blauw brengen en oranje - en wat wit; 't wambuis heeft satijnen strikken van een goddelijk zacht blauwtje, sjerp en vlag oranje - een witte kraag. Oranje, blanje, bleu, zooals de nationale kleuren waren toen - oranje, en blauw tegen elkaar die meest heerlijke gamma, op een fond van een grijs, savant gemengd juist door die twee, laat ik ze noemen polen van elektriciteit (altijd in zake kleur) te vereenigen, zoo dat ze elkaar vernietigen tegen dat grijs een wit. Verder in dat schilderij doorgevoerd - andere oranje gammas tegen ander blauw, verder de heerlijkste zwarten tegen de heerlijkste witten; de koppen - een twintig - tintelend van geest en leven en gedaan! en een kleur! de tournures superbe van al die lui, ten voeten uit. Maar die oranje blanje bleu vent in den linker hoek......ik heb zelden goddelijk mooier figuur gezien. Het is iets eenigs. Delacroix zou er mee gedweept hebben - maar gedweept tot in 't oneindige. Ik stond er van geworteld op de plek letterlijk. Nu ge kent den zanger, die lachende vent - buste in een groenachtig zwart met carmijn carmijn, ook in de vleeschkleur. Ge kent de buste van den man in 't geel, citron amorti, wiens gelaat door oppositie van tonen gedurfd en meesterlijk brons is, wijnroodachtig. (Violet?) Burger heeft over de Jodenbruid van Rembrandt geschreven, zóó als hij schreef over Delftschen v.d. Meer, zóó als hij schreef over den zaaier van Millet, zóó als hij schreef over Frans Hals, zich overgevende en zich overtreffende. De Staalmeesters is volmaakt, is de mooiste Rembrandt; doch die Jodenbruid - niet zoo geteld - wat een intiem, wat een oneindig sympathiek schilderij, geschilderd d'une main de feu. Ziet ge, Rembrandt in de Staalmeesters is trouw aan de natuur, al gaat hij ook daar en altijd in het hoogere, in 't allerhoogste, oneindige, maar toch - Rembrandt kon nog iets anders - als hij niet trouw hoefde te zijn in 't letterlijke zóó als bij portret, als hij mocht dichten, poëet d.i. Schepper zijn. Dat is hij in de Jodenbruid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat zou Delacroix dat schilderij juist ook hebben begrepen. Wat een nobel sentiment, grondeloos diep. ‘Il faut être mort plusieurs fois pour peindre ainsi’, is daar wel op toepasselijk. Doch - over de schilderijen van Frans Hals - hij blijft altijd op aarde - kan men spreken, Rembrandt gaat zoo diep in 't mysterieuse dat hij dingen zegt waarvoor in geen taal woorden bestaan. Het is terecht dat men zegt van Rembrandt: magicien....dat is geen makkelijk beroep. Ik heb verscheiden stillevens ingepakt, die ge volgende week ontvangen zult, met nog twee souvenirs van Amsterdam die ik in de vlucht nog snapte, en ook een paar teekeningen. Zal u binnenkort ook sturen een boek van de Goncourt: Chérie. De Goncourt is altijd mooi en zijn manier van werken zoo trouw, en er is zoo op gesjouwd. Ik zag twee schilderijen van Israëls in Amsterdam, namelijk de Visscher van Zandvoort en - een van zijn allerlaatste: eene oude vrouw, in elkaar gebogen als een pak lorren, bij eene bedstede waar 't lijk van haar man in ligt. Beide vond ik weer meesterlijk. Laat men lullen van techniek wat men wil, met phariseesche, holle, schijnheilige woorden - de ware schilders laten zich leiden door die conscientie die men sentiment noemt, hun ziel, hun hersenen zijn niet voor 't penseel maar 't penseel is voor hun hersenen. Ook is het doek bang voor een echt schilder, en niet de schilder bang voor 't doek. Ik zag in Amsterdam nog schilderijen van nu tegenwoordig, Witkamp en anderen. Witkamp is wel de beste, doet denken aan Jules Breton; anderen die ik op 't oog heb doch niet noemen zal, die veel met wat zij techniek noemen, schermen, vond ik voor mij juist in 't technische zwak. Ge weet al die koude grijze tonen, die zij meenen gedistingueerd zijn en die plat zijn en droogklooterig, kinderachtig gemengd. Tegenwoordig ten gerieve van de schilders die in wat zij denken een gedistingueerd licht gamma is, werken, vervaardigt men opzettelijke verven, bestaande uit de gewone met puur wit gemengd. Hoor eens, de techniek, de kleurmenging, het modelé van den Visscher van Zandvoort bijvoorbeeld, is in mijn oog Delacroixachtig en superbe, en de hedendaagsche, koude, platte grijzen beteekenen van techniek niet veel, worden verf, en Israëls is buiten de verf. Weet wel, ik spreek niet van Jaap Maris, Willem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maris, Mauve, Neuhuys, die ieder in zijn eigenaardig gamma werken op de goede manier, Blommers, enz. Maar de school van die meesters, hun volgelingen, Theo ik vind dat ze dun worden. Heb Fodor ook nog gezien. De herder van Decamps is toch een meesterstuk; herinnert ge U de Meissonnier, een schets van een sterfbed? de Diaz? Nu, Bosboom, Waldorp, Nuyen, Rochussen, de oorspronkelijke lui van die periode van 40 jaar terug, ik zie ze altijd graag. Rochussen heeft een entrain als Gavarni. De stillevens die ik stuur zijn studies voor kleur. Ik ga er nog meer maken; meen niet dit nutteloos is. Ze zullen over een tijdje inschieten, maar over een jaar b.v. zullen zij beter zijn dan nu, als zij in 't hart eerst droog zijnde, een stevig vernis krijgen. Als gij met punaises een groot aantal van mijn studies, zoowel van de vroegere als van deze, tegen een muur van uw kamer hangt, door elkaar maar, dan zult ge zien geloof ik, dat er verband is tusschen die studies, dat de kleuren goed doen naast elkaar. Van te zwart gesproken - ik ben er heel blij om, te meer naarmate ik meer van de schilderijen in koud kinderachtig gamma zie, dat ze mijn studies te zwart vinden. Zie de Visscher van Zandvoort eens, en waar is die mee geschilderd, is die geschilderd met rood, met blauw, met geel, met zwart en wat vuil wit, met bruin (alles goed gemengd en gebroken) of niet? Als Israëls zegt dat men niet zwart moet zijn, bedoelt hij zeker nooit dat wat ze er nu van maken, hij bedoelt dat men kleur geve in de schaduwen maar dat sluit geen enkele gamma hoe laag ook, ook die der zwarten en bruinen en diepe blauwen natuurlijkerwijs, juist niet uit. Maar wat hoeft men er over te denken; 't is beter te denken aan Rembrandt, aan Frans Hals, aan Israëls, dan aan die fatsoenlijke machteloosheid. Ik schrijf U vrij lang - al gelooft gij misschien niet dat wat ik zeg van de kleuren, en al vindt ge me pessimistisch wanneer ik zeg, dat veel van wat men fijn grijs noemt heel leelijk grijs is, al vindt ge me pessimistisch of nog erger, wanneer ik ook het gladde acheveeren van gezichten, handen, oogen afkeur, daar de groote meesters allen anders werkten; misschien dat gaandeweg uw eigen studie van kunst, die gij gelukkig weer terdeeg zijt begon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen, U ook veranderen zal. Ik heb nu nog iets U te verzoeken, die kennis van me in Eindhoven die mee naar Amsterdam ging, heeft bij C.M. gekocht: Burger: Musées de la Hollande, v.d. Hoop et Rotterdam, maar C.M. mankeerde het eerste deel Musées de la Haye et d'Amsterdam. We moeten dat echter hebben, 't is uitverkocht, doch ge zult er nog wel een opscharrelen, en hij wil er desnoods wel b.v. frs 10 voor geven, doch natuurlijk liever goedkooper. Ik zal U dadelijk sturen wat 't U kost, daar het voor hem is en hij 't mij heeft opgedragen op die conditie. Wilt ge dus daar eens uw best voor doen? Als ge 't vindt, lees 't zelf eerst nog eens door, want het is zoo mooi. Ik was niet bij C.M. mee binnen gegaan. De twee plankjes die ik in Amsterdam schilderde, zijn in vliegende haast gedaan; 't een nota bene in de wachtkamer van 't station, toen ik wat te vroeg voor den trein was, 't andere 's morgens voor ik tegen 10 uur naar 't museum ging. Toch stuur ik ze U bij wijze van tegeltjes, waar men met eenige vegen iets opgegooid heeft. Wat het einde van deze maand betreft, kerel ik heb mij uitgeput letterlijk, hoe moet het er mee gaan? Kunt gij er niet een twintig francs bij doen of wat het ook zij? Ik moet ook weer verf betalen volgende maand, 1 Nov. ƒ 25 huur. Wat relaties voor mijn werk betreft, ik heb nog iemand gesproken en als ik ooit weer ga neem ik werk mede. Er is een algemeene slapheid, die wat betreft gelegenheid vinden tot exposeeren, 't makkelijk genoeg maakt. Laat ons heel veel schilderen; willen we een goeden slag slaan is dat de boodschap, juist omdat 't slap is veel werken, dan kunnen we mogelijk inplaats dat alle havens ons gesloten zijn, eenmaal, de bezem in den mast voeren. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
427Waarde Theo, Heden heb ik verzonden franco, kist V. 4. met de stillevens. De twee schetsjes van Amsterdam zijn tot mijn spijt nog al beschadigd. Op reis waren zij nat geworden, toen zijn de paneeltjes krom getrokken bij 't drogen en is er stof in gaan zitten, etc. Toch stuurde ik ze om U te laten zien, dat als ik in een uur tijd ergens een impressie er op wil smeeren, ik dit begin te kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 't zelfde sentiment van anderen, die hun impressies analyseeren. En zich reden geven van wat ze zien. Dat is iets anders dan voelen, d.i. impressies ondervinden; er ligt tusschen 't indrukken ervaren en ze analyseeren, d.i. ze uit elkaar nemen en weer in elkaar zetten - misschien heel wat. Maar het is een pleizierig ding om in de vlucht iets er op te zetten. Wat mij bijzonder heeft getroffen bij het terugzien der oud-Hollandsche schilderijen is dat zij meestal snel zijn geschilderd. Dat deze groote meesters als een Hals, een Rembrandt, een Ruysdael, zooveel anderen - zooveel mogelijk de premier coup aanzetten, en niet zoo heel veel er op terug kwamen. En als je blieft ook dit - dat als het 't deed lieten ze 't staan. Ik heb handen vooral bewonderd van Rembrandt en Hals - handen die leefden, maar die niet af waren in den zin, dien men tegenwoordig met forceeren wil - zekere handen in de Staalmeesters zelfs in de Jodenbruid, in Frans Hals. En koppen ook - oogen, neus, mond met de eerste penseelstreken gedaan, zonder retouche hoegenaamd. Unger, Bracquemond hebben 't goed geëtst - zooals 't gedaan is en men kan de wijze van schilderen in hun etsen zien. Theo wat is het noodig om in dezen tijd eens naar oude Hollandsche schilderijen te zien! En naar de Fransche schilderijen, Corot, Millet, etc. De rest, men kan ze desnoods heel best missen, en brengt sommigen meer van streek dan zij meenen. In eens schilderen, zooveel mogelijk in eens. Wat is het een genot zoo'n Frans Hals te zien, wat is 't heel iets anders dan de schilderijen - er zijn er zóó veel - waar zorgvuldig alles op dezelfde wijs is gladgestreken. Toevallig zag ik nu een Meissonnier, die van Fodor, op denzelfden dag dat ik oud-Hollandsche meesters zag, Brouwer, Ostade, Terburg vooral. Welnu, Meissonnier doet het zooals zij, een zeer doordachte, zeer berekende toets - maar - in ééns er op, en zoo mogelijk in eens goed. Ik geloof 't beter is met 't mes een gedeelte dat mislukt weg te nemen, en van voren af te beginnen, dan dikwijls er op terug komen. Nu, ik zag een schets van Rubens, en een schets van Diaz ook als 't ware tegelijkertijd; ze waren wel niet 't zelfde, doch het geloof dat de kleur den vorm uitdrukt, als zij op haar plaats en in haar verband staat, dat hebben ze toch wel gemeen. Althans | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diaz is toch een schilder in merg en been - en in de toppen van zijn vingers had hij conscientie. De Diaz van Fodor is overigens schetsachtig, maar misschien ook juist daarom was 't voor mij, die in jaren er geen zag, een waar genoegen er een terug te zien, en hield het zich heel best, zelfs als men de manier van doen van de ouden pas gezien had. Ik moet nog eens terug komen op zekere schilderijen van tegenwoordig, die talrijker en talrijker worden. Men is een 10, 15 jaar geleden beginnen te spreken van ‘helderheid’, van licht. Het zij zoo dat dit oorspronkelijk goed was, het is daadzaak er meesterlijke dingen door dat systeem ontstaan zijn. Doch, waar meer en meer 't ontaard in een overproductie van schilderijen waar 't heele schilderij door, aan alle 4 de hoeken, 't zelfde licht, dezelfde - wat ze noemen geloof ik - dagtoon en locale kleur heerscht, is dit goed??? Ik meen neen. Is de Ruysdael van v.d. Hoop, die met den molen niet buiten? is er geen lucht in en ruimte van belang? En toch, 't heele schilderij staat zeer veel lager dan de lui 't zouden aanzetten, lucht en aarde bovendien vormen één geheel, hooren bij elkaar. Van Goyen, die Corot onder de Hollanders, ik stond lang voor dat magistrale doek van de collectie Dupper, twee eiken op een duin in den herfst, in den storm. Een sentiment, ja laat ik zeggen als Jules Dupré of als le Buisson. Maar er is veeleer gewone geeloker dan wit doorgevoerd in 't schilderij. Nu de Cuyp - 't gezicht op Dordrecht van v.d. Hoop, geheel ros goud - ook daar de okers. Het geheel van Frans Hals, noeme men 't wat men wil: citron amorti of jaune chamois, waar is 't mee gedaan? 't schijnt in 't schilderij heel licht, doch houd er eens wit tegen. Een groote les die de oude Hollandsche meesters geven, is dunkt me deze: teekenen en kleur als één te beschouwen, wat Bracquemond oòk zegt. Dat nu - velen doen 't niet, ze teekenen met alles behalve met gezonde kleur. O Theo, het is zoo ellendig om naar te luisteren, 't is zoo gruwelijk vervelend, als b.v. een vent als Haverman het over ‘techniek’ heeft. Ik zeg niet Rappard, omdat die ook wel zoo praat, doch gelukkig voor hem zelven beter schildert dan hij spreekt. Ik heb niets geen lust om veel kennis onder de schilderclub te maken. Maar nog eens - van techniek gesproken - er is een heel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat gezonder en degelijker techniek in Israëls, b.v. al in dat heel oude doek: de Visscher van Zandvoort, met prachtig clair-obscur, dan de techniek van hen die overal even glad, plat en gedistingueerd door hun blikkoude kleur zijn. De Visscher van Zandvoort wel, maar hang die gerust naast een oude Delacroix - la Barque du Dante, en 't is dezelfde familie. Daar geloof ik in, maar ik krijg iederen keer meer het land aan de schilderijen die overal even helder zijn. Het is voor mij een leelijk ding dat zij zeggen, dat ik ‘geen techniek’ heb; het is mogelijk dat omdat ik met niemand kennis maak van de schilders, dit doodbloeden zal, het is integendeel waar dat juist in zake techniek, ik veel lui die er 't meest over lullen, zwak vind! Dat schreef ik U reeds. Maar als ik voor den dag kom in Holland met 't een of ander van mijn werk, weet ik vooruit waar ik mede te doen krijg en met wat voor kaliber van technici. Intusschen ik ga heel bedaard liever naar de oude Hollanders, en liever naar de schilderijen van Israëls en wie direct aan Israëls zich aansluiten, wat de nieuweren niet doen. Zij staan veeleer lijnrecht tegenover Israëls. En ik meen opgemerkt te hebben dat Israëls zelf, Maris, Mauve, Neuhuys zelf, een zekere richting waar we 't nu over hebben, slechts met displeizier zien. Een Mesdag b.v., die in der tijd schrikkelijk realist was zooals ge U herinnert, wordt toniger in zijn latere schilderijen en teekeningen en wat mysterieuser dikwijls. Enfin. Witkamp heeft verduiveld veel goeds, lijkt op Jules Breton of Bastien Lepage, maar Jules Breton is warm en hij is veel te koud. En dat is geen makkelijk te verhelpen gebrek, om een ding warm te krijgen moet het warm aangelegd worden, en anders krijgt men er de kou niet ligt uit. De wat zij noemen, helderheid is in veel gevallen een leelijke ateliertoon van een ongezellig stadatelier. Naar de schemering 's morgens vroeg of 's avonds schijnt men niet te kijken, er schijnt dus niets meer te bestaan dan 's middags van 11-3, waarlijk een heel fatsoenlijk uur! maar - vaak karakterloos als Jan Salie. Theo maar met dat al - ik ben verduiveld arm tegenwoordig. Veel schilderen is duur; ik voel me tamelijk vast zitten en wat 't eind van de maand betreft, het is miserable. Dat ‘l'argent est le nerf de la guerre’ is helaas ook bij het schilderen niet weg te cijferen. In den oorlog echter komt er niets van dan verdriet, is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts vernielen; en bij 't schilderen is 't soms zaaien, al oogst de schilder zelf niet. Hoe gaat het U en hoe gaat het met de zaken; ik weet niet of mijn flair goed is, doch aan etalage etc. etc. te zien, zag de kunsthandel te Amsterdam er zeker niet florissant uit, doch o zoo stil en fatsoenlijk. Waarlijk overmoed en enthousiasme zijn de fouten? van heden niet. Ik heb zoo goed als niemand gesproken, toch indirect zoo eens den pols gevoeld, omdat ik nieuwsgierig ben wat de resultaten zullen zijn, waar 't op uit zal draaien in den kunsthandel. Ik geloof niet dat gij precies overstelpt wordt door schilderijen, is 't wel? Ik ga van den winter nog verschillende dingen nasporen, die ik in de oude schilderijen opmerkte wat betreft manier van doen. Ik heb veel gezien dat mij noodig was. Maar voor alle dingen dit - wat men noemt enlever - ziedaar wat de oud-Hollandsche schilders fameus deden. Dat enlever met weinige penseelstreken, men wil er niet van hooren nu, maar wat zijn de resultaten het ware. En wat hebben veel Fransche schilders, wat heeft een Israëls dat juist ook meesterlijk goed begrepen. In 't museum heb ik aan Delacroix veel gedacht, waarom? omdat voor Hals, voor Rembrandt, voor Ruysdael en anderen, ik steeds dacht aan dat woord: ‘Lorsque Delacroix peint, c'est comme le lion qui dévore le morceau’. Wat is dat het ware, en o Theo als ik denk aan wat ik zal noemen de zich noemende technische club, wat is 't de dood in den pot. Wees er van verzekerd dat als ik ooit met die heeren te maken krijg of er een van tegen kom, ik mij dom zal houden, doch, à la vireloque, met een coup de dent achteraan. Ik haat het als de dingen traineeren en verkeerd loopen. En is 't niet iets fataals, dat geforceerde overal evenzeer afmaken, (wat men afmaken noemt!) overal dat vervelende, eenzelfde grijslicht in plaats van licht en bruin, kleur - locale kleur - in plaats van toon, zijn dat geen deplorable dingen, en is het toch niet zoo? Enfin deze dingen vind ik verkeerd, omdat ik b.v. Israëls zoo goed vind, omdat er zooveel nieuwe zoowel als oude schilders zijn waar men mee dwepen kan. Ik had reeds eerder moeten bedenken, dat ik U hoogstwaarschijnlijk met dit schrijven verveel. Maar ik heb hier nu eenmaal niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan gedacht. Mijnerzijds kan ik zeggen, dat ik wou gij mij uw impressies van dingen op de Louvre of Luxembourg of van ergens anders schreeft. Schrijf eens spoedig als ge wilt, en weet dat 't eind van mijn maand geducht bar is. Toch ik ben blij ginder geweest te zijn, al is 't op een moment dat de uitgaaf me minder dan ooit convenieert. Wat dat betreft, tegen Nieuwe jaar zal ik 't zeer lastig hebben, b.v., maar enfin, wie niet waagt wie niet wint, en ik heb er desnoods vrede mede altijd in moeielijkheden te zijn, als 't ter wille van 't schilderen is. Gegroet, hoop ge in orde mijn bezending zult krijgen. Er is een boek van de Goncourt over: Chardin, Boucher, Watteau en Fragonard; ik moet dat lezen, hebt gij of een van uw kennissen het? ik denk wel van niet; maar weet gij soms of 't al dan niet bijzonder belangrijk is? Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
428Waarde Theo, Uw brief heb ik heden met het ingeslotene ontvangen. Uw schrijven deed mij veel pleizier, omdat ik er een paar dingen in meen op te merken, waar ik 't nog eens nader over hebben wil. Om met de deur in 't huis te vallen: 't geen ge schrijft over zekere studie van een mandje met appels is goed gezien, maar hebt ge dat nu uit uw zelf??? omdat ik me voorstelde, ja ik zou zeggen zeker weet dat gij dat soort van dingen vroeger niet zaagt. Wat hier ook van zij, hier zijn we op den weg om 't meer eens te worden over de kleuren. Ga nu voort op die kwesties want daar komt ge verder mee, en die wisten Burger en Manz en Silvestre. Om even te zeggen hoe die studie is geschilderd - doodeenvoudig dit: groen en rood zijn complementair. Nu is er een zeker op zich zelf heel canaille rood in de appels, verder daarnaast groenachtige dingen. Er zijn nu een of twee appels van een andere kleur bij die 't heele ding goed maken, van een zeker rose. Dat rose is de gebroken kleur, ontstaan door menging van 't eerstgenoemde rood en 't eerstgenoemde groenachtige. Ziedaar de reden waarom er verband is tusschen de kleuren. Hier is een tweede tegenstelling aan toegevoegd, het fond vormt tegenstelling met den voorgrond, 't eene is een neutrale kleur verkregen door blauw te breken met oranje, 't ander dezelfde neutrale kleur alleen gewijzigd door bijvoeging van wat geel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar dit doet mij ontzaglijk veel pleizier, dat 't zij door direct 't zij door indirect persoonlijk gevoel, gij een kleurcombinatie opmerkt. Verder dat een van de studies U voorkwam te zijn een variatie op 't thema bruin-grijs, dat is zeer zeker dan ook 't geval, alleen ze zijn 't alle 3 die van de aardappels, met dit onderscheid dat 't een is een studie in terre de Sienne, 't ander in terre de Sienne brûlée, 't ander in ocre jaune en ocre rouge. 't Laatste - dat is de groote - mijns inziens 't beste - ondanks 't mat zwarte fond, dat ik opzettelijk daarom mat liet omdat de okers ook ontransparante kleuren van natuur zijn. Wat die studie betreft, die grootste van de aardappels, ze is gemaakt door die ontransparante okers te wijzigen, te breken, door een transparant blauw. Rood oker met geeloker een oranje vormende, is hun combinatie met blauw neutraler en worden ze tegen die geneutraliseerde kleur in 't zij rooder, 't zij geler. Het hoogste licht in dat heele doek is doodeenvoudig wat geeloker zuiver. En dat dit matte geel toch nog spreekt, komt omdat het zich in een uitgestrekt veld van een soort, al zij 't neutraal, violet bevindt; immers....rood oker met een blauw geeft violette tonen. Nu, de nesten zijn ook op een zwart fond geschilderd, opzettelijk, om de reden dat ik er ronduit voor uit wil komen in die studies, dat de voorwerpen zich niet in hun natuurlijke entourage, doch op een conventioneel fond bevinden. Een levend nest in de natuur is heel iets anders, men ziet 't nest zelf haast niet, men ziet de vogels. Gegeven dat men nesten uit zijn nestenverzameling wil schilderen, zoo kan men er niet sterk genoeg bij zeggen dat 't fond en entourage in de natuur heel anders is, ik maakte 't fond botweg zwart. Dat in een stilleven anders een fond van kleur mooi is - zeker. In Amsterdam zag ik stillevens van juffrouw Vos die ik uitmuntend vond, heel wat mooier dan Blaise DesgoffeGa naar voetnoot*), werkelijk van Beyerenachtig. Ik dacht er nog bij, dat die eenvoudige stillevens van haar heel wat meer kunstwaarde hadden dan menig pretentieus doek van andere Amsterdammers. Ze troffen me als zeer goed. Vooral een met een gouden vaas, eenige leege oesterschelpen, een gebroken bast van een kokosnoot en een korst brood. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Boek van Blanc zal ik U sturen; recommandeer me zoodra mogelijk L'art au XVIIIme siècle te lezen; ik verlang vooral van Chardin iets te hooren door de Goncourt. De Rembrandt van Lacaze is werkelijk ook in dat sentiment van Rembrandt's laatsten tijd; zeker is 't 12 jaar geleden ik 't zag, maar ik herinner 't me nog, omdat het mij trof net als die kop van Fabritius in Rotterdam. Als ik me wel herinner is die naakte vrouw in Collection Lacaze ook zeer mooi, ook uit de latere periode. Het brok Rembrandt Ontleedkundige les, ja ik stond er ook van versteld. Herinnert ge U die vleeschkleuren - 't is - de la terre - die voeten vooral. Hoor eens, de vleeschkleuren van Frans Hals zijn ook aardeachtig, hier in de beteekenis die ge weet. Dikwijls tenminste. Er is ook soms, ik zou durven zeggen steeds, een verband van tegenstelling tusschen den toon van 't costuum en den toon van 't gelaat. Rood en groen zijn tegengesteld; de zanger (Dupper), die tonen van carmijn in de vleeschkleur heeft, heeft tonen van groen in zijn zwarte mouwen, en van een ander rood dan dat carmijn, strikken op die mouwen. De oranje blanje bleu vent, waar ik over schreef, heeft een betrekkelijk neutrale gelaatskleur, aardeachtig rose, violetachtig door tegenstelling met zijn Frans Hals geel leeren pak. De gele vent citron amorti heeft beslist dof violet in zijn bakkes. Nu - hoe donkerder 't kleed, hoe lichter 't gezicht soms - niet toevallig - althans, zijn portret en dat van zijn vrouw in den tuin, daar zijn twee zwart violetten in, (blauw violet en ros violet) en een effen zwart (geel zwart?) herzegge ros violet en blauw violet - zwart en zwart, dus de 3 somberste dingen; welnu, de gezichten zijn zeer blank, buitengewoon blank zelfs voor Hals. Enfin, Frans Hals is colorist onder de coloristen, colorist als Veronese, als Rubens, als Delacroix, als Velasquez. Millet, Rembrandt en b.v. Israëls, zeer terecht is er wel eens van hen gezegd, dat zij eer harmonisten dan coloristen zijn. Maar zeg nu eens, zwart en wit mag men die gebruiken of niet gebruiken, zijn dat verboden vruchten? Ik meen neen, Frans Hals heeft wel zeven en twintig zwarten. Wit, maar ge weet zelf, hoe eigenaardige schilderijen juist enkele moderne coloristen opzettelijk van blanc sur blanc maakten, wat beteekent dat woord: men mag niet? Delacroix noemde ze rusten, gebruikte ze als zoodanig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ge moet geen parti pris er tegen hebben, want als ze maar op hun plaats staan en in verhouding tot de rest, mag men alle tonen gebruiken - dat spreekt vanzelf. Weet ge wel dat ik de dingen van Apol b.v. van wit op wit dikwijls heel goed vind. Zijn zonsondergang in 't Haagsche bosch b.v., die in Amsterdam is. Waarachtig, dat ding is weergaasch mooi. Neen - zwart en wit ze hebben hun reden en beteekenis, en wie ze verdonkeremanen komen er niet mee uit; beide te beschouwen als het neutrale - is 't meest logisch zeker, 't wit: de allerhoogste combinatie van 't lichtst mogelijk rood, blauw, geel - zwart: de allerhoogste combinatie van 't donkerst rood, blauw en geel - tegen die stelling heb ik niets te zeggen, die vind ik volkomen waar. Nu, 't licht en bruin, de toon wat betreft waarde, staat in een direct verband tot die 4e gamma van wit tot zwart. Immers waar men heeft:
Zoo begrijp ik voor mij de zwarten en witten. Als ik rood en groen vermeng tot een roodgroen of groenrood, door bijvoeging van wit verkrijg ik dan rosegroen of groenrose. En als ge wilt door bijvoeging van zwart, bruingroen of groenbruin. Is dit niet duidelijk? Als ik geel vermeng met violet tot een lilageel of geellila, in andere woorden tot een geneutraliseerd geel of een geneutraliseerd lila, door bijvoeging van 't wit en zwart verkrijg ik grijzen. Enfin grijzen en bruinen, er is vooral dan sprake van, wanneer men kleuren lichter of donkerder maakt, wat hun aard ook zij en hun gehalte aan rood, geel of blauw. Van licht en van donker grijzen en bruinen te spreken, is juist uitgedrukt, m.i..Maar wat is dat mooi wat Silvestre zegt van Delacroix - dat hij op zijn palet een toevalligen toon nam: une nuance innommable violacée, dat hij dien toon ergens neerzette, hetzij voor hoogste licht, hetzij voor hoogste schaduw, maar van dat slijk iets maakte, dat 't zij schitterde als licht, 't zij somber zweeg als diepe schaduw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo heb ik gehoord van eene proef met een vel neutraal gekleurd papier - dat groenachtig werd op een rood fond, roodachtig op een groen, blauwachtig op oranje, oranjeachtig op blauw, geelachtig op violet en violetachtig op geel. Hoor eens, gesteld men wil zoo'n slijktoon of snotkleur licht laten doen in 't schilderij, wat Delacroix zeide - dat Veronèse met een kleur als slijk eene blonde naakte vrouw kon schilderen zoo dat zij blank en blond deed in 't schilderij - vrage - hoe is zulks mogelijk tenzij door tegenstelling van groote krachten in blauw zwarten of violetten of rosbruinen? Gij - die kijkt of ge ergens donkere schaduwen ziet, en meent, dat als de schaduwen donker, ja zwart zijn, dan 't niet deugt, doet gij wel? Ik meen neen, want dan deugt b.v. de Dante van Delacroix, b.v. de Visscher van Zandvoort niet, want daar zitten de grootste krachten van blauw- of violetzwarten wel degelijk in. Rembrandt en Hals gebruikten ze geen zwart? en Velasquez??? Niet alleen één, maar zeven en twintig zwarten verzeker ik U. Dus dat ‘geen zwart mogen gebruiken’, kom weet ge zelf goed wat ge er mee bedoelt? en weet ge wat ge er mee wilt? Werkelijk denk er eens over, want gij kondt wel eens tot de conclusie komen, dat acht ik ten allerzeerste waarschijnlijk, dat ge de kwestie tonen verkeerd hebt geleerd en begrepen, of liever vaag hebt geleerd en vaag begrepen. Zoo zijn er zoo veel, zoo zijn de meesten. Maar door Delacroix en anderen van dien tijd zult ge er op den duur wel achter komen. Zeg eens - hebt ge er op gedacht dat die studies van mij, welke zwarte fonds hebben in hun lichten zeer laag gezet zijn??? En waar ik dus mijn studie lager stel dan de natuur, aangezien ik niet alleen in mijn schaduwen, maar naar rato ook in mijn lichten donkerder word, ik toch het verband der tonen houd? Mijn studies zijn juist door me gemaakt als gymnastiek om te dalen en te rijzen van toon, dus - vergeet dat niet, dat ik mijn wit en grijs mos letterlijk met een modderkleur schilderde, en dat 't toch licht doet in de studie. Adieu, gegroet, t. à t. Vincent.
Deze dingen, die op complementaire kleuren, op contraste simultané en op het elkaar vernietigen van complementairen betrekking hebben, die kwestie is de eerste en voornaamste, de andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is, 't het werken op elkaar van twee gelijksoortigen, b.v. een carmijn op een vermilloen, een rose lila op een b auw lila. De derde kwestie is een licht blauw tegen 't zelfde donker blauw, een rose tegen een bruin rood, een jaune citron tegen jaune chamois etc. Maar de eerste kwestie is de belangrijkste. Als ge een of ander boek vindt over kleurkwesties dat goed is, stuur het mij dan vooral, want ik weet ook nog lang niet alles er over en zoek dagelijks er op door. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
429Waarde Theo, Met veel genoegen las ik uw brief over zwart. En die overtuigt me dan ook dat gij geen parti-pris tegen zwart hebt. Uw beschrijving van de studie van Manet ‘le Toréador mort’ was goed geanalyseerd. En de heele brief bewijst me 't zelfde wat uw croquis van Parijs van indertijd me deden denken, dat als gij u er op toelegt gij iets in woorden schilderen kunt. Het is zeker dat door de wetten der kleuren te bestudeeren, men van instinktmatig geloof in de groote meesters, tot 't zich rekening kunnen geven waarom men mooi vindt - wat men mooi vindt - komen kan, en dat is wel noodig tegenwoordig als men bedenkt hoe verschrikkelijk willekeurig er beoordeeld wordt en oppervlakkig. Ge moet mij mijn pessimisme in den handel van nu maar laten houden, want het sluit volstrekt niet in zich op: moedeloosheid. Ik redeneer bij mezelf aldus: Stel dat ik gelijk heb met meer en meer iets als tulpenhandel te zien in 't zonderling scharrelen met de prijzen van schilderijen. Stel zeg ik dat als de tulpenhandel in 't eind der vorige, de kunsthandel met andere takken van speculatie in 't eind van deze eeuw verdwijne zooals hij gekomen is, n.l. betrekkelijk snel. Verga de tulpenhandel - de bloemkweekerij blijft. En ik voor mij ben content voor beter of voor erger een tuinmannetje te zijn, die hart voor zijn planterij heeft. Tegenwoordig is 't op mijn palet aan het dooien en het barre van het eerste begin is weg. Ik stoot nog wel dikwijls mijn hoofd bij 't ondernemen van iets, maar toch de kleuren volgen als vanzelf op elkaar, en een kleur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als uitgangspunt nemende, komt mij helder voor den geest wat er uit afgeleid wordt en hoe men er leven in krijgen kan. Jules Dupré is in landschap wel wat Delacroix is, want wat enorme verscheidenheid van stemming drukte hij uit in symfoniën van kleur. Nu eens een marine met de teerste blauwgroenen en gebroken blauw en allerlei parelachtige tonen, dan een herfstlandschap met gebladerte vanaf diep wijnrood tot fel groen, vanaf sterk oranje tot donker havana, met andere kleuren weer in de lucht in grijzen, lilas, blauw, wit, met de gele blaren weer tegenstelling vormend. Dan weer een zonsondergang in zwart, in violet, invuurrood. Dan weer grilliger, zooals ik een hoek tuin van hem zag, dat ik nooit heb vergeten: zwart in de schaduw, wit in de zon, sterk groen, een vuurrood, en dan nog een donker blauw, een bitumeus groenbruin en een lichtbruin geel. Waarlijk kleuren die nog al iets aan elkaar kunnen te vertellen hebben. Ik heb altijd gedweept met Jules Dupré, en hij zal nog meer erkend worden dan nu. Want hij is een echt colorist, altijd interesssant, en met iets zoo puissants en dramatisch. Ja, hij is wel een broer van Delacroix. Zooals gezegd vind ik uw brief over zwart erg goed, en wat gij zegt van 't niet maken van de lokale kleur is ook juist. Doch het voldoet me niet. Er zit veel meer achter dat niet maken der lokale kleur, m.i.. Les vrais peintres sont ceux qui ne font pas la couleur locale - dat was 't geen Blanc en Delacroix eens bespraken. Mag ik er niet brutaalweg door verstaan dat een schilder wel doet als hij uitgaat van de kleuren op zijn palet, inplaats van uit te gaan van de kleuren van de natuur? Ik bedoel wanneer men een kop wil schilderen b.v., en men kijkt de natuur die men voor zich heeft eens goed aan, dan kan men denken: die kop is een harmonie van roodbruin, violet, geel, alles gebroken - ik zal een violet en een geel en een roodbruin op mijn palet zetten en die breken onder elkaar. Ik behoud van de natuur een zekere volgorde en een zekere juistheid van plaatsing der tonen, ik bestudeer de natuur om geen gekke dingen te doen, raisonnable te blijven, doch of mijn kleur precies letterlijk eender is, geef ik minder om, als zij maar mooi doet op mijn doek evenals ze mooi doet in 't leven. Veel waarder is een portret van Courbet, mannelijk, vrij, in allerlei mooie diepe tonen geschilderd van roodbruin, van goudachtig, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van kouder violet in de schaduw met zwart als repoussoir, met een stukje getint wit linnen als rust voor 't oog - mooier dan een portret van wien ge wilt, die met afgrijselijke preciesigheid de kleur van 't gezicht heeft nagebootst. Een manskop of een vrouwekop is goddelijk mooi nietwaar, goed bedaard bekeken. Welnu, dat algemeene mooi doen tegen elkaar van de tonen in de natuur, men verliest het door pijnlijk letterlijke nabootsing, men behoudt het door herschepping in een kleurgamma evenwijdig, maar desnoods niet precies of lang niet eender aan 't gegevene. Gebruik maken altijd en intelligent van de mooie tonen die de verven van zelf vormen wanneer men ze breekt op 't palet, nog eens - van zijn palet uitgaan, van zijn kennis van mooi doen van kleuren, is iets anders dan machinaal en slaafs de natuur copiëeren. Ziehier een ander voorbeeld: stel ik moet schilderen een herfstlandschap, boomen met gele blaren. Goed - wat komt 't er op aan als ik 't opvat als een symfonie in geel, of mijn grondkleur van geel 't zelfde is of niet van dat wat de blaren hebben, weinig doet dat toe of af. Veel, alles komt aan op mijn gevoel voor de oneindige verscheidenheid van tonen van een zelfde familie. Vindt ge dit een gevaarlijk overhellen tot de romantiek, een ontrouw aan ‘realisme’ een ‘peindre de chic’, een meer liefde hebben voor 't palet van den colorist dan voor de natuur, welnu que soit. Delacroix, Millet, Corot, Dupré, Daubigny, Breton, 30 namen meer, vormen zij niet het hart van deze eeuw in zake schilderkunst, en deze allen hebben zij niet hun wortel in de romantiek, al overtroffen zij de romantiek? De roman en het romantieke is onze tijd, en verbeeldingskracht, sentiment moet men bij 't schilderen hebben. Realisme en naturalisme zijn er niet vrij van gelukkigerwijs, Zola schept, maar houdt geen spiegel voor de dingen, schept ze verbazend, maar schept, dicht, daarom is het zoo mooi. Zooveel voor naturalisme en realisme, die toch met de romantiek in verband staan. En ik blijf er bij dat ik ontroerd word, als ik een schilderij zie uit die dagen van '30-'48: een Paul Huet, een oude Israëls als de Visscher van Zandvoort, een Cabat, een Isabey. Maar zoo sterk vind ik dat woord waar: ne pas peindre le ton | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
local, dat ronduit ik liever een schilderij zie dat lager staat dan de natuur, dan een dat precies zóo hoog staat als de natuur. Liever een aquarel die ietwat vaag en onaf is van den anderen kant, dan een die opgewerkt is om de werkelijkheid te halen. De beteekenis van dat woord is breed: ne pas peindre le ton local, en laat den schilder vrij, kleuren te zoeken die een geheel vormen en in een verband tot elkaar staan, dat te meer uitkomt door tegenstelling met een andere reeks. Wat kan 't me schelen dat 't portret van een braaf burger precies me vertelt, wat de water en melk paarsachtige, nietszeggende kleur van 's godvruchtigen mans gelaat is - waar ik nooit naar gekeken had. Maar de medeburgers van 't stadje waar het individu in casu zich zóó verdienstelijk heeft gemaakt dat hij meende verplicht te zijn, 't nageslacht op de hoogte zijner physionomie te houden, zijn zeer gesticht door de sprekende preciesigheid. Kleur drukt uit zichzelf iets uit, dat kan men niet missen, daar moet men gebruik van maken, wat mooi doet, werkelijk mooi - is ook juist; toen Veronèse de portretten zijner beaumonde geschilderd had in de Noces de Cana, toen had hij al den rijkdom van zijn palet in sombere violetten, in prachtig goudachtige tonen er op besteed. Toen - was er nog een dun azuur en parelachtig wit waaraan hij dacht - dat niet voorkomt in den voorgrond. Hij dondert het er achter - en 't was goed, verandert vanzelf in de entourage van marmerpaleizen en hemel, die eigenaardig de figurenrei completeert. Zoo prachtig is dat fond, dat het vanzelf spontanément ontstaan is uit een kleurenberekening. Heb ik hier ongelijk in? Is 't niet anders geschilderd dan iemand 't doen zou die tegelijk aan 't paleis had gedacht en aan de figuren? als één geheel. Al die architectuur en hemel is conventioneel en ondergeschikt aan de figuren, berekend om de figuren mooi te laten doen. Dat is waarachtig schilderen, en komt mooier uit dan preciese nabootsing der dingen zelf. Aan één ding denken en de entourage er bij laten hooren, uit te laten voortvloeien. Het studeeren naar de natuur, het worstelen met de werkelijkheid - ik wil 't niet wegredeneeren, jarenlang heb ikzelf haast vruchteloos en met allerlei trieste resultaten het zoo aangepakt. Ik zou die fout niet willen missen. Dat altijd op diezelfde manier doorgaan gekkewerk en dom zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn dat bedoel ik, maar niet dat al mijn moeite absoluut verloren zou zijn. On commence par tuer, on finit par guérir is een doktersgezegde. Men begint met vruchteloos zich uit te sloven de natuur te volgen en alles is tegen den draad in, men eindigt met stil uit zijn palet te scheppen en de natuur klopt er mee, volgt er uit. Maar deze twee tegenovergestelde bestaan niet zonder elkaar. Te blokken, al is 't schijnbaar te vergeefs, geeft een vertrouwdheid met de natuur, een degelijker kennis van de dingen. En een mooi woord van Doré, (die soms zoo knap is!) is: je me souviens. Ofschoon ik geloof dat de mooiste schilderijen betrekkelijk vrij uit 't hoofd gemaakt worden, ik kan er niet van afscheiden dat men niet te veel naar de natuur studeeren, blokken zelfs kan. De grootste, machtigste verbeeldingskrachten hebben tevens dingen naar de werkelijkheid direct gemaakt waar men verstomd van staat. In antwoord op uw beschrijving van de studie van Manet, stuur ik U een stilleven van een open - dus een gebroken wit - bijbel in leer gebonden tegen een zwart fond met geelbruinen voorgrond, met nog een noot citroengeel. Ik schilderde die in eens op één dag. Dit om u te laten zien dat als ik zeg, dat ik misschien niet geheel voor niets geblokt heb, ik zulks meen omdat tegenwoordig het mij betrekkelijk heel grif weg afgaat een gegeven voorwerp, wat de vorm of kleur ook zij, zonder aarzelen te schilderen. Dezen laatsten tijd maakte ik eenige studies buiten van herfstlandschap. Ik schrijf dezer dagen toch weer en stuur dezen brief in haast om te zeggen dat, wat gij van 't zwart zegt, mij goed beviel. Gegroet, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
430Waarde Theo, (4 November '85.) Zooeven ontvang ik uw brief en het ingeslotene, waarvoor hartelijk dank. Wilde U er dadelijk op antwoorden dat ik herhaaldelijk woorden van Diderot ontmoette, en ook vind dat in de lijst van zijn tijd hij best is. 't Is met hem als met Voltaire zelf, als men van die lui een brief leest, liefst over de meest alledaagsche dingen of over niets, is er een wakkerheid en een tinteling van geest in die charmeert. Laat ons niet vergeten dat zij de revolutie maak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten, en om zijn tijd mee te sleepen en de geesten, die gedachteloos zijn en passief, in één richting, naar één doel te doen streven, geniaal is. Alle respect heb ik er dus voor. Gij zult binnenkort twee studies van de herfstblaren krijgen, 't een in geel - populieren, 't ander in oranje - eiken. Ik ben ten eenemale gepreoccupeerd door de kleurwetten. Als men ze ons in onze jongensjaren geleerd had! Maar het is de geschiedenis van de meesten, dat door een soort fataliteit men lang naar 't licht moet zoeken. Want dat de kleurwetten, die Delacroix 't eerst regelde en in hun volheid en verband klaar aan den dag bracht ten gerieve van 't algemeen, als Newton de zwaartekracht en als Stephenson den stoom - dat die kleurwetten een licht zijn - is bepaald zeker. Ik heb ook nog een herfststudie gemaakt van den vijver in den tuin thuis. Er zit bepaald een schilderij in die plek. Verleden jaar heb ik ook al eens beproefd om 't er uit te krijgen. 't Geen ik nu maakte is anders een stijve compositie, twee boomen - oranje en geel - rechts, twee struiken grijsgroen in 't midden, twee boomen bruingeel links. Daarvoor de vijver zwart - voorgrond van verwelkt gras. Achtergrond - een kijkje over de heg op een zeer sterk groen. Een lucht om hier mee te harmonieeren wat kracht betreft, van leigrauw en donker blauw. Zij zullen het zeker te zwart en te donker vinden, maar de tijd dat men donkere studies maakt, duurt altijd te kort. Het boek van Ch. Blanc sluit ik in de kist met de studies, ook een bijbel die zij van thuis voor U mij gaven, waar ik nog een stilleven van maakte. Laat het U niet hinderen indien ik in mijn studies de penseelstreken zoo maar er op laat met kleinere of grootere uitsteeksels van verf. Dit beteekent niets, als men ze een jaartje (of een half jaar is genoeg,) laat staan en dan met een scheermes snel er over schrapt, krijgt men heel wat meer vastheid van kleur dan 't geval zou zijn bij luchtig schilderen. Terwille van het goed blijven en zijn kleuren behouden van een schilderij, is het goed de lichtpartijen vooral er stevig op geschilderd zijn. En dit afschrappen hebben de ouden zoowel als de Fransche schilders van nu gedaan. Ik geloof dat glacis van een transparante kleur dikwijls geheel inschieten en verdwijnen door den tijd, als men ze aanbrengt vóór 't schilderij in zijn preparatie terdeeg droog is, maar later aangebracht het wel degelijk uithouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ge hebt zelf de opmerking gemaakt dat mijn studies op 't atelier door den tijd eer beter, dan minder van kleur werden. Ik geloof dit komt door het stevig er op zitten van de verf, waar ik geen olie bij gebruik. Wanneer 't een jaar oud is, is ook de weinige olie die de verf altijd in zich heeft, er uitgezweet en men verkrijgt dan de gezonde, solide pâte. Dat is een kwestie - zóó te schilderen dat het goed besterft - die m.i. er nogal op aankomt; het is jammer dat sommige blijvende kleuren, zooals cobalt, zoo duur zijn. Wat ik van de chromaten en kraplak moet denken weet ik niet, maar ik kan me best begrijpen dat sommige, vooral Amerikaansche zonsondergangen, ge kent dat soort schilderijen, die met glacis van chromaten verkregen zijn, verschrikkelijk kort het uithouden. Daubigny en Dupré daarentegen houden zich. Is het niet curieus dat die Delftsche v.d. Meer in den Haag zoo prachtig van kleur is gebleven, met die heele serie van krasse tonen van rood, groen, grijs, bruin, blauw, zwart, geel, wit? Het schilderij van Haverman in Amsterdam, dat ge U wel zult herinneren (als niet mooi), is slecht geschilderd, fataal slecht met 't oog op den tijd, vrees ik. Ik noem dat eens, omdat hij juist om zijn techniek - zeggen ze - vreeselijk gerespecteerd wordt. Maar 't is geschilderd wel, ik zou zeggen als b.v. Ary Scheffer schilderde of Delaroche van techniek - en liefhebbers van gezond, krachtig werk hebben altijd nog al iets aan te merken gehad daarop. Nu barsten de schilderijen met olie gladgestreken gruwelijk, ik lette er op in Fodor nog. Toch zegt Silvestre dat Delacroix zijn schilderijen met olie liet doortrekken ‘les baignait d 'huile’, maar ik veronderstel juist dat dit sterk geëmpâteerd werk geweest is, eerst en pleine pâte bewerkt, dan een jaar gestaan, en dan zal Delacroix later die schilderijen verzadigd hebben met olie, nadat ze eerst tot in 't hart gedroogd waren. Dan kan 't geen kwaad meer. Gegroet, t. à t. Vincent.
Is er in deze maand geen Lhermitte geweest? Verlangend ben ik naar de Goncourt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
431Waarde Theo, Het boek van de Goncourt heb ik gisterenavond ontvangen, ik ben er dadelijk in gaan lezen en ofschoon ik natuurlijk het nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opnieuw bedaard overlezen moet, had ik een overzicht van 't geheel vanmorgen reeds - dus ik was er nog al verlangend naar. Dat hij Boucher te veel prijst kan ik niet vinden. Al wist ik van Boucher niets dan de tegenstelling van deze drie dingen: een rijk blauw (lucht), een brons (mannenfiguur) en een parelmoerachtig wit (vrouwenfiguur) - vooral met die anecdote er bij van la duchesse d'Orleans, zou ik toegeven dat hij een iemand is in de schilderwereld. Te veel prijst hij te meer hem niet, omdat hij wel degelijk zegt: canaille, op de manier waarop men zonder den braven burger te kort te doen, de schilderijen van Bouguereau, Perrault etc. canaille kan noemen. Omdat zij een zeker iets navrants en intiems missen nietwaar? Te meer prijst hij Boucher m.i. niet te veel omdat ik geen oogenblik ongerust ben dat Goncourt de superioriteit van b.v. Rubens zou ontkennen. Rubens die nog productiever was zelfs dan Boucher, niet minder dan hij, maar nog meer de schilder van naakte vrouwen. Wat bij Rubens zeer dikwijls niet wegneemt het navrante en intieme dat ik bedoel, vooral niet in die portretten van zijne vrouwen, waarin hij dan zichzelf is of overtreft. Maar Chardin! Ik heb dikwijls er naar verlangd van den man iets te weten. (Watteau was juist zooals ik dacht). Tiers état, Corotachtig wat bonhomie aangaat - met meer verdriet in zijn leven en tegenspoed. Het is een prachtig boek. Latour geestig en Voltaireachtig. Het pastel is een procédé dat ik wel wou kennen, ik zal het later wel eens doen ook, als men een kop schilderen kan moet men in een paar uur 't kunnen leeren. Ik heb verbazend genoten van wat hij zegt over de techniek van Chardin. Ik ben meer en meer overtuigd dat de ware schilders niet afmaakten in den zin, waarop men afmaken steeds maar al te dikwijls heeft gebruikt, n.l. duidelijk als men er met den neus op gaat liggen. De beste schilderijen en juist uit een technisch oogpunt de volmaaktste, zijn van dichtbij gezien toetsen kleur naast elkaar, en doen hun effect op een zekere distantie. Dat heeft Rembrandt volgehouden ondanks al de moeite die hij er door te lijden had, (de brave burgers toch vonden v.d. Helst veel beter, om reden dat men dichtbij het ook kan zien). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chardin is in dat opzicht zoo groot als Rembrandt. Israëls heeft iets dergelijks, en Israëls vind ik voor mij steeds admirable, juist in zijn techniek. 't Zou te mooi zijn als iedereen dat wist en er zoo over dacht, zou Bonnemort zeggen. Tevens om zóó te werken, moet men een beetje tooveren kunnen, wat duur kost om te leeren, en het sombere, sarcastische woord van Michel Ange: ma manière est destinée à faire de grands sots - is ook waar wat betreft de durvers in zake kleur, ook daar is 't niet na te doen door de laffen en onzelfstandigen. Ik geloof dat ik vorder met het werk. Gisterenavond gebeurde mij iets dat ik U zoo precies ik kan, vertellen zal. Gij kent de 3 knoteiken achter den tuin thuis; ik heb voor de 4e keer er op gesjouwd. Ik had drie dagen er voor gezeten met een doek ter grootte van b.v. die hut en het boerenkerkhof, die gij hebt. Het waren die pruiken havanna blaren, om die te modeleeren en den vorm, de kleur, den toon te geven. Ik ging er toen 's avonds mede naar die kennis van me in Eindhoven, die een nogal deftige zaal heeft waar wij het ophingen, (grijs behang, meubels zwart met goud). Welnu, nooit heb ik zóó de overtuiging gehad dat ik dingen zal maken die goed doen, dat ik er in slagen zal mijn kleuren zoo te berekenen, dat ik effect in mijn macht heb. Dit was havanna, zachtgroen en wit (grijs) zelfs puur wit zoo uit de tube. (Ge ziet dat ik van mijn kant al spreek ik over donker, geen préjugé heb tegen 't andere uiterste, alleruiterste zelfs). Ofschoon nu die man geld heeft, ofschoon hij er veel zin in had, ik had zulk een tinteling van goeden moed toen ik zag dat het voldeed, dat het een stemming opwekte zooals 't daar hing, door de zachte, melankolieke vrede van die kleurcombinatie, dat ik niet kon verkoopen. Maar omdat het hem getroffen had heb ik het hem gegeven, en hij heeft het aangenomen net zoo als ik 't bedoelde, zonder veel woorden, namelijk weinig anders dan: ‘het ding is verdomd goed.’ Dat denk ik nu zelf nog niet, ik moet eerst nog eens wat Chardin, Rembrandt, oud-Hollandsche en Fransche lui zien en eens goed nog nadenken - omdat ik met wat minder verf dan ik b.v. in dit ding gebruikte, het nog krasser doorwerken wil. Wat nu die kennis van me betreft en zijn opinie over schilderijen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als iemand met een helderen denkenden kop, al is het maar een jaar lang, dag in dag uit stilleven schildert en naar buiten gaat, dan moge hij daarom geen kunstkenner zijn, dan voelt hij zich ook nog geen schilder, maar kijkt niet te min leuker dan menig ander. Er komt bij hem nog dit bij, dat hij van karakter niet is als de eerste de beste, b.v. hij heeft oorspronkelijk geestelijke moeten worden, heeft op een zeker moment vierkant er voor gepast en heeft dat er goed afgebracht, wat in Brabant niet precies iedereen lukt. En heeft iets breeds en loyaals. Dit is iets waar Zola eens op heeft gewezen, als hij in een gesprek tusschen Mouret en diens schoolkameraad, Mouret ernstig laat worden en zeggen, dat het hem veel moeite heeft gekost om dien tijd en den invloed ervan den baas te worden in zichzelf, maar: dat hij wou leven en dat hij leeft. Veel die 't ondernemen te veranderen vallen terug, brengen. 't niet verder dan een zeker kleurloos methodisme, omdat zij geen maatregelen nemen kras genoeg. Maar dat is bij hem 't geval niet, hij is een man in zijn burgerwereld. Weet gij wel dat de Goncourts etsen en teekeningen hebben gemaakt? Ge moet niet meenen ik onpraktisch ben, als ik beslist U blijf animeeren 't zij tot teekenen, 't zij tot schilderen. Het zal U niet mislukken ook. Het resultaat zou, als ge wildet, niet kleingeestig zijn ook. En juist voor den handel, juist voor het kunstkenner zijn, zou 't U een overwicht geven boven zeer velen. Een overwicht dat men eigenlijk wel noodig heeft. Ik kom nog eens terug op dien kennis van me; het is precies een jaar dat ik hem voor 't eerst zag, toen ik die groote schets van een watermolen maakte, die ge mogelijk kent (de kleur daarvan juist rijpt goed.) Ziehier nu een beschrijving van een studie van dien kennis van me - eenige daken, achterkanten van huizen, fabrieksschoorsteenen donker tegen een avondlucht. Die avondlucht blauw overgaande aan den horizon in gloed tusschen wolken van een rookkleur met oranje of liever rosse reflecties. De massa huizen donker maar toch nog steenkleur warm, een silhouet dat iets sombers en dreigends heeft. Voorgrond een vaag terrein in de schemering, zwart zand, verlept gras, tuingrond enfin waarop enkele zwarte, naargeestige appelstammen, hier en daar een pruikje gele herfstblaren eraan. Dit maakt hij absoluut geheel uit zichzelf, maar is het niet een goede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvatting, een echte impressie goed gevoeld? Maar in een jaar is men geen schilder, dat hoeft ook niet. Alleen er loopt reeds een goed ding onder door en de hoop is wakker, in plaats van dat men zich machteloos voor een muur voelt. Ik weet niet, hoe het mij verder gaan zal. Op het oogenblik, als ik van dien uitmuntenden duivel, dien fameusen La Tour lees, sakkerloot wat is het echt, en wat heeft zoo'n kerel 't leven, behalve zijn geduchte geldzucht, goed aangepakt en het schilderen. Ik heb nu pas Frans Hals gezien, welnu, ge weet hoe ik er vol van was, U er onmiddellijk lang over schreef, over het in eens er op zetten. Wat is er nu een overeenkomst tusschen de inzichten van La Tour etc. en Frans Hals, als zij met pastel dat men wegblazen zou kunnen, het leven uitdrukken. Ik weet niet wat ik doen zal en hoe 't mij gaan zal, maar ik hoop de lessen die ik in den laatsten tijd zoodoende neem, niet te vergeten: in eens kortaf - maar met absoluut geheele inspanning van al wat men aan geest en attentie hebben moge. Tegenwoordig - niets is me liever dan 't werk met 't penseel, er mee teekenen ook - inplaats van een ontwerp in houtskool te maken. Als ik me afvraag hoe de oude Hollanders aanlegden, sta ik voor de betrekkelijk zoo weinige eigenlijke teekeningen. En watteekenen ze verbazend. Maar - ik geloof in de meeste gevallen begonnen ze, vorderden ze, eindigden ze met hun penseel. Zij vulden niet in. Een van Goyen b.v. - ik zag van hem nu pas die in de collectie Dupper, een eikeboom op een duin in den storm, en de Cuyp: gezicht op Dordt. Een verbazende techniek maar met niets en als vanzelf - en buiten de verf en - doodeenvoudig schijnbaar. Maar 't zij in figuur, 't zij in landschap, wat is er steeds onder de schilders een streven geweest, om de lui te overtuigen van dat een schilderij iets anders is dan de natuur in een spiegel, iets anders dan nabootsen, n.l. herscheppen. Ik zou U nog veel willen zeggen, over wat Chardin vooral mij te denken geeft betreffende kleur, en het niet maken van de lokale kleur. Ik vind het prachtig: ‘Comment surprendre - comment dire de quoi est faite cette bouche démeublée, qui a d'infinies délicatesses. Cela n'est fait que de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quelques trainées de jaune et de quelques balayures debleu!!!!’ Toen ik dit las dacht ik aan Delftsche van der Meer, het stadsgezicht in den Haag, als men dat dichtbij ziet is ongeloofelijk; en gedaan met heel andere kleuren dan men op een paar pas afstand zou vermoeden. Gegroet, ik heb niet willen nalaten U dadelijk te zeggen, hoe mooi ik het boek van de Goncourt vind. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
432Waarde Theo, (November.)
Deze maand moest ik mijn huur betalen en ik heb toen meteen tegen Mei mijn werkplaats opgezegd. Waar de schaduwzijde van is dat het, door de buren die ge weet, zeer onvrij voor me is en ik merk dat de lui bang blijven voor den pastoor, ofschoon wellicht die verder zich daar niet mede moeien zoude. Doch gegeven er bezwaar is geweest, is het 't vierkantst om eens te veranderen. Het laatst wat ik gemaakt heb is een nog al groot ding van een ouden molen op de kale hei, een donker silhouet tegen een avondlucht..................................................... Gegroet met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
433Waarde Theo, In het boek van de Goncourt vond ik den volgenden zin in het artikel over Chardin door U aangestreept. Na gesproken te hebben over 't slecht betaald worden van de schilders, zegt hij: ‘Que faire, que devenir? Il faut se jeter dans une condition subalterne ou mourir de faim. On prend le premier parti’, zóó zegt hij verder, behalve enkele martelaars, gaan de rest ‘schermmeester, soldaat of comediant’ worden. Dat is au fond wel degelijk nog een waarheid gebleven. Wegens gij het bovenstaande hadt aangeteekend, achtte ik het mogelijk gij, vooral waar ik U juist bericht heb dat ik mijn tegenwoordige werkplaats heb opgezegd, kondt verlangen te weten wat ik me verder voorneem te doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geheel en al zijn de dagen van nu niet eender als die van Chardin. En tegenwoordig zijn er een paar dingen moeielijk weg te redeneeren. Het aantal schilders is veel grooter. Nu maakt het op het publiek direct een fatalen indruk als een schilder ‘er iets bij doet’. Ik ben betrekkelijk daar geenszins boven verheven, ik zou zeggen: schilder door, maak eens een honderd en als 't niet genoeg is twee honderd studies, en kijk eens of dat niet U over ‘'t iets er bij doen’ heen zet. Dan zich wennen aan armoede, kijken hoe een soldaat of een sjouwer leeft en gezond blijft bij weer en wind met het gewone volkseten en woning, is even praktisch als 't een gulden of wat meer verdienen in de week. Men is toch voor zijn gemak niet in de wereld, en hoeft het niet beter te hebben dan een ander. Dat helpt toch betrekkelijk niets of men 't wat beter heeft; onze jonge jaren kunnen we toch niet vasthouden. Als dat kon! maar dus het eigenlijke wat gelukkig maakt, materieel gelukkig, jong zijn en lang blijven wel - dat is hier niet - dat, is in Arabië of Italië niet eens, al is dat daar beter dan hier. En ik voor mij ben van meening dat men 't meest kans heeft om krachtig te blijven en zich te vernieuwen, onder den tiers état van nu. Enfin. Ik zeg dus dat ik in 't schilderen 't zoek te vinden zonder bijgedachten. Maar ik zal denk ik wel doen, het portretten maken in 't oog te houden, als ik verdienen wil. Ik weet dat het lastig is, 't de lui naar den zin te maken met de ‘gelijkenis’ en ik durf niet vooruit zeggen, dat ik me zeker van mijn zaak voel. Geheel onmogelijk acht ik 't echter zeker niet, want de menschen hier zullen wel almee zijn als de menschen elders. De boeren nu en de lui uit 't dorp vergissen zich niet, en zeggen grifweg, zelfs tegen me in, als ik zeg dat ze 't mis hebben, dat is Reinier de Greef, dat is Toon de Groot, en dat is Dien van de Beek, etc. En herkennen zelfs een figuur van achteren gezien somtijds. In stad hechten de burgerluidjes, en zeker niet minder de cocottes altijd, wie ze ook zijn, aan portretten. En Millet heeft ontdekt dat de scheepskapiteins er ‘iemand om achten’ zelfs, als hij dat kan. (Voor hun maitressen aan wal zijn die portretten denkelijk bestemd). Dat is nog niet geëxploiteerd. Herinnert ge U dat uit Sensier? Ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heb het altijd onthouden, hoe Millet zich zoodoende te Hâvre staande hield. Nu in 't ruwe is mijn plan om naar Antwerpen te gaan, hoe of wat kan ik onmogelijk berekenen vooruit. Ik ben te weten gekomen 6 adressen van kunsthandelaars, dus ik wou wat medenemen, en verder heb ik voor 't werk plan, zoodra ik er kom - een paar gezichten van de stad te schilderen - redelijk groot - en die direct te exposeeren ook. Dus alles concentreeren om daar iets uit te richten. En er arm naar toe gaande, kan ik er in geen geval veel verliezen. Nu wat hier betreft, ik ken de streek en de luidjes te goed en ik houd er te veel van dan dat ik zeker weet, 't geheel uit ware. Ik zal een vertrek zien te huren waar ik mijn boel berg, en ben dan gedekt tevens, in geval ik in Antwerpen me voor een tijd terug wil trekken, of 't heimwee naar buiten mocht krijgen. Wat betreft ‘'t iets er bij doen’, van begin af aan heeft b.v. Tersteeg me daarover gezanikt. En dat was zaniken, wat er ook overigens van Tersteeg zij. Die er 't meest over praten, zijn tevens niet bij machte te preciseeren wat dan. En wat dat betreft, om in mijn geval het geheel op te helderen, als ik er ‘iets bij deed’, dan zou het eenige wezen dat, als ik 't zij handelaars, 't zij schilders kende, ik eens iets met schilderijen zou doen eventueel, door b.v. eens voor hen naar Engeland te gaan, etc. Zulke dingen natuurlijk die bij 't schilderen zich direct aansluiten, maken een uitzondering, maar anders in den regel een schilder moet geheel schilder zijn. Vergeet ook niet dat ik niet voor melancolicus in de wieg ben gelegd, de bijnaam dien ik hier in de buurt heb, is algemeen 't ‘schildermenneke’, en het is niet ten eenemale zonder een dosis malice dat ik naar ginder ga. Nu heb ik echter ook gedacht aan Drenthe, doch als bezwaarlijker uitvoerbaar. Dat echter goed zou zijn voor 't geval, dat mijn werk uit het boerenland in Antwerpen mocht bevallen. Als de dingen van hier 't zij nu, 't zij later bevallen, dan zou ik er op doorgaan en ze afwisselen met soortgelijke uit Drenthe. Doch de kwestie is dat ik maar één ding tegelijk kan doen, dat als ik druk in boerenschilderijen zit, ik met zaken in stad me niet kan bezighouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het moment van nu is juist geschikt om er eens uit te breken, daar ik gescharrel met het model nemen heb gehad, en verhuizen ga in alle geval. Wat dat betreft, in deze werkplaats vlak naast den pastoor en koster zou er nooit een eind aan komen, dat is te voorzien. Dus dat verander ik. Maar overigens het maakt op de lui geen absoluten indruk, en met een ander vertrek te huren en 't een paar maanden te laten rusten, is de intrigue haar kracht aanmerkelijk kwijt. Kon ik nu de paar eerstvolgende maanden ginder zijn, December en Januari, was dat niet 't beste? In Amsterdam logeerde ik voor 50 cents in een volksgaarkeuken, dat zou ik ginder ook doen, of nog liever met een of ander schilder accoord maken om op zijn atelier te kunnen werken. Er komt nog een reden bij, dat het niet absoluut onmogelijk is ik ergens een gelegenheid vind om naakt te schilderen. Op de akademie zouden zij me niet willen, noch ook ik denkelijk - maar - bij een beeldhouwer b.v. (er moeten er zeker een paar wonen) kan men licht eenige sympathie vinden. Het spreekt vanzelf, dat men met geld zooveel modellen kan krijgen als men wil, doch zonder dat is het een moeielijke kwestie. Toch er zullen ginder wel lui zijn, die naakt model nemen en met wie men zich, wat de kosten betreft, combineeren kan. Ik heb 't voor veel dingen noodig. Terwijl ik U schrijf, ontvang ik uw brief.................Gij ziet dat ik mijn gaan naar Antwerpen zoowat ter zelfder tijd wou schikken als Moe's reis, die in Februari zoowat om is. Tusschen dan en het definitieve verhuizen van hen, ben ik òf te Nuenen terug, òf - als er iets bijzonders me langer hield toch steeds direct bereid om als er iets gebeurde, present te zijn. Deze moet weg, maar ik schrijf U binnen een paar dagen. Gegroet, t. à t. Vincent.
Schrijf me eens spoedig, wat ge denkt van dat naar Antwerpen gaan, ik geloof er niets tegen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
434Waarde Theo,
Ik verlang nu wel naar Antwerpen. Het eerste wat ik er doe, zal denkelijk wel zijn, de schilderijen van Leys in zijn eetzaal te gaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien als men die zien kan. Ge weet die Promenade sur les remparts, en die welke Bracquemond etste: La Table, La Servante. Ik verbeeld mij dat het er van den winter mooi zal zijn ook, aan de dokken met sneeuw. Ik zal natuurlijk een paar schilderijen meenemen, en 't zullen die zijn die ik anders dezer dagen aan U had gezonden. Een groote molen op de heide 's avonds, en een gezicht op het dorp achter een rij populieren met gele blaren, een stilleven en een aantal teekeningen van figuren. Op 't oogenblik zit ik hier een beetje vast met het werk. Het vriest stevig, zoodat het buiten werken niet meer gaat. Model nemen is beter ik kortaf niet meer doe, zoolang ik in dit huis woon; althans pas als ik terugkom. Dan spaar ik mijn verf en doek om ginder ammunitie te hebben. Hoe eer ik weg kan dus hoe liever. Ik ontving dezer dagen een brief van Leurs over mijn schilderijen. Tersteeg en Wisselingh hadden ze gezien en ze ‘niet geschikt voor hen’ gevonden, schreef hij. Toch blijf ik er bij dat ik lui tot andere gedachten zal brengen, al zij het dan, dat Tersteeg en Wisselingh niet willen. Ik heb pas gelezen een paar boeken op de manier van de Souvenirs van Gigoux, die mijn vriend in Eindhoven had laten komen, waarin over de lui van toen, vanaf Paul Huet te beginnen ik heel interessante dingen vond. En die mij moed geven ik de natuur niet verkeerd heb aangepakt, noch de techniek van schilderen, al geef ikzelf graag toe dat ik nog veranderen zal en moet. Daar hebt ge de koppen die bij U zijn, er moeten er goede bij zijn, ik ben er zoo goed als zeker van. Dus vooruit maar. Ik geloof dat deze winter niet vervelend zal zijn. Het is natuurlijk dat het vooral een kwestie van hard werken zal wezen. Maar er is iets eigenaardigs juist in 't gevoel, dat men in 't vuur moet. Van die verf die ik hier goed zelf kan laten wrijven, neem ik voorraad mede, maar het zal mij nog wel helpen als ik ginder nog een paar kleuren in beter kwaliteit kan vinden. Ik neem ook minstens een 40-tal raampjes mede van de grootte van die studiekoppen die bij U zijn. En teekengerei en papier, zoodat hoe 't me ook gaat ik altijd wat doen kan. Doordat ik jaren lang absoluut alleen gewerkt heb, verbeeld ik mij dat al wil en al kan ik van anderen leeren en technische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dingen zelfs overnemen, ik toch steeds wel door mijn eigen oogen zal zien en oorspronkelijk aanpakken. Dat ik echter dingen zal trachten bij te leeren, niets vaster. En als ik kan, vooral 't naakt figuur. Ik stel me echter voor, dat om modellen te nemen zooveel als ik wil en goed, ik in eens niet klaar zal zijn, maar het geld er voor door andere dingen te maken, zal moeten vinden. Hetzij landschappen, hetzij stadsgezichten, hetzij portretten zooals ik zeide, of, al was 't uithangborden en decoraties. Of, wat ik in mijn vorigen brief niet noemde onder de dingen, die ik wel er bij zou kunnen doen, les geven in schilderen, met stilleven schilderen latende beginnen, 't geen geloof ik een andere methode is dan die van de teekenmeesters. Op die kennissen van me in Eindhoven heb ik daar proeven mee genomen, die ik zou durven herhalen. Zeker is het dat ik onmiddellijk vertrek, zoodra ik weer 't maandgeld van U heb. En wat dat betreft, mocht gij door een of ander toeval in staat zijn het een week eerder te zenden, zou ik ook een week eerder vertrekken. Het spreekt echter vanzelf dat ik hierop niet reken. Ik ben blij dat ik nu voor dien tijd het museum in Amsterdam nog eens ben gaan zien, want ik heb bij 't werk sedert gezien dat 't geen ik daar zag, me nuttig is geweest. Als gij den tijd hebt, schrijf eens spoedig. Daar ik met het inpakken van mijn boeltje al doende ben, spreekt het vanzelf dat ik met mijn gedachten meer ginder ben dan hier. Ik heb hier maar aanhoudend doorgeschilderd om het schilderen te leeren, om vaste begrippen over kleur te krijgen, etc., zonder dat er in mijn hoofd veel plaats overbleef voor andere dingen. Maar toen ik er eens een paar dagen uitgebroken ben naar Amsterdam, is het mij uitmuntend bevallen eens schilderijen terug te zien. Want het is soms verdomd hard uit de schilderijen en de schilderwereld geheel uit te zijn en van anderen niets te merken. Ik heb toen sedert nog al verlangen gekregen een tijd althans er in terug te komen. Als men er eens een paar jaar glad uit is en met de natuur worstelt, wil dat wel eens helpen, en krijgt men er misschien een nieuwen voorraad moed en gezondheid tevens door, waar men in geen geval echter te veel aan heeft, want het schildersleven is bar genoeg dikwijls. Ik zal wat mijn werk betreft er mee moeten doen naar omstandigheden, ik bedoel als ik soms kennis met een kunstkooper kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanknoopen, er 't meest op werken hij een en ander van me kan laten zien. Maar uitstel is geen afstel, en vooral als 't me mocht lukken nieuwe studies van koppen of figuren te maken, ziet ge er spoedig wat van. Het eene landschap dat ik medeneem en mogelijk beide, maar dat met de gele blaren, ik geloof dat het U ook zou bevallen, ik sluit er een haastig croquis van in. De horizon is een donkere streep tegen een lichte streep lucht van wit en blauw. In die donkere streep vlekjes rood, blauwachtig en groen of bruin, het silhouet der daken en boomgaarden vormende, het veld groenachtig. De lucht hoogerop grijs, waartegen de zwarte stammetjes en gele blaren. Voorgrond geheel met afgevallen gele blaren bedekt, waarin 2 zwarte en een blauw figuurtje. Rechts een berkenstam wit en zwart, en een groene stam met roodbruine blaren. Gegroet, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
435Waarde Theo, Hartelijk dank voor het biljet van frs 50 en uw schrijven. Dat ik Dinsdag a.s. vertrek, zult ge U kunnen begrijpen als ge nagaat, vooreerst dat ik er zeer naar verlang, tweedens dat ik hier met mijn werk gevaar heb vast te raken door gebrek aan model, terwijl door de kou 't buiten werken is opgehouden. Wat betreft dat zeker ik het gemis aan een werkplaats te Antwerpen voelen zal, ja dat is zoo. Maar ik moet kiezen tusschen een werkplaats zonder werk hier, en werk zonder werkplaats ginder. 't Laatste heb ik genomen. En met opgewektheid die zelfs zóó groot is, dat het in mijn gevoel een retour d'exil is. Immers het heeft lang geduurd ik geheel uit de schilderwereld uit was. En in dien tusschentijd zijn mijn krachten wat gerijpt, zoodat ik meer onafhankelijk me voel van de gewone intrigues om iemand er uit te knikkeren. Ik bedoel dat te 's Hage ik met het penseel - ik zeg niet met mijn teekenen - zwakker was dan de rest, en door 't op 't schilderen en kleur te gooien, ik lichter te overdonderen was dan nu mogelijk blijken zal. Wat Rubens betreft ik verlang er erg naar, maar hebt gij er op tegen Rubens wat opvatting, wat sentiment van zijn religieuse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderwerpen betreft, theatraal, slecht theatraal zelfs dikwijls te vinden? Ziehier - neem Rembrandt, Michel Ange - neem de Penseroso van Michel Ange. Stelt voor een denker nietwaar? Maar, zijn voeten zijn klein en vlug, maar zijn hand heeft iets van het bliksemsnelle van een leeuwenklauw, en - die denker is tevens de man van actie, men ziet dat zijn denken is een zich concentreeren, maar - om op te springen en op de een of andere wijze te ageeren. Rembrandt doet het anders. Zijn Christus in de Emmausgangers vooral, is meer ziel in een lichaam, dat niet zóó is als een tors van Michel Ange althans maar toch - het gebaar van overreding, er is iets puissants in. Zet er nu een Rubens naast, een van de vele figuren van meditatieve personen - en zij worden lui die om redenen van digestiebevordering, zich in een hoek geretireerd hebben. Zoo met alles in 't religieuse of philosophische, hij is er plat en hol in, maar wat hij kan is - vrouwen - als Boucher en beter - daar geeft hij nog 't meest juist mede te denken en is er 't diepst in. Wat hij kan - kleurcombinaties - wat hij kan is - een koningin, een staatsman maken, goed geanalyseerd, zóó als ze zijn. Maar het bovennatuurlijke - dat waar magie begint neen - tenzij een zeker iets oneindigs leggen in een vrouwenexpressie, die echter niet dramatisch is. Ik vond een passage over Gainsborough, die alweer mij animeert tot in eens werken. Ziehier: ‘C'est cette brusquerie de touche, qui donne tant d'effet. La spontanéité de son impression y est tout entière, et se communique au spectateur. Gainsborough avait d'ailleurs une methode parfaite pour assurer l'ensemble de ses compositions. Il ébauchait tout d'un trait son tableau et le poussait harmonieusement du haut en bas, sans isoler son attention sur de petits fragments, sans s'obstiner aux détails, car il cherchait l'effet général et il le trouvait presque toujours, grâce à cette large vue sur la toile, qu'il regardait comme on regarde la nature, d'un seul coup d'oeil.’ Ik zal U uit Antwerpen het boek van Ch. Blanc, enz. sturen, zoodra ik er een paar studies bijvoegen kan. Daar ik niet weet waar ik zal logeeren, zou ik U willen verzoeken als gij 1 December schrijft, den brief te adresseeren Poste restante, tenzij ik U nog berichte. Want ik zal dezer dagen nog wel eens schrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik vond in een revue het inliggend sonnet van Jules Breton. Nog eens, wat mijn betrekkelijk plotseling vertrek van hier aangaat, ik zou indien ik geen stoornis met de modellen gehad had, nog den winter hier hebben doorgebracht. Maar het doorzetten van hier met model te werken, stuit in de bevinding niet zoozeer op de tegenwerking van den pastoor, die door direct absoluut negeeren van mijn kant geneutraliseerd was als die op zichzelf stond, maar het miserabele is dat al durf ik er tegen in, de menschen aarzelen en meer schrik hebben dan ik verwacht had. En ik onderneem het niet of ik moet er op kunnen rekenen dat zij durven. Ga ik nu een paar maanden weg, dat kan helpen, en helpt het niet dan verdient er ook geen een van degenen, die ik verleden winter alle weken wat er voor gaf, dezen winter iets er aan. Gegroet, t. à t. Vincent. |
|