Brieven aan zijn broeder. Deel 2
(1914)–Vincent van Gogh– Auteursrecht onbekend
[pagina 281]
| |
Drenthe
| |
[pagina 282]
| |
wat ik U zeg, het veld door 't spoorwegraampje en de gelagkamer hier, waar weinig bijzonders aan is. In elk geval wou ik U doen weten ik hier ben. Gegroet, morgen ga ik er op uit. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Wees zoo goed zoodra ge dezen ontvangt een briefkaart of zoo op de post te doen, om te zien of die goed terecht komt. Ben heden morgen vroeg opgestaan, wegens ik nog al nieuwsgierig was. Het weer was prachtig, de lucht is helder en tintelend als in Brabant. In 't logement hier zag ik een stal, die anders is ingericht dan de Brabantsche. Misschien zal ik daar nog wel eens iets van maken, als ik tenminste hier blijf. Nu, het veld hier vlak bij is meest weiland met boompjes hier en daar. Door Hoogeveen te nemen als uitgangspunt, geloof ik wel gedaan te hebben. Althans het is wel aardig dat ik reeds den eersten avond hoor, ik met die schuiten de heele Veenstreek kan doorvaren, tot de Pruisische grens en 't Zwarte Meer toe. Spoedig schrijf ik U daar heel wat meer over dan heden. Zoodra ik wat meer verf heb begin ik dien tocht, en ga van het eene gehucht of dorp naar 't andere. Doch het adres blijft hier, en ik laat er mijn goed voorloopig ook als ik voor eenigen tijd afwezig ben en zelf niet weet precies waar ik zijn zal. Ik betaal f 1 per dag hier is de afspraak als ik hier ben, en in de tusschenpoozen kan ik mijn koffer etc. laten op den zolder. In de haven van het dorp zag ik heel echte turfschuiten, en figuren van schippersvrouwtjes met het costuum van hier op 't hooiveld - best. Het zal wel nog veel mooier blijken te zijn dieper 't land in, doch voorloopig zie ik al erg goede dingen zelfs hier. Schrijf dus spoedig een woordje, zooals gezegd aan het adres van A. Hartsuiker, logementhouder te Hoogeveen. Het dorp of stad hier is voornamelijk eene lange rij huizen langs de haven, veel nieuwe huizen en enkele mooiere oude. | |
324Waarde Theo, Nu ik eenige dagen hier reeds ben geweest en veel rondgeloopen | |
[pagina 283]
| |
in verschillende richtingen, kan ik U meer mededeelen omtrent de streek waar ik ben aangeland. Ik voeg hierbij een krabbeltje naar mijn eerste geschilderde studie uit deze buurt, eene hut op de heide. Een hut geheel uit plaggen en stokken slechts gemaakt. Van die soort heb ik er een stuk of 6 ook van binnen gezien, en zullen er meer studies van komen. Hoe 't exterieur daarvan in de schemering of even na zonsondergang zich voordoet, kan ik niet juister zeggen dan U zeker schilderij van Jules Dupré in herinnering te brengen, dat meen ik van Mesdag hoort, met twee hutten er op waarvan de mosdaken verbazend diep van toon afkomen tegen een dampigen, stoffigen avondhemel. Dat is hier. Nu binnen in die hutten, donker als een spelonk, is het zeer mooi. Teekeningen van zekere Engelsche artisten, die in Ierland op de heide hebben gewerkt, geven mij het meest realistisch weer wat ik opmerk. Alb. Neuhuijs geeft hetzelfde met ietwat meer poëzie dan aanvankelijk in 't oog valt, doch evenwel maakt niets dat niet au fond ook waar is. Ik zag superbe figuren buiten - treffend door een expressie van soberheid. Een vrouwenborst bijvoorbeeld heeft die beweging van zwoegen die lijnrecht het tegenovergestelde van volupté is, en soms als het schepsel oud is of ziekelijk, deernis opwekt en anders respect. En de melankolie welke in 't algemeen de dingen hebben, is van gezonde soort, als in de teekeningen van Millet. Gelukkig dragen de mannen hier korte broeken, wat den vorm van 't been doet uitkomen, de bewegingen meer expressief maakt. Om U een der vele dingen welke op mijn ontdekkingstochten mij iets nieuws te zien en te voelen gaven, te noemen, zal ik U vertellep hoe men hier b.v. schuiten ziet door mannen, vrouwen, kinderen, witte of zwarte paarden getrokken met turf geladen, midden in de hei, net als de Hollandsche b.v. op den Rijswijkschen trekweg. De heide is rijk, ik zag schaapskooien en herders die mooier waren dan de Brabantsche. De ovens zijn min of meer als op Th. Rousseau's Four communal, staan in de tuinen onder oude appelboomen of tusschen de selderij en kool. | |
[pagina 284]
| |
Bijenkorven ook op veel plaatsen. Men kan 't veel figuren aanzien dat zij het een of ander mankeeren; gezond is het niet precies hier geloof ik; misschien wegens vuil drinkwater; ik heb eenige meisjes van denk ik 17 jaar of jonger nog gezien, die iets heel moois en jeugdigs hadden, ook in gelaatstrekken, maar meestal is het vroeg reeds fané. Doch dit neemt de groote nobele tournure van 't figuur niet weg, welke sommigen hebben, die dichtbij gezien zeer verwelkt blijken. Er zijn in 't dorp 4 of 5 vaarten naar Meppel, naar Dedemsvaart, naar Coevorden, naar Hollandsch Veld. Gaat men die af, ziet men hier en daar een curieusen ouden molen, boerderij, scheepstimmerwerf, of sluis, en altijd bedrijvigheid van turfschuiten. Om U een staaltje te geven van het echte van deze streek. Terwijl ik die hut zat te schilderen, kwamen er twee schapen en een geit, die op het dak van dit woonhuis begonnen te grazen. De geit klom op den nok en keek den schoorsteen in. De vrouw die iets op het dak hoorde, schoot naar buiten en slingerde haar bezem naar de geit voornoemd, welke als een gems naar beneden sprong. De beide gehuchten op de heide, waar ik ben geweest en dit incident plaats had, heeten Stuufzand en Zwartschaap. Ik ben ook nog in verscheidene andere plaatsen geweest en nu geef ik U in bedenking wat een oorspronkelijkheid hier nog is, daar après tout Hoogeveen nog eene stad is, en daar vlak bij heeft men toch reeds schaapherders, van die ovens, van die plaggenhutten etc. Ik denk wel eens met veel melankolie aan de vrouw en de kinderen, waren zij maar bezorgd; o het is de vrouw haar eigen schuld zou men ook al kunnen zeggen, en het zoude waar zijn, doch haar ongeluk vrees ik grooter zal zijn dan haar schuld. Dat haar karakter een bedorven karakter is, wist ik van 't begin af, maar ik had hoop op terechtkomen, en nu juist terwijl ik haar niet meer zie en nadenk over een en ander dat ik in haar zag, komt het me meer en meer voor, zij al te ver weg was om terecht te komen. En dat maakt juist grooter mijn gevoel van deernis en dat wordt een melankoliek gevoel, omdat het niet in mijn macht is het te verhelpen. Theo als ik op de hei zoo'n arm wijf zie met een kind op den arm of aan de borst, dan worden mijn oogen vochtig. Ik zie er haar | |
[pagina 285]
| |
in, ook haar zwakheid, slordigheid dragen er toe bij om de gelijkenis te vermeerderen. Ik weet dat zij niet goed is, dat ik er het volle recht toe heb om te doen zooals ik doe, dat bij haar blijven ginder niet kon, dat meenemen eigenlijk ook niet kon, dat wat ik deed zelfs verstandig, wijs was, al wat ge wilt, maar dat neemt niet weg dat het door mij heengaat als ik zoo'n arm figuurtje zie, koortsig en miserable, en dat dan mijn hart week wordt. Wat is er veel triestigheid in het leven, enfin men mag niet melankoliek worden en moet het in iets anders zoeken, en het werken is recht, alleen er zijn momenten dat men zijn rust slechts vindt in 't bewustzijn: het ongeluk zal mij ook niet sparen. Adieu, schrijf spoedig en geloof me, t. à t. Vincent. | |
325Waarde Theo, Zooeven komt Uw brief en weet ik dus dat de correspondentie hier geregeld gaat. Ik schreef een paar dagen geleden nog een woordje om U een en ander van het land hier te vertellen. Mooi is het hier alles, waar men ook gaat. De heide is veel uitgestrekter dan de Brabantsche, bij Zundert of Etten althans, ietwat monotoon als het middag is en de zon schijnt vooral, doch juist ook dat effect 't welk ik vruchteloos een paar maal reeds toch heb willen schilderen, zou ik niet willen missen. De zee is ook niet altijd pittoresk, maar ook die momenten en effecten moet men bekijken wil men in 't eigenlijk karakter zich niet bedriegen. Dan - op dat heete middaguur is de heide verre van liefelijk soms - is agaçant, vervelend en vermoeiend als de woestijn, even onherbergzaam en als 't ware vijandig. Het te schilderen in dat volle licht, en de wijking der plannen tot in 't oneindige te geven, is iets waar men duizelig van wordt. Daarom moet men niet meenen het sentimenteel moet worden opgevat, integendeel dat is het bijna nooit. Diezelfde agaçant vervelende plek - 's avonds als een arm figuurtje door de schemering zich beweegt - als die uitgestrekte, door de zon verschroeide aardkorst donker uitkomt tegen de fijne lila tonen van den avondhemel, en het donker blauwe allerlaatste lijntje aan den horizon, grond van lucht scheidt - kan subliem worden zóó als op een J. Dupré. En de figuren, zij hebben datzelfde, de boeren | |
[pagina 286]
| |
en vrouwen, niet altijd zijn ze interessant maar als men er geduld mee heeft ziet men het Milletachtige toch geheel en al. Gisteren vond ik een der eigenaardigste kerkhoven die ik ooit zag, verbeeld U een stuk heide met een heg van dicht opeen staande mastboompjes er omheen, zóó dat men meenen zou 't een gewoon mastboschje was. Evenwel er is een ingang - een kort laantje, en dan komt men op een aantal graven begroeid met bund en heide. Vele gemerkt met witte palen waarop de namen staan. Ik stuur er U een croquis van naar de studie welke ik er van schilderde. Ik ben bezig aan een andere studie van een roode zon tusschen de berkjes die op een moerassig weiland staan, waar de witte avonddamp uit opstijgt, waarboven men een blauwgrijze horizonlijn van geboomte met een paar daken nog ziet. Het is wel jammer dat gij van C.M. nog niets hebt vernomen. Natuurlijk hoeft hij niets te doen, maar dat telkens dan maar geen woord antwoorden vind ik ietwat grof. Doch begrijp één ding wel - meer en meer komt het mij voor, dat wij leven in een tijd waarin de dingen eenigszins in de war zijn geraakt, (dat eenigszins houd ik voor enorm groot, doch wil U deze opinie niet opdringen). C.M. betreffende als meer anderen zoude zeer beleefd zijn tegen een vreemde, doch on ne hait que ses amis, en juist zichzelf een beetje verloren hebbende in het zijn aandacht vestigen op eb en vloed van handels- en kunstzaken, is hij zóó verdiept in au fond zeer abstracte dingen, dat iets wat zeer natuurlijk is, n.l. dat ik met hem gesproken heb en nog met hem spreek over mijn zaken, hem onaangenaam aandoet, als een openstaande deur die tocht, want zijn gedachten zijn heel, heel ver weg - altijd - en hij weet er niet beter op dan desnoods ietwat grof er zich afmaken, even als men de tochtige deur dicht smijt. Ge zult zeggen, dit is veronderstellen hij weinig fijngevoelig is, nu ik veronderstel dat ook zeer zeker, in zoover dat ik niet betwijfel evenwel of hij kan wel degelijk zeer hupsch zijn, doch mits zijn gedachten er bij zijn, en in mijn geval zijn ze het niet, en te meer niet omdat hij betreffende mij zekere vaste opinies schijnt te hebben, die ik niet meen te mogen trachten weg te nemen! Ik hoop U over niet al te langen tijd studies van hier te zenden, als ik er eenige van bij elkaar zal hebben. | |
[pagina 287]
| |
En denk er eens over, misschien kunnen sommige daarvan voor Wisselingh iets worden. Mijn geld raakt weer op zijn einde evenwel, en eigenlijk had ik gehoopt nog wat verf en sommig gereedschap te kunnen in voorraad nemen, maar enfin - wij moeten roeien met de riemen die wij hebben - al is het déplorable ze niet ietwat langer zijn. Ook dat kan door geduldig voortwerken terecht komen. Alleen ik ben zeer blijde dat ik hier ben, want kerel het is hier rijk. Ik ben wel verlangend iets naders van U te vernemen. Misschien begrijp ik sommige dingen eenigszins doch vooral dit eene dat ik vertrouw en weet gij recht hebt gedaan. Betreffende recht doen, onze omstandigheden maken ons soms tot iets anders dan wij zijn zouden, indien wij door niets in onzen wil werden gehinderd. Zoo ik voor mij zou liever met de vrouw gebleven zijn, ofschoon het dubbel moeielijk zou geweest zijn, maar het was voor zoover ik kon nagaan, onmogelijk in de gegevene. En het is er zoo mede, dat als ik in mijn verbeelding telkens haar als een schim nog zie, is het niet als een verwijtende, doch ik ben er slechts melankoliek over dat de middelen mij te kort kwamen om het zóó te doen met haar als mijn verlangen geweest zoude zijn. De tijden zijn wel moeielijk en gij zult er het Uwe van hebben. Toen ik hierheen kwam had ik van verf bij mij een aantal half uitgeknepen tubes en daarbij eenige nieuwe om het noodige voor een stuk of 6 studies te hebben, doch zeker niet meer. Ik zal van het volgende geld dus dadelijk weer iets of wat laten komen, weer voor een stuk of wat studies. Verder teeken ik, maar gij weet er alles van dat het schilderen hoofdzaak moet zijn zooveel mogelijk. Ik weet niet hoe het hier met het geldwisselen zal gaan. Desnoods indien ik het hier niet kon zou ik het te Assen of zoo wel gewisseld kunnen krijgen, doch mocht gij in staat zijn mij b.v. voor de eerste twee keeren - tot ik wat beter op de hoogte ben hier, en ook te Assen eens een kantoor gevonden heb, waar ik nu nog niet ben geweest - voor de twee eerste keeren dus b.v. Hollandsch geld te zenden of postwissel, zoude wel goed zijn want anders zou ik soms er mee verlegen zitten Ik hoop dat gij tegen 20 Sept., niet later kunt zenden, want ik heb de menschen zoodra ik kwam een week gegeven, dus is dan reeds vervallen en moet ik weer betalen. | |
[pagina 288]
| |
Gij vindt hierachter het croquis van 't kerkhofje. De kleur is aldaar zeer eigenaardig. Het is iets schoons de echte heide op de graven te zien, de geur van terpentijn heeft iets mystieks, de donkere strook masthout die het afsluit, scheidt een tintelende
lucht van den ruigen grond, die in 't algemeen een rosse kleur heeft - fauve - bruinachtig, geelachtig, doch overal met lila tonen. Het was niet makkelijk te schilderen, ik zal er verschillende effecten nog van zoeken, met sneeuw b.v. moet het zeer eigenaardig wezen. Liebermann had ik reeds iets van gehoord, doch Uw beschrijving van zijn factuur vooral geeft mij meer licht omtrent hem. Zijn kleur moet oneindig beter dan Henkes zijn, (ge zegt het heel goed ‘leikleurig met overgangen tot grijsgeel en grijsbruin’.) Ik begrijp het er volkomen uit. Dat, die manier van schilderen is een heerlijk ding als men er achter is. En dat ik veel verlang te schilderen is juist wegens ik in mijn factuur iets vasts en (ofschoon ik menigeen hoorde zeggen: je moet geen systeem hebben) - toch heel graag iets systematisch wilde hebben. | |
[pagina 289]
| |
Wat hij en meer anderen hebben. Uit Uw beschrijving zie ik dat hij, Liebermann, veel van de manier van Herkomer moet hebben. Vooral wegens consequent doorvoeren en dàt te analyseeren, die plekjes licht en donker veroorzaakt door zonnestralen door 't gebladerte, waar menig oog op duizelt. Ik zag laatst de groote gravure naar Herkomer: The last Muster; gij hebt die zeker ook gezien - wat een mannelijkheid! De Jules Breton: Fille d'un mineur, zou ik erg graag zien; er is te Courrières nog een steenkolenmijn, toen ik er op een regendag kwam, gingen juist de arbeiders terug door den modder, een karavaan als van schoorsteenvegers, een met een ouden kapotjas om herinner ik me, de vrouwen echter, die ik zag ten minste, droegen geen mannenkleeren zooals in de Borinage, waar de ‘loques de fosse’ voor allen 't zelfde zijn. Nu kerel, Uw brief zal weer welkom wezen, schrijf in elk geval, indien ge dit tenminste nog niet reeds hebt gedaan, met een enkel woord aan C.M., dat ik alleen hier in Drenthe nu ben en iets van de plannen. Doch antwoordt hij daar niet op dan moet het dunkt me overgegeven worden. Dank voor al Uw bemoeiingen. Het is dezen morgen fijn, grijs weder, voor 't eerst sedert ik hier ben geen zon, en dat zal nog wel zoo mooi zijn, dus ik ga er op uit. De lui waar ik in de kost ben zijn heel best, de man is aan de spoor voor de goederen, een kerel die iets de Grouxachtigs heeft, een gezicht dat soms den toon van roode kool heeft, een echte sjouwer. De vrouw heel werkzaam en netjes, 3 kinderen. Ik krijg waarschijnlijk een achterzolder voor werkplaats. Adieu broer het beste, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ge weet het adres is A. Hartsuiker. Logementhouder, Hoogeveen. | |
326Beste Broer, Uw brief heb ik zooeven ontvangen en dank er U recht hartelijk voor. En wil meteen U opnieuw een en ander van mijn bevindingen schrijven. Vooreerst dat ik een brief van Rappard heb gehad uit West-Terschelling, en hij daar druk aan 't werk is na eerst hier in Drenthe te Rolde in de buurt van Assen nog te hebben vertoefd. | |
[pagina 290]
| |
Ik hoop dezen winter ook zelf hem daar te bezoeken en nog een paar studies te maken, de reis er heen voor zoover ik kan nagaan heen en terug ongeveer drie gulden zijnde, tenzij 't oversteken naar Terschelling moeilijk zij. Maar dat is 't wel waard om eens met een schilder te zijn, en zal de eenzaamheid breken. Naar Uw volgenden brief die hoop ik niet in de pen zal blijven, ben ik zeer verlangend. Vergeet niet mij betreffende C.M. den afloop te melden, of gij hem nog hebt bericht ik hier was en of die brief ook onbeantwoord is gebleven. Indien deze dingen zoo zijn, zal ik niet nu natuurlijk doch later zeer zeker zelf C.M. gaan opzoeken, en hem opheldering vragen van de reden waarom hij geen antwoord gaf. Schrijven zal ik niet, doch onwrikbaar vast staat het bij mij dat ik niet vrede neem met zijn niet antwoorden, vooral U niet antwoorden, en daar er dit bijkomt, ook het mij niet antwoorden. Iets te doen heb ik nooit beweerd dat hij moest, noch doe ik zulks nu. Wat hij deed of eventueel doen zou, reken ik als een gunst waarvoor ik hem ook steeds als zoodanig heb bedankt, en ook van mijn kant studies gegeven, zeker een 50-tal in 't geheel, met het recht er bij die later nog in te ruilen. Doch dit een en ander zóó zijnde, behoef ik bepaald geen beleedigingen te verdragen, en het is eene grove beleediging ik nu niet eens bericht heb dat hij het laatste pak studies heeft ontvangen. Geen syllabe. Versta mij wel broer, begrijp me in dezen eens en voor altijd, wat er ook zij van het wenschelijke om finantiëele hulp te krijgen - dat is toch verre van No. 1 te zijn. No. 1 is, dat hij te ver gaat in het uit 't oog verliezen der rechten die ik als mensch heb, al was ik hem een vreemde, (van verwantschap spreek ik nooit, baseer ik me nooit op) om niet behandeld te worden als een mauvais sujet, om niet veroordeeld te worden of beschuldigd van dit of dat, zonder zelf er in gehoord te worden. Ik heb recht, volle recht een antwoord te eischen, en het in geval van zwijgen op te vatten als zeer grove beleediging. U verzoek ik dus vriendelijk mij eenvoudig uw wedervaring betreffende 't beantwoorden van Uw schrijven te willen mededeelen, ik zal dan voor mij zelf weten waaraan ik mij te houden heb, ik zal dan er geen woord meer over zeggen, doch al ging | |
[pagina 291]
| |
er meer dan een jaar overheen, zal ik diep in mij, onverroest klaar en helder als ik het op dit moment heb, ditzelfde gevoel van dat ik opheldering moet hebben, in mij terugvinden, en niet rusten voor ik op de een of andere wijze mijn zaak met hem afgehandeld heb. Ik geloof gij zult dit gevoelen in mij billijken, en zoudt dit te meer indien gij precies wist, wat in vroeger jaren tusschen hem en mij is voorgevallen, als wanneer ik zeer gewantrouwd heb betreffende het plan om te studeeren of de belofte om dat door te voeren rondborstig was en doordacht; ik heb beschouwd toen, dat zij overijld het plan maakten, en ik overijld het goed vond, en het blijft opperbest m.i. het toen gestopt is, wat ik zelf heb bewerkt expres, en zoo aangelegd dat de schande van het opgeven op mij kwam en niet op iemand anders. Gij begrijpt dat ik die wel andere talen geleerd heb, ook dat miserabele beetje latijn etc. wel machtig was te boven te komen, waartegen evenwel ik verklaard heb op te zien. Dit was een smoesje, wegens ik tegenover protecteurs toen liever niet wilde zeggen dat ik de heele Universiteit, de Theologische althans, als een onuitsprekelijke knoeiboel beschouw, een kweekerij van Phariseïsme. Dat aan durven het mij niet ontbrak, trachtte ik te bewijzen door naar de Borinage te gaan, waar zeer zeker ik het moeielijker had dan als ik student zoude zijn geworden. Ik dacht dat C.M.b.v. beter mij doorgrond zou hebben en reden te meer heb ik, hem weinig fijngevoelig te vinden als ik bedenk hoe hij sedert mij met zekere verdachting behandelde. Toch zal hij in zijn geweten moeten voelen ik noch vroeger noch nu eenige laagheid jegens hem heb bedreven en dus deze beleediging van niet antwoorden heeft geen raison d'être. Voor dat mysterieuse, dat sphinxachtige zwijgen enz. heb ik de allerdiepste verachting en verklaar U bij dezen er alles van te denken behalve iets dat rechtuit en trouw of waarachtig is. Het moge een beetje de algemeene politiek van tegenwoordig zijn, ik weet dat wel, maar ik ben zooals gij weet het niet eens met de algemeene politiek van tegenwoordig, wegens ik haar als laag en alle kenmerken van decadence die op een pruikentijd uitloopt dragend, beschouw. Men zou kunnen schreien over wat tegenwoordig bedorven wordt op allerlei gebied, waar vroegeren hun arbeid aan hebben gegeven, oprecht, wordt nu lafhartig verwaarloosd en losgelaten. De tijd waarin wij leven is misschien iets uiterlijk fatsoenlijkers dan de | |
[pagina 292]
| |
vroegere maar het nobele gaat er te veel uit dan dat men van de toekomst dezelfde groote dingen kan verwachten welke zijn geweest in 't verleden. Enfin ieder moet het voor zichzelf weten. Nu over iets anders, (maar het was noodig dit een en ander te behandelen al heb ik er geen 't minste pleizier in er over te schrijven), namelijk over mijn bevindingen hier. Hoogeveen zelf vind ik, hoe meer ik in de omstreken rondloop, hoe langer hoe mooier, en ik twijfel niet of dit zal zoo blijven. Als C.M. vervalt, wat ik vrees, zoo neemt dat niet weg dat op den duur het hier voordeeliger uitkomt dan te 's Hage. Maar wegens C.M. vervalt zal ik een zekeren tijd moeten kromliggen voor ik mijn plannen kan uitvoeren. En misschien verliezen we daar après tout volstrekt niets bij. Het is nu eenmaal zoo dat ik geld noodig heb en een voorraad verf en verschillende dingen, voor en aleer ik van den tocht door den Zuid-Oosthoek van Drenthe bepaalde resultaten kan verwachten. Maar over b.v. een half jaar zal ik dat bezuinigd hebben hoop ik, en in den tusschentijd zal ik toch dingen kunnen doen hier. Zoo nu zal ik vooreerst niet voor goed naar verder weggaan, maar nog blijven werken in deze omstreken. Zal zien wat geld te besparen voor twee reizen, één door den Zuid-Oosthoek, een door de heide tusschen hier en Assen. En aan laatstgenoemden tocht noordwaarts hoop ik te verbinden 't bezoek aan vriend Rappard, en alsdan in zijn logement op Terschelling, 't Scheepje genaamd, een tijd te vertoeven. De uitvoering van die twee tochten zou te roekeloos zijn indien men zonder voorraad en zonder berekend te zijn op de omstandigheden, ze ondernam. Maar met geduld zijn ze mogelijk, want ik zie genoeg dat ik hier minder onkosten heb dan te 's Hage. En vóór ik dat begin wilde ik het geld van Rappard afdoen, ook al zij het dat daarna ik van hem misschien weer iets zal leenen nà hem gezien te hebben, en als ik zeker weet ik er iets bepaalds door maken kan. Ik heb hier aanvankelijk eenigen tegenspoed met modellen gehad op de heide, waar er over gelachen werd en ik voor den gek gehouden, en begonnen figuurstudies niet af kon krijgen door onwil van de modellen, die ik evenwel althans voor hier, goed had betaald. Ik heb echter daartegen mij verzet, en op die zelfde plek op een | |
[pagina 293]
| |
enkel gezin mij geconcentreerd, waar ik nu eene oude vrouw, een meisje en een man kan krijgen, en hoop heb die goed zullen blijven. Ik heb een paar studies van de heide, welke ik U zenden zal als zij goed droog zijn, en ben ook aquarellen begonnen. En ik ben ook weer penteekeningen begonnen, juist met het oog op het schilderen, omdat men met de pen in zulke details kan treden als geschilderde studies niet kunnen, en men wel doet twee studies te maken, een geheel geteekend voor 't in elkaar zetten der dingen en een geschilderd voor de kleur. Als het n.l. kan en de gelegenheid het toelaat, is dit een weg om later de geschilderde studies op te voeren. De heide is rijk, en er zijn moerassige weien die mij dikwijls aan Th. Rousseau herinneren. Nu ik kan U zeggen dat de buitenlucht en het leven hier mij veel opsterkt, och had de arme vrouw het nog eens kunnen hebben; ik denk aan haar met zoo innigen weemoed - ondanks mijn gezond verstand mij ten duidelijkste zegt dat het nu onmogelijk kan in gegeven omstandigheden. Ik ben ongerust over haar wegens ik niets van haar hoorde, en daaruit opmaak zij dingen die ik haar aanraadde, òf niet heeft willen òf niet heeft kunnen doen. Ik kan haar zelfs moeielijk schrijven, wegens als zij in de Bagijnestraat blijft wonen ik primo weet mijn brief geopend wordt waarschijnlijk door haar broer of haar moeder, en ten tweede zoolang zij daar woont ik er ook niet mee wil te maken hebben, zelfs niet met haar. Enfin, misschien hoor ik iets nog, maar ik zal er sombere gedachten door hebben als ik niets naders verneem. Ik had gehoopt bericht te krijgen van een ander adres dan de Bagijnestraat, en dat zij met haar moeder een zaakje om goed te wasschen en te strijken zoude begonnen zijn. O Theo, als zij geen familie had gehad, zou ze zich zooveel beter gehouden hebben. Vrouwen zooals zij zijn wel degelijk slecht, maar primo oneindig, zegge oneindig deerniswaardiger dan slecht, en ten tweede hebben ze een zekeren hartstocht, zekere warmte, die iets zóó erg menschelijks heeft dat de braven er wel eens een lesje aan konden nemen, en ik voor mij het woord van Jezus gevoel, die zeide tot de oppervlakkig beschaafden, de fatsoenlijke lui van zijn tijd: ‘de hoeren gaan U vóór’. Vrouwen zooals zij, ze kunnen fataal slecht zijn, (ik spreek hier niet eens van de Nana's, volbloedig en wellustig, doch van de | |
[pagina 294]
| |
meer zenuwachtige, denkende temperamenten onder hen) vrouwen zooals zij, ten volle rechtvaardigen ze 't woord van Proudhon: la femme est la désolation du juste; om wat wij ‘la raison’ noemen geven ze niet, en handelen rechtlijnig en schuldig er tegen in, ik weet dat, maar zij hebben aan den anderen kant toch dat echt menschelijke dat maakt men niet zonder hen mag of kan, en er van voelt er goeds in hen zit, en iets almachtig goeds zelfs al kan men het niet definieeren anders dan als een je ne sais quoi, qui fait qu'on les aime après tout. Gavarni was serieus toen hij zei: avec chacune que j'ai quittée, j'ai senti quelque chose se mourir en moi. En het mooiste woord en het beste, dat ik ken betreffende de vrouwenkwestie, is dat wat gij ook kent: o femme que j'aurais aimée, en men zou daarmee de eeuwigheid in willen gaan - willende er niets verder meer dan dat van weten. Ik weet dat er vrouwen zijn absurd genoeg, (zij toch doen er nog meer kwaad aan dan de mannen) die geheel en al door eerzucht enz. worden bestuurd. Lady Macbeth is de type ervan; die vrouwen zijn fataal en ondanks hun charme moet men ze mijden of men wordt een schurk, en staat in korten tijd voor ontzettend kwaad, dat men bedreven heeft en nooit weer goed kan maken; doch zoo iets was in haar met wie ik was niet, ofschoon ze ijdel was, evenals we allen het zijn bij tijden; arm, arm, arm schepsel is het eenige wat ik voelde in 't begin, en ik nog voel in 't eind. Slecht? que soit, doch wie in onzen tijd is goed? Wie voelt zich zoo rein dat hij voor rechter wil spelen? Dat zij verre. Delacroix zou, zeg ik, haar hebben begrepen, en Gods misericorde zal haar, denk ik soms, toch nog veel meer begrijpen. Zooals ik U schreef, het kleine mannetje hield erg veel van mij, en toen ik al in den wagon zat had ik hem nog op mijn schoot, en zoo zijn we van elkaar gegaan, ik geloof van weerskanten met onuitsprekelijken weemoed maar meer ook niet. Ik verklaar U broer, ik ben niet goed op de manier van de dominees, ik vind ook wel h - ren om nu met ronde woorden te spreken, slecht, maar ik voel toch iets menschelijks in hen, dat maakt ik niet de minste scrupule heb met hen te verkeeren; ik zie niets bijzonders kwaads aan hen, ik heb niet het allerminste berouw over kennis die ik met hen heb of gehad heb. Als onze maatschappij eene reine en geregelde was, o ja, dan waren zij verleidsters, nu menigmaal zijn zij m.i. meer als soeurs de charité te beschouwen dan als iets anders. | |
[pagina 295]
| |
En nu, evenals in andere periodes van ondergang eener beschaving zijn door de corruptie der maatschappij de verhoudingen van goed en kwaad veelmalen omgekeerd, en komt men alweer raisonnabel terecht op het oude woord: ‘eersten zullen de laatsten zijn, en laatsten zullen de eersten zijn’. Ik ben zooals gij op Père Lachaise geweest, ik heb er graven gezien van marmer voor wie ik een onbeschrijfelijk respect heb, hetzelfde respect voelde ik bij 't nederige grafzerkje van de maîtresse van Béranger, dat ik expres opzocht, (als ik me wel herinner is het in een hoekje achter 't zijne) en ik dacht daar nog aan de maîtresse van Corot ook vooral. Stille muzen waren zulke vrouwen, en de emotie van die zachtmoedige meesters, het intieme, het penetrante van hun poëzie, ik voel er steeds altijd - overal den invloed van een vrouwelijk element in. Ik spreek een beetje serieus in dezen brief, niet wegens ik Pa's gevoelens en zienswijs verkeerd vind in alles - verre van daar; gij zult bijv. in veel dingen wel doen met Pa's raad te volgen, maar ik wijs er eens op dat Pa en meer anderen niet weten, dat er behalve hun recht leven - want Pa's leven is recht - andere rechte levens zijn, meer in een zachter geest, in 't karakter Corot, Béranger zal ik maar zeggen. Gij, en ik ook, voelen in elk geval dat veel meer. Omdat Pa en anderen dat niet weten, vergissen zij zich menigmaal en fataal in beoordeeling van zekere zaken, vergissingen in het genre van dat b.v.C.M. zich er zeker van houdt, dat de Groux een slecht mensch was, 't geen, hoe zeker hij er zich van houde, evenwel hij mis heeft. Ik zal U nu nog iets zeggen om U duidelijk te maken dat ik niet in 't abstracte spreek, doch over dingen die vastigheid en corps hebben. Wilt ge een voorbeeld van iemand die oorspronkelijk het gewone goede, Hollandsche karakter en gevoel had, en sedert dat gevoel toch heeft gewijzigd, toch nog zich bezonnen, en denk ik nog meer wijzigen zal? Dan noem ik als voorbeeld Rappard, die nu reeds veel zachter en humaner is dan ik hem eerst leerde kennen, en m.i. veel verbeterd is, al was hij vroeger reeds goed, ofschoon ik vrees het niet door iedereen zoo beschouwd wordt, en hij er wel eens strijd over reeds gehad heeft. Hij was vroeger ook wel degelijk goed, maar toch hij is ontevreden geworden met dat, en is nu dieper en humaner dan toen. Hij heeft het er niet makkelijker door - vroeger had hij veel minder strijd - dat weet ik zeker, | |
[pagina 296]
| |
want ik heb hem indertijd nog genoemd spottenderwijs ‘het gerust geweten’, en hem daarover geplaagd, wat ik nu volstrekt niet meer doe, omdat ik zie er een revolutie in hem is geweest. Hij is een beetje minder elegant, en hij is veel minder oppervlakkig als mensch, en een zekere geniale kiem heeft haar ontwikkeling begonnen, en de klip van ‘verdorren’ heeft hij omgezeild. In zake van menschen, die het goede oprecht zoeken, vind ik waar wat Hugo zegt: ‘il y a le rayon noir et il y a le rayon blanc.’ Pa mijns inziens heeft meer le rayon noir, en Corot heeft meer le rayon blanc, doch beiden hebben zij un rayon d'en haut. Betreffende Millet, hij is nog boven al de anderen uit de man die le rayon blanc had. Millet heeft een evangelie, en ik vraag U of er niet een onderscheid is tusschen een teekening van hem en een mooie preek? De preek wordt er zwart bij is 't effet produit der vergelijking, al is ze, de preek n.l., mooi op zichzelf, gesteld dat ze het is. Ik weet dat gij ook veel strijd hebt in deze dagen, al weet ik niet precies hoe of wat. En in elk geval is het uit sympathie, dat ik U precies zeg hoe ik over een paar dingen denk, wegens ik ook veel strijd gehad heb en nog heb. En U wensch ik toe hoe langer hoe meer van le rayon blanc hoor! Dank voor 't gezondene en een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |
327(Briefkaart). (Hoogeveen 24 Sept. '83.) Waarde Theo, Heden verzend ik als postpakket 3 studies welke ik hoop droog genoeg zijn, indien ze evenwel aan 't vel papier dat ik er uit voorzorg op leg vastkleven, zoo week ze af met lauw water. De kleinste vooral is erg ingeschoten, doe er over een dag of 8 een eiwitje of over een maand een vernisje op om ze uit te halen. Ik zend ze om U even een kijkje te laten nemen, en hierna beter hoor. Ik heb vergeten te antwoorden op wat gij omtrent zending van 't bewuste schrijft, voorloopig verzoek ik U postwissel te zenden als laatst, tot ik wisselkantoor weet; houd echter onkosten af. Ontving schrijven van thuis, Pa onwel was geweest ten gevolge van een val - moge dit maar niet serieuser zijn dan zij schreven - weet gij er iets naders van? Ben afgeloopen week dieper in de turfvelden geweest - prachtige | |
[pagina 297]
| |
gevallen; ik vind het hier hoe langer hoe mooier en zal wel van 't begin af er op werken hier te blijven in de streek. Want het is zoo mooi hier dat tevens om het te maken nog veel studie vereischt wordt, en doorwrocht werk slechts een juister begrip van de dingen zooals zij au fond zijn in hun ernstig sober karakter, kan geven. Figuren ontmoette ik superbe, maar nog eens, eene natuur die zooveel noblesse, zooveel waardigheid en ernst heeft, moet met bezonkenheid en geduld en langdurig werk worden behandeld. Daarom moet m.i. van 't begin af aan ik het niet als maar eens hier komen kijken beschouwen, maar ligt het in den aard van de zaak, als alles goed gaat en we wat voorspoed mogen hebben, ik voor goed blijf. Schrijf weer eens spoedig niet waar - ben wel verlangend, want ondanks het mooie buiten heb ik toch een somber gevoel. Adieu, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Groet Wisselingh eens voor me als ge hem ontmoet, en zeg eens ik hier ben. | |
328Beste broer, Wegens ik eene behoefte heb om rechtuit te spreken, zoo kan ik U niet verbergen dat ik overvallen ben door een gevoel van groote zorg, gedruktheid, een je ne sais quoi van moedeloosheid en wanhoop, zelfs te veel om te zeggen. En dat als ik er geen troost voor vinden kan al te zeer ondragelijk me overstelpt. Ik trek het mij sterk aan dat ik zoo weinig voorspoed heb met de menschen in 't algemeen, ik maak mij daarover zeer bekommerd, en wel vanwege hier maar al te zeer het er boven op komen en het werk doorvoeren in 't spel is. Het lot van de vrouw bovendien, het lot van mijn lief, arm, klein mannetje en het andere kind gaan mij ter harte. Ik zou nog willen helpen, en ik kan niet. Ik sta op een moment dat ik crediet zou noodig hebben, vertrouwen en wat warmte, en ziedaar ik heb geen vertrouwen. Gij maakt eene uitzondering daarop, maar juist omdat het zoo alles neerkomt op U, doet dat nog meer in mijn gevoel uitkomen hoe somber alles is. En als ik mijn boeltje aanzie, het is te armzalig, te ontoereikend, te zeer uitgeput. Wij hebben hier mistroostige regendagen, en | |
[pagina 298]
| |
als ik op het hoekje zolder kom waar ik mij geïnstalleerd heb, zoo is het daar al merkwaardig melankoliek; met het licht van één enkele glazen dakpan dat valt op een leege schilderkist, op een bos penseelen, waar 't haar weinig meer van deugt, enfin het is zóó curieus melankoliek, dat gelukkig het ook een genoegzaam komiek aspect heeft om er niet over te schreien, maar het vroolijk op te vatten. Met dat al is het in hoogst zonderlinge verhouding tot mijn plannen - in hoogst zonderlinge verhouding tot den ernst van het werk, en - hier houdt het lachen dan ook op. Wat wil ik, het afgeloopen jaar is geëindigd met een nog grooter tekort dan ik U wel zeide, want ik heb reeds meer afgedaan dan ik U opgaf met Rappard er bij, en zit nog vooral evenwel met Rappard, en drukt die mij het meest wegens het een vriend is, en ofschoon ik op dit moment alles afdeed wat ook maar eenigszins urgent was, zoo zit ik er mede, dat voor de verf die ik anders zou koopen, ik nog eerst andere dien te betalen, of liever niet durf te wagen op crediet te nemen, wat opnieuw mij een aanmerkelijke rekening zou veroorzaken over een tijd. Gij weet zelf wel hoe bij Uw bezoek wij niet precies in de stemming waren om nog meer te kunnen zeggen, maar nu verklaar ik U wel dat den Haag mij te veel is geweest, en ik het scheiden al had uitgesteld en uitgesteld wegens één bepaalde vaste reden, al was het tekort onvermijdelijk als ik volhield. Dat namelijk ik liever dan scheiden, door trouwen en met haar naar buiten te gaan nog een verdere poging had gewaagd, evenwel niet zonder U te zeggen hoe de dingen stonden. Doch ik meende één ding, dat die weg recht was, ook zelfs ondanks de voorloopige finantiëele bezwaren, en haar behoud had kunnen zijn niet alleen, doch bovendien ook voor mij een einde aan veel zielstrijd zou hebben gemaakt, die nu ongelukkigerwijs voor me verdubbeld is. En ik had het liever maar uitgedronken zooals het was. Indien hetzij Pa, hetzij gij, het zoo had kunnen voelen misschien, ik zeg niet, dat ik er gelukkiger of ongelukkiger door zou geweest zijn, en indien de rollen omgekeerd waren geweest, gij in mijn plaats, ik in de Uwe, ik weet niet of ik anders had kunnen handelen dan gij, maar misschien zeg ik was zij er door behouden. Ik beschouw het dan ook als iets, waar niet van Ulieden, doch van mijzelf de beslissing afhing, (behalve dat ik mijzelf niet mijn's vaders toestemming om te trouwen kan geven), en zoo heb ik beslist, en wel omdat ik reeds schulden had en de | |
[pagina 299]
| |
toekomst donker was - maar deze beslissing is nog geen vernieuwing, en neemt niet weg de uitputting die een jaar van al te veel zorgen nasleept, terwijl er een hartewond ook als reste overblijft, en een gevoel van leegte en teleurstelling en melankolie - zoo makkelijk niet te genezen. Ik ben dus nu wel hier, ik heb dus wel ook in het finantiëele het tekort haast gedekt, en over een tijd zal dat geheel gedekt kunnen zijn, en de natuur is hier wel prachtig en gaat mijn verwachting te boven. Doch verre ben ik er vandaan om reeds weder goed geïnstalleerd te zijn en op streek, want het is naar de natuur dat ik U een kijkje op mijn zoldertje laat nemen. Had ik alle dingen vooruit geweten, ik had verleden jaar, toen zij uit het gasthuis kwam, met de vrouw naar hier moeten trekken, dan ware er geen tekort gekomen en dan waren we nu ook wel niet gescheiden, want zij is minder schuldig aan haar verkeerd doen dan haar familie, die zeer gemeen geïntrigeerd heeft, quasi vóór, au fond tegen haar. Intusschen ik heb wel eens getwijfeld of b.v. de moeder niet nog weer door een pastoor ook werd gerugsteund, want er is van hun kant te veel gedaan om de vrouw te influenceeren dan dat ik het verklaren kan. Te meer omdat ik nog niets heb vernomen van haar, ofschoon ik vóór mijn heengaan haar gezegd heb dat ik aan den timmerman naast ons mijn adres zou opgeven zoodra ik dit zelf weten zou; hem dit gestuurd heb met verzoek het haar te zeggen, en toch nog niets vernomen, dan juist van dien timmerman, dat zij al haar goed (meer dan ze meebracht après tout) heeft gehaald. Nu begrijpt gij wel ik op het punt van haar lot in zorg ben, ofschoon ik geloof dat als zij eenvoudig in den nood zat, zij wel geschreven zou hebben, doch nu zal er iets scheefs achter zitten. Gij begrijpt mijn stemming daaronder, ik vrees eenigszins dat de familie haar zegt: hij zal wel schrijven en dan......hebben we hem onder den duim, enfin zij presumeeren dan op mijn zwakheid, en in dien val loop ik niet. En heden schrijf ik niet aan haar doch aan den timmerman, dat hij moet zorgen zij mijn adres weet, maar ik zal niet het eerst schrijven aan haar, en als zij schrijft, wel zien hoe het eigenlijk staat. Ik wil echter zeggen, zóóver ben ik nog niet dat ik rusten kan bij de gedachte van scheiding, tot nog toe heb ik veel veel zorg over haar lot, juist omdat zij mij in het duister laat daaromtrent. | |
[pagina 300]
| |
En nu bovendien overstelpten mij dezer dagen sombere gevoelens over het vervolg, en ook omtrent den miserabelen staat van mijn uitrusting in zake schilderbehoeften, de onmogelijkheid om de noodigste, nuttigste dingen te doen zooals het eigenlijk moest. Indien ik het kon bekostigen, zoo zoude ik wegens het mij reeds dadelijk blijkt dat er hier zooveel moois is, mijn goed dat nog ginder te 's Hage staat, laten komen, en ik zou hier of dezen zelfden zolder voor atelier inrichten, (door een beetje meer licht er te maken), òf een ander lokaal opscharrelen. En dan, ik zoude al mijn gereedschap willen opfrisschen en aanvullen. Ik wenschte dat ik eens door en door goed zulks kon doen, en als ik bij iemand zooveel vertrouwen kon vinden als dat, zoo waren mijn grootste zorgen bedaard. Maar òf het komt alles op U neer, òf ik vind er niemand voor die mij vertrouwt, is het kringetje waarin mijn gedachten ronddraaien en uitweg zie ik niet. Een schilder die geen middelen heeft van zichzelf, hij kan er niet komen zonder een soms betrekkelijk groot crediet bij de menschen, een crediet dat niet alleen het schildersvak eischt, doch dat het schoenmakers-, timmermans-, smidsvak evenzeer zoude eischen, ik geloof noch meer noch minder als men zich installeeren of opnieuw ergens vestigen moet. Het is met dit regenweder vooral, waarvan nu nog maanden ons voor de borst staan, dat ik zeer de handen gebonden heb. En dan, wat wil ik - soms nemen mijn gedachten een vorm aan; ik heb gewerkt en bezuinigd, en toch schuld niet kunnen ontwijken, ik ben de vrouw trouw geweest, en toch in ontrouw vervallen, ik heb intrigues gehaat, en toch heb ik noch crediet noch bezitting hoegenaamd. Ik acht niet licht Uw trouw, integendeel, maar veeleer vraag ik mijzelf af of ik U niet moet zeggen, laat mij schieten want wij komen er niet; het is te veel voor één, en er is geen kans om verlichting te krijgen van anderen kant; is zulks geen bewijs genoeg dat wij het overgeven moeten? O kerel, ik ben zoo melankoliek geworden - ik ben in een prachtig land, ik heb lust, ja absolute behoefte aan werk - tevens ik ben absoluut de kluts kwijt om te weten hoe wij het te boven zullen komen, als ik denk dat mijn boeltje in allermiserabelsten staat is, en ik zonder atelier of iets hier zit en overal zal gegêneerd zijn tot ik zulks kan verbeteren. De modellen, zij willen niet als er omstanders bij zijn, en dat is het ergste bezwaar waarom een atelier wenschelijk is. | |
[pagina 301]
| |
Ik heb nu hetzelfde gevoel dat ik had toen ik in den Haag het atelier opzette: ‘als ik het niet doe, gaat het zeker niet’. En ik heb ook nu gegeven den Haag, geen spijt ik in die gegevens zoo deed als ik deed; alleen ik wou dat ik 1 1/2 jaar vroeger hier was gekomen, en hier een atelier opgezet inplaats van ginder. Pa schreef mij of hij mij helpen wilde, doch ik heb niets laten blijken van zorgen en hoop dat gij Pa dienaangaande ook maar niets zegt. Pa heeft zijn eigen zorgen, en heeft er maar zorgen te meer over, als hij iets er van weten zou dat alles niet voor den wind gaat. Zoo schreef ik Pa slechts dat alles mij hier bijzonder was meegevallen, wat ook volkomen waar is voor zoover de natuur aangaat. Zoolang 't mooi weer was, voelde ik een en ander niet doordat ik zooveel moois zag, maar nu het weer aanhoudende stortregen werd sedert eenige dagen, zie ik meer hoe ik eigenlijk vast zit en gegêneerd ben. Wat te doen? Zal 't met der tijd verergeren of verbeteren? Ik weet er niets van, maar dat ik machtig miserabel me voel is niet af te schudden. In every life some rain must fall,
And days be dark and dreary,
dat is wel zoo dat het niet anders kan, doch vrage: kan het aantal dark and dreary days niet soms wat al te groot worden? Ik heb toch weer model gehad in de schuur, doch met zeer lastig licht; enfin, wat te doen is weiger ik niet te doen, doch kan dat wat moet in de gegevenen? En deze brief is een verzuchting om ruimte, en als de winter zóó moest zijn als deze dagen was ik er slecht aan toe. Het is toch mooi, ja bijzonder mooi met den regen, doch hoe te werken, hoe, als men al te veel mankeert. Adieu kerel, ik wou dat alles terecht kwam doch we zouden meer vertrouwen bij anderen noodig hebben, anders vrees ik gaat het niet. Ik hoop spoedig van U te hooren. Hebt ge studies ontvangen? Met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
329Waarde Theo, Vanmorgen was het wederom beter weer en ben ik uitgegaan om toch te schilderen. Alleen het was niet mogelijk, 4 of 5 kleuren ontbraken me, en ik ben toch zoo beroerd weer teruggekomen. Ik heb spijt zonder voorraad mij zoo ver gewaagd te hebben, ik weet door ervaring toch vooruit hoe het worden kan als men | |
[pagina 302]
| |
zoo'n tocht onderneemt zonder te weten dat men ook antwoord zal krijgen, en er geluisterd zal worden naar billijke, gemotiveerde verzoeken. Gij weet zelf eenigszins hoe het mij ging in de Borinage. Welnu, ik ben er al te zeer bezorgd over dat het mij hier weer precies eender zou gaan, en ik moet eenige zekerheid hebben voor en aleer ik me verder waag, en anders welnu dan ga ik terug, (och, ge weet ik zeg dat maar, want ik wil juist blijven). Ik heb er nu eenmaal geen pleizier in, ik zag er toen al geen heil in en nu nog veel minder om tot een punt van uitputting te komen, dat men zelfs het dak boven zijn hoofd missen moet, en als een vagebond tot in 't oneindige maar voortloopen en voortloopen, zonder ergens 't zij rust, 't zij voedsel, 't zij deksel te vinden, bovendien zonder iets van werk met mogelijkheid te kunnen uitrichten. Zie zelf op de kaart hoever het is van Mons tot Courrières, dien weg deed ik te voet vanaf Valenciennes heen en terug tot Mons, met nog geen 2 francs in mijn zak - drie dagen en drie nachten in 't begin van Maart, in regen en wind, zonder dak boven mijn hoofd. Het zijn die antecedenten broer, waartoe ik nu nog niet ben gekomen natuurlijk - doch komen zoude - indien ik zonder zekerheid me ver waagde, indien ik niet raisonnabel orde stelde op mijn zaken, indien zeg ik, ik me ver 't land in waagde zonder ruggesteun. Voor ik begin - het is geen wantrouwen geen verdenking van U, doch eenvoudig een maatregel van gezond verstand - voor ik begin zeg ik, (en vrage het, daar zeer kort geleden gij mij schreeft als zijnde zelf bezorgd wegens ge vreesdet onraad en calamiteiten in 't verschiet konden wezen) kunt gij mij verzekeren dat het gewone niet ontbreken zal? En tevens - al zij dat voldoende en meer niet noodig onder zeker voorwaarde - de voorwaarde waarop alleen het gewone voldoende is, ik zal ze U zeggen: goed geéquipeerd te beginnen, met voorraad van een en ander te vertrekken. Ik die graag het initiatief om te handelen op me neem, wegens er een bewijs van oprechtheid, een daadzaak, bewijzende dat men niet met woorden doch met daden te werk gaat somwijlen noodig is, ik, ofschoon ik ging tot hier in Drenthe zelf, deins terug niet voor den eersten doch wel voor de volgende stappen te doen, zonder zeker te zijn van mijn ruggesteun. De ondervinding dwingt mij tot bepaalde onwankelbare afspraak, | |
[pagina 303]
| |
indien gij zelf ondervonden hadt wat ik op dien tocht in de Borinage heb geleden, zoudt gij in mijn geval van nu precies 't zelfde er door geleerd hebben als ik - hetwelk nu ik zóó duidelijk en klaar gevoel - al de omstandigheden en dingen waar ik mee te maken heb, herkennende als oude bekenden. De tochten welke ik op het oog heb zijn onmogelijk en gekkenwerk indien ik ze ondernam zonder voorraad. Zij zijn hoogst hachelijk, zonder een surplus van contant geld voor onvoorziene omstandigheden. Kortom men moet ze niet ondernemen, tenzij men door en door gevoele dat overal en altijd men zal staan voor lui die iemand staan aan te gapen maar geen hand uitsteken om mede te helpen. Men moet zich voorstellen in herbergen etc. gewantrouwd te worden - als de eerste de beste arme marskramer, (want als zoodanig wordt men beschouwd) men moet het geld van logies dikwijls - gelijk ik hier zelfs doen moest - vooruit geven om bij de gratie gods logies te krijgen. En zoo dus alles is proza, alles is rekenen, wat betreft het plan voor een reis die toch poëzie tot doel heeft. Zoo scherp als dit heb ik het U nog niet gezegd, en als ik het nu zóó zeg, zoo is het ik verzeker het U, niet in 't minst omdat ik U wantrouw, maar omdat ik nog niet sinds het plan der reis U serieus als nu heb gesproken over de bezwaren, en hunne rapporten tot hetgeen gij zoudt disponibel hebben of er voor vinden kunnen. Ik moet er nu wel over spreken omdat, ofschoon in voorlaatst schrijven ik U meldde dat hier alles mij medegevallen is - 't welk ook wel degelijk alzoo blijft - ik toch in deze herberg bezwaren ontmoet in zake licht, ruimte, geschiktheid om met model te scharrelen en daarom - al kan ik desnoods toch wel me schikken en al zal ik dat desnoods - er aan denk om ondanks 't seizoen de reis voort te zetten dieper 't land in, niet twijfelende of ik zal overal waar ik heen zal gaan althans minstens even goede gelegenheid tot werken vinden als hier, en zelfs beter ruimte etc. hoop ik. Het is nu een 14 dagen ik hier ben, en ik spreek uit ervaring als ik U zeg dat in vele, ja alle opzichten mijn gereedschap en uitrusting en voorraad te ontoereikend mij blijkt. Hoogeveen zelf is wel op de kaart, waar 't met een roode stip is gemerkt, doch niet in de werkelijkheid eene stad, (er is zelfs geen toren). Zoo kan ik niets krijgen van teekengerei zelfs. Ver- | |
[pagina 304]
| |
der nog het land in zal ik nog meer gegêneerd zijn en moet op alles geprepareerd zijn of, ik herhaal het, het ware gekkenwerk. Nu zoude ik hiermede niet haasten, indien niet het zoo vergevorderde seizoen tot den grootsten spoed mij drong. Reken dat de tijd verloopt en vóór ik een woord van U heb er al weer misschien 14 dagen verloopen. Voor den eigenlijken winter, (en de winter zal er maar al te snel zijn!! ik weet waarachtig niet hoe ik er kom), wou ik nog zien beter ingekwartierd - nog meer diep in de heide - ergens onder dak te komen. En ook mijn gemoedsstemming die te somber is, en waarvoor ik dringend gevoel behoefte aan grif kunnen doorwerken te hebben, als zijnde de allerbeste remedie en afleiding - maakt dat ik op betere equipement moet aandringen. En dat bleef eigenlijk ook precies eender voor 't geval dat ik hier op de plaats bleef. Ik ben in besprek met 2 partijen oude verf die slechts uitwendig, wat de tubes betreft is beschadigd, een van Leurs, de andere van Furnee, dat is de vader van dien landmeter, en bovendien zouden er penseelen, schilderdoek, waterverf en Whatman ook noodig wezen. Indien ik U zeide, dit kan uitstel lijden, zoude ik flauwhartig spreken, want het is eenvoudig noodig het direct gebeure. Kan dit niet, zoo kan het niet - maar dan kan ik ook niet voort. En ik zoude ook nu niet zoo melankoliek zijn geworden, indien mijn slecht equipement mij niet te zeer de handen hadde gebonden. Indien in een en ander opzicht ik geruststelling en 't geen onmisbaar is vinden kan, zoo geloof ik hier wel op streek te zullen komen. Het land is zeer mooi - ik zag heden eene begrafenis in een schuit, die zeer curieus was - een zestal vrouwen in mantels gewikkeld in het vaartuig dat door de mannen werd getrokken door de vaart en de heide; de dominee met steek en korten broek, net een figuur van Meissonier, volgde aan den overkant; er is van alles. Ge moet me niet kwalijk nemen ik zoo schrijf; ik ben wat overhaast gegaan en ik voel nu pas al wat mij mankeert, en dat ik wat ondoordacht heb gehandeld - maar hoe kon ik anders? En ik ben zoo ondragelijk melankoliek als het werk me geen afleiding geeft, dat zult gij wel begrijpen, en ik moet werken en vlot werken mijzelf vergeten in het werk, anders overdonderde het me. Nog eens ik wantrouw U niet in het aller allerminst, maar mijn ondervinding verbiedt mij een tocht aan te vangen zonder | |
[pagina 305]
| |
te weten waarop ik rekenen kan en waarop niet. Spreek dus absoluut oprecht, want mijn besluit hangt er van af, en ik zal mij in elk geval schikken naar omstandigheden. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Had ik vooruit geweten het met de vrouw toch op scheiden ware uitgekomen, zoo ware ik hoogstwaarschijnlijk 1/2 jaar geleden reeds gescheiden - maar ik heb toch, al doet het me zelfs nu nog schade liever ik te lang dan te kort haar trouw gebleven zij, en voor ik U gesproken had persoonlijk wilde ik niet alleen volgens eigen opinie handelen. Vergeet niet als ge denkt aan verleden jaar, dat de reden der kosten minder waren de uitgaven voor ons persoonlijk dan de fatale prijzen van 's Hage. Had ik alles geweten - ik hadde 200 gulden bezuinigd op woning al had ik deze heele herberg met tuin er bij hier - genomen en ziedaar uit één enkel artikel reeds meer dan mijn tekort. Zoo vooral de vrouw is onschuldig aan mijn tekort en ik zelf in zoover te 's Hage het al niet anders kon - doch had ik 't geweten ik ware verhuisd naar hier reeds veel vroeger. Dit verzuim - of liever deze onwetendheid verwijt ik mezelf genoeg. Toch verleden jaar is niet weg of niet nutteloos - het is een jaar van hard werken geweest en après tout met kalmte zie ik er op terug. En wat er ook zij van momenteel niet zoo de handen vrij hebben als ik wensch - in geen geval heb ik die vrij zelfs al komt er hulp - want, een groot deel herfst zal als dan reeds gepasseerd zijn - en vóór den winter maar voor een deel afgedaan die studies, die ik gehoopt had te kunnen krijgen - wat er ook zij van momenteele moeilijkheden toch het zal hier opklaren met geduld alleen - ik ik wou nog wel tusschen nu en Kerstmis een tocht ondernemen. Laat ons woekeren met den tijd want tijdverlies kost het allerduurst. Ik heb te 's Hage meer dan 70 geschilderde studies liggen - waren die maar van hier, ik zou er ook meer aan hebben gehad. Ik moet U ronduit zeggen dat ik hier nu dezer dagen spijt heb gehad en zelfs nog heb dat ik mijn schuld heb betaald van het geld, terwijl ik wel schuldig was, doch niemand, van die ik nu laatst betaald heb - mij bepaald maande - wel vroeger reeds, en ik het nog had kunnen uitstellen. Ik weet niet of men niet eerst voor zichzelf mag zorgen, dat men de handen en zijn werkkracht vrijhoudt, want ik herhaal het ziedaar dat vóór den winter ik mijn noodige studies niet geschilderd zal kunnen krijgen en wie zal mij daar dank je voor zeggen. | |
[pagina 306]
| |
Ik zelf zal het me verwijten en beroerd over zijn. Ik betaalde Leurs, nu pas sedert Uw bezoek, over de 30 gulden nu ja ik zou wel op crediet kunnen krijgen als 't gewone verf was, doch ik ben in besprek met oude verf, die ik kan krijgen met 33 1/2% af, doch à contant. Zoo is het met Furnée, dat is de vader van dien landmeter, ook, ik heb zijn verzekering dat hij mij vertrouwde, maar ik zit er mee dat ik hem meestal contant betaalde als antecedent - en zie geen reden dat te veranderen, daar ik anders schijn te veranderen van handelwijs en het misschien de vriendschap influenceert, en wat ik van dien wou nemen is ook een deel van die bewuste partij, ongeveer de helft, ook al weer een zaak à contant. Verder met penseelen, met nog een schilderkistje en studie étui, andere zaken nog - als ik à contant neem krijg ik gunstiger condities en heb verder geen zorgen in 't verschiet en heb ik geen verdere zorgen dan kan ik aan 't afdoen van Rappard beginnen. | |
330Waarde Theo, (N. Amsterdam.) Ditmaal schrijf ik U heel uit den achterhoek van Drenthe, waar ik gekomen ben na een eeuwig lange vaart in de trekschuit door de heide. Het land U te beschrijven zooals 't zou behooren gedaan te worden, zie ik geen kans toe, daar de woorden mij ontbreken, maar stel U voor de oevers van 't kanaal als mijlen en mijlen Michel's of Th. Rousseau's, van Goyen's of Ph. de Koninck's. Vlakke plannen of strooken verschillend van kleur, die smaller en smaller worden naarmate ze den horizon naderen. Hier en daar geaccentueerd door een plaggenkeet of kleine boerderij, of een paar schrale berkjes, populieren, eiken - overal stapels turf, en telkens vaart men schuiten met turf of lisch uit de moerassen voorbij. Hier en daar magere koeien van fijne kleur, dikwijls schapen - varkens. De figuren die nu en dan verschijnen in de vlakte zijn van een groot karakter meestal, soms hebben ze een machtig fijn charme, ik teekende o.a. een vrouwtje in de trekschuit met krep om haar oorijzers wegens ze in den rouw was, en later nog een moeder met een kindje; deze had een paarsen doek om 't hoofd. Er loopen een boel Ostade-typen onder; physionomies die aan varkens of kraaien herinneren, maar zoo nu en dan een figuurtje dat als de lelie onder de doornen is. Enfin over dezen tocht ben ik erg blij, want ik ben vol van wat | |
[pagina 307]
| |
ik gezien heb. Van avond was de heide ongemeen mooi. In een van de Albums Boetzel staat een Daubigny, die precies dat effect uitdrukt. De lucht was van een onuitsprekelijk fijn lila wit, geen schapenwolken, want het zat meer aan elkaar en bedekte den geheelen hemel, maar vlokken meer of minder tonig lila, grijs, wit, een enkel scheurtje waardoor 't blauw heenschemerde. Dan aan den horizon een roode schitterende streep, daaronder de verbazend donkere vlakte bruine heide, en tegen de roode lichtende streep uit, een menigte lage daken van kleine keeten. Des avonds heeft deze heide dikwijls effecten, waar de Engelschen de expressies ‘weird’ en ‘quaint’ voor hebben. Don Quichotte-achtige molens of zonderlinge gevaartes van ophaalbruggen profileeren hun grillige silhouetten tegen de wemelende avondlucht. Zoo'n dorp 's avonds met de reflexies van lichte venstertjes in 't water of in modder en plassen is machtig gezellig soms. Te Hoogeveen heb ik voor mijn vertrek nog eenige studies geschilderd, een groote boerderij met mosdaken o.a. Want ik had verf laten komen van Furnée, daar ik er ook zoo over dacht als gij zegt in Uw brief, dat door te zorgen ik in 't werk verdiept raak, en mezelf verlies om zoo te zeggen, mijn stemming zou veranderen, wat ook al een boel gebeterd is. Maar bij wijlen - evenals de momenten, waarin gij denkt om naar Amerika te gaan - denk ik om als volontair naar de Oost te gaan, maar dat zijn van die beroerde sombere momenten, als de dingen iemand overstelpen, en ik zou U toewenschen gij die stille heide eens zaagt die ik hier uit 't raam zie, want zoo iets calmeert, en stemt tot meer geloof, berusten, kalm werken. In de schuit heb ik verscheiden studies geteekend, maar ik blijf hier stil om er te schilderen. Ik ben hier dicht bij Zweeloo, waar o.a. Liebermann is geweest, en nu is bovendien hier nog een streek waar groote, zeer oude plaggenkeeten zijn waar niet eens een middenschot is tusschen den stal en het woonvertrek. Die buurt te bezoeken is mijn plan voor deze eerste dagen. Maar wat een rust, wat een breedte, wat een kalmte in deze natuur, men voelt het pas als men mijlen en mijlen Michel's tusschen zich en het gewone heeft. Nu kan ik U geen bepaald adres opgeven, daar ik niet precies weet waar ik dezer dagen zijn zal, doch 12 October zal ik te Hoogeveen zijn, en als gij op den gewonen tijd Uw brief verzendt aan 't zelfde adres, zoo vind ik die dus den twaalfden aldaar te Hoogeveen. | |
[pagina 308]
| |
De plaats waar ik nu ben is Nieuw Amsterdam. Van Pa ontving ik nog een postwissel van f 10, die met dat van U maakt, ik nu wat schilderen kan. Ik denk er over in deze herberg waar ik nu ben, voor lang terug te gaan, als ik die buurt met de groote oude plaggenkeeten van hieruit makkelijk bereiken kan, daar ik hier een beter licht en ruimte zou hebben. Want betreffende het bewuste schilderij van dien Engelschman met de magere kat en het doodkistje, al heeft hij in dat donkere vertrek zijn eerste idee gekregen, hij zal daar op diezelfde plek toch moeielijk hebben kunnen schilderen, ten minste men werkt als men in een te donker vertrek zit meestal te licht, zóódat als men er mee in 't licht komt men al de schaduwen te zwak ziet. Dit ondervond ik nog pas toen ik in de schuur een openstaande deur en het doorkijkje in het tuintje schilderde. Enfin, ik wou U maar zeggen dat ik dit bezwaar ook al zal kunnen verbeteren, want hier zou ik een kamer kunnen krijgen met goed licht, en waar 's winters een kachel staan kan. Nu kerel, als gij niet meer denkt aan Amerika, ik niet meer aan Harderwijk, dan zal hoop ik ook nog wel een en ander zich kunnen schikken. Uw explicatie van C.M.'s zwijgen geef ik toe, 't geval zou kunnen zijn, maar een nonchalance kan toch wel eens expres gedaan zijn ook. Achterstaand vindt ge eenige croquis. Ik schrijf in haast, of liever het is al laat. Wat zou ik willen we hier samen konden loopen en samen schilderen. Ik geloof het land U zou inpakken en overtuigen. Adieu ik hoop gij wel zijt en een beetje voorspoed zult hebben. Ik dacht op dezen tocht zoo telkens en telkens aan U. Met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
331Waarde Theo, N. Amsterdam. Nu ik in deze plaats een dag of wat heb rondgeloopen schrijf ik U nog weder eens. Het is hier zoo gansch en al dat wat ik mooi vind. Dat wil zeggen, 't is hier vrede. Ik vind nog iets anders mooi - dat is het drama - maar dat, het is overal en hier zijn dan ook niet alleen effecten van v. Goyen. Gisteren teekende ik verrotte eikewortels, zoogenaamde veenstammen, (zijnde eikeboomen die misschien een eeuw onder | |
[pagina 309]
| |
[pagina 310]
| |
't veen bedolven zijn geweest, waarvan nieuw veen zich gevormd heeft; bij 't uitgraven daarvan komen dan die veenstammen voor den dag). Die wortels lagen in een plas, in zwarten modder. Eenige zwarte lagen in 't water waarin ze afspiegelden, eenige uitgebleekte op de zwarte vlakte. Een wit weggetje liep er langs, daarachter meer veen, roetzwart. Dan een stormachtige lucht er boven. Die plas in den modder met die verrotte wortels, 't was absoluut melankoliek en dramatisch, zóó als Ruijsdael, zóó als Jules Dupré. Ziehier een krabbeltje uit 't Veen. Er zijn curieuse opposities van Black & White hier dikwijls. B.v. een kanaal met witte zandoevers door een roetzwarte vlakte. Hierboven ziet ge 't ook, zwarte figuurtjes tegen een witte lucht, en op den voorgrond ook weer variatie van black & white in 't zand. Ik zag een effect precies als Ruijsdael's bleekerijen van Overveen, voorgrond een hooge weg in wolkschaduw, dan een laag kaal weitje, waar 't licht opviel, met twee huizen (een met leigrauw, een met rood dak) in de diepte. Daarachter een kanaal en stapels turf, veranderende van grootte naar gelang van 't plan waar ze zich bevonden, wijdweg een silhouetje van een rijtje keeten en een kerktorentje, zwarte figuurtjes die goed op de bleek legden, een enkele mast van de schuit opstekende tusschen de veenstapels. Een grauwe lucht met veel gang er in, er boven. Nu v. Goyen denk ik telkens aan op deze mistige morgens, de huisjes zijn net zoo als de zijne, dat echt vredige en naïve. | |
[pagina 311]
| |
Ik geloof dat ik mijn landje heb gevonden hoor. Coming events cast their shadows before, zegt een Engelsch spreekwoord. Ik wou U toch nog eens schrijven dat ge toch wel goed weet nietwaar, dat gij nooit moet denken in uren van melankolie dat gij zonder vriend zijt? Want ik geloof U de verzekering te kunnen geven dat gij mij vertrouwen kunt. Waarom ik dit zeg - wegens ik sedert nog eens dacht over wat ge schreeft betreffende Amerika. En ik dat plan quand même niet goed vind, quand même voor 't geval ge er de beste relaties hebben mocht, n.l. met Knoedler of wie ook. Al is 't maar in een melankoliek oogenblik dat Uw gedachten er op komen, al is 't niet een plan, ik geloof niet dat 't zulks is, toch het is een bewijs dat gij Uw sombere momenten hebt. Wat ik verbazend begrijpelijk vind - al weet ik van omstandigheden niet af, anders dan zeer in 't algemeen, hoe het in het huis niet heel prettig is. Wisselingh vertelde mij de historie van het huis te Londen, en ik zeg alleen dit er van, dat zeer zeker er een enorm verschil is tusschen 't huis G. & Co. van vroeger (b.v. toen Oom Vincent er nog in was, en niet eens zijn laatste jaren) en nu. Voor personen als gij moet dit heel beroerd zijn, alle dingen veel beroerder dan in vroeger jaren. Persoonlijke werkkracht, persoonlijke energie, Tersteeg heeft ze, gij hebt ze, en tevens ge hebt ondanks dat een positie, maar in geval van verandering weet dan dat het zou kunnen zijn, ge daar niets aan hadt, en overal stuiten mocht op ‘triomphe de la médiocrité, de la nullité, de l'absurdité.’ Hebt ge persoonlijke energie, verslijt ze niet, laat het niet verroesten, als de dingen beroerd worden en men op niets rekenen kan, zoek het dan in iets eenvoudigers. Ik ben er zoo enorm buiten echter, ik weet er zoo zeer niets directs omtrent - ik geloof de paar woorden die ik van Wisselingh hoorde betreffende Londen al 't eenige zijn, dat ik in 1½ jaar omtrent de zaken hoorde, dat ik misschien 't gansch en al mis heb. Toch sommige dingen zijn me zóó zonderling, dat ik mij de zaken in 't algemeen als out of joint voorstel, al weet ik niet precies waar of hoe ze uit hun verband zijn het ergst. Nu zult ge zeggen, ja maar de schilderszaken zijn nog veel beroerder, onvaster, en ook daar zou 't wel kunnen zijn dat persoonlijke energie of werkkracht niet alles kon, b.v. met iemand te eten | |
[pagina 312]
| |
geven in eersten tijd. Goed alles toegegeven, maar gesteld 't was een kwestie van de eenvoudigste behoeften, de zaak is niet critieker er om al blijft ze critiek, wanneer men in plaats van het dure stadsleven het zou zoeken in een buurt waar 't goedkooper is. Gesteld ik mocht eens een beetje voorspoed hebben, en 't mocht lukken een paar vrienden te krijgen voor mijn werk - dan, ja dan zou ik nog heel anders spreken. Juist omdat ik 't aan U te danken heb dat ik het tot hiertoe kon doorvoeren, wilde ik U zeggen, ik geen oogenblik twijfel of gij zoudt het als iets heerlijks beschouwen als gij een handwerk hadt, en al bracht dat aanvankelijk de meest onmogelijke en tegen den draad in zijnde verhoudingen mede tot uw eigenlijke positie, ten opzichte van het leven in 't algemeen toch zoudt ge er een: qu'est-ce que ça me fait tegen in hebben door den blik op de toekomst. Eene toekomst, die, al hangt ze niet geheel van persoonlijk zich moeite geven af, toch er meer in direct verband toe staat dan zaken die geen handwerk zijn. In Uw eersten tijd zoudt ge niet alleen hoeven te zijn, en dat verzeker ik U verkort enorm den tijd van niets kunnen. Het is iets fataals, dat men soms zelf een jaar zoeken moet op iets, dat in 14 dagen door wie verder is zou kunnen verklaard worden. Het komt aan op persoonlijke moeite, doch de weg is makkelijker of moeielijker er door naarmate men alleen is of niet. En wat het meest beroerd is, dat is dat absoluut dit of dat moeten weten, en als men iets vraagt de ander den rug U toekeert. Dit is iets beestachtigs, maar enfin zoo gaat het toch en het hoort misschien ook al tot de vormen. Gij staat dan verslagen, en pijnlijk is het vooruit te weten van zichzelf, dat men zeker een tal vergissingen doorloopen zal vóór men uit zichzelf het vindt, welke tijdverlies en beroerdigheid kosten welke bespaard hadden kunnen worden. Men eindigt met niemand meer bepaald te vragen en steunt slechts op zichzelf, doch dit behoorde toch eenigermate anders ingericht te wezen. Enfin er zijn zooveel dingen die ‘behoorden’. Genoeg, ik zeg alleen als gij ooit (al zij er nu in 't minst geen kwestie van) verandert, word dan schilder. En breng dan Uw eersten tijd met mij samen door, al ken ik zelf zooveel niet als sommige anderen en al sta ik zelf nog voor veel dingen. En veel, veel beslister zal ik hierover nog spreken, als ik dit jaar ietwat meer vastheid mag krijgen in mijn zaken. Als | |
[pagina 313]
| |
C.M. komt spreek hem nog eens over de dingen, ik wou dat door relatie met hem het U wat makkelijker werd vooral. Wat U ook zeer veel zou helpen, is dat gij in elk geval frisch uit de kunstwereld komt, waar ik al lang uit was toen ik begon. Het is n.l. noodig, goed de rapporten te voelen tusschen de natuur en het geschilderde in 't algemeen. Ik heb dat in mij moeten vernieuwen. Ik hoop van de wijfjes in het Veen van ommestaand krabbeltje iets te maken, en ga weer naar datzelfde veld. Adieu kerel, maar over Amerika moet ge m.i. quand même niet denken. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
En nooit denken ‘ik ben geen artist’, want voor zoover algemeene gevoelens van energie en verstand noodig zijn, wees verzekerd ge ze hebt. Ik ga zooals gezegd 12 Oct. naar Hoogeveen, doch dan weer naar hier terug. | |
332Beste broer, N. Amsterdam. Uw brief ontvang ik daareven, ik las en herlas hem met belangstelling, en iets waar ik al wel eens over gedacht heb zonder te weten waaraan mij te houden, wordt mij duidelijk. Dat n.l. ge met mij gemeen hebt een tijd van onmogelijke molens etc. teekenen in stilte, waarvan de teekeningen in zonderling rapport staan tot den storm van gedachten en de aspiraties - ijdel omdat niemand die licht kon geven zich er om bekommert, (slechts een schilder zou dan op den rechten weg kunnen helpen, en die hebben hun gedachten elders). Dat is een groote inwendige strijd, en loopt uit op decouragement of op het overboord gooien van de gedachten als onpraktisch, en juist als men een jaar of 20 is, is men driftig om dat te doen. Wat er ook zij van dat ik toen iets heb gezegd dat onwillekeurig er toe bijdroeg om dat een en ander overboord te gooien, op dat moment in kwestie waren mijn gedachten misschien dezelfde als de Uwe, n.l. dat ik het iets onmogelijks vond, maar wat betreft dien wanhopigen strijd zonder men ergens licht krijgt, ik ken hem ook, hoe beroerd hij is - met alle energie kan men niets en vindt zichzelf gek, weet ik wat meer; wat heb ik niet te Londen | |
[pagina 314]
| |
staan teekenen langs de Thames Embankment als ik 's avonds uit Southamptonstreet naar huis ging, en het leek naar niets. Was er toen iemand geweest die mij gezegd had wat perspectief was, hoeveel misère zou me bespaard zijn, hoeveel verder zou ik nu zijn. Enfin fait accompli is fait accompli. Dat is toen niet gebeurd; ik heb wel eens gesproken tot Thys Maris, ik heb niet durven spreken tot Boughton, omdat ik een zoo groot respect gevoelde in zijn presentie, maar ik vond het daar ook niet, dat mij helpen met de eerste dingen, met het a.b.c. Laat ik nu nog eens zeggen dat ik in U geloof als artist, en dat gij het nog worden kunt, ja dat gij in heel korten tijd met kalmte er over zoudt denken of gij het waart of niet, of gij er toe komen kondt iets te produceeren of niet, indien gij voornoemd a.b.c. leerdet spellen, en dan tevens een tijd door het korenveld wandeldet en de hei, om zoo dat weer eens te vernieuwen wat gij zelf zegt ‘vroeger maakte ik een deel uit van die natuur, nu voel ik dat zoo niet meer’. Mag ik U zeggen broer, dat ik dat wat gij daar zegt, zoo diep, diep zelf heb ondervonden. Dat ik een tijd gehad heb van zenuwachtige dorre overspanning, waarin ik dagen had, dat ik het allermooiste buiten niet mooi kon vinden, juist omdat ik er me niet in voelde. Dat doet het trottoir en het kantoor, en de zorg, en de zenuwen. Neem het mij nu niet kwalijk als ik nu zeg dat Uw ziel op dit moment ziek is, dat is zoo, hoor; het is niet goed dat gij niet in de natuur in zijt, en nu vind ik No. 1, dat gij dat weer normaal maakt. Ik moet nu eens kijken in mijn eigen verleden waar het hem toch aan geschort heeft dat ik jaren lang in dien steenachtigen dorren gemoedstoestand heb verkeerd, en wel zocht er uit te komen, doch het werd steeds erger in plaats van beter. Niet alleen voelde ik me versteend in plaats van gevoelig tegenover de natuur, doch wat iets nog veel ergers was, net precies zoo tegenover de menschen. Men zeide dat ik malende was, ik zelf voelde ik het niet was, alleen daarom omdat ik heel diep in mijzelf mijn eigen kwaal gevoelde, en zocht er weer bovenop te komen. Ik deed allerlei efforts de perdu die tot niets leiden, 't zij zoo, maar wegens dat idee fixe van weer op een normaal standpunt komen heb ik nooit mijn eigen wanhopig doen en laten, scharrelen en wurmen, met mijzelf verward. Ten minste ik voelde steeds iets ‘laat ik maar | |
[pagina 315]
| |
iets doen, ergens zijn, het moet zich herstellen, ik zal er weer bovenop komen, laat ik het geduld om te herstellen behouden.’ Ik heb sedert er veel over gedacht over mijn jaren van allerlei scharrelen, ik zie niet in dat gegeven mijn omstandigheden ik anders kon zijn dan ik geweest ben. Ziehier welke grond mij wegzonk onder de voeten; ziehier welke grond indien hij wegzinkt, iemand moet miserable maken wie hij ook zij. Ik was 6 jaar bij G. & Co., geweest, bij G. & Co., was ik ingeworteld, en ik dacht dat al ging ik daar vandaan ik terug kon zien op 6 jaar helder werk, en dat als ik mij ergens presenteerde, ik in alle kalmte mij beroepen kon op mijn verleden. Geenszins, de zaken gaan zóó gehaast dat er weinig wordt nagedacht, weinig wordt gevraagd of geredeneerd. Men gaat volgens hoogst willekeurige, hoogst oppervlakkige impressies te werk. En is men buiten G. & Co., weet niemand meer wie G. & Co., is. Het is een naam net als X & Co., zonder beteekenis, en dus men is eenvoudig ‘iemand zonder betrekking’. In eens, plotseling, fataal, overal, ziedaar. Natuurlijk juist omdat men een zekere degelijkheid heeft, zegt men niet ik ben deze, ik ben dit of dat. Men presenteert zich voor een nieuwe betrekking in alle serieux, zonder veel woorden, er 't oog op houdende een hand aan een ploeg te slaan. Goed, maar nu de iemand zonder betrekking ‘l'homme de quelque part’ wordt zachtjes aan verdacht. Gesteld nu Uw nieuwe patroon is een man wiens zaken nogal heel mystiek zijn, en gesteld hij heeft eenvoudig één doel ‘geld’. Kunt gij met al Uw energie hem dadelijk op slag buitengewoon veel daar aan helpen? Misschien wel niet hè? Toch hij verlangt geld, geld quand même, gij verlangt iets meer van de zaken te weten, en wat gij ziet of hoort is tamelijk walgelijk. ‘Iemand zonder betrekking’ - ik heb je niet meer noodig, is het weldra. Zie, nu zijt ge dat hoe langer hoe meer ‘Iemand zonder betrekking’. Ga naar Engeland, ga naar Amerika, dat helpt alles niets, overal zijt ge een ontwortelde boom. G. & Co., waar uw wortels zitten van jongs af aan, G. & Co., ofschoon indirect zij U in die beroerdigheid brengen omdat gij hen in jongenstijd als 't mooist, 't best, 't grootst van de wereld beschouwdet; G. & Co. indien ge tot hen weer keerdet, (ik heb dat niet gedaan toen, ik kon het niet, mijn hart was te vol, veel te vol); G. & Co. ze zouden U den koelen schouder toedraaien, een ‘nous n'avons | |
[pagina 316]
| |
plus à nous en occuper’ of zoo. Met dat al is men ontworteld, en de wereld keert het om en zegt dat gijzelf u ontworteld hebt. Daadzaak - uwe plaats kent u niet meer. Te melankoliek was dat voor mij om er aan te tornen - en ik herinner mij niet ooit in een stemming geweest te zijn, iemand er zoo over te spreken als ik het nu tot u zeg. Omdat ik en zelfs tot mijn verwondering, want ik dacht dat indien tegen mij, zij evenwel zeker niet tegen U dat zouden hebben durven doen, in Uw brief de woorden las: ‘de heeren hebben 't mij toen ik deze week met hen sprak bijna onmogelijk gemaakt’. Kerel hoe het met mij gesteld is weet gij, maar als gij over een en ander miserable zijt voel U niet alleen. Het is te veel om alleen te dragen, en iets of wat er van kan ik meevoelen wat het is. Nu, sta gij op Uw stuk en laat uw smart U niet van streek brengen; als de heeren zóó doen, sta gij dan op uw eer, en neem uw congé niet aan, dan op condities die U garandeeren een nieuwe betrekking te krijgen. Zij zijn niet waard gij U driftig maakt, wordt dat niet, al brengen zij het daarop. Ik werd driftig en liep er vierkant uit. Nu in mijn positie was 't weer anders dan in de Uwe, ik was een van de laatsten, gij een van de eersten, doch wat ik zeg van ontworteld zijn, ik vrees gij dat ook zoudt voelen indien ge er uit waart, dus zie ook dat koelbloedig onder de oogen, sta hun en laat U er niet uit knikkeren, zonder op dien moeielijken toestand van opnieuw beginnen ietwat berekend te zijn. En weet dit wel, gegeven een ontworteling, gegeven een niet opnieuw vlotten, wanhoop dan niet. Gesteld ergens was après tout een draaikolk met bijbehoorende puntige rotspromontoires, goed dan zou ik alleen denken men dien wel links zou mogen laten liggen nietwaar. - Dat die rots er zou kunnen wezen geeft ge misschien wel toe wegens gijzelf mij uit dien kolk hebt gehaald toen ik zelf geen hoop meer had om er uit te komen en machteloos om verder tegen te streven. Ik bedoel zeil gij dat vaarwater op een grooten afstand om - het begint U te trekken in dat ééne dat gij uit de natuur uit zijt. Vindt gij het nu gek van mij dat ik durf zeggen: verander nu reeds in zoover van koers dat gij er op werkt het verband tusschen Uzelf en de natuur te herstellen? Hoe meer gij in die gemoedsstemming blijft, hoe meer gij Uw eeuwigen vijand ook de mijne, zenuwachtigheid, in de hand werkt. Wat voor poetsen U die zou kunnen spelen heb ik meer ondervinding van dan gij. | |
[pagina 317]
| |
Zeg: o neen dien kant niet uit s.v.p. Zoek een nieuwen lust, een belangstelling in iets b.v. denk de perspectief moet toch au fond het eenvoudigst van alle dingen zijn en het clair-obscur een eenvoudige niet een ingewikkelde zaak. Het moet iets zijn dat van zelf spreekt anders geef ik er niet veel om. Tracht zóó terug te komen tot de natuur. - Wilt gij nu kerel, van mij eenvoudig dit gelooven, dat op het moment waarop ik U schrijf ik iets terug heb van hetzelfde van jaren geleden. Dat ik weer pleizier heb in molens bijvoorbeeld, dat ik mij vooral hier in Drenthe voel zoo ongeveer als toen ik indertijd voor 't eerst het mooie in de kunst begon te zien. Ge zult dat nu wel een normale stemming willen noemen nietwaar, een mooi vinden van de dingen buiten, kalm genoeg zijn om ze te teekenen, te schilderen. Wat ik nu verder zie is het volgende: Dat onze positie ook tegenover elkaar op dit moment recht is; dat opdat die recht blijve, wenschelijk is een nauwere aaneensluiting, en mijns inziens zijn er in ons zelven een paar dingen die we onder elkaar moeten uitmaken. Ik zoude het wenschelijk vinden dat wij onderling begrepen, de omstandigheden urgent gebieden dat Brabant voor mij niet gesloten moet zijn langer. Ik vind het zelf 't beste ik er niet kom indien het anders kan, maar in geval van calamiteit, wegens Pa een huis heeft dat geen huishuur kost, zou de huishuur die ik gedwongen ben te geven kunnen bezuinigd worden. Ik ben op een punt dat waarschijnlijk spoedig eenige verdienste van mijn werk komt. En als wij nu de uitgaven konden reduceeren tot een minimum beneden de tegenwoordige zelfs, zoo kon ik in plaats van te verteren misschien verdienen, word positief in plaats van negatief. Is er kwestie van dat wij verdienen moeten, zoo zie ik een kans op die manier, indien er thuis geduld, besef der noodzakelijkheden is, indien er vooral als 't op model aankomt zelfs door de huisgenooten wordt meegewerkt. In kwestie model zou men bepaald moeten doen wat ik verlangde, moeten vertrouwen ik er mijn reden voor had. Indien ik zeide tegen hen: poseer eens, zou dit moeten gebeuren. Natuurlijk zou ik geen onredelijke eischen doen. Gij weet hoe het kwam ik er wegging, oorzaak au fond een misverstaan van elkaar eigenlijk in alle dingen. | |
[pagina 318]
| |
Kan men dan toch samenwonen? Ja voor een tijd als het moet, en men van weerskanten inziet men alles moet ondergeschikt laten aan wat de force majeure der omstandigheden gebieden. Ik had gewild indertijd dat begrepen was, en ik heb ook niet het initiatief genomen van weggaan; toen mij gezegd werd: ga weg, ben ik evenwel gegaan. Enfin, ik kom daarop wegens ik inzie dat misschien het zoo loopen zal dat gij de handen vrij moet hebben, en als daartoe kan dienstig zijn dat ik een tijd thuis ben, zoo mijns inziens moeten Pa en ik beiden ons direct daarin schikken. Overigens als 't niet hoeft - tant mieux - maar ik zeg niet ik absoluut in Drenthe moet zijn, waar ik ben doet er niet het minste toe. Weet gij dit dus, dat ik in dat opzicht natuurlijk datgene wat gij raadzaam zoudt achten, doen zou. Maar herstel, tracht te herstellen al gaat het niet in eens, 't rapport tusschen U en de natuur en de menschen. En lukt dat op geen andere manier dan door schilder te worden, welnu word het dan ook, al ziet ge nog zooveel bezwafen en onmogelijkheden. Hoor eens, schrijf mij heel spoedig, doe dat nu bepaald; met een handdruk, t. à t. Vincent.
Bijgaande krabbeltjes stuur ik om U eenig begrip te geven van zoo veel uiteenloopende dingen die het schijnbaar monotone land meebrengt. Ge ziet ik grijp er maar in, het een en het ander pak ik bij den kop, het zal later van zelf zich ordenen en bezinken. Maar ik wil hier niet beginnen met een vooruit gemaakt plan, ik wil integendeel mijn plan bezinke uit mijn studies. Ik ken nu het eigenlijk karakter van het land nog niet, ik maak alles wat mij nu tegenkomt, en dan later als ik ondervinding zal hebben, zoo wil ik trachten het te geven in 't geen au fond het meest karakteristiek is. Het een hangt zoo in het andere dat men alles moet aangrijpen, al heeft men nog zoo zeer lust om te concentreeren, niets kan men missen. Zoo dus is er werk genoeg. Ik heb nu een redelijk groote kamer, (waar een kachel gezet is), waar toevalligerwijs een klein balcon aan is vanwaar ik reeds de heide met de keeten zien kan. Verder zie ik op een heel curieuse ophaalbrug. Nu beneden is herberg, en een boerenkeuken met open turfvuur, | |
[pagina 319]
| |
heel gezellig 's avonds. Men kan 't best denken bij zoo'n boerenhaard waar een wiegje bij staat. Als ik melankoliek me voel of ergens niet uit kan ga ik maar eens naar beneden. Ik kan U vertellen dat ik indirect iets weet van de vrouw. Ik kon àpres tout er geen touw aan vast maken waarom zij mij niet eens geschreven had. Welnu ik schreef aan den timmerman naast ons of de vrouw niet bij hem geweest was om het adres. Welnu de schoelje schrijft me terug: o ja mijnheer, maar ik dacht dat U zeker niet zoudt willen dat zij uw adres wist, dus heb ik maar net gedaan alsof ik het niet wist. Verdommelingen. Ik heb toen direct geschreven naar haar, ofschoon dit niet zoo goed was als mijn afspraak die met hem en met haar uitdrukkelijk was gemaakt, maar ik wil nu niet en nooit mij verbergen of te verbergen hebben, en liever schrijf ik haar aan 't adres van haar familie, dan dat ik zelfs den schijn wil hebben van mij schuil houden. Zoo denk ik daarover. En ik stuurde haar wat geld ook; of dat beroerde gevolgen kan hebben ben ik niet voor aansprakelijk, ik wil niet valsch doen. Ik vond den brief van dien schobbejak te Hoogeveen, nu bij mijn bezoek aldaar. Vriend Rappard schreef me ook weer uit Terschelling en nu heden uit Utrecht - hij is weer terug! Heeft studies meegebracht uit het oudeliedengesticht vooral. Ik begrijp dit niet precies, mij zeide hij dat de dokter voor zijn gezondheid hem gedurende den winter zeelucht had aangeraden, dat bovendien hij zoo'n lust had in een winter buiten, maar het schijnt anders te zijn geloopen. Enfin. Ge schreeft me van Liebermann: zijn koloriet bestaat uit leigrauwe tonen, met overgangen tot bruin tot geelgrijs hoofdzakelijk. Ik heb nooit iets van hem gezien, maar nu ik de natuur hier zie begrijp ik perfect hoe raisonnabel hij daartoe komt. Dikwijls herinneren me de dingen van kleur aan Michel ook, ge weet die heeft ook een grijze lucht (leigrauwe soms), een bruinen grond met geelgrijzen. Het is volkomen waar en natuurgetrouw. Er zijn effecten Jules Dupré, ja zeker zijn er die, maar in zoo'n herfsttijd, 't is precies dat - zooals ge schrijft betreffende Liebermann. En als ik dat vind wat ik zoek - en waarom zou ik 't niet vinden - zoo zal ik het zeker dikwijls ook zoo doen in diezelfde gamma. | |
[pagina 320]
| |
Wel te verstaan, om 't zoo te zien moet men niet kijken naar de locale kleur op zichzelf, doch in verband met den toon v.d. lucht die locale kleur beschouwen. Die lucht is grijs - evenwel zóó lichtend dat ons wit puur het niet eens zou geven misschien qua licht en schittering. Schildert men nu de lucht evenwel reeds grijs, blijvende alzoo ver onder de kracht der natuur, hoe veel te meer zal men om consequent te blijven, de bruinen en geelgrijzen van den grond eenige tonen lager moeten stellen. Me dunkt dit als men 't eens zóó analyseert, spreekt zóó vanzelf dat men zich moeielijk begrijpen kan het niet altijd zoo gezien te hebben. Doch het is de locale kleur van een groen veld of een rosbruine hei, die op zichzelf beschouwd iemand licht in de war brengt. Schrijf mij weer eens spoedig, want qua brief is Uw laatste schrijven al merkwaardig beknopt en al te beknopt, doch was ook in de zaak geschreven blijkbaar. Hoe is 't met de Exposition triennale? Er zal heel wat moois zijn, ik ben wel nieuwsgierig iets er van te hooren, wegens dit toch bepaald ook de karakteristieke dingen van 't moment, niet van veel vroeger jaren zijn. Dus als ge een oogenblikje hebt schrijf er eens iets van. Naar een gerucht loopt, schijnt Liebermann hier ergens in de buurt te wezen. Ik wou hem wel eens ontmoeten. Nu ik ben wel blij, juist wegens er nog al eens regen is en het slechte weer zoo te wachten, dat ik een geschikter werkplaats heb gevonden om thuis niet met de handen in den schoot te behoeven te zitten. Ik wou ge het land eens kondt zien, 's avonds is het zoo onuitsprekelijk mooi. En mij dunkt de sneeuw zal ook aangrijpend zijn. Ik las een zeer mooi boekje van Carlyle: Heroes & Heroworship, wel aardige dingen als bijvoorbeeld: We have the duty to be brave, al wordt dit meestal als iets bijzonders beschouwd ten onrechte. Het is in 't leven ook zoo dat het goede zoo'n hoog licht is, 't als vanzelf spreekt we daar toch niet bij kunnen. Stellen we onze gamma lager, en trachten toch helder te blijven en niet in het doode te vervallen, is het meest raisonnabel en maakt het leven minder onmogelijk. Er zijn hier verbazende types van afgescheiden dominees met varkensgezichten en steken. Ook veel fameuse joden, die buitengemeen afschuwelijk doen te midden van Milletachtige typen | |
[pagina 321]
| |
of op die naïve, trieste hei. Anders ze zijn wel echt; ik reisde met een gezelschap joden, die theologische discussies hielden met een paar boeren. Hoe zijn zulke absurditeiten mogelijk zou men zeggen in een land als hier, waarom kunnen ze niet uit het raam kijken of pijpen rooken of zoo, en zich althans zoo raisonnabel gedragen als b.v. hun varkens die volstrekt niet hinderen al zijn het varkens, en in harmonie blijven met de entourage en er op hun plaats zijn. Nu ik ga er weer eens op uit, als ge een oogenblikje hebt schrijf dan eens, en kijk vooral eens of Liebermann iets op de tentoonstelling heeft. Gegroet, dus mijn adres blijft maar hier voorloopig, 't beste U toegewenscht, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
333Beste broer, De gedachte aan U is steeds met mij, geen wonder dat ik wat dikwijls schrijf. Het bezinkt bovendien wat, ik wik en weeg meer, het ordent zich, krijgt meer corps. Zoo kan ik er U over schrijven in alle bedaardheid. Ik zie vooreerst niet in dat er veel waarschijnlijkheid is van goed blijven met G. & Co. Het is een zoo groote zaak, dat zeer zeker het lang duurt eer men er zich niet meer in schikken kan, en het bederf overal zij doorgedrongen. Maar ziehier - een m.i. zeer lange periode van bederf is reeds gepasseerd, zoo nu zou 't me niets verwonderen of het was ver gevorderd. Nu maar après tout over toestand der zaak - het negatieve van de dingen wou ik nu niet zoo zeer het hebben - daar dat alles daargelaten, ik over een enkele positieve zaak spreken wou. Met U zijn er een paar dingen gebeurd reeds die ik niet onverschillig acht. Gij hebt op een andere en betere wijs dan de meesten de boeken van Zola gelezen - die ik al mee de allerbeste vind over den tegenwoordigen tijd. Ge zeidet me eens ‘ik ben iets als die persoon in Pot bouille’; ik zeide: neen. Als gij dat waart, zoudt gij wel doen in een nieuwe affaire te gaan, doch gij zijt dieper dan hij, en ik weet niet of au fond ge man van zaken zijt, au fond des fonds zie ik in U den artist, den waarachtigen artist. Ge hebt gemoedservaringen gehad, ongezocht, die U hebben | |
[pagina 322]
| |
doorploegd; nu loopen de dingen zoo als ze loopen, waarom? Waarheen? Naar een opnieuw beginnen van een gelijksoortige carrière? Ik meen gedecideerd - neen - het is iets diepers dan dat. Veranderen moet gij - maar het is een algeheele herschepping, niet een herhaling van 't zelfde. Ge hebt U niet vergist in 't verleden, neen gegeven het verleden moest ge zijn zooals ge waart; dat verleden is recht. Volgt daaruit dat het niet eenvoudig een algemeene voorbereiding, grondslag leggen, ontbolstering slechts was, en nog niet het eigenlijke? Waarom zou er dat niet uit volgen? 't Komt mij voor het net precies dat alles is. Ik geloof dat de dingen zoo almachtig uit zichzelf spreken, dat ik U onmogelijk iets zou kunnen zeggen dat niet reeds voor de hand ligt; ook zelfs in uw eigen gedachten. Nu is het bovendien in mijn oog curieus genoeg, dat net precies in deze dagen in mijzelf ook eene verandering is. Dat net precies nu ik in een entourage kom die mij zoo almachtig inpakt, mijn gedachten ordent, regelt, vaster maakt, vernieuwt, vergroot, dat ik er geheel mee vervuld ben. En U schrijven kan vol van wat die stille, trieste hei in mij werkt. Juist op dit moment gevoel ik in me het begin van iets beters. Dat er nog niet is, maar toch ik zie in mijn werk dingen - die ik nog pas niet had. Het schilderen valt mij makkelijker, ik voel trek om allerlei dingen aan te grijpen die ik nog daarliet tot heden. Ik weet dat er mee samengaat een zoo ongedecideerd zijn der omstandigheden, dat het verre van zeker is of ik hier zal kunnen blijven. Misschien zou juist door uw omstandigheden 't anders kunnen loopen. Maar ik zou dat wel jammer vinden, al zou ik het heel kalm opnemen. Maar ik kan niet nalaten mij de toekomst voor te stellen als bestaande uit niet ik alleen, doch gij en ik schilders en samenwerkende als kameraads hier in dit turflandje. De gedachte doet zich bij mij voor met de meest mogelijke leukheid. De zaak zou bewerkstelligd moeten worden zonder den minsten omhaal, zonder veel heen en weer scharrelen, als ‘une révolution qui est, puisqu'il faut qu'elle soit’. Meer niet - en dus ik zeg alleen dat het mij niet in het allerminst verwonderen zou als wij over een tijdje samen waren en wel hier. Ik zie dat het kan wezen, dat het gebeurt zonder meer beweging te maken dan dat een turf van de eene plek naar de andere rolt. Eventjes en hij ligt weer doodstil, en geen mensch kijkt er meer naar om. | |
[pagina 323]
| |
Intusschen een mensch heeft zijn wortels, het verplanten is een pijnlijk iets, al was de grond beter voor hem werwaarts hij verplant wordt. En is die beter??? Wat de puriteinen waren vroeger, zoo iets zijn de schilders in de hedendaagsche maatschappij. Het is geen gekke geen opgeschroefde vroomheid of dweeperij, 't is iets eenvoudigs, solides. Ik spreek hier van de lui van Barbizon bepaaldelijk, en die richting van het zoeken in 't boerenleven. Ik zie in U als mensch iets dat in tegenspraak is met Parijs; ik weet niet hoeveel jaar Parijs zijn er over heen gegaan - ja een stuk van Uw hart zit er in, - ik heb er niets op tegen, maar iets - een je ne sais quoi - is nog vierge. Dat is het artistieke element. Het is nu zwak schijnbaar - doch schiet die nieuwe scheut uit, en ze zal snel spruiten. Ik vrees de oude stam is te zeer doorgehakt, en ik zeg spruit in een geheel nieuwe richting uit, anders vrees ik de stam toch zal blijken niet meer de rechte levensvatbaarheid te hebben. Het komt al zoo mij voor - komt het U anders voor? Te meer omdat als gij schilder werdt gij zelf als 't ware zonder 't te bedoelen een grond ervoor zoudt blijken gelegd te hebben, en in Uw eersten tijd gezelschap, vriendschap, een zekere entourage zoudt hebben. Direct ook in mijn eigen werk verandering zoudt brengen geloof ik, want mij mankeert aanspraak en steun in het werk, een zekere wrijving van gedachten met iemand die weet wat een schilderij is. Ik ben zoo al te zeer al lang daarbuiten geweest dat die prikkel ik wel meen noodig te hebben. Ik heb plannen die zoo zijn dat ik ze haast niet alleen aandurf - wat die zijn, hoe 't in elkaar zit, zoudt gij heel spoedig merken. Ik ben er almachtig gevoelig voor, al wou ik dat het anders was, wat er van mijn werk wordt gezegd, hoe ik zelf word opgenomen. Als ik op ongeloof stuit, alleen sta, dan mis ik een zeker iets dat mij knakt in menig initiatief. Nu gij zoudt net de persoon zijn om het te begrijpen - ik verlang in 't minst geen vleierij of dat men zeggen zou, ik vind het mooi als men 't leelijk vond; neen ik verlang een intelligente oprechtheid, die niet geërgerd wordt aan mislukkingen. Die mij als 't me 6 maal mislukt, juist als mij den moed ontzinkt zou zeggen: nu moet ge toch nog voor den 7den keer het nog eens probeeren. Zie, dat stootje kan ik niet missen. En ik geloof dat gij het zoudt begrijpen, en ik zou enorm veel aan U hebben. | |
[pagina 324]
| |
En het is iets dat gij vooral dan zoudt kunnen, als ge zelf er voor zat om te moeten. Wij zouden elkaar steunen, want aan mij zoudt gij van uw kant ook dat hebben en dat is iets van belang. Twee personen moeten in elkaar gelooven en voelen dat het kan en dat het moet, op die wijs zijn zij almachtig sterk. Zij moeten elkaar den moed in 't hart houden. Nu ik denk dat gij en ik elkaar zouden vatten. Ik weet niet of ge 't zoudt kunnen als gij geen schilder waart. Er is nu daartegen de twijfel - dien de lui meestal trachten wakker te maken. Tersteeg b.v. - die zelf sceptisch is, niet weet wat geloof is. Millet is echter de type van een geloofsman. De expressie ‘foi de charbonnier’ gebruikte hij dikwijls en die uitdrukking is al een almachtig oude. Men moet niet zijn een Stadsmensch maar een Natuurmensch, al is men beschaafd of wat ook. Ik kan 't niet precies zeggen. Er moet een je ne sais quoi in iemand zijn dat zijn mond dicht stopt en hem actief maakt - iets zwijgend ook al spreekt hij - inwendig zwijgend zeg ik tot actie brengt. Daar doet men iets groots mee, waarom, omdat men een zeker laat maar gebeuren wat gebeuren moet, heeft. Werkt - et après? 'k Weet het niet. - Ik wil U niet haasten, ik wil alleen maar zeggen: werk de natuur niet tegen. Ik wil niet iets onzinnigs, maar ik heb een stille hoop dat op raisonnable wijs niet absoluut zonder, maar wel ook met een betrekkelijk beetje slechts, hetgeen voor dak en voedsel noodig is, men van wal zou kunnen steken. En niet in 't geval van een absolute calamiteit in 't leven te roepen, doch in 't geval dat er maar een heele kleine mogelijkheid is, zeg ik nu: volg gij dat stipje, die heele kleine mogelijkheid, dat stipje is de weg - ga dien - laat het andere glad daar. Glad daarlaten niet uitwendig, houd wat relaties ge kunt, maar wees beslist met te zeggen: ik wil schilder worden; zoodat wat Jan, Piet, Klaas zegt, als water van een regenjas afdruipt. Ik stel mij voor gij alsdan niet als een kat in een vreemd pakhuis, doch iets als een terugkeer in een vaderland zoudt gevoelen - direct - nu juist, een groote sereniteit - kalmer zoudt zijn voor dat schilder worden dan voor een nieuwe affaire, of kalmer dan bij G. & Co. zelfs. Hoe 't met mij zou gaan in geval gij niet besluiten zoudt schilder te worden, weet ik niet. Als er een weg was voor mij te Parijs, | |
[pagina 325]
| |
zou dat dan natuurlijk maar moeten, en anders zoo zou ik met Pa 't moeten zien te schipperen dat ik daar onder dak kwam, en in Brabant een tijd gaan werken. Maar och ik moet U verklaren ik dat nu niet eens in de gedachten heb, ik heb mijn momenteel werk in gedachten, en verder 't plan voor U. Gij zijt een kerel met een wil en met een goeden, denkenden, helderen kop, met een eerlijk hart, nu word gij gerust schilder in de gegevenen, als voor een tijdje ge U bolwerken zoudt kunnen. En nog eens, mijn werk zou er gedecideerd een stoot door krijgen. Ik heb vandaag achter de ploegers geloopen die een aardappelveld omploegden, en waar vrouwen achteraan liepen om enkele overgebleven aardappels op te rapen. Dit was een heel ander veld dan ik U gisteren krabbelde, maar het is iets eigenaardigs van hier, telkens precies 't zelfde en toch net precies variatie, dezelfde motieven als schilderijen van meesters die in 't zelfde genre werken en toch verschillen, o het is hier zoo eigenaardig en zóó stil, zóó vredig. Ik kan er geen ander woord voor vinden dan vrede. Veel er over praten, weinig er over praten, 't is al mee 't zelfde, doet er niet aan toe of af. Het is een kwestie van iets heel nieuws willen, een soort herschepping van U zelf ondernemen, heel leuk weg met 't idee fixe: ça ira. Niet dat ge Uw zorgen niet moogt hebben, ja wel 't gaat vanzelf niet, maar het moet zijn een voelen ‘ik doe wat mij 't eenvoudigst schijnt - al wat niet eenvoudig is ga ik weg doen; ik wil de stad niet meer, ik wil naar buiten, ik wil geen kantoor meer, ik wil schilderen.’ Ziedaar. Dat dan evenwel behandelen | |
[pagina 326]
| |
als een affaire, al is het dieper ja oneindig diep, maar de gedachten met beslissing er op richten. Nu in de toekomst U en mij zien als schilders, komt er beroerdheid, zijn er bezwaren, toch het zien - uw eigen werk al zien. Een brok natuur aankijken, denken: dat wil ik schilderen. Persoonlijk U overgeven aan dat idee fixe: schilder worden. In eens worden de lui, zelfs Uw beste vrienden, als vreemden min of meer. Gij zijt ergens anders in, juist. In eens dan voelen: bliksem ik droom, ik ben op een verkeerden weg, waar is mijn atelier, waar is mijn penseel? Gedachten als deze als men ze voelt, zijn zeer diep; men zegt daar natuurlijkerwijs niets of weinig van, 't zou een vergissing zijn er over raad te vragen, zou niet meer licht U geven. Nu de kunsthandel brengt mede zekere préjugés die ik het mogelijk acht U nog aankleven, bepaaldelijk dingen van dat het schilderen een gaaf is - nu ja een gaaf maar niet zoo als ze 't doen voorkomen, men moet zijn handen uitsteken en het nemen, dat nemen is iets moeielijks, niet wachten tot het vanzelf zich openbaart. Er is wel iets, maar 't is volstrekt niet zooals ze 't doen voorkomen. Al doende leert men, schilderende wordt men schilder. Wil men schilder worden, heeft men lust, voelt men wat gij voelt, dan kan men, maar dit kunnen gaat gepaard met moeite, zorgen, teleurstellingen, tijden van melankolie, van onmacht en dat alles, zoo denk ik er over. Ik vind dat zoo'n sufferij, dat ik even een krabbeltje moest maken om er niet meer aan te denken, neem me niet kwalijk, ik zal daar maar niets meer over zeggen, 't is de moeite niet waard. Tegenover de wereld zouden we met zóó veel goeden moed, zooveel energie, zooveel leukheid het moeten opnemen, niet zwaar tillen, hoor; al hadden we serieuse zorgen iets vroolijks hebben als de Zweden, van wie ge verteldet, als de ouden van Barbizon. Het groot flink breed opvatten, niet twijfelen, suffen of van ons stuk te brengen zijn. In dit plan zou ik me thuis voelen, in een ander plan altijd veel, veel minder thuis. Het is een almachtige waag, doch noch gij noch ik zijn bang om iets te durven. Denk er dus eens over, en schrijf spoedig in alle geval. Gegroet kerel, met een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |
[pagina 327]
| |
334Beste ouders, (27 October.) Uwe brieven heb ik ontvangen en dank U er wel voor. Het overlijden van Nicht A. trof mij ook, ja er kan wel spoedig iets gebeuren. Ik heb wel eens gedacht zij niet heel gelukkig was, of liever voor mijzelf twijfel ik daar geen oogenblik aan. Ik geloof men met een bankier moeielijk gelukkig kan zijn, in den tegenwoordigen tijd minder dan ooit. U zult zeggen dat is niet zoo - maar ik heb nu eenmaal zekere gedachten daaromtrent in verband met den gang van alle zaken. Er is een zekere sfeer waar men liefst buiten moet blijven mijns inziens. Om van iets anders te spreken, de lui van het Heike bedrogen elkaar en of dat hier nooit gebeurt zoude ik niet durven verzekeren. Maar van de lui van het Heike geloof ik, zij ook al bewezen, ondanks het elkaar eventueel bedriegen, ondanks het als vanzelf sprekend beschouwd wordende daarvan, zoo'n bevolking toch au fond zeer eendrachtig is in 't groot beschouwd. Het Heike vond ik een merkwaardig voorbeeld van energie, die huisjes elk met een stukje groen land, dat arme troepje samen strijd voerende tegen de onvruchtbaarheid der heide - ik ontken hun fouten niet, doch zij vallen mij geenszins 't allereerst in 't oog. Zoo hier had ik er nog niet over gedacht of de lieden elkaar bedrogen. Nu ik er over denk wel - waarschijnlijk zal dat wel eens gebeuren - maar in 't algemeen is hetgeen mij treft, datzelfde wat ik in 't klein in 't Heike zag. Hier is het uitge- | |
[pagina 328]
| |
breider en interessanter, en heeft nog meer karakter. Iets minstens zoo mooi en ordelijk als een mierennest of een bijenkorf. Ziedaar de dingen in 't groot - voor mij bewonderenswaardig zooals ze zijn - en hoe ze zouden kunnen wezen? Ik wil niet tegenspreken van beter - maar zooals gezegd, ik zie hier zooveel positief goeds reeds dat ik mij maar stil houd om er aanmerking op te maken, vooral daar ik nog geenszins bij machte ben toevalligheden van karakterfouten te onderscheiden. Ik moet voor ik daartoe kom er nog meer van zien. Nu, als ik tegenover elkaar stel eene stadsbevolking en deze, zoo aarzel ik geen oogenblik te zeggen deze heibewoners of veenarbeiders mij beter voorkomen. Ja dan komt het verschil mij enorm voor, al bedriegen ze hier elkaar niet minder dan op 't Heike zelfs, maar ik zeg niet dat ze dat doen, ik weet het nog niet. Ik sprak onlangs met den man bij wien ik woon, die ook zelf boert, over iets soortgelijks. Toevalligerwijs, wegens hij vroeg hoe het in Londen gesteld was, hij had daar zooveel van gehoord; ik zeide tot hem dat voor mij een eenvoudige boer, die werkte en dacht bij zijn werk, de beschaafde man was, dat zulks altijd zoo geweest is, altijd zoo blijven zal, dat op het land men hier en daar er een ziet in wien men ziet wat dat is, en in stad men onder de heele heele zeldzame allerbesten, enkele lui vindt die op heel verschillende wijs bijna precies even nobel zijn. Doch dat mijns inziens het daarbij blijft, en dat in 't algemeen op 't land men meer kans heeft een redelijk wezen te ontmoeten dan in stad. En verder dat ik meende dat hoe meer men bij de groote steden kwam, hoe verder men in het donker van onbeschaving en domheid en slechtheid kwam. Hij zeide dat eigenlijk 't hem ook zoo voorkwam. Er is een onderscheid, en buiten is het rustiger, vrediger, iets beter ook, al bedriegen ze elkaar, ze doen 't zóó erg niet als in stad. Bij afwisseling hebben wij hier mooie heldere herfstdagen en stormachtige dito. Eigenlijk vind ik de laatste 't mooist, al gaat dan het buiten werken bezwaarlijker, al is het soms zelfs gansch niet te doen. Toch er door loopen en een studie die men op een mooien dag gemaakt heeft verschilderen overeenkomstig wat men bij regen buiten ziet, is te doen, en bevind ik me goed bij. Maak U over mijn gezondheid niet ongerust, ik zorg er voor, en zelfs voel ik me in dezen eersten tijd hier beter dan in de laatste paar maan- | |
[pagina 329]
| |
den te 's Hage, toen ik veel last had van zenuwachtigheid etc. En dat is geheel gecalmeerd. Men kan mijns inziens nergens beter denken dan bij een boerenhaard, waar een oude wieg met een kindje bij staat - en men door 't venster een fijn groen korenveldje ziet, en het waaien der elzenboschjes. Ik ben nogal veel achter de ploegers tegenwoordig, en moet daar weer heen. Gegroet beste ouders; mijn overjas is best in orde, de borstrok is heerlijk, geloof me Uw liefh. Vincent. | |
335Beste broer, Uw brief ontving ik dezen morgen, de inhoud verwondert mij in veel opzichten niet. Wel verwondert het mij dat gij mij zoudt toekennen ook maar den minsten blik op zaken, daar zooals ge weet ik voor een droomer doorga in dat respect, en ik niet meende te kunnen veronderstellen gij er eenigszins anders over dacht. Het idee van verandering van patroon, dunkt mij, is een gezond idee van U. Dat moment waarop de heeren tot ander inzien zullen komen, af te wachten, is men primo niet toe verplicht, tweedens indien men er zich toe verplicht rekende, men zou wel in eeuwigheid kunnen wachten, of liever op dat moment, indien een jong employé betwijfelen moet of indien 't kwam hij niet te afgetobd zou wezen om den boel te redresseeren, hoeveel te meer de oude pochards pleins zelf. Die zijn dan ook weer hun benul kwijt nog veel meer; en decadence is decadence; een verdiend ten ondergaan eener zaak fataal verbonden aan zekere fouten. Ik zeg niet in geval als door onbezonnenheid 't gebeurt, maar in geval 't gebeurt door dat hatelijke, brooddronkene, wispelturige, overmoedige van zijn roem overleven, en er zich op baseeren om te meenen alles een geldkwestie is en men maar alles kan en mag; indien het veel malen lukt toch in 't eind komen ze in beroerdigheid, en zoo'n administrateur général is de eenige die er momenteel goed afkomt. Och - het is de eeuwige historie - maar natuurlijk al die afdeelingen zoo officieuse als officieele, al die boekhouderij, het is immers klets, en daar doet men toch geen zaken mee. Zaken doen is toch ook een actie, een aangrijpen door persoonlijk inzicht en wilskracht. Dat wordt nu niet geteld - dat wordt gekortwiekt - zoodat gij klaagt: er zijn geen schilderijen genoeg. | |
[pagina 330]
| |
Suffit, mijns inziens is nu het huis G. & Co. aan den windhandel, en wie den wind zaait, er moet van komen hij den storm oogste. Ik - die zes jaar er in was - die al was ik er maar een van de minste employés, toch zelfs nu nog na 10 jaren minstens voel hoe nog iets van mijn hart er in zit, ik vind het bitter, bitter treurig. Zij zijn begonnen tijdens Oom Vincent met weinig employés, die zij lang niet zóó uit de hoogte en als machines behandelden. Toen was er samenwerking, toen kon men er met zijn hart in zijn. Maar sedert is het personeel vermeerderd, en tevens heeft het bestaan hoe langer hoe minder uit personen die werkelijk hart voor de dingen hadden en er van wisten. Ik zie met genoegen dat gij over de heeren persoonlijk zwijgt, dat is 't beste, en trouwens ik dacht ook niet anders van U. Maar overigens voor U persoonlijk is het iets eigenaardig moeielijks. Gij zijt met Uw hart er in en zijt hun trouwer dan een der anderen, gij zoudt geloof ik liever er in blijven, omdat het huis het huis is, als 't houdbaar was, zelfs in geval een andere betrekking voordeeliger was. Dat alles 't wordt als minder dan niets gerekend, ten minste het schijnt zoo, want al voelde de oude Goupil b.v. een zeker attachement aan U, hoogstwaarschijnlijk zou hij er niets van zeggen wegens zijzelf denk ik zich niet in 't minst uitlaten, en schijnbaar kalm de dingen maar laten oploopen. Ik moet echter niet me verdiepen in toestanden die ik slechts ten allerzeerste in 't algemeen bij machte ben te overzien. Nu zoo kom ik op wat ge omtrent mezelf schrijft. Voorzeker zou ik zelfs heel erg graag eens een tijd te Parijs zijn, omdat ik geloof ik er die wrijving met artisten zou krijgen, die ik toch nog eens hebben moet. Kan dat? Het zou kunnen als gezelf niet in de engte komt al te zeer. Willen zou ik wel. Op wat gij schrijft zou ik met U over de dingen willen spreken, ja maar wat zou dat geven, liever een handje meewerken als er gelegenheid was. N'importe comment. Want ik zou meenen dat als ik b.v. gelegenheid had om eens meer van 't drukken te zien, ik daardoor in mijn werk zou vorderen. Alleen met het schilderen etc. ben ik nu eenige oefeningsjaren door, dus dat zet ik door. Maar veeleer dan dat het hinderen zou dat ik iets er bij deed van werken in drukkerij of zoo, zou dat me helpen - doch ik zou dat alles moeten leeren, doch meen wel ik zelf reproducties zou kunnen teekenen b.v. En alles van dien | |
[pagina 331]
| |
aard wil ik graag beproeven, vooral als er door brood verdiend kan worden ginder. Ik geloof wel degelijk dat ik het zoover zal brengen dat ik niets meer er bij hoef te doen, echter alleen weet dit wel dat ik in een plan om naar Parijs te komen geen bezwaar zou vinden, indien gij van meening waart het ergens goed voor kon zijn of om een andere reden beter schikte. Nu, ik U raden in zaken zou wel niet in de termen vallen, ik ben er te lang uit, en als ik er weer in kwam zouden we in zeer veel dingen het volkomen eens zijn. En ik weet evenwel dat ik gezien heb wat ik gezien heb, en betreffende kwesties van reproductie of uitgaaf, ja wat mooi is dat weet ik ook wel. Hoe het te doen, wil ik als het kan, op welke wijs ook, graag een handje aan meewerken. Overigens nu hier op die heerlijke hei hoef ik U niet te zeggen ik volstrekt geen verlangen heb naar Parijs, en ik er bitter weinig over zou denken, als er door Uw brief geen aanleiding toe zou zijn. En ik zeg er eenvoudig van: als 't zoo uitkomt heel best naar Parijs, als 't zoo uitkomt, heel best hier in 't turfveld. Er zal overal wel wat te schilderen zijn. Hier is het machtig mooi, en al schilderende geloof ik dat ik een beetje beter leer schilderen. Nu mijn hart is daarbij, dat begrijpt ge wel. Ik geloof ook nog bovendien dat après tout als men 't handwerk kent, een handwerk het meest solide middel van bestaan is, dus reden te meer dat ik het daarin zal blijven zoeken. Meer nog als er eens van kwam, dat om een of andere reden wegens 't niet anders kon of beter convenieerde, we samen te Parijs waren - dan zou ik reeds vooruit U durven zeggen, begin te teekenen en ik zal U de eerste dingen wat ophelderen. Ik weet hoeveel ik nog zelf leeren moet, maar toch ik begin voor mij licht te zien, en op een en andere manier door eigen oefening door van anderen te leeren wat ik overnemen kan, zal ik met lust aan 't schilderen blijven. En kon 't zijn dat gij op een punt kondt komen dat ge licht zaagt er in, welnu tant mieux. Want gij zegt ge hebt uw hart in den kunsthandel, ja best, doch evenwel nog meer in de kunst zelf geloof ik. Nu kerel, schrijf weer eens spoedig - ik zou nu allerlei beroerdigheid soms gaan denken als ge er over zweegt. Is er dus iets bijzonders, schrijf: er is iets bijzonders, is er niets bijzonders, schrijf: er is niets bijzonders, doch zwijg er niet heelemaal over, want dat is de moeite niet waard. | |
[pagina 332]
| |
O, ik heb een brief van de arme vrouw; was blij ik haar geschreven had, doch tobt met de kinderen, en gaat als noodhulp uit werken. Moet wel bij haar moeder in huis zijn. Stakkers. Courage moeten we toch maar hebben, malgré als 't niet van zelf gaat. Ik krabbel nu nog een paar gevallen van hier. Het land is zoo mooi dat ik 't u niet zeggen kan. Als ik een beetje beter schilder - dan! Schik het betreffende mij net precies zoo als 't het beste uitkomt, ik zou hier leeren en ginder ook leeren geloof ik. Nu hoe 't ook loopt, gij zult er niet ongelukkiger door worden komt het mij voor, en misschien hebt ge reeds te lang verdragen. Mocht het zoo zich schikken dat gij door de heeren meer geteld werdt, en men U meer vrijheid liet om de zaken te doen zooals ge het begrijpt, dàt zou ik wel het beste vinden. Maar dat daar gelaten; 't komt mij zoo voor dat de heele kunsthandel ziek is - om geheel mijn gedachte te zeggen betwijfel ik of de ontzettende prijzen zelfs voor meesterstukken zullen blijven. Er is een je ne sais quoi over heen gegaan dat den boel verkild heeft - en het enthousiasme is in zijn schulp gekropen. Doet dit er veel toe voor de artisten? Och neen, want de grootsten hunner profiteerden van die enorme prijzen persoonlijk in den laatsten tijd, als ze er al bovenop waren, meestal slecht, en zij - Millet en anderen, Corot met name, zouden er niet minder of minder mooi om geschilderd hebben als die enorme hausse niet had plaats gehad. En wie iets kan dat de moeite waard is gezien te worden, welnu wat er ook zij van den kunsthandel, voor een reeks van jaren nog zal 't wel zoo blijven er altijd zekere liefhebbers zijn, die maken men zooveel verdienen kan dat men 't leven houde. Nu liever had ik frs 150 per maand als schilder, dan frs 1500 per maand als iets anders, zelfs als kunsthandelaar. Als schilder voelt men zich een mensch onder de andere menschen dunkt me, meer dan als men in een leven is dat meer op speculatie is gegrond, en waar men op conventies moet letten. Wel ben ik nieuwsgierig hoe dit alles zal uitdraaien, maar mij is 't wel, op de een of op de andere wijs. En voor U, ik zie nog niet in het een ongeluk is, zulks is me geenszins bewezen, integendeel als het ten gevolge mocht hebben dat gij b.v. op Uw 30ste jaar schilder waart, ik zou 't een groot geluk vinden. Op zijn 30ste jaar begint 't eigenlijke leven pas, n.l. het meest actieve gedeelte. | |
[pagina 333]
| |
Bij vrienden en familie gaat men dan al voor oud of ik weet niet hoe of wat door, doch dat neemt niet weg men dan toch voor zichzelf een vernieuwing van energie kan voelen. Wel is 't dan noodig goed door te denken en te willen en wakker te zijn. Doch eene verandering omstreeks die periode is eigenlijk noodig, men moet den heelen rommel door elkaar vegen en dan er opnieuw op beginnen. Net als toen men als jongen begon - maar met meer rijpheid. Piet of Klaas die maar doorsuft, vindt dit gek | |
[pagina 334]
| |
en zegt hij er een zwaar hoofd in heeft; goed, laat Piet of Klaas vooral in zijn waarde als hij niet attaqueert, hij is evenmin wakker als een slaapwandelaar. Voor zichzelf moet men niet twijfelen, het ligt in de natuur, en slechts door niet te veranderen werkt men tegen de natuur in. Er is een oud woord: ze hebben ooren maar hooren niet, ze hebben oogen maar zien niet, ze hebben een hart doch verstaan er niet mee, hun hart is dik geworden en oogen en ooren hebben ze dicht gedaan, omdat ze niet willen hooren en niet willen zien. Gij en ik zijn geloof ik eerlijk genoeg après tout, om niet te behoeven te vreezen onze oogen open te doen en er de dingen mee aan te kijken zooals ze zijn en voorkomen. Dat kleine oude woordje zegt zoo enorm veel, zegt het alles zoo precies, dat ik voor mij er telkens aan denken moet bij veel veel dingen. Dit waren lui die ik op 't turfveld zag, die zaten te schaften achter een turfhoop, met een vuurtje op den voorgrond. (Zie bladz. 333.) Dit waren turfladers doch ik vrees de krabbels zijn absoluut niet te ontcijferen. Ziehier een paar avondeffecten; ik zit nog steeds op dat onkruidverbrandertje dat ik wat toon aangaat in een geschilderde studie beter heb dan vroeger, zóó dat het meer de grootheid der vlakte en het vallen van den avond geeft, en 't vuurtje 't eenige lichtstipje is met ietwat rook. Ik ging er telkens 's avonds voor buiten kijken, en op een slikavond na den regen vond ik het hutje dat in de natuur machtig mooi is. Nog eens, ik geloof dat ik zoowel te Parijs als hier op de hei zou | |
[pagina 335]
| |
kunnen leeren; in stad zou ik gelegenheid hebben van menschen nog wat te leeren en af te zien en dat is me geenszins onverschillig, overigens hier werkende, geloof ik dat ook zonder andere schilders te zien, ik vorderen zou. En voor mijn pleizier bleef ik veel liever hier. Doch is het dat verandering van Uw werkkring het wenschelijk zoude maken ik naar ginder kwam, misschien in diezelfde zaak iets verdienen kon, het is mij wel en dan heb ik geen enkel bezwaar. Schrijf mij gerust over al die dingen, die ik natuurlijk geheel en al absoluut voor mezelf houd. Als het kan dat mijn zaken zich hier wat verbeteren, dat ik b.v. op C.M. rekenen kon dat hij mijn studies zou nemen, zoo wegens 't hier goedkooper is, ware het 't voordeeligst ik hier bleef, en was ik nog een eind gevorderd zoo zou als gij ooit veranderdet, geheel en al besluitende schilder te worden, het hier voortreffelijk zijn om te leeren - voortreffelijk. Is C.M. er al geweest? Nog eens houd goeden moed, ik zal het ook zien te doen, en als ge ooit besluit schilder te worden doe het met inwendige vroolijkheid en met alle mogelijke leukheid. Dan zoudt ge in 't groot de dingen aanziende, den tijd tusschen nu en uw 30ste jaar als een tamelijk beroerden scharreltijd moeten beschouwen, doch aan 't eind er van zoudt ge alle dingen vernieuwd zien, en een breede toekomst. Denk aan wat ge me verteldet van die Zweedsche schilders te Parijs indertijd; men moet durven, en juist te meer omdat men ziet hoe alle dingen onvast en wankelend zijn. Efforts de perdu, que soit - doch in een tijd als waarin we leven zijn ze plicht, en men moet dikwijls kiezen tusschen dat en suffen. Nu kerel, het beste, schrijf spoedig weer, met een handdruk t. à. t. Vincent. | |
336Beste broer, Het is Zondag vandaag en gij zijt mij niet uit de gedachten. Op deze dingen zou ik heel toepasselijk vinden betreffende den handel ‘plus tu y resteras plus ça t'embêtera’, op het schilderen ‘plus ça t'amusera’ - hier amusera in een serieuser zin van levenslust, opgewektheid, energie. O, ik zeide wij zouden Jan Piet en Klaas vooral in hun waarde laten - by all means - laat ons dat doen, maar behoudens dat in | |
[pagina 336]
| |
hun waarde laten van een en ander, is het niet iets absurds die vormen en conventies, zijn zij niet waarachtig slecht? Een zekeren stand ophouden vordert zekere laagheden, onoprechtheden - willens en wetens met voorbedachten rade - te doen. Dat noem ik den fatalen kant zelfs van de rayon noir, laat staan daar waar van rayon geen sprake is. Neem de schilders van Barbizon nu, als menschen begrijp ik hen niet alleen doch alles, de allerkleinste intime bijzonderheden zijn tintelend van geest en leven in mijn oog. Het ‘schildershuishouden’ met zijn grandes en petites misères met zijn calamiteiten met zijn sorrows en griefs, dit heeft het vóór, een zekere bonne volonté, een zekere oprechtheid, een zeker echt menschelijk iets. Juist het niet een zekeren stand ophouden, niet eens daarover denken. Zeg ik dit omdat ik beschaving veracht of zoo, integendeel net precies omdat ik het echt menschelijke, het leven met de natuur mee niet tegen de natuur in, als beschaving beschouw en respecteer. Ik vraag: wat maakt mij 't meest tot mensch? Zola zegt: moi artiste je veux vivre tout haut - veut vivre zonder arrière-pensée - als een kind naïf, neen niet als een kind, als een artist - met goeden wil, zooals 't leven zich voor zal doen zoo zal ik er iets in vinden, zoo zal ik er mijn best op doen. Kom nu met alle vooruit afgesprokene maniertjes, met het conventioneele, wat is het fameus pedant eigenlijk, wat is 't absurd, een mensch die denkt dat hij 't weet en dat 't gaat zooals hij denkt, alsof er niet altijd in alle dingen van 't leven een je ne sais quoi van almachtig goed en ook een element van slecht was, waarvan men voelt het iets oneindig boven ons, oneindig grooter, machtiger dan wij ware. Een mensch die zich niet klein voelt die niet beseft hij een stipje is, au fond wat heeft hij 't mis. Verliest men er iets bij te laten varen sommige begrippen als kind ons ingeprent van stand ophouden, of zekere vormen als No. 1 beschouwen? Ik voor mij of ik er bij verlies of niet verlies, denk ik niet eens over, ik weet alleen dat mijn ervaring is die vormen en begrippen geen steek houden en zelfs menigmaal fataal ja gedecideerd slecht zijn. Ik kom tot de conclusie dat ik niets weet, doch tevens dat het leven waarin we zijn zoo'n mysterie is, dat zeker het systeem ‘fatsoenlijkheid’ te bekrompen is. Dus dat is voor mij zijn crediet kwijt. | |
[pagina 337]
| |
Hoe zal ik nu doen? de geijkte term is ‘Wat is uw doel, wat is uw streven’? O, ik zal doen wel zooals ik doen zal - hoe? weet ik niet vooruit - weet gij het die mij de pedante vraag doet wat is uw doel, wat is uw streven? Nu zegt men: ‘ge zijt karakterloos als ge geen doel geen streven hebt’; mijn antwoord: ik heb U niet gezegd ik geen doel geen streven had, ik heb gezegd ik het onuitsprekelijk pedant vond iemand te willen forceeren te defineeren wat indéfinissable is. Ziehier mijn gedachten omtrent zekere levenskwesties. Het heele redeneeren er over is een van de dingen waarvan ik zeg ‘embêtera’. Leef - doe iets - en dat is amusanter, dat is positiever. -. Kort en goed - een zeker de Maatschappij in haar waarde laten maar zelf zich volkomen vrijgevoelen, geloovende niet in eigen verstand maar wel in ‘de rede’ - (mijn verstand is menschelijk, de rede goddelijk maar er is een band tusschen 't een en 't ander) mijn eigen geweten het compas is dat mij den weg wijst, al weet ik er van 't niet precies zuiver werkt............. Het komt mij voor gij die zeer jong zijt niet roekeloos doet als gij redeneert: ik heb van den kunsthandel 't mijne, maar niet van de kunst, het handelen laat ik daar en ik zoek het in 't hart van 't vak zelf. Indertijd had ik dat moeten doen. Dat ik mij vergiste was een erreur de point de vue, begrijpelijk misschien uit dat ik toen nog niet wist hoe het in zake onderwijs of evangelie gesteld was - niets daarvan wist en idealen had er over. Gij zult zeggen, kan men in zake kunst ook geen idealen zich vormen die geen steek houden met bestaande toestanden? Wel, beantwoord dat voor U zelf, ik beantwoord het ook voor mezelf, met te vragen: is Barbizon, is de Hollandsche schilderschool een daadzaak of geen daadzaak? Wat er ook zij van de kunstwereld, het is geen rotte boel. Integendeel het is beter en beter geworden en misschien is wel reeds het hoogste toppunt bereikt, maar wij zijn daar nog in elk geval heel dichtbij, en zoolang gij en ik leven, al werden we 100 jaar oud, zal er een zekere animo van 't echte soort zijn. Dus wil men schilderen - handen uit de mouwen gestoken. Als de vrouw kwam, zou zij ook moeten schilderen natuurlijk. Iedereen zou hier moeten schilderen - de vrouw van een van de Van Eycks moest het ook. En wilde U zeggen hier de menschen mij niet onaangenaam voorkomen of intrigant. Er is hier iets wel- | |
[pagina 338]
| |
willends en ge kunt geloof ik hier wel precies doen wat U 't beste conveniëert. Er is hier een verbazend jeugdige atmosfeer. Indien gij voor U zelf eene beslissing hebt, vermijd de lui, wegens ze U niet dan verzwakken kunnen in wilskracht. Juist op 't moment dat men nog niet zijn oppervlakkige onhandigheid verloren heeft, nog niet ontbolsterd is, is een ‘ni fait ni à faire’ genoeg om een half jaar moedeloosheid te veroorzaken, waarna men toch eindelijk ziet dat men niet zich had moeten laten desoriënteeren. Van twee personen ken ik den zielstrijd tusschen het: ik ben schilder en ik ben geen schilder. Van Rappard en van mijzelf - een strijd soms bang, een strijd die juist is dat wat het onderscheid is tusschen ons en zekere anderen die minder serieus het opnemen; voor onszelf hebben wij het soms beroerd; aan 't eind eener melankolie een beetje licht, een beetje vooruitgang; zekere anderen hebben minder strijd, werken misschien makkelijker, doch het persoonlijk karakter ontwikkelt zich ook minder. Gij zoudt ook dien strijd hebben, en ik zeg, weet van Uzelf dat gij het gevaar loopt om door lui, die zonder twijfel machtig beste intenties hebben, van streek te worden gebracht. Als iets in Uzelf zegt: ‘gij zijt geen schilder’, schilder dan juist kerel, en die stem bedaart ook, maar slechts daardoor; wie als hij dat voelt, gaat naar vrienden en zijn nood klaagt, verliest iets van zijn mannelijkheid, iets van het beste wat in hem is; uw vrienden kunnen slechts zijn dezulken die zelf daartegen vechten, door eigen voorbeeld van actie het actieve in U opwekken. Men moet het opvatten met een aplomb, met een zeker weten dat men iets redelijks doet, als de boer zijn ploeg stuurt of als onze vriend in het krabbeltje, die aan het eggen is, nog wel zèlf. Heeft men geen paard, is men zijn eigen paard - dat doen een massa lui hier. Een woord van Gustave Doré heb ik altijd machtig mooi gevonden: j'ai la patience d'un boeuf; ik zie daar meteen in iets goeds, een zekere resolute eerlijkheid, enfin er is veel in dat woord, het is een echt artistenwoord. Als men aan lui uit wier gemoed zoo iets voortkomt denkt, mij dunkt redenaties zooals men in den kunsthandel maar al te veel hoort over ‘gave’, worden zoo'n ijselijk ravengekras ‘.J'ai la patience’ wat is dat stil, wat is dat deftig; ze zouden dat niet eens zeggen als 't niet ware juist vanwege al dat ravengekras. Ik ben geen artist - wat is dat grof - zelfs | |
[pagina 339]
| |
om 't van zichzelf te denken - zou men geen geduld hebben, geen geduld leeren van de natuur, geduld leeren van het zien zachtjes opkomen van 't koren, het groeien van de dingen - zou men zichzelf zoo'n fameus dood ding vinden dat men meende zelf niet te zullen groeien? Zou men expres zijn ontwikkeling tegengaan? Ik zeg dit om te wijzen waarom ik het zoo mal vind om over gaven en geen gaven te spreken. Maar wil men groeien, men moet in de aarde vallen. Dus zeg ik tot U, plant U in den grond van Drenthe - gij zult er kiemen - verdroog niet op 't trottoir. Er zijn stadsplanten zult ge zeggen - nu ja maar gij zijt koren en hoort op den korenakker....... Ik meen niet U iets nieuws te zeggen, in 't minst, ik vraag alleen: werk uw eigen beste gedachten niet tegen. Denk over dat idee dan liever met een zekeren leuken goeden moed, dan met zwaartillendheid de zaken aan te zien. Ik zie dat zelfs in Millet, juist omdat hij zóó serieus was kon hij niet laten goeden moed te hebben. Dat is iets eigenaardigs, niet van alle richtingen van het schilderen maar van de richting Millet, Israëls, Breton, Boughton, Herkomer, meer anderen. Die het echt eenvoudige zoeken enfin zijn zelf zoo eenvoudig en | |
[pagina 340]
| |
hun levensopvatting is zoo vol goeden wil en goeden moed, zelfs bij misères. Denk gij over een en ander, schrijf over een en ander. Het moet zijn ‘une révolution qui est, puisqu'il faut qu'elle soit’. Met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
337Beste broer, Ik kan niet de korenkorrels in een zak koren tellen - enkel door er eens aan te ruiken - ik kan niet door de planken van de staldeur heen zien - maar wel kan ik soms aan de bulten zien of het een zak aardappels dan wel koren is, of wel al is de staldeur dicht, aan 't geschreeuw hooren het varken geslacht wordt. En dus om in de omstandigheden waarin gij U op 't moment bevindt, in te zien, kan ik slechts, wil ik slechts voor zoover ik gegevens heb, al zijn het ook vage om een touw aan vast te maken, en het is niet bij wijze van voorspellen. Vertel me eens dit eene, of het een vergissing van me is als ik meen aan sommige verschijnselen te zien, gij hier te doen hebt met een van die kwaadaardige crisissen welke in de groote zaken en de groote steden zich soms plegen te formeeren. Is 't aspect der dingen fataal? Voelt gij hier is niets aan te doen? Of voelt gij er is redresseering mogelijk, hier is nog geen reden tot verandering? Ik voor mij, tenzij gijzelf mij zoudt schrijven: neen, het is zoo erg niet, ik voor mij zie de zaak een tamelijk fataal aspect heeft. Nu kerel - zoolang de toestand houdbaar was - zoolang de zaken te doen waren, wel nooit heb ik geheel en al durven zeggen ga er uit, respecteerende bovenal Uw positie, wegens niet voor eigen pleizier doch ter wille van ons aller welzijn gij het deedt. Doch Uwe vroegere plichten die gij bovendien vrijwillig op U hebt genomen, houden op plichten te zijn, in geval van stand der zaken zóó, dat doorgaan vechten tegen de bierka niet alleen zou zijn, doch tevens onvermijdelijk Uw eigen verplettering zoude ten gevolge hebben. Kortom, er is een tot hiertoe en niet verder, en mijn voorgevoel zegt gij er dicht bij zijt. Ik weet dat mijn woorden zonderling zullen afsteken bij wat indien ge anderen raadpleegdet, anderen zeggen zouden die er zich met een ‘'t zal wel terecht komen’, ‘de gewenschte veranderingen | |
[pagina 341]
| |
zullen wel komen’, afmaken. Ik wensch U niet te vleien, goed ik vlei niet. En betreffende moed U inspreken, ja ik durf dat doen, ik durf U den allerhoogsten moed en sereniteit inspreken, doch slechts voor 't schilderen, en betreffende Parijs slechts dit: kijkt gij eens uit Uw oogen of ge de fataliteit niet tegen hebt op dat slagveld. Nu met hartelijken handdruk t. à t. Vincent.
Nu het land hier is zeer eigenaardig. Gesteld eens U werd de vraag gedaan, zoudt gij schilder willen worden indien gij plotseling kondt verplaatst worden in het tijdperk van 40 jaar terug, toen de dingen zóó waren als toen Corot etc. jong waren, tevens er bij, gij niet alleen zoudt zijn doch een kameraad hebben. Waarom ik zulks zeg, wegens in het land hier waar men nog niet verder is dan diligence en trekschuit, waar alles veel meer vierge is dan ik op eenige plaats nog heb gezien, ik mij net precies voel als was ikzelf overgeplaatst op voornoemd tijdstip. Gij hebt Drenthe gezien - uit de spoor, in haast, lang geleden - maar de achterhoek Drenthe indien gij er komt, zal nog een heel andere impressie op U maken, en zelfs gij zult U net voelen als leefdet gij in tijd van v. Goyen, Ruysdael, Michel, enfin in dat wat men nu misschien zelfs in het tegenwoordige Barbizon ternauwernood vindt. Dit is iets van belang dunkt mij, want een zoodanige natuur kan wel eens dingen wakker maken in een gemoed, die anders nooit wakker zouden geworden zijn. Ik bedoel iets van dien vrijen, vroolijken geest van vroeger, ik bedoel dat tot zwijgen kan gebracht worden daardoor het zenuwachtig wankelen. Toch ik geloof dat in zoo'n streek alleen men zou kunnen stuiten en dof worden door gebrek aan aanspraak. En voor mijzelf verlang ik verbazend naar Uw medewerken. Ik denk aan U evenwel niet in de eerste plaats ter wille van mijzelf, ik denk aan U in de eerste plaats ter wille van U zelf, al loopt dit ook ineen, al vult dit ook elkaar aan. | |
338Theo, Gij hebt mij indertijd eens geschreven over een zeker verschil in onze respectieve physionomie. Goed. En was Uw conclusie ik meer | |
[pagina 342]
| |
denker zoude zijn. Wat zal ik U daarvan zeggen? Ik voel in mij wel degelijk een denken, maar mijn denken is toch niet wat ik in mij speciaal georganiseerd gevoel. Ik gevoel mij iets anders dan een denker speciaal. Als ik aan U denk, zie ik actie zeer karakteristiek, que soit, doch ook zoo gedecideerd niet op zichzelf staand, en integendeel vergezeld gaande van zooveel gevoel, en wel degelijk denken ook, dat slotsom bij mij is er tusschen U en mij meer overeenkomst is dan verschil. 'k Zeg niet er geen verschil is - doch U meer hebbende leeren kennen in laatste tijden, blijkt mij 't verschil geringer te zijn dan in vroeger jaren ik een wijle gedacht heb. Indien ik naga ons temperament en type van physionomie, vind ik rapporten en zeer geprononceerde overeenstemmingen tusschen b.v. de Puriteinen en onszelven. N.l. de lui ± uit Cromwell's tijd, die als klein troepje mannen en vrouwen uitzeilden in the May-flower naar Amerika uit een oude wereld uit, en daar zich vestigden, vastberaden in 't eenvoudige te blijven. Tijden verschillen - zij hakten bosschen om - wij zouden in schilderen 't zoeken. Ik weet dat het initiatief genomen door een klein troepje, Pilgrimfathers genaamd in de historie, hoe klein op zichzelf, groote gevolgen had. En van ons zou ik primo meenen wij over groote gevolgen weinig zouden philosopheeren, niet anders zoeken dan een weg voor onszelf om zelf zoo recht mogelijk door 't leven te reizen. Gevolgen premediteeren is onze stemming niet, noch de uwe, noch de mijne. Indien ik over Pilgrimfathers spreek, is het om reden van physionomie, om U er op te wijzen, zekere rosharige lui met vierkante voorhoofden, noch alleen denkers noch alleen mannen van actie zijn, maar beide elementen gecombineerd plegen te hebben. In Boughton's schilderijen ken ik een figuurtje van een dier Puriteinen, waarvoor indien ik 't niet beter wist ik meenen zou gij geposeerd hadt, bepaaldelijk physionomie precies, precies - een silhouetje op een rots tegen een fond van zee en mist; me zelf, n.l. die variatie van zelfde physionomie, kan ik desnoods ook U wijzen doch mijn profiel is minder karakteristiek. Pa verdiepte zich wel eens in de historie van Jacob en Esau betreffende U en mij - niet heelemaal mis - doch gelukkigerwijs is er minder veete om maar één verschil te noemen, en in den Bijbel zelf zijn voorbeelden genoeg van beter verhoudingen tusschen broers, dan bestond tusschen de voornoemde eerwaardige patriarchen. | |
[pagina 343]
| |
Over het denker zijn heb ikzelf wel eens gedacht, doch ik zag al meer en meer ik niet daarvoor was in de wieg gelegd, en wegens nu ongelukkigerwijs het préjugé, dat iemand die behoefte aan doordenken heeft niet praktisch is en onder de droomers slechts hoort, wegens dit préjugé in de samenleving zeer gerespecteerd wordt, stootte ik dikwijls mijn hoofd juist door het niet genoeg voor me zelf te houden. Maar sedert juist de historie der Puriteinen en de historie van Cromwell zooals b.v. Carlyle 't heeft opgevat, bracht mij er toe te zien hoe zeer denken en handelen elkaar niet uitsluiten, en de scherpe afscheidingen die het heden ten dage gewoonte is te veronderstellen tusschen denken en handelen - als zou 't een 't ander uitsluiten - inderdaad niet bestaan. Betreffende twijfelen aan zichzelf of men artist is of niet - die heele kwestie is te zeer een abstractie. Ik zeg dat ik er niets op tegen heb er over te denken evenwel, mits ik maar tevens teekenen en schilderen mag. En - voor mijn leven is mijn plan zoo veel en zoo goede schilderijen en teekeningen te maken als ik kan, dan als mijn leven uit is hoop ik niet anders weg te gaan dan met liefde en weemoed terugziende en denkende: o, schilderijen die ik gemaakt zou hebben! Doch dit sluit het maken van het mogelijke s.v.p. niet uit. Hebt gij hier op tegen, 't zij voor mij, 't zij voor U? Theo ik verklaar U dat ik liever denk over hoe armen, beenen, kop aan den romp zitten, dan over of ikzelf niet, of meer, of minder artist ben. Ik denk van U dat gij liever aan een lucht met grauwe wolken en hun schitterende randen boven een modderig terrein denkt, dan U in de kwestie van Uzelf verdiept. Nu, ik voor mij en in U en in mij iets ziende van het puriteinsch karakter dat denken en doen zoozeer vereenigt, en zoover er vandaan is alleen denker of alleen machine te willen zijn, dat behoefte heeft en aan principes van eenvoud en aan gemotiveerd werk tegelijk, admetteer niet een scheiding of uit elkaar loopen, veel minder een tegenovergesteld zijn van U en van mij. Erreur de point de vue ware het mijns inziens, indien gij Parijsche zaken doorzettet. Dus conclusie: twee broers schilder......................... In elk geval ik reken het onder de mogelijkheden gijzelf tot bewustzijn komt van dat uw weg 't schilderen is, en dan beste | |
[pagina 344]
| |
broer, puritein sans le savoir, zou het wel eens zijn kunnen ge uw langste dagen te Parijs gehad hadt, een oude wereld voor U zich sloot op weinig genereuse manier - een nieuwe wereld evenwel zich voor U ontsloot. Nu denk er over meer of minder, lang of kort. Doch het zou U niet helpen of ge zeidet: Vincent, zwijg er over; want daarop zeg ik: Theo, 't zal in Uzelf misschien niet zwijgen. On le contient plus malaisément,
Que la source des grands fleuves.
Theo van de arme vrouw hoorde ik sedert een paar keer, zij schijnt door te werken, te wasschen voor de lui, als noodhulp te dienen enfin haar best te doen. Schrijft haast onontcijferbaar en onsamenhangend, schijnt spijt te hebben van sommige dingen van vroeger. Kinderen gezond en wel. Het medelijden en gehechtheid is bij mij zeker niet dood ten opzichte van haar, en ik hoop wel dat wij een band van gehechtheid houden, al zie ik niet in dat samenleven opnieuw wenschelijk of mogelijk zoude zijn - medelijden is geen liefde misschien, doch dit neemt niet weg het diep kan zitten. Nu broer, om van iets anders te spreken, het sneeuwt hier vandaag in den vorm van kolossale hagelsteenen. Ik zeg sneeuwt wegens 't effect. Ik zwijg over het mooie van hier omdat ik te veel U er van te zeggen zou hebben. Betreffende werk, ik ben haast te vol wegens 't idee dat gij het zoudt beginnen, dat mij verbazend vervult. Ik wou 't zich decideerde, juist om vaste plannen te kunnen maken van samenwerken. Drenthe is zóó mooi, zoozeer pakt het me algeheel in en voldoet mij absoluut, dat ik indien ik niet voor altijd hier kon zijn, ik liever 't maar niet gezien had. Het is onbeschrijfelijk schoon. Met een handdruk t. à. t. Vincent. | |
339Waarde Theo, Nu ik er reeds eens over geschreven heb dacht ik er sedert buiten op de hei nog eens over. 't Zelfde wat reeds menigmaal ik gedacht heb. En onder de oude en onder de moderne schilders doet zich telkens 't verschijnsel voor van twee broers die schilder zijn, waarvan het werk uiteenloopt minder dan evenwijdig loopt. Ze zijn heel verschillend doch vullen elkaar volkomen aan. Neem de Ostades, | |
[pagina 345]
| |
Adriaan & Isaac. Enfin, ge begrijpt vanzelf een menigte gevallen. De van Eycks ook al. En Jules en Emile Breton in den tegenwoordigen tijd, om maar enkelen te noemen. En zoo heel dikwijls reeds heb ik gedacht het zoo almachtig pleizierig werken moet zijn samen, en men beiden ook juist daarom zoo productief kan zijn omdat men elkaar steunt, en veel melankolieke tijden vervallen. Ik kan niet genoeg U herhalen kerel, op zijn dertigste jaar begint men pas. Ga de historie van de lui na, zelfs veel die van jongs af schilderden, veranderen dan eerst, worden eerst dan zichzelf. Ik wil alleen dat gij dat een en ander in aanmerking neemt. Nu weet ik men staat voor de kwestie: ‘brood.’ Niet verkeerd, maar heel recht vind ik de redeneering: ik moet eten, ergens wonen. Goed, best, maar één ding vraag ik elkeen die zegt: ik heb de middelen niet; die vraag is: Vriend wat zijn uw eischen, hoe hoog stelt ge Uw peil? Is uw karakter er naar dat ge er zoo over denkt als b.v. Corot, die zich niet geneerde om als hij niet dineeren kon, een brood bij den bakker te koopen en in 't veld op te eten? Enfin, zich weten te behelpen, en niet in 't minst hechten aan de routine van 't leven. Gij zijt au fond juist zoo, en zoudt in een massa dingen perfect U schikken. En al is dan de kwestie ‘brood’ niet beslist, ze is een boel opgehelderd. Als ik nu denk over de mogelijkheid of onmogelijkheid van Uw komen naar hier, nu of later, en ga berekenen, dan kom ik tot de conclusie dat wij samen weinig meer of niet meer noodig hebben dan ik alleen. En bovendien ik voor mij geloof vast dat ik door U in zooveel dingen opwekking zou krijgen, steun zou vinden door met U te praten en te overleggen, wrijving van gedachten etc., dat ik beter zou kunnen werken. Nu is er om zoo te zeggen geen dag of ik maak 't een of 't ander. Juist al doende leerende, kan 't niet anders of ik moet toch vorderen, iedere teekening die men maakt iedere studie die men schildert, is een stap. Het gaat nu wel als op een weg, men ziet het torentje aan 't eind doch aangezien 't terrein golft, zoo als men denkt er te zijn is er alweer een eind dat men eerst niet zag, en ook al weer er bij komt. Evenwel men nadert. Over nog een | |
[pagina 346]
| |
tijd langer of korter, ik weet het niet hoe lang, dan zal ik op een punt komen dat ik aan 't verkoopen ga. Goed, is 't eenmaal zoover, zal dit niet ten halve zijn want ik werk niet ten halve. En ik voer verschillende dingen tegelijk op, ik zal meer dan één pees op mijn boog, meer dan één pijl hebben ook daarom; ziedaar wat ik van mijn kant in de kloof ‘brood’ kan werpen. Het kan verkeeren met mij, en als ik nu met al mijn sjouwen niets nog verkoop - ik herzeg: dat kan verkeeren. Wij zouden moeten hebben, laat ons stellen als minimum frs 150 per maand, liever 200, daarvoor zou crediet gevonden moeten worden, niet zonder waarborg, maar die waarborg zou zijn ons werk. Laat ons nu stellen wij nog 2 jaar moeten werken voor het verdienen grif gaat en meer wordt dan de uitgaven, zóó dat we kunnen aflossen. 200 frs per maand over 2 jaar is 24 × 200 frs = 2400 frs. Ziedaar maak er 1500 gulden van. Tot waarborg daarvan is dat - ik spreek nu van U en mij als samendoende, wij al zelf veel er in geworpen hebben, en een zekeren grondslag hebben gelegd. Dat wat ik kan kan ik, sommige dingen van teekenen ja ook sommige dingen van schilderen zelfs zijn bij mij er vast in, en niet in 't minst toevallig maar door oprecht werken verkregen. Ik zeg een waarborg te meer dat wij niet in de lucht schermen. Hoor eens Theo, ik zou niet met U kunnen praten als gij niet een zeker zelfvertrouwen, een zekere zelfkennis hadt. Als ik U wel eens heb gezegd vroeger reeds, dat gij au fond artist zijt, hoe langer hoe meer word ik in dat gevoelen versterkt. Ge zult zeggen, ik kan niets maken ja - nu natuurlijk niet, maar werk eens een jaar, laat de eerste dingen eens wat opgehelderd zijn, en met de grootste sereniteit zult ge het voelen dat ja niet ieder misschien door eigen sjouwerij schilder kan worden, als zekere geestesrichting de zijne niet is, doch van Uzelf zoudt gij ontwaren, die geestesrichting van bespiegeling, van denken en analyseeren, van voelen van 't schoone in de natuur wel degelijk de uwe is, en gij daarom artist zijn kunt wegens gij activiteit en energie hebt, die echter nu een andere richting uitgaat, zoodat voor de kunst niets kan overschieten. Maar diezelfde activiteit beweegkracht zijnde voor uw gevoel voor het schoone zou tot resultaat geven: een waarachtig schilder. Ik zal nog eens even terugkomen op de kwestie ‘brood’. Een | |
[pagina 347]
| |
boel dingen waar men van zegt het kan niet, die kunnen toch. Een harden dobber zouden we hebben, doch door 't pleizier van samen te zijn, door samen in die onuitsprekelijk schoone natuur te leven, bovenal door 't bewust zijn van twee handwerkslui te zijn, kerel wat zou het almachtig pleizierig zijn. Zoo almachtig pleizierig dat ik er niet aan durf denken haast en het toch niet laten kan, al komt dat geluk mij te enorm voor, voor U zoowel als voor mezelf, daar wij er niet aan gewend zijn dat we pleizier in ons leven hebben, en iets voelen als was dat meer voor anderen, niet voor ons. Wij zouden moeten hebben f 1500 crediet. Waar en hoe, ik weet het niet of er aankomen aan zijn zou. Waar die goed voor zouden zijn zal ik U nader berekenen. Wij zouden met den man hier een accoord maken voor 2 jaar, vast een deel vooruit betalen desnoods, ik denk dat hij voor f 1000 het doen zou ons beiden gedurende die twee jaar te eten te geven, ons deze kamer waar ik nu woon te laten, enfin van alle huiselijke zorg zouden wij dan af zijn gedurende 2 jaar en rustig en kalm kunnen werken. Twee jaar is heel wat, is al wat in de gegevenen gij zult noodig hebben om op een zekere hoogte te komen. Wij hebben dan nog over om een groote partij verf op te doen, ons flink te installeeren. Weinig dingen kunnen dan ons van streek brengen, of van ons plan af, of iets anders. Wij moeten dan en kunnen dan. Wij hebben ons leven verzekerd voor zooveel voedsel en dak aangaat en kunnen niet meer terug maar moeten, moeten, moeten vooruit en het winnen. U aangaande zoo zou ik denken, gij anders moest doen dan ik deed. Het mijne is nu gepasseerd, ik heb 't gedaan tot heden zooals ik 't gedaan heb, maar ik wou dat gij direct gingt schilderen vooral, ik weet wel wat gij hier maken zoudt willen. Ik zou willen dat gij direct aanpaktet landschappen in den geest van Michel, die ik telkens en telkens zie, geheel en al Michel absoluut, dat is het hier. Ik maak mij sterk U daartoe op den weg te kunnen helpen, omdat ikzelf dezer dagen dingen in dat genre aangreep waarvan ik niet beweer het Michels zijn, doch wel durf zeggen dat als gij dat zoover weet, gij dan zelf uw weg wel vinden zult verder. Ik voor mij, vooral als gij hier waart, zou meer en meer op figuur me concentreeren. | |
[pagina 348]
| |
Ik zal U even die landschappen opkrabbelen die ik op 't ezel heb. Ziedaar 't genre van studies die ik zoude verlangen gij direct aangreept. Het landschap groot leeren aankijken in zijn eenvoudige lijnen en tegenstellingen van licht en bruin. 't Bovenste zag ik heden, was geheel en al Michel. Die grond was superbe in de natuur. Mijn studie is mij nog niet rijp genoeg, maar het effect greep mij aan en was wel qua licht en bruin zooals ik het U hier teeken. Het onderste is met een teer groen korenveldje op den voorgrond en verwelkte grassen, achter 't huisje 2 hoopen turf, weer een doorkijkje op de heide en de lucht heel licht. Zie, waar ik op komen wil is, in dat genre zoudt gij moeten be- | |
[pagina 349]
| |
ginnen, en zoudt dunkt mij wel doen van 't begin af aan volstrekt niet uitsluitend te teekenen. Ik meen in vollen, vollen ernst al wat ik U hier schrijf, ik heb er al zoolang over gedacht. Het land is superbe, superbe, alles roept U toe: schilder! Zóó echt en zóó gevariëerd. Zie kerel hoe 't ook loope, zijn er niet altijd overal financiëele bezwaren en waar of hoe ter wereld kan een tijd van strijd tot meer definitieven vrede leiden? Tot grooten vrede dien geen mensch meer verstoren kan. - Ik voor mij kan niet meer zeggen dan dat ik al mijn eigen studies in pand als waarborg wil geven tot teruggave van hetgeen we voor de eerste twee jaar absoluut noodig hebben. Mij dunkt het moet kunnen gevonden worden. Ik stel het minimum omdat en gij en ik zeer zuinig 't zouden aanleggen. Nu mij aangaande, ik heb een boel plannen maar ik wou ook wel voor mijzelf dat ik nog eens een uitgaaf van een honderd gulden kon doen om mijn gereedschap te verbeteren. En ik wou ik vast wist dat ik hier b.v. twee jaar quand même zou kunnen zijn. Ik heb nu nog zoo weinig vastigheid voor de toekomst, en wenschte ik dat zeker wist dat ik niet weer weg zou moeten over een tijdje. Het plan dat ik zoo hier opstel, kan gewijzigd worden. De grond ervan blijft dunkt me, wij moeten ons voor twee jaar zóó bolwerken dat we rust hebben kunnen. Als die twee jaar om zijn, zal ik wel zoover zijn dat ik geregeld verdien, en hoop ik vast werk heb tegen zulke condities dat èn gij èn ik op dezelfde wijs voortgaan kunnen. Het plan is eenvoudig genoeg; U aangaande zou er ook wat gepraat worden, maar er zouden 6 uren gaans Michels liggen tusschen het armzalige stadje Hoogeveen en U, dus zoudt ge er wel geen de minste last van hebben nietwaar? Gij zoudt uit alles uit zijn, en tegen dat ge 30 jaar waart zou zelfs het huis Goupil iets als een droom U toeschijnen, en gij niet begrijpen gij indertijd daar chef op den Boulevard waart, en beleefd behandeld werd, altijd beleefd, door M. l'administrateur général. Betreffende dat ik naar Parijs zou komen, och 't is ook al de mijl op zeven dunkt mij, ofschoon als 't beter schikt, best; maar dat staat zoo geheel en al in verband tot de verandering van U, en als gij verandert anders als schilder worden, zou ik zoo vreezen in 't eind het er toch van komen moest, en intusschen 't al weer bezwaarlijker was. Ik kan niet anders schrijven dan ik schrijf. | |
[pagina 350]
| |
Gij zijt man van zaken; juist omdat gij het zijt geloof ik niet gij met préjugé dit een en ander wegwerpen zult. Er zijn toch altijd overal finantiëele bezwaren en zorgen, ontloopen kan men die nergens en in den grond is dit iets solides daar het U tot handwerksman maakt. Is dat achteruit - neen het is niet achteruit, en mij dunkt het is de rechte weg. Het zou een mannendaad, een daad die foi de charbonnier vereischt, zijn. Welnu ik zeg: heb die foi de charbonnier. Nu kerel met een handdruk, t. à. t. Vincent.
Schrijf maar weer eens heel spoedig. Denk om Barbizon, die historie is subliem. Die daar oorspronkelijk begonnen, toen ze er kwamen - lang niet allen waren uiterlijk wat ze au fond wel waren. Het land vormde hen, zij wisten alleen: in stad deugt het niet, ik moet naar buiten; zij dachten, stel ik me voor, ik moet werken leeren, iets heel anders, ja tegenovergestelde worden van wat ik nu ben. Zij zeiden: nu deug ik niet, ik ga mij vernieuwen in de natuur. Voor mijzelf redeneer ik tenminste zoo, en al zou ik naar Parijs gaan als het absoluut moest, en ook daar wel wat te doen vinden, - oneindig oneindig beter vind ik mijn toekomst hier. Wat mij te Parijs het meest aantrekt, waar ik 't meest aan hebben zou voor mijn vooruitgang, is het samenzijn met U, het wrijving hebben van gedachten met iemand die weet wat een schilderij is, die het raisonnable van het zoeken begrijpt. Omdat gij te Parijs zijt vind ik Parijs goed, en als ik zoo minder alleen was, zou het me beter vlotten zelfs daar. Genoeg hierover voor 't moment. Ik zeg niet dat het te doen zou zijn als wij ons boerenbrood niet betalen konden en onze werkplaats. Doch met dat wat ik noem als minimum, zou ik voor mij de onmogelijkheid zeer gedecideerd doorschrappen. Ik heb een eenvoudig plan voor mijzelf, ik ga naar buiten en maak wat me frappeert, laat mij doortrekken van heilucht, geloof ikzelf over een tijd frisscher, nieuwer, beter zal zijn. Toe kerel kom mee schilderen op de hei, 't aardappelveld, kom eens mee achter den ploeg en den schaapherder loopen - kom mee in 't vuur kijken - laat U eens doorwaaien door den storm die over de hei waait. Breek er uit. Ik weet de toekomst niet, hoe die anders zou zijn of niet, of alles ons voor den wind zou gaan, maar ik kan toch | |
[pagina 351]
| |
niet anders spreken, zoek het niet te Parijs, zoek het niet in Amerika, dat is alles hetzelfde precies eeuwig 't zelfde. Verander inderdaad, zoek het op de hei. Gegroet schrijf spoedig, met een handdruk,
t. à. t. Vincent. | |
340Beste broer, Wou U eventjes vertellen van een tochtje naar Zweeloo, het dorp waar Liebermann lang gelogeerd heeft en studies gemaakt voor zijn schilderij van den laatsten Salon, met de waschvrouwtjes. Waar ook Termeulen en Jules Bakhuijzen tijden geweest zijn. Verbeeld U een tocht door de hei, 's morgens 3 uur, in een open karretje, (ik ging met den man waar ik logeer, die naar de markt te Assen moest, mee.) Over een weg of ‘diek’ zooals ze hier zeggen, waarop men in plaats van zand modder had gebracht, om hem op te hoogen. 't Was nog veel aardiger zelfs dan de trekschuit. Toen 't maar eventjes ietwat begon te lichten en de hanen overal kraaiden bij de over de hei verspreide keeten, werden de enkele huisjes waar we langs kwamen - omringd door ijle populieren wier gele blaadjes men hoorde vallen - werd een oude stompe toren op een kerkhofje met aardenwal en beukenheg - werden de vlakke landschappen van heide of korenakkers - werd alles alles alles net precies als de allermooiste Corots. Een stilte, een mysterie, een vrede, als hij alleen het geschilderd heeft. Het was evenwel nog heel duister toen wij te Zweeloo kwamen 's morgens 6 uur; de eigenlijke Corots zag ik vroeger nog in den ochtend. Het inrijden van het dorp was toch zoo mooi. Enorme mosdaken van huizen, stallen, schaapskooien, schuren. Hier zijn de woningen heel breed tusschen eikeboomen van een superbe brons. Tonen in het mos van goudgroen, in den grond van roodachtige of blauwachtige of geelachtige donkere lila grijzen, tonen van onuitsprekelijke reinheid in het groen van de korenveldjes, tonen van zwart in de natte stammen, afstekende bij gouden regens van warrelende, wemelende herfstbladeren, die in losse pruiken alsof ze er op geblazen waren, los en met de lucht er doorheen schemerend nog, hangen aan populieren, berken, linden, appelboomen. De lucht effen blank, lichtend, niet wit, doch een lila dat niet | |
[pagina 352]
| |
te ontcijferen is, wit waar men rood, blauw, geel in ziet wemelen, dat alles reflecteert en men overal boven zich voelt, dampig is, en zich vereenigt met den dunnen mist beneden. Alles tot elkaar brengt in een gamma van fijne grijzen. Te Zweeloo vond ik evenwel geen enkelen schilder, ook kwamen er 's winters nooit, zeiden de lui. Ik hoop ik er van den winter juist zal zijn. Wegens er geen schilders waren besloot ik in plaats van den terugkeer van mijn huisbaas af te wachten, terug te loopen en onderweg wat te teekenen. Zoo begon ik een schets te maken van het bewuste appelboomgaardje waar Liebermann zijn groote schilderij van maakte. En toen terug den weg dien we in de vroegte hadden gereden. Die streek rond Zweeloo is op dit moment geheel en al jong koren - onafzienbaar soms, dat aller allerteerste groen dat ik ken. Met er boven een lucht van een fijn lila wit, dat een effect geeft - 'k geloof niet te schilderen, maar dat voor mij de grondtoon is dien men kennen moet om te weten wat de grond van andere effecten is. Een zwarte aarde vlak - oneindig - een blanke lucht van fijn lila wit. Die aarde spruit dat jonge koren uit, met dat koren is zij als beschimmeld. De goede vruchtbare terreinen van Drenthe zijn au fond dàt; het alles in een dampige atmosfeer. Denk aan ‘Le dernier jour de la création’. van Brion; nu gisteren kwam 't me voor ik de beteekenis van dat schilderij begreep. De slechte grond van Drenthe is eender - alleen de zwarte aarde is nog zwarter - als roet - geen lila zwart als de voren, en melankoliek begroeid met eeuwig rottende hei en veen. Ik zie overal dàt, de toevalligheden op dat oneindige fond, in de veenen de plaggenkeeten, in de vruchtbare streken hoogst primitive gevaartes van boerderijen en schaapskooien, met lage, heele lage muurtjes en enorme mosdaken. Eiken er rondom heen. Men voelt zoo als men een tocht van uren en uren doet door de streek dat er eigenlijk niets is als die aarde - oneindig, die schimmel van koren of hei, die lucht oneindig. Paarden, menschen lijken dan als vlooien zoo klein. Niets voelt men meer al is 't nog zoo groot op zichzelf, men weet slechts dat er is grond en lucht. Evenwel in zijn kwaliteit van stipje lettende op andere stipjes - 't oneindige daarlatende - bevindt men ieder stipje te zijn een Millet. | |
[pagina 353]
| |
Ik kwam voorbij een oud kerkje net precies, net precies ‘l'Eglise de Greville’ van het schilderijtje van Millet van het Luxembourg; hier kwam in plaats van het boertje met de spade van dat schilderij, een herder met een koppel schapen langs de hegge. In 't fond zag men niet het doorkijkje op de zee, doch alleen op de zee van jong koren, de zee der voren in plaats van die der golven. Het ‘effet produit’ 't zelfde. Ploegers zag ik nu, heel druk - een zandkar, herders, wegwerkers, mestkarren. Teekende in een herbergje aan den weg een oud wijfje aan 't spinnewiel, donker silhouetje als uit een tooversprookje - donker silhouetje tegen een licht raam, waardoor men de lichte lucht zag en een wegje door 't fijne groen, en een paar ganzen die gras pikten. En nu toen de avondschemering viel - verbeeld U de stilte, den vrede van toen! Verbeeld U een laantje van hooge populieren met de herfstblaadjes toen, verbeeld U een breeden modderweg, alles zwarten modder met rechts hei tot in 't oneindige, links hei tot in 't oneindige, een paar zwarte driehoekige silhouetten van plaggenkeeten, waar door de venstertjes een rood licht schijnt van 't vuurtje, met enkele plassen vuil geelachtig water die de lucht weerspiegelen, waar veenstammen in verrotten; verbeeld U dien modderboel 's avonds in de schemering met witachtige lucht er boven, dus alles zwart tegen wit. En in dien modderboel een ruig figuur - de herder - een partij eivormige massa's half wol half modder, die tegen elkaar botsen, elkaar verdringen - de kudde. Ge ziet 't aankomen - ge staat er midden in - ge keert om en volgt ze. Met moeite en onwillig vorderen zij op den modderigen weg. Evenwel ziedaar in de verte de boerderij - eenige mosdaken en hoopen stroo en turf tusschen de populieren. De schaapskooi is ook weer als een driehoek van silhouet - donker. De deur staat wijd open als de ingang eener donkere spelonk. Door de reten der planken er achter schijnt het licht van de lucht er achter weer. De heele karavaan massa's wol en modder verdwijnt in die spelonk - de herder en een vrouwtje met een lantaarntje sluiten de deuren achter hen dicht. Dat terugkeeren der kudde in de schemering was de finale van de symphonie die ik gisteren hoorde. Als een droom ging die dag voorbij, ik was zoo verdiept in die navrante muziek geweest den heelen dag, dat in letterlijken zin ik zelfs eten en drinken had vergeten - een snee boerenmik en | |
[pagina 354]
| |
een kop koffie had ik gebruikt in het herbergje waar ik 't spinnewiel teekende. De dag was om, en van de morgenschemering tot de avondschemering of liever van den eenen nacht tot den anderen nacht had ik mijzelf vergeten in die symphonie. Ik kwam thuis en bij 't vuur zittende kwam het mij voor ik honger had, en bleek mij ik verbazenden honger had. Doch ziedaar hoe 't hier is. Men voelt zich net alsof men zou zijn op een tentoonstelling des Cent chef-d'oeuvres bijvoorbeeld; wat brengt men mee van zoo'n dag? Een aantal krabbels slechts. Toch iets anders nog brengt men mee - een kalmen lust in 't werk. Schrijf mij toch vooral spoedig, het is heden Vrijdag doch Uw brief is er nog niet, ik verlang er erg naar. Er gaat tijd weg met het gewisseld krijgen ook, daar 'k weer naar Hoogeveen terug moet en dan weer naar hier. Wij weten niet hoe het gaan zal, doch anders zou ik zeggen nu 't eenvoudigst misschien was ééns in de maand geld te zenden. In elk geval schrijf weer spoedig. Met een handdruk, t.à.t. Vincent. | |
341Beste broer, Dank voor Uw brief, doch zooals ge trouwens zelf zegt hij is kort. Ik weet dat verscheidenen tegenwoordig al wat gedachten-wisseling is, al wat geen bepaalde zaken of feiten zijn, overbodig en zelfs nonsens rekenen in een brief en dus komen op een zeker zeer beknopte vorm tevens echter wel wat onvoldoende, teleurstellende wijze van schrijven. Enfin broer ik wou wel gij minder droog er over haddet geschreven, maar kan aan drukte hebben gelegen. Betreffende uw idee er eens wat tijd over te laten heengaan, dan de kwestie opnieuw van alle kanten te bezien, dat vind ik wijs en op zichzelf gansch niet verkeerd. Doch gij voegt er nog iets bij aan dat voorstel, waarop ik U zal antwoorden gansch ronduit. Gij zegt: ‘denk gij nog eens na of vóór het blijven bij G. & Co. niet ook nog wel veel gezegd kan worden.’ Welnu broer, over die kwestie heb ik reeds èn vroeger èn nu meer gedacht dan ik U tot nog toe schreef, en wegens nu gij het mij vraagt de zaak eens in haar vóór te beschouwen, zal ik in alle oprechtheid zeggen hoe 't mij voorkomt. Weet dan dat meer en meer het mij twijfelachtig voorkomt of dat wat G. & Co. vóór heeft, werkelijk in den grond tot ons heil | |
[pagina 355]
| |
is, ik zeg tot 't heil van Uzelf, van thuis en van mijzelf - ik heb het oog op 't finantiëel voordeel niet alleen, maar tevens op andere twijfelachtige voordeelen, als relatie direct of indirect met invloedrijke personen, en kortom alles en alles bijeen zet ik achter vóór een vraagteeken. Versta mij wel - er is misschien - neen zeker - èn thuis èn in mijn eigen leven een crisis geweest, waar werkelijk geloof ik ons aller leven als 't ware letterlijk gered is geweest door U - een te gronde gaan afgewend door sterking en bescherming die wij ontvingen van U; met mij bepaaldelijk was 't critiek. Indien nu ik er toe gekomen ben om wanneer ik sta voor een voorwerp of figuur in mijzelf te voelen, duidelijk, klaar, zonder aarzeling de kracht dat ik het teekenen kan - weergeven - niet volmaakt maar wel degelijk in zijn algemeene structuur en proportie, goed dat punt was noodig, absoluut noodig te bereiken, en indien ik het bereikt heb, het is geweest primo daarom omdat de ondersteuning van U een heg of beschutting was tusschen een vijandige wereld en mij, en ik met de noodige rust betrekkelijk alleen maar aan teekenen kon denken, en mijn gedachten niet uitgebluscht werden door fataal overdonderende, materiëele zorgen. En thuis - ofschoon ik er 't rechte niet af weet - geloof ik zij ook een groote verplichting aan U hebben. En indirect ook aan G. & Co., dus ik wil ten volle het vóór erkennen tot hiertoe maar verder, zie daar rijst het vraagteeken achter goed, achter vóór. Indien tot heden de steun van U onmisbaar was, voor 't vervolg geloof ik dat op eene wijziging in dezen door mij althans moet gewerkt worden. Het ontkiemende zaad moet niet aan een bevriezenden wind bloot gesteld zijn - zoo was 't met mij, in 't begin als gij er niet geweest waart zoo zouden de woorden van Oom Vincent, ‘ni fait ni à faire’, woorden van H.G.T., en het ermee gepaard gaande den rug en koelen schouder toedraaien van hen op een critiek moment, vrees ik me fataal zijn geweest, als een al te koude wind voor het koren dat ontkiemt. Doch als het winterkoren een wortel in de aarde heeft is het ietwat sterker, en zoo goed en zoo kwaad als 't kan pleegt het den winter door te maken, althans moet den winter door. En nu broer zoude ik het flauw van mijzelf vinden indien ik U zeide: Het geld van U moet blijven; alzoo er toe bijdragende om U te doen berusten in dat blijven bij G. & Co. Indien dit vast- | |
[pagina 356]
| |
gesteld wordt ben ik er zóó gedecideerd tegen, waarschuw U zóó gedecideerd: de kunsthandel verraadt U in het einde - dat ik daar geen deel in wil hebben U tot zoodanig besluit te dringen door zelf hulp te behoeven. En ofschoon ik hoop dat wij even goede vrienden zouden blijven en steeds broers ons voelen, ik herhaal het is mijn voornemen uw finantiëele hulp te weigeren zoodra gij vast aan G. & Co. U verbindt, wegens zoodanig besluit ik zoude beschouwen als zullende het U in 't einde berouwen en brengen in een positie waarvan gij zeggen mocht: was ik er nooit in gekomen, en alsdan zoudt gij tevens de gedachte hebben: waarom hebben mijn broer, mijn ouders mij toen er toe gebracht? Daar wil ik niet aan mee doen U tot die beslissing te brengen, gevolgelijk hoe ik au fond denk over ‘wat G. & Co. vóór (?) heeft’ weet gij nu in alle rondborstigheid. Wat ik dan zoude beginnen? ja bijvoorbeeld het trachten er op te brengen mij te caseeren bij een illustratie, of enfin het eerste het beste, n'importe quoi doen, waarvoor gijzelf misschien een gelegenheid zoudt weten of iets mij kunnen zeggen, b.v. van Moniteur universel, wat ik anders niet het meest wenschelijke beschouw. Doch geheel op mijzelf staande zoude ik misschien een kans wagen te Parijs of te Londen of te 's Hage, enfin in stad aan drukkerij of illustratie, tevens zoekende teekeningen of schilderijen te maken en te verkoopen natuurlijkerwijs, en daarna 't weer zien te brengen op Drenthe. Ik zoude echter alsdan juist zelf mij in een vervaarlijken klem willen brengen om mij te dwingen tot productief zijn, en de tegenwoordige ressource zelf verzoeken op te houden. Doch broer dit voor 't geval gij blijft bij G. & Co., en voor het andere mogelijke geval dat gijzelf U decideert op schilderen, zouden wij vanzelf de persing van een vervaarlijken nooddwang achter ons hebben, en in die omstandigheden elkaar door trouwe kameraadschap sterken moeten, maar ofschoon voor de ondersteuning hebbende en steeds zullende houden eene dankbaarheid waarvoor alle woorden en uitdrukkingen te flauw me voorkomen, mijn voornemen voor 't vervolg is vast, indien gij blijft bij G. & Co., zoo zal dit net precies mij tot de beslissing dringen hierboven vermeld, ofschoon steeds onze vriendschap blijven zal in elk geval, tenzij gij er bezwaar in zien zoudt met mij te doen te hebben. | |
[pagina 357]
| |
Is het - en ik acht ook nu dit niet gansch onmogelijk - dat de omstandigheden minder dan uw eigen ziel U brengen tot het schilderen, goed dan spreekt het dunkt me vanzelf, wij de handen volkomen ineenslaan tot één zelfde doel en streven. Maar betreffende het mij inwerken in de gedachte om het goed (?) te vinden gij daar zoudt zitten bij G. & Co., het vóór (?) ervan te overwegen - ge ziet van welken aard mijn overwegingen zijn. G. & Co. heb ik eigen ervaringen van in 't verleden; een blik daar op, een blik op het tegenwoordige, tevens een blik in de toekomst doen mij komen op een: Beware! En voor mezelf beschouw ik Parijs als ontzenuwend, en voor goed zou ik er geen heil in zien er te zijn, noch voor mezelf noch voor U. Zelf zou ik misschien een tijd er moeten wezen, zekere relaties (te 's Hage mij gecoupeerd al te zeer) moeten zien te krijgen, maar zooveel mogelijk blijf ik buiten, en al wat geen schilderen of teekenen is reken ik voor mij bijzaak. Adieu kerel, laat overigens tijd er over heengaan en ontvang een hartelijken handdruk in gedachten, t. à t. Vincent.
Nu broer ge weet ik had Wisselingh beloofd hem nog vóór den winter een paar studies uit Drenthe te laten kijken. Ik stuur nu heden af 6 studies, laat gij als ge zoo goed wilt zijn die eens aan hem kijken bij gelegenheid, bij wijze van een klein teeken van leven. Ik denk evenwel niet dat ze in de termen van verkoop kunnen vallen natuurlijkerwijs. Het buiten schilderen is uit, want het is al te koud dezer dagen. Maar wat zou het mij een rust zijn indien ik voor vast mij vestigen kon in deze streek. De huishuur is zeer gering, als men maar gezelschap had zou het zoo'n heerlijke zaak zijn een boerenwoning te huren en alles solide en minder precair dan in een herberg op zijn pooten te zetten. Enfin zooals gezegd, laat ons onze ziel bezitten in lijdzaamheid, de loop der dingen zich laten beslissen. Alléén een huis te nemen is zoo erg melankoliek en kil. Er moet een beetje leven zijn in de brouwerij, om de dingen te doen vlotten en stagnatie te voorkomen. Maar Theo wat is het onuitsprekelijk mooi hier. Ge kunt dat in mijn studies nog volstrekt niet zien; om uit te | |
[pagina 358]
| |
drukken hoe het eigenlijk hier is, moet ik nog veel bijleeren, en is ook een kwestie van den tijd. Een ding verklaar ik U, dat op mij dit land een invloed van mij tot rust, tot geloof, tot moed brengen heeft, en dien invloed hebt gij, geloof ik, zelf ook noodig - zou het aller allerbeste voor U wezen, Uwzelf, Uw ziel doen terugvinden, maar degelijker en voller dan in den tijd van het molens teekenen. Maar ik vrees gij beschouwt wat ik zeg als een spel van mijn verbeelding, mijn woorden als in de lucht en zonder grond. En het is dan ook hoogst moeielijk, dat geef ik toe, te weten wat men doen moet. Het geld speelt een brutale rol in de maatschappij, en dat gij zulks gevoelt, is een gevoelen dat betrekkelijk ik ook heb. Alleen bij mij is er een zoo levendige hoop, het schilderen juist onze eigenlijke werkkracht zou losmaken, en toch ons er boven ophouden, al moesten de eerste jaren hoogst bezwaarlijk zijn. Kom ik om, dan kom ik om, is 't eenige men er in zeggen kan. Betreffende dat ik zeg, indien gij beslist blijft bij G. & Co., zoo reken ik me verplicht uw ondersteuning te weigeren, meen niet van mijn tegenwoordig werk ik hooge gedachten heb. Neen ik ken daar b.v. geen handelswaarde aan toe, maar mijn idee is, ik wil toch zonder beschutting meer dan anderen hebben, werken, en niet omdat ik er nu al ben, maar omdat ik geloof: je grandirai dans la tempête, zal ik me er dus inwerpen. Ge zult vragen, wat is mijn bedoeling met te zeggen ‘vast of beslist blijven’ bij G. & Co.? Ziehier - nu staat de winter ons voor den neus, en nu zit ik hier midden op de hei, en wat kan ik direct doen om iets te wagen, anders dan werken? Maar gesteld tegen 't voorjaar b.v. maand Maart, zijt gij nog bij G. & Co., en wel op goeden voet, zonder weggaan in perspectief. Alsdan zou ik dit reeds ‘vast en beslist blijven’ noemen, en alsdan een andere richting zoeken in te slaan, of liever me toe dwingen door een vervaarlijken klem der dingen. De fortuin begunstigt de dapperen, zegt het spreekwoord, waar misschien wel iets tegen te zeggen is evenwel, maar enfin, de grond ervan geloof ik beslist eene daadzaak is, evenzeer als het tegenovergestelde, dat op moreele zwakheid of gebrek aan moed eene soort fatale verdoemenis rust in 't eind. Gevolgelijk mijn plan is steeds te wagen, liever te veel dan te weinig, stoot men dan zijn hoofd wegens te veel, enfin dan stoot | |
[pagina 359]
| |
men het. Genoeg, ik wil niet mijn behoeften, drangredenen zullen zijn voor U om te blijven, wilt gij blijven, blijf, doch niet om mijnentwil, als ikzelf het Uw besten weg maar al te beslist niet vinden zal. Nogmaals met een hartelijken handdruk, t. à t. Vincent.
Vat wat ik zeg niet verkeerd op nietwaar, als had ik persoonlijk in geval ge blijft iets tegen U, want ook dan vind ik U goed zooals ge zijt. Alsdan is het absoluut niets anders dan eene kwestie dat ik niet wil er kunne met mogelijkheid billijkerwijs gezegd worden, ik ooit zou toestemmen gij zoo iets als tegen Uw zin in een vak zijn, met mijn medeweten, meer of minder om mijnentwil zoudt hebben gedaan. Je ne veux point que la poche d'autrui pâtisse de mes hardiesses. | |
342Waarde Theo, Mag ik er U eens opmerkzaam op maken dat de post van Maandag 26 Nov. zooeven passeert zonder Uw brief te hebben gebracht. Dat wegens 't nog naar Hoogeveen moet en terug, wij nu op een punt gekomen zijn dat het bijna gelijk staat of ik een keer 't gewone niet had gehad, want gesteld eerst volgende post brengt den brief, ontvang ik 't geld niet voor 28 Nov. 's avonds laat of 29 Nov. 's morgens. Gevolgelijk is dit eigenlijk een tekort, want uw volgende brief, n.l. dien ik anders tegen 1 Dec. zou hebben meenen te verwachten kunnen, zal dan wel niet komen. Wegens nu sedert ik hier op Nieuw Amsterdam ben telkens de brieven later en later kwamen. Indien ik een woordje tot waarschuwing had ontvangen overeenkomstig onze afspraak, zoo zou het in mij niet die stemming opwekken die ik onwillekeurig wel gaandeweg ietwat krijgen moet. Namelijk dat er ietwat dubbelzinnigheid begint in te sluipen in onze verhouding, die begon oprechtelijk te zijn, wederzijds elkaar begrijpen en respecteeren. Nu dat het bovenvermelde mij een teleurstelling is en zeer voelbaar mij hindert, ook afgescheiden van de gedachten die ik niet precies helpen kan bij me opkomen, is toch niet wat mij heden 't meest op 't hart drukt. | |
[pagina 360]
| |
Veeleer is het een onbestemde onrust betreffende U, ondanks - misschien juist wegens - ik pas gisteren van thuis verneem zij een goeden brief van U hadden gehad. Hieruit zou ik dus opmaken, dat die bewuste crisis onderdrukt, afgewend, gestopt is, enfin hoe ge 't noemen wilt. En dus dit eene bevestiging zou zijn van uw woordje aan mij ‘ik geloof wel dat voorloopig de dingen zóó blijven zullen’. Waarvan ik echter reeds liet doorstralen het mij maar half beviel, of liever veeleer te meer verontrustte in plaats van geruststelde, betreffende uw toekomst. Ik hoop nu maar dat gij mij verstaan zult en niet misverstaan. Op dit moment verdenk ik U niet van onoprechtheid - houd s.v.p. dat vast als mijn uitgangspunt. Omdat ik in U geloof dus als eerlijk man, zoo reken ik U betrekkelijk veilig tot nog toe quand même, zelfs in geval van catastrophe......................... Mijn woorden mogen somber zijn goed. Voor mijzelf heb ik wel oogenblikken dat alles mij zcer duister is in eigen vooruitzichten - toch zooals ik U reeds schreef ik geloof niet dat mijn lot afhankelijk is van wat er tegen schijne. Zij tegen mij van allerlei, er kan iets zijn, machtiger dan 't geen ik zie dreigen. Ik noemde 't woord fataliteit - bij gebrek aan een beter woord; wie nog niet vallen moet, zal ook nog niet vallen - zoo betreffende mijzelf geef ik het over, en doe alsof er niets gaande was. Betreffende U, zooals ik zeide, zoolang ik geloof in uw oprechtheid (en nu geloof ik het tegendeel nog niet) geloof ik ook dat ondanks geluk of ongeluk gij veilig zijt, al ware het alleen in die bewuste werkelijkheid - die zweeft boven den schijn der dingen. Maar ik moest glimlachen over wat zij thuis schreven over een ‘goeden’ brief, met een enkel algemeen woord, waar ik overigens niets van weet, en dat het scheen de zaken weer een gunstiger keer hadden genomen. Ik dacht: goed - indien gijlieden zegt dat gij gerust zijt, wees gijlieden dan gerust - meer dacht ik er echter niet van als dat. Maar weet dit eene broer - dat welke keuze gij doen mocht, of welke beslissing nemen of niet nemen, dat 't zij gij in mijn oog beter worden mocht of slechter, en tevens of al dan niet er ten opzichte van geld of zaken directe rapporten meer of minder zullen blijven tusschen ons, dit door mij niet zal worden opgevat als een elkaar den rug toe draaien. Verschil van zienswijs, verschil van | |
[pagina 361]
| |
levensopvatting, verschil van beginselen, gesteld die later ons blijken mochten - nu zijn ze zoozeer nog niet gebleken - zijn voor mij nog geen redenen om weg te cijferen wat daadzaak is, dat wij broers zijn n.l., en in veel punten overeenkomsten hebben. Ik druk hier eens op, juist tot wederzijdsche geruststelling hoop ik. Gij hebt uw vrijheid, ik heb mijn vrijheid, om te handelen zooals het ons het meest raisonnable toeschijnt nietwaar? En blijft men dit steeds op den voorgrond stellen dat men 't elkaar niet kwalijk neemt, of vijandig is of hatelijk wordt, of elkaars leven bemoeielijkt wegens eventueel verschil van inzicht, zoo blijven de dingen, ondanks er eens een tijd van meerdere koelheid moge ontstaan, tenminste goddank buiten dweperij of intrigue. Wat helaas niet altijd met iedereen 't geval is. Zoo ook betreffende 't geld, waarover ik begon te schrijven, wat ik primo bedoel is, laat er nooit twist komen tusschen ons daaromtrent, en weet dat ik natuurlijkerwijs niet in 't minst het U kwalijk neem, als gij het niet hebt, ook niet al ben ik soms fameus in moeielijkheden er over. En betreffende het kapitaal er reeds ingestoken door U en door mij, want ik steek er toch mijn werk, enfin mijzelf met huid en haar in - betreffende dat een en ander - ik heb steeds nog wel degelijk hoop op terechtkomen daarvan in de toekomst - ofschoon, ofschoon - misschien niet alleen ik, maar gij ook van uw kant in een paar dingen ons vergist hebben, die evenwel in elk geval nog niet fataal of onherstelbaar zijn, en waarop ik nu niet eens komen wil. Zie gij in dit schrijven als in voorgaande brieven niet een wantrouwen, niet een verdenking, niet een beleediging, zie er in een waarschuwing sommige Parijsche dingen betreffend, die ik U in bedenking geef, niet alsof ik onfeilbaar ware, niet alsof ik eischen zou van U het met mij eens te zijn - maar wegens ik zekere symptomen zoo meen te bespeuren die mij van raadselachtigen en onheilspellenden aard voorkomen te wezen. Hebt ge mijn studies ontvangen? Sedert maakte ik eene groote geschilderde en een groote geteekende studie van een ophaalbrug, en nog een tweede geschilderde ervan zelfs, met ander effect. Die zoodra wij sneeuw krijgen, ik hoop te gebruiken om met meer juistheid het sneeuweffect eens aan te pakken, namelijk dezelfde nu gevonden lijnen en in elkaar zitten houden. Nu, ik hoop spoedig van U te hooren. Met een handdruk, geloof me, t. à t. Vincent. | |
[pagina 362]
| |
Gisteren bericht dat Furnée door zijn laatste examen is, en nu weer zijn handen vrij heeft om door te gaan met zijn begonnen schilderen. Ofschoon het niet mijn eerste preoccupatie moge zijn, toch 't is me verre van onverschillig hoe het in elkaar zit van die kwestie van bijna 10 dagen verschil in ontvangst van het geld. | |
343Waarde Theo, (1 December). Dank voor Uw brief en het ingeslotene. Uw brief maakt mij uw zwijgen begrijpelijk. Gij dacht dat ‘mij in de ruimte voelende’ ik U een ‘ultimatum’ stelde, op de wijs soortgelijk als b.v. de nihilisten ze aan den czaar zenden misschien. Nu gelukkigerwijs en voor U en voor mij is hiergeen sprake van iets dergelijks of soortgelijks. Begrijpelijk is mij echter uw opvatting nu ik ze eenmaal weet, maar dat moet er bij komen! Het was bij mij vooreerst iets anders - er lag eenvoudig in ‘ik zou niet willen bloeien als gij er om moest verdorren’, ik zou niet willen het artistieke in mij ontwikkelen als gij het artistieke in U om mijnentwil moest onderdrukken. Ik zou niet goedvinden gij het artistieke in uzelf onderdruktet, ter wille van wie dan ook, ter wille zelfs van vader, moeder, zuster, broer of vrouw’. Ziedaar mijn bedoeling - misschien zenuwachtig en in verkeerde woorden uitgedrukt - meer of iets anders dan dat zat er meest gedecideerd niet achter. Ge begrijpt er nu wel genoeg van nietwaar? Weet echter dit broer, dat ik van de buitenwereld absoluut buitengesloten ben - behalve U - dat het voor mij dus om dol te worden was toen uw brief uitbleef op een moment dat ik wel verre van ‘in de ruimte’ te zijn zeer benauwd was, al zweeg ik daarover, wegens ik mij ietwat verheven reken boven de zorgen, die mij de lever uitpikken, voor mijzelven die foltering begrijpelijk que soit, doch niet als verdiend beschouwende. Betreffende ‘ik zou niet willen bloeien indien een ander er om moest verdorren’, dit, wat lag in wat gij opvattet als ultimatum, hoop ik dat en ‘in de ruimte’ en in ‘agonie’ ik zeggen zoude. Dat ik sprak ‘mij in de ruimte’ voelende was een conclusie die wel wat oppervlakkig of voorbarig van U was, komt het mij voor; ofschoon het zal in mijn expressie wel gezeten hebben, maar zeker niet lag het in mijn stemming. | |
[pagina 363]
| |
Ik wil U nog eens zeggen dat sedert ik hier ben, ik moest zorgen mijn gereedschap in orde kwam, dat ik verf had, dat ik een en ander zag, dat ik mijn logement betaalde, dat ik de vrouw wat stuurde, dat ik wat schuld afdeed. Een en ander mij steeds houdende zeer in het nauw - om een zachte expressie te gebruiken. Voeg daaraan toe die eigenaardige foltering: eenzaamheid, en werkelijk gij zult niet langer kunnen denken dat ik ooit ‘in de ruimte’ mij met mogelijkheid voorloopig voelen zal - of toen gevoeld heb. Eenzaamheid zeg ik en niet eens stilte maar die eenzaamheid - welke een schilder treft die in een onbegane streek door Jan en alleman wordt aangezien voor gek, moordenaar, vagebond, etc. etc. Werkelijk dat moge een petite misère zijn, maar misère is het. Vreemdelingschap - dubbel vreemd en onaangenaam - al zij het land nog zoo opwekkend en mooi. Maar daar zie ik overigens niets in dan een kwaden tijd, waar men doorheen moet bijten, waaraan men echter zelf slechts weinig verhelpen kan; aan de verhouding der menschen, die men zoo graag tot model zou willen hebben, en niet krijgen kan namelijk. Van achteren beschouwd zie ik hoe het tusschen U en mij tot een misverstand kwam duidelijk genoeg. Er was een moment waarin gij zeer melankoliek waart en mij schreeft het volgende: de heeren maken 't mij bijna onmogelijk, en ik geloof zelfs dat zij mij liever zouden willen wegsturen dan dat ik mijn congé nam (het onderstreepte precies mijn geval indertijd). En gij zeidet dingen omtrent het idee van schilderen, dat het U althans niet antipathiek was. Goed - ik zeide U toen ronduit al mijn gedachten omtrent de mogelijkheid van Uw schilder worden; ik zeide gij kunt het, mits gij het wilt, en ik geloof in U als artist van 't moment af gij 't penseel grijpt, al deed niemand anders het. Doch Uw latere brieven verschillen zóó van toon en zóó van inhoud, dat ik nu zeg: is uw opgetuigd schip in orde, goed blijf er dan op. Maar waarom ik iets zeide van: ‘indien gij blijft dan weiger ik uw geldelijke ondersteuning’, sloeg op uw gezegde: ‘laat mij er in blijven want ik moet zorgen voor thuis en (ofschoon ge mij niet noemdet) mijzelf’. Kieschheid van U mij niet te noemen, die ik beantwoorden moest met kieschheid van mijn kant - ik wil | |
[pagina 364]
| |
dat niet, n.l. opoffering van Uzelf, in zoover ge er in zoudt blijven tegen uw zin, ter wille van anderen; ziedaar wat gij als een ultimatum U stellen opvattet. Blijft gij er in ter wille van ‘dat ge er een vernieuwd pleizier in hebt’, is mij alles van harte goed, en feliciteer ik U met uw opnieuw opgetuigd schip, al verlang ik voor mij er niet meer naar terug. Zeer interesseert mij wat gij schrijft van Serret. Zoo'n man die eindelijk iets navrants produceert als bloesem van een hard en moeielijk leven, is een verschijnsel als de zwarte doornstruik, of kromme, oude appeltronk nog liever, die op een moment bloesems draagt die onder de teerste en meest ‘vierge’ dingen behooren onder de zon. Als een ruw man bloeit, ja dat is mooi om te zien, maar het kostte hem vóór dien tijd heel wat winterkou doorstaan moeten, meer dan zelfs de later sympathiseerenden weten. Het artistenleven en wat een artist is, dat is heel curieus - hoe diep is het - oneindig diep. Wegens Uw mij onverklaarbaar zwijgen, en wegens ik het ook in verband bracht met eventueele vernieuwing van moeielijkheden met de heeren, wegens ik van mijn kant onhoudbaar in 't nauw raakte door mistrouwen van de lui in 't logement, schreef ik een woord aan Pa dat ik van U niet gehoord hebbende, ik niet wist wat te denken en Pa verzocht mij voor te schieten. Ik voegde daarbij dat ik in ongerustheid was, en over U en over mijzelf, vooral als ik dacht aan de toekomst, en wou dat indertijd en gij en ik als jongens reeds schilder waren geworden, en zelfs niet inzag waarom ook nu nog wij niet twee broers schilder zouden kunnen zijn. Mocht Pa ooit U hierover schrijven, weet gij hoe dit komt, maar ikzelf (ik heb tot heden geen antwoord van Pa) zal Pa schrijven uw laatste brief mij heeft opgehelderd, voorloopig G. & Co. G. & Co. blijft. Tot U, niet tot Pa, zeg ik hierbij, oefenende G. & Co. op ons eigen thuis een invloed uit, zonderling gemengd uit goed en kwaad, doch zeker in elk geval wegens het veel stagnatie voorkomt, kwaad niet nu aan de orde voorloopig. Dat mijn hart zijn eigen bitterheid misschien kent en heeft, is iets wat m.i. gij vanzelf èn begrijpt èn gevolgelijk mij niet kwalijk neemt. Met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
[pagina 365]
| |
Broer na uw laatsten brief zijn al mijn ergste, vage ongerustheden gestild; ik bedoel dat ik volkomen vertrouwen in U heb als mensch. Ik zal van thuisGa naar voetnoot*) uit U bedaarder kunnen schrijven. Er is voor mij in Drenthe zeker een werkkring, maar ik moet van het begin af liefst het nog eenigszins anders kunnen opvatten, en ietwat meer vastigheid hebben in mijn finantiën. Ik moet rekenen - in 't klein; nu momenteel bijv. is (ik geef natuurlijk toe het de eerste keer is gij bepaald hebt overgeslagen), het verschil van f 25 mij iets, wat mij weer voor 6 weken vastzet misschien. Ik wil wel gelooven gij U dit niet voorstellen kunt - gij kunt het niet weten wat al moeielijkheden telkens en telkens, ieder heel klein op zichzelf, iets mogelijk of onmogelijk maken. Ik krijg bijv. verleden week een briefje van mijn vroegeren huisbaas die mij zoo ietwat laat voelen hij wel eens de handen aan mijn boeltje dat ik achter liet, kon slaan, ((daaronder zijn al mijn studie's, prenten, boeken, die ik moeielijk zou kunnen missen) als ik hem niet stuurde f 10, die ik hem beloofd heb als vergoeding voor gebruik van een zolderkamertje voor mijn goed, en een post van haar, die het twijfelachtig was of hij recht had te vorderen, doch ik toegaf op voorwaarde van schikking tot berging van mijn boeltje. Ik moet tegen Nieuwjaar nog andere dingen betalen. Ik moet Rappard nog betalen, en ik spaarde al wat ik kon. Enfin, het is iets anders dan me ‘in de ruimte’ voelen. Zooals het momenteel was, kan het niet. Ik moet zien er iets op te vinden. Ik zeg niet dat gij er schuld aan hebt natuurlijkerwijs, maar ik heb ook zelfs verleden jaar, niet meer kunnen bezuinigen dan ik deed. En hoe harder ik werk, hoe meer ik in 't nauw raak. We zijn nu op een punt dat ik zeg: momenteel kan ik niet voort. |
|