Brieven aan zijn broeder. Deel 2
(1914)–Vincent van Gogh– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. IV]
| |
vincent van gogh Naar een olieverf-schilderij van Russell
| |
[pagina 1]
| |
Den Haag
| |
[pagina 2]
| |
of a public event or so, and are satisfied if it is correct and entertaining, caring nothing for the artistic qualities of the work. I do not believe what they say. The only excuse you may accept is ‘dearth of good draughtsmen’. - Hij komt dan op de artisten en zegt dat hij het betreurt, tegenwoordig maar al te dikwijls het de houtgraveur, niet de teekenaar, is, die de bladen mooi maakt. Spoort de artisten aan dit niet te willen, sober en krachtig te teekenen, zoodat de graveur blijve wat hij zijn moet: de vertolker van het werk van den teekenaar, en hem niet de baas worde. Dan komt zijn conclusie, een krachtige stem tot allen om warm te blijven voor de zaak, en niet toe te laten er verslapping plaats hebbe. Er is in zijn stem wel als een verwijt, en 't is niet zonder ietwat melankolie dat hij spreekt, en als strijdende tegen de hem onuitstaanbare onverschilligheid. ‘To you - the public - the art offers infinite pleasure and edification. For you it is really done. Therefore clamour loudly for good work, and be sure it will be forthcoming’, is zijn laatste woord. Het geheel is door en door gezond, flink, eerlijk, zijn manier van spreken maakt op mij een indruk als sommige brieven van Millet. Mij is het een opwekking, en het doet mij van harte goed eens zóó te hooren spreken. Ik zeg, dat het verbazend jammer is dat voor de meest voor het eigenlijke volk geschikte kunst, hier om zoo te zeggen geen animo is. Als de schilders zich combineerden om te zorgen hun werk (dat toch m.i. voor 't volk gemaakt wordt, althans dit vind ik de hoogste, nobelste roeping voor elk artist), ook in handen van 't volk komen kan, en in ieders bereik gesteld werd, dan zou dat iets zijn waarvan men dito resultaten kon krijgen, als verkregen werden in de eerste jaren van de Graphic. Neuhuijs, v.d. Velden en een paar anderen, maakten dit jaar teekeningen voor ‘de Zwaluw’, een blad dat maandelijks verschijnt, en 7½ cent kost. Er zijn goede bij, toch men kan zien aan de meeste, dat het met slappe hand gedaan is, (niet de oorspronkelijke teekeningen, doch de manier om ze te populariseeren), en naar ik hoor kan het blad 't weer evenmin houden als zijn voorgangers. Waarom gaat het niet? De boekhandelaars | |
[pagina 3]
| |
zeggen, er is niets aan te verdienen, en in plaats van te verspreiden, houden ze tegen. En ik geloof dat wat de schilders aangaat, zij de zaak nog niet met alle kracht ter harte hebben genomen. De definitie, die menig schilder hier in Holland ten antwoord geeft op de vraag: Wat is een houtgravure? is: ‘'t zijn van die dingen die in 't Zuid-Hollandsch koffiehuis liggen.’ Dus ze rangschikken ze onder de borreltjes. En de makers ervan misschien onder de dronkaards. En wat zeggen de handelaars? Gesteld ik ging met een 100-tal schetsen, dat ik nu eens bijeen gezocht heb, naar wie dan ook hier, op zijn best zou ik hooren vrees ik: ‘dacht ge soms, dat die dingen handelswaarde hadden?’ Mijn liefde en respect voor de groote teekenaars, zoowel van den tijd van Gavarni als voor die van tegenwoordig, neemt toe hoe meer ik van hun werk kennis krijg, en vooral ook terwijl ik mijn best doe, zelf iets van datgene te maken wat men alle dagen op straat ziet. Wat ik in Herkomer, in Fildes, in Holl en de andere stichters van de Graphic op prijs stel, waarom zij mij nog meer dan Gavarni en Daumier sympathiek zijn, en blijven zullen, is, dat terwijl laatstgenoemden de maatschappij met malice schijnen te beschouwen, eerstgenoemden in overeenstemming met mannen als Millet, Breton, de Groux, Israëls, sujetten kiezen, even waar als Gavarni of Daumier, maar die iets nobels hebben en waar een ernstiger sentiment in is. Dat vooral moet blijven, dunkt mij. Een artist hoeft geen dominee of collectant te wezen, maar moet toch wel degelijk een warm hart hebben voor de menschen, en ik vind het b.v. iets nobels, dat er geen winter voorbij ging of de Graphic deed iets om sympathie voor de armen wakker te houden; b.v. heb ik een blad van Woodville, voorstellende een uitdeeling van turfkaartjes in Ierland, een ander van Staniland getiteld: Help the helpers, voorstellende allerlei scènes uit een gasthuis waar geld te kort kwam, Christmas in the workhouse van Herkomer, Homeless and hungry van Fildes, etc. Dat vind ik nog mooier dan de teekeningen van Bertall of zoo, voor de Vie élégante of andere élégances. Misschien vindt ge dit schrijven vervelend - maar het kwam me weer alles frisch in de gedachten. Ik had mijn 100-tal studies bijeen gezocht en opgezet, en toen ik met dit karweitje klaar was, kwam er een wat melankoliek gevoel | |
[pagina 4]
| |
bij me op van à quoi bon - maar toen deed mij dat energiek woord van Herkomer, die de lui oproept om niet te verflauwen en zegt dat meer dan ooit het noodig is de hand te houden aan den ploeg, zoo goed, en ik dacht, ik wou U den inhoud van wat hij zei eens in 't kort mededeelen. Met een handdruk in gedachten, geloof me, t. à t. Vincent.
Ik hoop dezer dagen van U te hooren. Ik ontving van thuis een goeden brief. | |
241Waarde Theo, Uw brief en de inhoud ervan waren me zeer welkom. Eene kwestie die misschien meer en meer aan de orde van den dag zal zijn, is die waarvan ge spreekt. Men zal wel genoodzaakt zijn te erkennen, veel nieuws waarin men aanvankelijk een vooruitgang meende te zien, inderdaad minder degelijkheid heeft dan het oude, en gevolgelijk de behoefte zich openbaren zal aan sterke mannen om den boel weer te redresseeren. Daar ik met redeneeren hierover weinig aan de zaak zelf af of toe zal doen, zoo acht ik het tamelijk overbodig meer er over te schrijven. Alleen, ik voor mij kan moeielijk zeggen dat ik Uw gedachte deelen kan, die ge aldus uitdrukt: ‘het ligt voor mij in den aard der zaak, dat de gewenschte verandering komen zal’. Denk eens na, hoeveel groote mannen òf gestorven zijn, òf....niet lang meer met ons zijn zullen - Millet, Brion, Troyon, Rousseau, Daubigny, Corot - zoo'n massa meer - zijn er niet meer; denk zeg ik, nog meer achteruit; Leys, Gavarni, de Groux, (ik noem er maar een paar) nog verder Ingres, Delacroix, en Gericault, denk hoe oud de moderne kunst reeds is, voeg er nog bij velen die hoog bejaard zijn. Tot Millet en Jules Breton was er evenwel steeds vooruitgang mijns inziens, doch deze twee mannen te overtreffen, praat me er niet van. - Hun genie moge in vroegere, tegenwoordige of latere tijden worden geëvenaard, overtreffen is niet mogelijk. Men is als men in die hooge zone komt onder een gelijkheid van genieën, maar hooger dan den top van den berg kan men niet klimmen. Israëls b.v. moge Millet evenaren, van overtreffen of minder zijn is bij 't genie geen sprake. | |
[pagina 5]
| |
Nu echter is op 't gebied van kunst de top bereikt. Zeer zeker zullen we in de jaren die komen, nog prachtige dingen zien, iets meer subliems dan we reeds gezien hebben, neen. En ik voor mij vrees, dat misschien over een klein aantal jaren er een soort paniek zal zijn in dezen vorm. Sedert Millet zijn we enorm gezakt, 't woord decadence nu gefluisterd of geprononceerd in bedekte termen, (zie Herkomer), zal dan klinken als een alarmklok. Menigeen, b.v. ikzelf, houdt zich nu stil omdat men toch al den naam heeft van mauvais coucheur, en praten er over niets helpt. Dat, n.l. 't praten, is niet wat men doen moet, men moet werken, zij het met rouw in 't hart; die later 't hardst schreeuwen zullen over decadence zullen er zelf 't meest toe hooren. Ik herhaal het - hieraan zult ge ze kennen, aan hun werk, en het zullen ook niet de meest welsprekenden zijn die de waarste dingen zullen zeggen, zie Millet zelf, zie Herkomer, ze zijn werkelijk geen orateurs, en spreken bijna à contre coeur. Genoeg hierover, ik vind in U iemand die veel van de groote mannen begrijpt, en ik vind het heerlijk nu en dan eens te hooren over hen, dingen, die ik niet weet, zooals b.v. wat ge me schrijft over Daumier. De serie portretten van députés etc., het schilderij Wagon 3ième classe, la Révolution, ken ik geen van alle. Nu heb ik wel door wat ge zegt, niet ze zelf gezien, maar evenwel wordt in mijn verbeelding de personaliteit van Daumier er importanter door. Ik hoor nog liever spreken over zulke mannen dan over b.v. den laatsten Salon. Nu over 't geen gij schrijft van Vie moderne, of liever over een soort papier dat Buhot u beloofd had. Dit is iets wat me zeer interesseert. Begrijp ik het wel dat dit papier zóó is, dat wanneer men er eene teekening op vervaardigt, (ik veronderstel met autographische inkt), deze teekening zooals zij is, zonder intermediaire van een tweeden teekenaar of graveur of lithograaf, kan worden getransporteerd op een steen, of er een cliché van gemaakt kan worden, zoodat daarvan een onbepaald aantal afdrukken te verkrijgen zijn? Welke laatste alsdan zijn facsimiles van de oorspronkelijke teekening. Als dit zoo is, wees dan zoo goed mij al die informatie te geven die ge te weten komen kunt, omtrent de wijs, waarop men op dit papier werken moet en zie me er iets van te bezorgen waarop ik eenige proeven kan nemen. Kon ik mijn proeven nemen vóór gij eens komt, dan konden we bij die gelegenheid bespreken wat er mee te doen. | |
[pagina 6]
| |
Ik acht het mogelijk dat binnen betrekkelijk korten tijd er misschien vraag zal zijn naar employés voor illustratie, meer dan momenteel. Als ik voor mij mijn portefeuilles vul met studies naar die modellen, die ik grijpen of vangen kan, zoo zal ik wat in mijn marsje krijgen waardoor ik hoop, ik in de termen kan vallen om emplooi te krijgen. Om het illustreeren vol te houden, zooals b.v. Morin, Lançon, Renouard, Jules Ferat, Worms indertijd, moet men heel wat amunitie hebben in den vorm van diverse studies op allerlei gebied. Die zoek ik bijeen te krijgen zooals ge weet en bij gelegenheid zien zult. à Propos, tot heden ontving ik nog niet 't pakket studies, 't welk gij mij schreeft door tusschenkomst van Rue Chaptal geretourneerd te hebben. Zouden die reeds op de Plaats gearriveerd zijn? Als ge meent van ja zou ik ze laten halen, daar in verband met dingen die ik in den laatsten tijd maak, ze me nuttig zijn. Weet ge wien ik van morgen geteekend heb? Blok de boekenjood, niet David, maar die kleine die op 't Binnenhof staat. Ik wou ik er meer uit die familie had, want ze zijn wel echt als type. 't Is fameus moeielijk die typen te krijgen die men 't liefst zou hebben; intusschen bevind ik me wel met dat te maken, wat ik krijgen kan, zonder de andere, die ik maken zou als ik ze maar voor 't krijgen had, uit 't oog te verliezen. Ik ben erg blij met Blok, hij brengt me dingen van veel jaren geleden in herinnering, ik hoop hij nog wel eens meer op een Zondagmorgen zal komen. Natuurlijkerwijs bij het werken gevoelt men steeds, en moet men gevoelen, een soort ontevredenheid over zichzelf, een verlangen om het veel beter te kunnen doen, maar toch het is wel iets heerlijks en gezelligs langzamerhand allerlei figuren bijeen te krijgen, ofschoon hoe meer men er maakt, hoe meer men er bij noodig merkt te hebben. Men kan niet alles tegelijk doen, maar 't zal absoluut noodig zijn ik eens een aantal paardenstudies maak, niet maar krabbels op straat, maar er eens model voor nemen. Ik weet een oud, wit paard, zoo'n echte knol als maar met mogelijkheid te bedenken is, (aan 't gasfabriek), maar de man, die het arme beest alle mogelijke zware karweien laat doen en er van haalt wat er van te | |
[pagina 7]
| |
halen is, vroeg mij veel er voor, n.l. drie gulden om bij mij een morgen te komen, een daalder op zijn minst - mits ik dan Zondags kome - bij hem. En als ge nagaat dat ik om dat wat ik noodig heb, n.l. een 30-tal flinke studies b.v. toch nog al eens menigen morgen zou moeten werken, komt het me te duur uit. Maar ik zal wel eens een betere gelegenheid vinden. Ik kan veel makkelijker hier en daar eens voor heel korten tijd een paard krijgen, daar zijn de lui wel eens willig voor, maar in heel korten tijd kan men dat niet doen, wat eigenlijk gedaan moet worden, dus dat helpt me weinig. Ik tracht snel te werken, want anders komt men er niet, maar een studie waar men wat aan heeft, vordert allicht een half uur om maar iets te noemen toch, dus men komt steeds op 't eigenlijke poseeren terug. Op Scheveningen b.v. heb ik wel eens op 't strand een jongen of een kerel even laten stilstaan, zooals men dat zegt, het resultaat was altijd een groot verlangen bij mij naar een langere pose, en het even stilstaan is me niet genoeg, noch voor een mensch noch voor een paard. Als ik wel ingelicht ben, konden de teekenaars voor de Graphic die aan de beurt waren, steeds daar op een atelier aan 't bureau zelf over model disponeeren. Dickens zegt een paar aardige dingen over de schilders van zijn tijd, en hun verkeerde manier van werken, n.l. het slaafs en toch ten halve zich houden aan 't model. Hij zegt: kerels, begrijp toch goed dat uw model niet is een einddoel, maar het middel om uw gedachte en inspiratie corps en kracht te geven. Kijk naar de Franschen, (b.v. Ary Scheffer) en zie eens hoeveel beter zij het doen dan gij. 't Is net of de Engelschen er naar geluisterd hebben, ze zijn blijven werken met model, maar het model hebben ze grooter, flinker leeren zien en beter partij van leeren trekken, voor gezonder en nobeler compositie dan die van Dickens' schilderende tijdgenooten. Twee dingen, die eeuwig waar blijven en elkaar aanvullen, zijn m.i.: doof uw inspiratie en verbeeldingskracht niet uit, wordt geen slaaf van 't model, en het andere: neem model en bestudeer het, want anders krijgt uw inspiratie geen plastisch corps. Toen uw brief kwam had ik dadelijk dingen te betalen, ik hoop het U niet inconvenieert niet later dan 10 Nov. weer te zenden. Weet dat de kwestie van dat bewuste procédé waarover Buhot U sprak, mij nog al belangrijk toeschijnt, ik zou het erg aardig | |
[pagina 8]
| |
vinden als ik 't leeren kon, en wil graag er mijn best op doen. Adieu met een handdruk, t. à t. Vincent.
Weet ge welke effekten men 's morgens vroeg hier tegenwoordig ziet - het is prachtig - dat wat Brion op 't schilderij van de Luxembourg: La fin du déluge, schilderde, n.l. die streep rood licht aan den horizon, waarboven regenwolken. Dit brengt me op de landschapschilders. Vergelijk die van den tijd van Brion bij nu. Is 't nu beter dan toen, ik betwijfel het. Gaarne wil ik erkennen men op dat gebied veel productiever is dan toen, maar ofschoon ik mij niet weerhouden kan te bewonderen wat men nu maakt, de oude landschappen op meer ouderwetsche manier, doen me telkens pleizier als ik ze zie. Er zijn een paar jaren geweest dat ik b.v. een Schelfhout voorbij liep, en zooiets dacht van: dat 's niet de moeite waard. Intusschen het nieuwe, ofschoon het iemand inpakt, blijft niet altijd op den duur dien sterken aangrijpenden indruk maken, en een naïf schilderij zooals een Schelfhout, of een Ségé, een Jules Bakhuijzen, ziet men als men lang op nieuwere dingen gekeken heeft met levendig pleizier terug. Ik heb het waarachtig niet expres er op aangelegd om ietwat gedésenchanteerd te zijn omtrent den vooruitgang, het heeft zich integendeel zeer tegen mijn zin onwillekeurig in mijn gedachten beginnen te ontwikkelen, doordat ik hoe langer hoe meer een soort leegte voelde, die ik met de dingen van den dag niet opvullen kan. Ik denk daar, terwijl ik zoek naar een voorbeeld, aan oude houtsneden van Jacque, die ik zeker tien jaar geleden bij Oom Cor zag, het was een serie: Les Mois, ze waren gedaan op de manier van die etsen, die in jaarlijksche seriën verschenen of zelfs nog meer ouderwetsch. De locale toon is er minder in dan in zijn later werk, de teekening echter en iets kernachtigs herinneren aan Millet. Zie, bij de vele croquis in de tegenwoordige tijdschriften dunkt me, dat een niet geheel onconventioneele élégance dat typige echt rustique dreigt te vervangen, waarvan de croquis van Jacque die ik bedoel, een voorbeeld zijn. Zou dit in het leven en de personen der artisten niet ook zijn oorzaak hebben? 'k Weet niet hoe Uw ervaring is, maar vindt gij tegenwoordig b.v. veel lui, die trek hebben om eens een verre | |
[pagina 9]
| |
wandeling in grijs weer te maken? Gijzelf zoudt dat met pleizier doen en er van genieten, zooals ik ook, maar voor velen is het een corvée. Zoo viel het mij op dat als men met schilders spreekt, de conversatie in verreweg de meeste gevallen niet interessant is. Mauve heeft het sterk als hij wil, dat hij in woorden iets zeggen kan zóó dat men het ziet, en zeer zeker hebben anderen hier het ook, als zij willen. Toch dat eigenaardige, dat maakt dat als men met een schilder spreekt, men dadelijk iets van buiten voelt, is 't uw impressie dat zoo sterk is als vroeger? Ik las nog deze week in Forster's Life of Ch. Dickens allerlei bijzonderheden omtrent groote wandelingen op Hampstead Heath etc. buiten Londen, waarvan het einddoel was b.v. bacon and eggs te gaan gebruiken in een oud herbergje ver weg, geheel buiten. Die wandelingen waren zeer gezellig en vroolijk, dat nam niet weg 't meestal aldus was dat serieuse plannen gemaakt werden voor boeken, of besproken werd wat Dickens nog veranderen zou aan dit of dat figuur. Er is tegenwoordig iets gejaagds en gehaasts wat me niet bevalt, en 't is net alsof de dood er over heen gegaan is. Ik wenschte wel dat uw verwachting: ‘dat de gewenschte verandering komen zal’, bewaarheid werd, doch voor mij ligt het niet ‘in den aard van de zaak.’ Wat hier ook van zijn zal, zich te opponeeren in woorden is een erge achteraf bijzaak dunkt me, en wat ieder, die belang in de zaak stelt in zijn kringetje doen moet, is iets trachten te maken of te helpen maken. Heb weer eens gewerkt aan mijnwerkersvrouwen, die zakken kolen dragen in de sneeuw, aquarel. Vooral echter heb ik er een stuk of 12 studies voor geteekend van figuren, en 3 koppen, en ik ben nog niet klaar. In de aquarel heb ik toch geloof ik wel het effekt, maar het is mij nog niet groot genoeg van karakter. De werkelijkheid is iets als Les glaneuses van Millet, streng, dus begrijpt ge dat men niet een effet de neige er van maken moet, 't welk maar een impressie zou zijn, en slechts dan raison d'être zou hebben, als 't om 't landschap te doen ware. Ik denk dat ik, ofschoon de studies die ik voorloopig heb, U bevallen zullen juist omdat ze me beter gelukt zijn dan veel andere, weer van voren af aan beginnen zal. Het zou geloof ik, bepaald geschikt zijn voor de Vie moderne. Als ik 't papier krijg, heb ik wel al dadelijk b.v. één van de figuren om eens een proef te nemen, maar het moet een troepje vrouwen worden, een kleine karavaan. | |
[pagina 10]
| |
242Waarde Theo, Zondags kom ik er telkens toe om U te schrijven, en zoo ook heden. Dezer dagen las ik le Nabab van Daudet en vind het meesterlijk - o.a. die wandeling van le Nabab en Hemerlingue den bankier op Père-Lachaise in de schemering, terwijl de buste van Balzac, een donker silhouet, tegen de lucht uit ironisch op hen neerziet. Dat is net een teekening van Daumier. Gij schreeft mij over Daumier hij gemaakt had la Révolution - Denis Dessoubs. Toen ge zulks schreeft, wist ik niet wie Denis Dessoubs was, nu las ik het in Histoire d'un crime van Victor Hugo. Het is een nobel figuur, ik wou ik de teekening van Daumier kende. Ik kan natuurlijkerwijs geen boek over Parijs lezen, of ik denk direkt aan U. Ik kan ook geen boek over Parijs lezen, of ik vind er eenigszins ook den Haag in terug, dat wel kleiner is dan Parijs, doch toch ook een hofstad met bijbehoorende zeden. Als gij zegt in uw laatsten brief ‘wat is er toch een raadsel in de natuur’, zoo zeg ik dat met U. Het leven in 't abstracte is reeds een raadsel, de werkelijkheid maakt dat het een raadsel in een raadsel wordt. En wie zijn wij om het op te lossen? Evenwel, we maken er zelf een stofdeeltje van uit van die maatschappij, waarvan we vragen: Waarheen gaat ze, naar den duivel of naar God? Pourtant le soleil se lève, zegt Victor Hugo. Lang, lang geleden reeds las ik in L'ami Fritz van Erckmann Chatrian een woord van den ouden Rabbi, dat dikwijls weer in mijn gedachten terug kwam: ‘nous ne sommes pas dans la vie pour être heureux, mais nous devons tâcher de mériter le bonheur’. Op zichzelf genomen is er iets pedants in die gedachte, althans men zou het als iets pedants kunnen opvatten, maar in 't verband waarin het woord voor kwam, n.l. in den mond van dat sympathieke figuur van den ouden Rabbi, David Sechel, trof het mij diep, en dikwijls denk ik er aan. Ook bij het teekenen, men moet niet er op rekenen, dat men zijn teekeningen verkoopen zal, doch het is plicht ze zoo te maken dat zij waarde hebben en serieus zijn, men mag n.l. niet nonchalant of onverschillig worden, al wordt men teleurgesteld in zijn omstandigheden. Met betrekking tot mijn plan met de lithographies, ik heb er nog veel over gedacht, was het dat alleen, ik was er niet mee gevorderd vrees ik, want wat zal ik er over denken? Dus bovendien heb ik er nog weer een paar teekeningen voor ge- | |
[pagina 11]
| |
maakt, eene vrouw met een zak kolen op 't hoofd, met een werf op den achtergrond - een silhouet van daken en schoorsteenen, en eene vrouw aan de waschtobbe. Gij hoeft U niet ongerust te maken ik vooreerst andere démarches zal doen dan de teekeningen zelf, ik moet met het nemen van proeven met de lithographie een tijdje wachten tot ik eens weer bij kas ben, om het voort te zetten. Maar ik geloof het iets zou kunnen worden. Bij tijden kan ik erg verlangen eens weer in Londen te zijn. Ik zou zoo enorm graag meer van drukken en teekenen op hout weten. Ik voel eene kracht in mij, die ik ontwikkelen moet, een vuur dat ik niet mag uitdooven, maar moet aanwakkeren, ofschoon ik niet weet tot welke uitkomst het mij leiden zal, en over een sombere niet verwonderd zou zijn. In een tijd als deze, wat moet men wenschen? Wat is het gelukkigste lot betrekkelijk? In sommige toestanden is het beter overwonnene dan overwinnaar te zijn, b.v. liever Prometheus dan Jupiter. Enfin, het is een oud woord ‘laat maar gebeuren, wat gebeuren moet’. Om van iets anders te spreken, weet gij wiens werk mij zeer getroffen heeft? Ik zag reproducties van Julien Dupré, (is dit een zoon van Jules Dupré???) 't Eene stelde voor twee maaiers, 't andere eene prachtige groote houtsnee uit Monde illustré, eene boerin die eene koe in de wei brengt. Het kwam mij voor uitmuntend te zijn, zeer energiek en zeer trouw. Het lijkt b.v. op Pierre Billet wellicht, of op Butin. Dan zag ik ook nog verschillende figuren van Dagnan Bouveret, een bedelaar, eene trouwpartij, l'Accident, le Jardin des Tuilleries. Die twee zijn dunkt me, kerels die corps à corps worstelen met de natuur, kerels die niet verflauwen, en een paar solide knuisten aan 't lijf hebben. Over ‘l'Accident’ schreeft gij mij indertijd, nu ken ik het en vind het zeer mooi. Het verhevene, de haast godsdienstige emotie van Millet hebben ze misschien niet, althans niet in die mate als Millet zelf, ze hebben misschien niet zijn volle warme liefde, doch evenwel wat is het uitnemend goed. Nu ken ik wel is waar slechts reproducties, doch mij dunkt daar kan niets in zijn, wat niet in het oorspronkelijk werk zelf gelegd was. A propos het heeft bij mij lang geduurd eer ik Thomas Faed's werk mooi vond, maar tegenwoordig aarzel | |
[pagina 12]
| |
ik daaromtrent niet meer, b.v. de Sunday in the backwoods of Canada, Home & the Homeless, Worn out, The poor, The poor man's friend, enfin gij kent de serie aquatinten door Graves uitgegeven. Ik heb vandaag nog gewerkt aan oude teekeningen uit Etten, omdat ik de knotwilgen weer in dergelijken bladerloozen toestand hier terug zag in het veld, en hetgeen ik verleden jaar zag mij weer voor den geest kwam. Ik kan soms zoo verlangen naar landschap te maken, net als naar een verre wandeling om eens op te frisschen, en ik zie in de heele natuur, b.v. in boomen, expressie, en als 't ware een ziel. Een rij knotwilgen heeft iets van een processie weesmannen soms. Het jonge koren kan iets onuitsprekelijk reins en zachts hebben, dat een dergelijke emotie opwekt als de expressie van een slapend kindje b.v. Het platgetrapte gras aan den kant van een weg heeft iets vermoeids en bestovens als de bevolking van een achterbuurt. Toen het laatst gesneeuwd had zag ik een groepje savoyekoolen die stonden te verkleumen, dat me herinnerde aan een groepje vrouwen, die ik 's morgens vroeg in een water- en vuurkelder had zien staan, in hun dunne rokken en oude shawls. Met betrekking tot die bewuste figuren, die ik wel wilde lithographeeren, geloof ik dat het moeielijkste is, er een dertigtal te vinden, die samen een soort geheel vormen, men moet daarvoor er heel wat meer dan 30 teekenen. Als ik die eerst heb dan is de stap van reproductie een tweede, die wellicht dan gemakkelijker is, dan wanneer men vóór men 't geheel heeft, al gaat reproduceeren. Misschien of liever zeker zijt gij vóór ik zoover ben, dat ik ze heb, er wel weer eens geweest, en kunnen wij er dan eens nader over spreken. Er is hier reeds iets dergelijks voor het lager onderwijs gemaakt, n.l. 24 lithographiën door Schmidt Crans, die ik onlangs zag. Er zijn er een paar bij die goed zijn, doch gij zult begrijpen aan den persoon, die ze gemaakt heeft, dat het wel wat flauwhartig is in 't geheel genomen. Die worden evenwel zeer gretig op de scholen gebruikt schijnt het, maar wat is het deplorable dat juist voor 't onderwijs men met zooiets reeds tevreden is. Enfin, 't is daarmee zooals met alles. Doch kerel, lees vooral eens le Nabab, het is prachtig. Dat figuur zou men de brave schobbejak kunnen noemen. Zijn er zoo? Ik ge- | |
[pagina 13]
| |
loof het vast. Er is veel hart in die boeken van Daudet, zoo in les Rois en exil dat figuur van de koningin ‘aux yeux d'aiguemarine’. Schrijf weer spoedig eens. Wat kan het een mensch goed doen, als men somber gestemd is, aan 't kale strand te wandelen, en te kijken in de grijsgroene zee met de lange witte streepen der golven. Doch heeft men behoefte aan iets groots, iets oneindigs, iets waar men God in zien kan, men hoeft het niet ver te zoeken, mij dacht ik zag iets dieper, oneindiger, eeuwiger dan een Oceaan in de expressie van de oogjes van een klein kindje, als het 's morgens wakker wordt, en kraait, of lacht omdat het 't zonnetje ziet schijnen in zijn wiegje. Als er een ‘rayon d'en haut’ is, wellicht kan men die daar vinden. Adieu kerel, met een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |
243Waarde Theo, In afwachting van nadere informatie betreffende het procédé, heb ik met behulp van den drukker van Smulders eene lithographie gemaakt, waarvan ik bij dezen 't genoegen heb U den allereersten afdruk te zenden. Deze lithographie heb ik geteekend op een stuk geprepareerd papier, waarschijnlijk 't zelfde waarover Buhot U sprak. Intusschen verlang ik zeer dat papier van de Vie moderne te vergelijken bij 't geen ik van Smulders kocht. Het is bij S. zeer duur, f 1.75 per vel, maar werkt wel prettig. Ge ziet dit blad heb ik gekrabbeld zoo eenvoudig mogelijk, mocht er iets in zijn, dat aan de oude lithographiën herinnert uit het tijdvak, toen voor dezen tak van kunst meer animo was in 't algemeen dan nu, zoo ben ik content. Ik kan voor een gulden of 5, 100 afdrukken krijgen, en voor iets meer den steen in eigendom. Is dit de moeite waard dunkt U? Ik zou dol graag er meer maken. Bij voorbeeld eene serie van een dertigtal figuren. Doch in zake van drukken of zoo moet ik eerst uw gedachte weten. Dit alleen zou ik er flink van vinden: Indien wij zonder er iemand in te mengen een serie van een dertigtal bladen, niet gepeuterd, maar sabré, konden laten kijken, welke we voor eigen rekening | |
[pagina 14]
| |
hadden laten drukken, zoo zou dit ons meer aplomb geven bij de lui die we later zullen moeten aanklampen, n.l. de directies der tijdschriften. Maar gij ziet in de affaires helderder dan ik, en bij gelegenheid spreken we er wel eens over. Vooral geef me al die informaties, die ge krijgen kunt omtrent 't procédé. Waarop moet men werken met autographischen inkt? Kan al wat met autographischen inkt geteekend is, gedrukt worden? etc. Daar komt net model, een baanveger van 't Bezuidenhout, dus met een handdruk, t. à t. Vincent.
Als 't eenigszins mogelijk is stuur me niet later dan den tienden, want ik heb hier nog een extra uitgaaf aan gehad voor een en ander. Ik voeg hier nog een woordje bij. Me dunkt Buhot b.v. zal U nog duidelijker een en ander doeltreffends over manier van doen kunnen zeggen, met dit blad in handen. Ik zou 't zoo bijzonder aardig vinden als het eens lukken mocht. Wat honderd maal zwaarder weegt dan 't procédé bij mij, is de teekeningen zelf. Ik werk zoo druk met model als mijn portemonnaie mij maar eenigszins toelaat. Want ge begrijpt men moet amunitie hebben in den vorm van studies, wil men op den duur, als men eenmaal aan den gang gaat om te illustreeren, aan den gang blijven. En daaruit komen ook meer importante dingen voort. Dit dus kan ik niet genoeg zeggen: van meer belang is het dat ik teekeningen in voorraad maak, dan mij haast of jacht om emplooi te vinden, ofschoon zulks me hoogst welkom zou zijn. Maar indien men niet grif accepteert, dan is er niets verkeken, en ik geloof ik later met nog meer teekeningen in voorraad, een beter resultaat zou kunnen krijgen. Ook daarom, omdat 't me niet verwonderen zou de behoefte aan teekenaars zich nog meer openbaren zal. Het spijt me erg, dat ik niet vroeger van dit procédé kennis heb gehad. Ik heb te Brussel nog moeite gedaan toen ik er was, om bij de lithographen daar gebruikt te worden, maar werd overal teruggestuurd. Ik vroeg daar om ander werk dan dit, en 't was mij te doen om maar iets van lithographie te zien, en te leeren vooral. Doch zulken waren niet noodig. Simonneau en Fouvey waren nog het minst weigerachtig. Ze zeiden, ze hadden weinig pleizier gehad van jongelui die ze had- | |
[pagina 15]
| |
den willen vormen, en het was zoo slap dat ze personeel genoeg hadden. Ik sprak daar nog over de bladen van de Groux en Rops, en ze zeiden: ja maar zulke teekenaars waren er tegenwoordig niet meer. De impressie van een en ander wat ik daar en in andere etablissementen hoorde, was dat de lithographie druk aan 't uitsterven was. Deze nieuwe inventie echter van dat papier, bewijst evenwel dat men schijnt te willen herleven. Wat is er veel moois in lithographie gemaakt, Charlet, Raffet, Lemud, behalve de anderen waarover we 't laatst hadden. Ik heb gisterenavond weer met nieuw pleizier de Gavarni's bekeken. Ik hoop dat ge in deze proef ziet, ik wel lust heb om mijn best te doen iets te maken. Ik schreef U immers, hoe ik tot deze kwam naar aanleiding van dat ik Smulders vertelde, wat ge me schreeft over dat papier, en dat hij zeide dat hij er nog wat van had? Hij scheen een beetje verwonderd, dat een paar uur nadat ik 't bij hem genomen had, ik met de teekening terug kwam. Wilt ge soms nog een afdruk met grooter marge? Daar net heb ik nog twee spitters geteekend. Was dit formaat te groot - maar ik geloof haast niet dat 't te groot is, daar 't nog al krachtig geteekend is, zoo zou ik vooral als ik meer weet van de manier, waarop men iets uitwisschen kan op dat papier, de teekeningen wel op ½ of ⅓ verkleinen, zonder het accurate te verliezen, n.l. door middel van kwadraten: Enfin dat zouden we wel vinden. Tegelijk ziet ge in dit blad een van de studies, zooals ik er meer heb en waarover ik U schreef. | |
244Waarde Theo, Dinsdag. Een enkel woord om U te vragen of gij mijn laatste schrijven ontvangen hebt, alsmede een rolletje ook per post gezonden, inhoudende eene proef van eene lithographie. De reden, ik onwillekeurig begin te denken zulks niet in uwe handen gekomen is, maar misschien weggeraakt, of dat uw brief weggeraakt is, is dat ik sedert nog niets van U hoorde, en we bovendien heden reeds 14 Nov. hebben. Ik zit sedert een dag of 5 of 6 reeds letterlijk zonder geld, en ik zit daardoor ook vast met mijn werk, althans kan niet zooals ik zou willen. | |
[pagina 16]
| |
Ik acht het echter waarschijnlijk de reden is, ge me tegelijk met uw schrijven en het geld, de door mij gevraagde informaties omtrent het lithographische procédé en den autographischen inkt hebt willen zenden, en daarop hebt moeten wachten. En hoop 't zich misschien nog heden wel zoo zal ophelderen. Maar van den anderen kant ben ik altijd zenuwachtig als er zooiets is, en kan niet laten zorg te hebben, en ben dan bang misschien iets geschreven of gedaan te hebben dat ge niet goed vindt. Zoo tobde ik er van nacht over, dat ge misschien niet goed gevonden hebt ik mijne lithographie liet afdrukken, misschien in verband met wat ik schreef, de conclusie zoudt maken, ik van plan was iets uit te geven of zoo. Enfin ik tobde er over of er iets zijn kon. Waarschijnlijk echter is er niets. Om evenwel zekerheid te hebben, schrijf ik U er eens over dat ge niet moet verwarren uitgaven, en proefnemingen om een procédé te leeren kennen. Eerstgenoemde, n.l. uitgaven zijn dingen waarin ik eer ik ze ondernam, zeer zeker U zou raadplegen en voorloopig denk ik daar geenszins aan, en bemoei mij zooals ge trouwens weet, met mijn teekeningen en 't artistieke gedeelte van 't werk zonder meer. Daartoe hooren echter ook wel degelijk deze proeven, die ik neem, en niets is natuurlijker dan dat ik er aan werk. Rappard nam in der tijd b.v. proeven met etsen op dezelfde wijs, die hij ook moest laten drukken, maar het drukken dat een artist doet is niet iets uitgeven, of heeft niets direct met den handel te maken, en is geheel privé. Dit komt mij zoo klaar als de dag voor, maar zooals ik zeg, van nacht was ik er over aan 't tobben of misschien gij het als eene démarche van een heel anderen aard zoudt hebben kunnen opvatten, daar 't mij bevreemdde nog geen brief te hebben. Nu ik hoop dat het blijken zal, ik mij niet bezorgd had hoeven te maken. Ik hoop integendeel dat gij geslaagd zijt met uw informaties betreffende dezelfde zaak, n.l. me iets omtrent procédés kunt zeggen. Op hetgeen mij resteerde van het drukpapier, heb ik verleden week nog eene proef genomen met het figuurtje ‘Sorrow.’ Als ik zooeven zeide, dat in verband met mijn vorig schrijven ik mij ongerust maakte dat gij misschien iets denken zoudt, dat mijn bedoeling niet was, zoo is daarvan de oorzaak dat ik mij herinnerde gezegd te hebben iets als 't volgende. | |
[pagina 17]
| |
Ik zou het flink vinden, indien we voor eigen rekening eenige dezer bladen lieten afdrukken, dat zou ons meer aplomb geven bij de directies der illustraties. Nu is mijne gedachte daaromtrent geenszins, dat 't geen wij voor eigen rekening mochten laten drukken, ook door mij of U geëxploiteerd zou worden. Daaraan dacht of denkt geen haar op mijn hoofd, doch wel dat als men zich ergens presenteert om werk te vragen, het goed is men iets van zijn werk kunne laten zien. Dat haalt woorden uit en is meer practisch. Dat ik 't niet onwaarschijnlijk acht metdertijd dingen te maken, die in handen van 't publiek zullen komen, is iets 't welk mij betrekkelijk zeer koel laat, en dat ik geenszins beschouw als iets pleizierigs. Twee redenen zouden er me toe brengen, vooreerst als ik emplooi kreeg bij een illustratie, en dan natuurlijk zou moeten maken wat die meebracht; ten tweede iets van later zorg ofschoon ik daar wel degelijk aan denk, als ik vroeger of later iets heb dat een geheel vormt, en een strekking heeft, en iets zegt, dan zou ik, doch niet zonder er U in te kennen of te raadplegen, er toe kunnen komen, indien ik er niemand voor vond zelf het uit te geven. Zoo iets zou waarschijnlijk me eer geld kosten dan geld opbrengen, zou zijn ter wille van de kunst, en niet om reden van eigen voordeel het eerst of het meest. Van zoo iets, indien ik 't ooit deed, zoudt ge alles weten, en zou in geen enkel opzicht - anders zou ik 't laten natuurlijk - 't zij wat 't werk 't zij wat de uitgaaf betreft, oneerlijk zijn. Indien er dus (doch ik denk 't wel niet, maar in mijn zenuwachtigheid, daar 'k niets anders kon vinden, kwam mij die zinsnede uit mijn brief in de gedachten), indien er dus iets was dat ge hadt opgevat als démarche van mij, om iets van uitgeven te ondernemen, wees verzekerd zulks niets anders is of voorloopig zijn zal, dan proeven die allen, die etsen of lithographeeren of op een of andere wijs hun teekeningen reproduceeren, nemen moeten, om de procédés en de krachten van 't zwart en wit te leeren kennen. Indien ook een of ander blad dat réusseert, door den maker ervan wordt gedrukt in een zeker aantal exemplaren, zoo zou dit bij mij althans zijn en is bij de meesten die zooiets doen, iets van absoluut artistieken aard, en zonder de minste relatie met uitgaven op handelsgebied. Indien ik niet bij ondervinding had dat er misverstanden kunnen | |
[pagina 18]
| |
plaats hebben in kwesties, als 't laten kijken van teekeningen, (en het laten kijken van gedrukte proeven ervan is van denzelfden aard), en zulks dikwijls als een pedanterie wordt beschouwd, zou 't me niet in 't hoofd gekomen zijn. Maar ten overvloede schrijf ik er eens over, in verband met het wegblijven van uw brief, dat als ik aan uw trouw denk het er waarschijnlijk echter wel niet mee in verband zal staan, en ergens anders zijn oorzaak in hebben zal. Als ik in mijn vorig schrijven de voornoemde zinsnede gebruikte, zoo zult ge bij gelegenheid in mijn teekeningen duidelijker mijn bedoeling zien. Ze doen - o.a. Sorrow - veel krachtiger in druk voor, (om reden van het lithographisch krijt) dan in de teekening. Terwijl juist omdat ze in 't oorspronkelijke grijs gehouden zijn en sober, ik me slechts aan mijne studie te houden heb, om in lithographie de kracht te krijgen. En dit is iets waarop ik de lui, (met wie ik mogelijk in relatie zou komen, als er iets zich opdeed om werk voor eene illustratie te krijgen), zou moeten kunnen wijzen. Nu, als ge nog niet geschreven hebt, doe het zoodra ge dezen ontvangt. Want ik ben wat in 't nauw. Adieu met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
245Waarde Theo, Heden ontving ik Uw brief, waarvoor hartelijk dank. Hoe bitter jammer ik het ook vind dat uw schrijven van 9 Nov. en het ingesloten biljet is weggeraakt, toch was ik blij dat het om geen andere reden was, dat uw brief wegbleef. Want dat ik verbazend ongerust geweest ben, kan ik U verzekeren. Dadelijk heb ik aan 't postkantoor aangifte gedaan van 't wegraken van den brief, doch men zegt, men weinig hoop kan geven en de démarches van nasporingen moeten uitgaan van Parijs. Intusschen zou men onderzoeken. We willen hopen 't nog terecht komt maar ik durf er niet op te rekenen, en ik vrees de frs 50 zijn naar de maan, juist op een moment dat ze haast onmisbaar zijn. Primo voor 't vorderen met de proeven in lithographie; dat die, welke ik 't eerst zond U eenig genoegen deed, verheugt me bizonder, ge ontvangt bij dezen den allereersten afdruk van ‘Sorrow’. Voor Heijerdahl heb ik er ook een met grooter marge bijgedaan, en een van de andere voor Buhot, maar juist omdat ze grooter zijn, zoo weet ik niet of de post het aannemen zal. | |
[pagina 19]
| |
Gij kunt natuurlijkerwijs nemen welke ge wilt, en van welke ge wilt meer afdrukken krijgen, maar de allereerste heb ik gemerkt: Ire épreuve. Ik ga morgen met Smulders spreken, om de steenen van hem te krijgen. 'k Moet U zeggen ik het verbazend prettig zou vinden, als ik er toe komen kon eens eene flinke serie te maken. Ik heb nu spitters onder handen, n.l. de teekeningen, die hoop ik iets worden kunnen. We hebben 't hier bar koud, sneeuw en vorst, maar wel erg mooi. In het rolletje lithographiën zult ge vinden een teekeningetje, gemaakt met neutral tint op Whatman. Mijne vraag daaromtrent is deze. Zou eene teekening op deze wijs gemaakt, te reproduceeren zijn? verder zouden dergelijke gemaakt met autographischen inkt, door Vie moderne te gebruiken zijn? Ik zou U wel willen verzoeken, of ge me zenden kondt eenige Nos. Vie moderne, omdat ik slechts zeer enkele ('k geloof 3) bladen er van heb, uit een zelfde reeds zeer oud nummer, en zoo gaarne mij een beter en ietwat completer begrip zou kunnen maken, van wat het blad eigenlijk is. Ik heb er hier in stad naar gezocht, en geen enkel No kunnen vinden. Hoe eer ik die zou ontvangen, hoe liever ze me zijn zouden, daar ik nu juist aan het zoeken ben naar de verschillende procédés, en de reproducties in Vie moderne mij mogelijk op den weg helpen zullen, om beter te begrijpen wat men er mee doen kan. Doch ik mag U wel eens excuus vragen voor zooveel last, die ik er U voor aandoe. Deze week is Pa heel even hier geweest, toen hij in stad was voor eene vergadering. Rappard schrijft me over eene nieuwe serie teekeningen van Paul Renouard in de Illustration, over de mijnwerkers. Ik heb die nog niet gezien, maar mocht ge ze ergens in een kiosk, waar men ‘die dingen, die in 't Zuid-Hollandsch koffiehuis liggen’ verkoopt, zien, toe let er voor me op want ik geloof dat het buitengewoon mooie dingen zullen zijn. Ik weet niet of ge het pedant of iets dergelijks van me vinden zult, als ik U zeg dat het volgende me pleizier deed. De knechts van Smulders uit het andere magazijn op de Laan, hadden den steen van den weesman gezien, en den drukker gevraagd of ze er een afdruk van konden krijgen om op te hangen. Geen resultaat van mijn werk zou me aangenamer zijn, dan dat | |
[pagina 20]
| |
gewone werklui zulke bladen in hun kamer of werkplaats hingen. For you - the public - it is really done, vind ik een waar woord van Herkomer. Natuurlijkerwijs moet een teekening artistieke waarde hebben, doch dit moet niet uitsluiten m.i., dat de gewone passanten er iets in vinden kunnen. Enfin dit allereerste blad reken ik nog als niets, doch dat het tot iets serieusers moge worden hoop ik zoo van harte. Door 't verlies van de bewuste frs 50, (want ik vrees ze zijn weg), hebben zoowel gij als ik eene contrarieteit bij het nemen van deze proeven, doch laat het ons niet ontmoedigen. Wat wou ik dat ge de onderhanden zijnde teekeningen eens zien kondt. Ik verzeker U dat ik, toen uw brief weg bleef en ik niet wist wat toch de oorzaak wezen kon, erg melankoliek ben geweest. Zeer gaarne verneem ik, at your early convenience, iets over wat ik heden zend. Verder help ik U eens onthouden, ge nog op Daumier zoudt terugkomen, ook at your early convenience, want ik begrijp dat ge niet altijd den tijd tot schrijven hebt. Adieu kerel, nogmaals dank voor Uw brief en geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik begin van avond aan het lezen van Pot-Bouille van Zola. | |
246Waarde Theo, Woensdagmorgen. Tegelijk met dezen brief ontvangt ge de eerste épreuves van een lithographie Spitter en van eene lithographie Koffiedrinker. Zeer gaarne verneem ik den indruk dien ze u geven zullen, zoodra mogelijk. Ik ben voornemens ze nog te retoucheeren op den steen, en wilde daarbij wel eens Uwe opinie hebben. De teekeningen waren mooier, vooral op den Spitter had ik veel gesjouwd, nu zijn door 't transporteeren en drukken verschillende dingen verloren gegaan. Doch wat ik van deze drukken vind is dat er iets ruws en ongegeneerds in zit, wat ik er ook in wilde hebben, 't geen me betrekkelijk verzoent met het verloren gaan van dingen die in de teekening waren. De teekening was niet alleen gedaan met lithographisch krijt, doch bovendien de krachten versterkt door autographischen inkt. | |
[pagina 21]
| |
Nu heeft de steen dien autographischen inkt slechts ten deele gepakt, en we weten niet precies waar dat aan toe te schrijven is, waarschijnlijk aan het water waarmee ik ze aangemaakt heb. In elk geval heb ik er door gezien, 't daar waar 't gepakt heeft, flinke krachten van zwart geeft, waarmee ik later hoop ik gelukkiger zal zijn. Dan, als de drukker tijd heeft, gaan we proeven nemen met een soort lavis er over te brengen onder 't drukken, en zullen verschillende soorten van papier probeeren, en verschillende soorten van drukinkt. Ik hoop dat deze twee steenen nog verbeteren zullen door de retouche naar de beide studies direct naar 't model gemaakt, welke ik nog heb. 't Is me eindelijk eens overkomen, dat een schilder bij me geweest is, n.l. v.d. Weele, die me op straat staande hield en bij wien ik ook eens geweest ben. Ik heb wel hoop hij ook eens dit procédé van lithographie zal beproeven, ik wou hij er twee ploegen welke hij heeft - geschilderde studies (een morgen- en avondeffect) mee deed, en een ossenkar op de hei. Die kerel heeft verscheidene mooie dingen op zijn atelier. Hij wou dat ik van mijn talrijke studies weesmannen iets composeeren zou, doch ik voel me nog niet klaar. Ge weet, ik schreef U over eene serie spitters, nu ziet ge daar ook eens een blad uit. Van den brief nog geen nieuws, hier weet men niets aan 't postkantoor er van en gooit het op Parijs. Toen Uw laatste brief kwam, had ik doordat ik zoolang gewacht had er op, er direct zooveel van te betalen dat er weinig overschoot. Evenwel ik heb toch opnieuw deze beide proeven met de lithographie genomen, al waren er kosten aan, omdat ik vooral in moeielijke tijden in 't werk nog 't meeste heil zie, en wil vechten om er bovenop te komen. Vandaag of morgen zal echter mijn geld op zijn. Is het U mogelijk iets te doen zoo doe het - kan het niet dan is dit buiten uw en mijn schuld - doch het zouden harde dagen zijn. Enfin quand même zoolang we kunnen het hart hoog houden zoo hoog we kunnen, en zoo lang we kunnen boven de melankolie of verslapping. Er is hier een volksblad de Zwaluw genaamd, uitgave Elsevier Rotterdam, gesteund door Maatschappij Nut v. 't algemeen. Ik heb dezer dagen wel eens er aan gedacht, of die niet b.v. zoo'n spitter zouden kunnen gebruiken. Maandelijks 1 blad. | |
[pagina 22]
| |
Doch 't zou me een reis naar Rotterdam kosten, en ik vrees zoo zeer thuis te komen met de boodschap: het gaat te slap, we nemen niets, etc. Bovendien ik zou dit liever niet dan wel doen, daar ik veel liever langer werk, tot er een flinke serie zou mogelijk zijn. Doch ik peins er al op, om reden ik soms bar verlegen ben om er wat bij te verdienen. Que faire? Ook als ge geen geld hebt kerel, schrijf toch, want ik heb uw sympathie noodig, en die is me niet minder steun dan het geld. Het rolletje lithographie, waarin Sorrow was, en den brief daarbij hebt ge hoop ik ontvangen, ik schrijf 't nog eens om zeker te zijn, niet omdat ik reeds antwoord gewacht had. Het weer is zeer koud hier geweest; vandaag erg donker, grijs en triestig, dat echter wel weer een ruw aspect van non ébarbé aan de dingen geeft. Adieu, van harte het beste U toegewenscht en een handdruk in gedachten, geloof me steeds t. à t. Vincent.
In de teekening van den Koffiedrinker was het zwart veel meer gebroken door de richting van de hachure. Dit is nu dof geworden ongelukkigerwijs, maar wellicht te redresseeren. | |
247Waarde Theo, Uw aangeteekenden brief van 20 Nov. heb ik in orde ontvangen en dank U zeer voor het zenden ervan; uit mijn brief, die den Uwen moet gekruist hebben, zult ge reeds hebben kunnen zien hoe welkom het was. Doch ge schrijft dat tegelijk met dien brief, ge het papier van Buhot zondt, dit nu was er niet bij en heb ik tot heden Vrijdag niet. Kan er opnieuw een fout van de post zijn, of wel is het misschien bij U blijven liggen? Ik wachtte tot heden met het beantwoorden van uw schrijven, om te zien of soms de post hier vergeten had het te bezorgen of zoo. Ge zult het rolletje waarin de Spitter was, hoop ik ook hebben ontvangen. Heden en gisteren teekende ik twee figuren van een oud man, die met de elbogen op de knieën en 't hoofd in de handen zit. | |
[pagina 23]
| |
Ik heb het indertijd van Schuitemaker gedaan en bewaarde steeds de teekeningGa naar voetnoot*), omdat ik het nog eens beter wilde doen. Misschien zal ik daar ook eene lithographie van maken. Wat is zoo'n oude werkman in zijn gelapt bombazijnen pak, met zijn kalen kop, toch mooi. Ik heb het boek van Zola: Pot-Bouille uit, de krachtigste passage vind ik dat accouchement van die keukenmeid Adèle, (Bretonne pouilleuse) op het donkere zolderkamertje. Josserand is ook weerga's knap en met sentiment geteekend, de rest der figuren ook, doch die twee sombere, Josserand met zijn adressen schrijven 's nachts, en dat meidenkamertje, troffen me 't meest. Wat zit het boek goed in elkaar, en het woord waarmede het eindigt: ‘aujourd'hui toutes les maisons se valent, l'une ou l'autre c'est la même chose, c'est partout Cochon et Cie’ is wel bitter. Octave Mouret, eigenlijk 't hoofdfiguur, zou die niet als type te beschouwen zijn van dergelijke personen als waarover ge onlangs eens schreeft, als ge 't U herinnert? Hij is in veel opzichten veel beter dan de meesten, evenwel hij zal U evenmin als mij voldoen, en ik voel iets leegs in hem. Had hij anders kunnen doen - hij misschien niet, doch gij en ik kunnen iets anders en moeten anders, dunkt mij. Wij toch hebben onzen wortel in een ander soort familieleven dan dat van Mouret; en bovendien zal er altijd iets van de Brabantsche akkers en hei in ons blijven hoop ik, wat jaren van stadsleven te minder uit kunnen wisschen omdat de kunst het vernieuwt en vermeerdert. Hij - Octave Mouret - is content als hij zijn balen nouveautés grif verkoopen kan, (déballer des ballots de marchandises sur les trottoirs de Paris), andere aspiraties schijnt hij niet te hebben, behalve dan conquêtes van vrouwen, en toch had hij die niet werkelijk lief, want Zola ziet met juistheid dunkt me als hij zegt: où perçait son mépris pour la femme. Enfin, ik weet niet wat ik van hem denken moet. Hij komt me voor te zijn een product van den tijd, eigenlijk meer passief dan actief, ondanks zijn activiteit. Doch na het boek van Zola, las ik Quatre-vingt treize van V. Hugo eindelijk eens. Dat is geheel een ander terrein. Het is geschilderd - ik bedoel geschreven als Decamps of Jules Dupré, met expressies als in oude Ary Scheffers, b.v. le Larmoyeur en le | |
[pagina 24]
| |
Coupeur de nappe - of de figuren op den achtergrond van den Christus Consolator. Ik zou U erg aanraden het eens te lezen indien ge 't niet gelezen hebt, want het sentiment waarin dit boek is geschreven, wordt hoe langer hoe zeldzamer, en onder het nieuwe zie ik niets dat edeler is werkelijk. Het is makkelijker om te zeggen zooals Mesdag van zeker schilderij van Heijerdahl, in 't sentiment van Murillo of Rembrandt gemaakt, dat hij van U niet wilde hebben: ‘o dat 's de oude manier, die hebben we niet noodig’, dan die oude manier door iets equivalents, laat staan iets beters te remplaceeren. En overmits velen zóó redeneeren als Mesdag in dezen tijd, zonder er verder over na te denken, kan 't geen kwaad anderen eens nadenken of we wel in de wereld zijn om af te breken in plaats van voort te bouwen. Het woord ‘niet meer noodig’, wat is men er grif mee, en wat is het een dom en leelijk woord. Andersen geeft het in zeker sprookje geloof ik niet een mensch, doch een oud varken in den mond. Laat wie er mee kaatst, den bal terug verwachten. Het deed me bizonder veel pleizier deze week (bij G. & Co. voor 't raam) een schilderij van de Bock te zien, dat me veel, veel beter voorkwam, dan die waaraan hij in 't voorjaar werkte. Dit was eene hut in de duinen met een laan boomen er voor, de fond somber en tonig met een mooie, lichte lucht er achter. Er was iets zeer grootsch en opgewekts in. Ik zei daareven: laat wie met dezen bal kaatst, hem terug verwachten, ik vrees Theo het zal er van komen dat velen, die ter wille van het nieuwe het oude opgeofferd hebben, zich zulks erg berouwen zullen. Dit vooral ook op 't gebied van kunst. Er was een corps schilders, schrijvers, artisten enfin, die ondanks hun verdeeldheden eenheid hadden, en eene kracht waren. Zij wandelden niet in 't donker, doch hadden dit licht, dat ze terdeeg wisten wat ze wilden, en niet twijfelden. Ik spreek van den tijd toen Corot, Millet, Daubigny, Jacque, Breton jong waren, in Holland Israëls, Mauve, Maris, etc. Het een steunde het ander, het was iets krachtigs en nobels. De winkels waren toen kleiner, op de ateliers was misschien meer overvloed dan nu - daar het mooie gauw weggehaald wordt. Die volgepropte ateliers, die kleinere vitrines, la foi de charbon- | |
[pagina 25]
| |
nier der artisten vooral, hun warmte, hun vuur, hun enthousiasme, wat waren het sublieme dingen. Noch gij noch ik hebben 't precies bijgewoond, maar door onze liefde voor dien tijd weten we ervan wat we er van weten. Laat ons het niet vergeten, 't kan te pas komen, vooral als men voortgaat zoo grif te zeggen: niet meer noodig. Adieu, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
248Waarde Theo, Zondag. Gisteren ben ik er eens toe gekomen om een boek van Murger te lezen, n.l. Les buveurs d'eau. Ik vind er wel iets van 't zelfde charme in, dat b.v. in de teekeningen van Nanteuil, Baron, Roqueplan, Tony Johannot is, iets geestigs, iets levendigs. Toch is het erg conventioneel, althans dit boek dunkt me, andere las ik nog niet van hem, en is er 't zelfde verschil m.i. tusschen hem en b.v. Alphonse Karr en Souvestre, als tusschen een Henri Monnier en Comte Calix en voornoemde artisten. Ik tracht de personen die ik vergelijk, allen uit 't zelfde tijdvak te nemen. Er is een adem van dien tijd van la bohême in, (ofschoon de werkelijkheid van toen weggemoffeld is in het boek), en daarom interesseert het mij, doch het mist mijns inziens oorspronkelijkheid en oprechtheid van sentiment. Wellicht echter zijn zijn boeken waar geen schilderstypen in komen, beter dan dit, het schijnt dat de schrijvers met die schilderstypen altijd ongelukkig zijn. Balzac onder anderen (zijn schilders zijn tamelijk oninteressant), Zola zelfs in zijn Claude Lantier is wel waar - er zijn zeer zeker Claude Lantiers, maar resteert toch dat men wel eens nog een ander soort schilders door Zola zou wenschen gedaan te zien dan Lantier, die dunkt me naar de natuur gedaan is door Zola met een of ander lang niet de slechtste van die richting, welke men meen ik impressionisten noemde. En 't zijn niet die, welke de kern van het artistieke corps uitmaken. Omgekeerd zijn er mij weinig goede geteekende of geschilderde typen van schrijvers bekend, de schilders vervallen ook op dat punt meest in 't conventioneele, en maken van een schrijver een man die voor een tafel papieren zit zonder meer, of gaan niet eens zoo ver, en 't wordt een heer met een boordje, en bovendien met een gezicht zonder bepaalde expressie. | |
[pagina 26]
| |
Er is een schilder van Meissonnier dien ik mooi vind, 't is dat figuur op den rug gezien, voorovergebogen, met de voeten geloof ik op den dwarslat van 't ezel, men ziet niets dan een paar opgetrokken knieën, een rug, een nek en een achterhoofd, en nog even een knuist met een potlood of zooiets. Maar de kerel doet het goed, en de actie van ingespannen attentie zit er in, net als in zeker figuur van Rembrandt waar een kereltje zit te lezen, ook in elkaar getrokken, met zijn kop leunende op zijn vuist, en men direct voelt dat als vastgeworteld zijn in het boek. Neem de Victor Hugo van Bonnat, mooi, heel mooi, maar nog mooier vind ik de Victor Hugo, in woorden beschreven door Victor Hugo zelf, niets anders dan dit enkele: ‘Et moi je me taisais, Tel que l'on voit se taire un coq sur la bruyère’ Vindt ge dat kleine figuurtje op de hei niet prachtig? Is 't niet even levendig als een generaaltje van '93 van Meissonnier - ter grootte van 1 centimeter of zoo. Er is een portret van Millet door Millet dat ik mooi vind, niets dan een kop met een soort herdersmuts op, maar het kijken - met half dicht geknepen oogen - het intense kijken van een schilder - wat is het er mooi in, ook dat haanachtige, als ik 't zoo zeggen mag. Het is weer Zondag, vanmorgen was ik op den Rijswijkschen weg, de weilanden zijn gedeeltelijk overstroomd zoodat er een effect was van tonig groen en zilver, met de ruwe, zwarte en grijze en groene stammen en takken van de door den wind verwrongen, oude boomen op den voorgrond, een silhouet van het dorpje met spits torentje tegen de lichte lucht, op den achtergrond hier en daar een hek of een hoop mest, waar een troep kraaien op zat te pikken. Wat zoudt gij zooiets voelen, wat zoudt ge 't goed schilderen als ge wildet. Het was al bizonder mooi dezen morgen, en het deed mij goed eens een verren loop te doen, daar ik met teekenen en de lithographie haast niet de deur was uit geweest deze week. Wat de lithographie betreft, ik hoop morgen proef te krijgen van een oud mannetje. Ik wou dat het goed uitviel, ik heb het met een soort krijt gedaan die opzettelijk voor dit procédé bestemd zou zijn, doch ik vrees toch dat het gewone lithographische krijt 't beste zal blijken, en ik spijt zal hebben 't daar niet mee gedaan te hebben. | |
[pagina 27]
| |
Enfin, we zullen zien hoe het uitvalt. Ik zal morgen hoop ik, verschillendedingen van het drukken te weten komen, die de drukker me wijzen zou. Het drukken zelf zou ik enorm graag zelf leeren. Ik acht het bepaald mogelijk dat deze nieuwe manier meer leven in de lithographie zal brengen. Ik geloof dat er iets op te vinden zou zijn de voordeelen van het nieuwe met de oude manier te vereenigen, men kan met zekerheid niets vooruit zien, maar wie weet of 't niet aanleiding geven zal, dat men weer nieuwe tijdschriften zal zien ontstaan. Maandag. Tot zoover schreef ik gisterenavond, hedenmorgen moest ik naar de drukkerij met mijn oud mannetje, nu heb ik alles eens bijgewoond, het overbrengen op den steen, het prepareeren van den steen, het drukken zelf. En kan me beter begrip maken van wat ik door retouche nog kan veranderen. Hierbij de eerste afdruk, een misdruk niet meegerekend. Metdertijd hoop ik het beter te doen, dit voldoet me zelf nog op verre na niet, maar enfin het beter worden moet al doende komen, en door probeeren. Het komt mij voor plicht van een schilder te zijn, te trachten eene gedachte in zijn werk te leggen. In dit blad wou ik trachten dit te zeggen: (maar ik kan het zoo mooi, zoo treffend niet zeggen als de werkelijkheid, waarvan dit slechts als eene zwakke reflectie in een donkeren spiegel is), dat het mij voorkomt dat een van de sterkste bewijzen voor 't bestaan van ‘quelque chose là-haut’, waarin Millet geloofde, in 't bestaan van een God en een eeuwigheid n.l., wel is het onuitsprekelijk roerende, dat in de expressie van zoo'n oud mannetje zijn kan | |
[pagina 28]
| |
zonder dat hij zelf zich zulks bewust is misschien, als hij zoo stillekens in 't hoekje van zijn haard zit. Tegelijk iets edels, iets nobels, dat niet voor de wormen bestemd kan zijn. Israëls heeft het zoo fameus mooi gedaan. In Uncle Tom's Cabin is misschien de prachtigste passage die, waar de arme slaaf wetende dat hij sterven moet, terwijl hij voor 't laatst bij zijn vrouw zit, zich herinnert de woorden: Que le malheur, sombre déluge, Que des tempêtes de malheur, S'abbattent sur moi - mon Refuge, Ma Paix, mon Tout, c'est Toi Seigneur. Dit is ver van alle theologie eenvoudig de daadzaak, dat het armste houthakkertje, heiboertje, of mijnwerkertje, oogenblikken van emotie en stemming kan hebben, die hem een gevoel geven van een eeuwig thuis, waar hij dicht bij is. Tegelijk dat ik van de drukkerij kom ontvang ik Uw brief, ik vind Uw Montmartre prachtig, en de emotie die 't bij U teweeg bracht zou ik zeker gedeeld hebben, mij dunkt trouwens dat Jules Dupré en Daubigny ook in hun werk die gedachten dikwijls hebben willen opwekken. Er is soms iets onbeschrijfelijks in die effecten, het is of de heele natuur spreekt, en als men naar huis gaat heeft men een gevoel, als wanneer men een boek van Victor Hugo uit heeft b.v..Ik voor mij kan me niet begrijpen dat niet iedereen het ziet en voelt, de natuur of God doet het toch voor ieder die oogen en ooren heeft, en een hart om te verstaan. Mij dunkt een schilder is daarom gelukkig, omdat hij in harmonie is met de natuur, zoodra hij eenigermate kan weergeven wat hij ziet. En dat is veel, men weet wat men te doen heeft, stof is er in overvloed, en Carlyle zegt wel terecht: Blessed is he who has found his work. Is dat werk, als bij Millet, Dupré, Israëls etc., iets dat ten doel heeft vrede te brengen, sursum corde n.l. ‘het hart naar boven’ te zeggen, dan is het dubbel opwekkend - men is dan ook minder alleen omdat men denkt, ik zit nu wel eenzaam doch terwijl ik hier zit en mijn mond houd, spreekt mogelijk mijn werk met mijn vriend, en wie het ziet zal me niet verdenken van liefdeloosheid. Weet echter dat de onvoldaanheid over gebrekkig werk, het mislukken van de dingen, de moeielijkheden van de techniek, vreeselijk | |
[pagina 29]
| |
melankoliek kunnen maken. Ik verzeker U, dat als ik voor mij denk aan Millet, aan Israëls, Breton, de Groux, zooveel anderen, Herkomer o.a., ik vreeselijk wanhopig kan zijn, men weet pas wat die kerels zijn, als men aan 't werk is. En nu die wanhoop en melankolie te verkroppen, zooals men is, geduld te hebben met zichzelf, niet om te gaan rusten maar om ondanks duizend tekortkomingen en fouten, en de hachelijkheid van de overwinning daarvan, voort te sjouwen, dat is oorzaak dat een schilder ook niet gelukkig is. - De strijd met zichzelf, het verbeteren van zichzelf, het vernieuwen van zijn energie, dit alles gecompliceerd door de materieele moeielijkheden. Dat schilderij van Daumier zal mooi geweest zijn. Het is iets raadselachtigs, dat wat zoo duidelijk spreekt als zoo iets b.v., niet begrepen wordt, althans dat het er zoo mee gesteld is, dat zoo als ge zegt er zelfs tegen lagen prijs niet zeker een liefhebber voor te vinden zou zijn. Dit is ook voor menig schilder iets ondragelijks of haast ondragelijks op zijn allerminst, men wil eerlijk man zijn, men is het, men werkt even hard als een sjouwerman, toch men komt te kort, men moet het werk opgeven, men ziet geen kans het uit te voeren zonder er meer aan te spendeeren dan men er voor terug krijgen zal, men krijgt een gevoel van schuld, van tekortkoming, van niet houden van beloften, men is niet eerlijk zooals men zijn zou indien het werk op zijn natuurlijken billijken prijs betaald werd. Men is bang vrienden te maken, men is bang zich te bewegen, men zou net als een van de oude melaatschen al uit de verte de lui willen toeroepen: kom me niet te na, want omgang met mij veroorzaakt U verdriet en schade; met al die lawine van zorg op 't hart moet men aan 't werk met een bedaard alledaagsch gezicht, zonder een spier te vertrekken, in het gewone leven zijn gang gaan, scharrelen met de modellen, met den man die de huishuur komt halen, met jan en alleman enfin. Men moet met koelbloedigheid de eene hand aan 't roer houden om 't werk voort te zetten, met de andere hand trachten te zorgen men anderen geen schade doe. En dan komen er stormen, dingen die men niet voorzien had, men weet niet meer wat te doen, en men heeft een gevoel dat men elk oogenblik op een klip kan stooten. Men kan zich niet presenteeren als iemand die anderen voordeel | |
[pagina 30]
| |
kan doen, of eene zaak in 't hoofd heeft die rendeeren moet, neen integendeel is 't te voorzien het op een deficit zal uitloopen, en toch, toch, men voelt eene kracht in zich bruisen, men heeft een werk te doen, en het moet gedaan worden. Men zou willen spreken als de lui van '93, dit en dat moeten we doen, eerst zullen die, dan die, dan de laatsten sneuvelen, het is plicht, dus 't spreekt vanzelf en meer hoeft er niet bij. Doch is het de tijd om zich te combineeren en te spreken? Of is 't niet veeleer dat men, daar velen toch in slaap zijn gevallen en liever niet wakker wenschen gemaakt te worden, moet trachten zich te bepalen tot dingen, die men alleen af kan, waar men alleen voor staat en aansprakelijk is, zoodat die slapen, kunnen voortslapen en rusten. Nu ge ziet dat ik ditmaal ook maar eens meer intieme gedachten uit dan gewoonlijk, ge zijt er zelf schuld van doordat ge 't zelfde deedt. U aangaande denk ik dit: gij zijt toch een van de wakers, niet een van de slapers, zoudt ge niet liever schilderende waken, dan schilderijen verkoopende; ik zeg dit leukweg, niet eens er meer bijvoegende dit of dat zou mijns inziens preferable zijn, en vertrouwende op Uw eigen doorzicht in de dingen. Dat men veel kans loopt er zelf bij ten onder te gaan, dat het schilder zijn iets is als sentinelle perdue zijn, dit en meer andere dingen, cela va sans dire. Van mij moet ge niet denken, ik zoo heel bang ben - b.v. de Borinage te schilderen zou iets zijn, dat zou zijn zoo moeielijk, zoo gevaarlijk betrekkelijk zelfs, als maar noodig is om een leventje te hebben waar rust en pleizier tamelijk ver weg zijn. Zulks zou ik ondernemen evenwel, als ik het kon ondernemen, n.l. indien ik niet zeker vooruit kon zien, zooals nu nog, dat de kosten mijn middelen te boven zouden gaan. Vond ik belangstellenden voor dit of een dergelijke entreprise, ik zou ze wagen. Juist omdat eigenlijk alleen gij op 't oogenblik omziet naar wat ik doe, is het voorloopig in den doofpot, en moet het er in blijven, zoo vind ik ondertusschen toch wel wat te doen. Alleen ik laat het niet om me zelf te sparen of zoo. Ik hoop 't U mogelijk zal zijn niet later dan 1 Dec. weer wat te sturen. Nu kerel recht hartelijk dank voor Uw brief en een warmen handdruk in gedachten, geloof me, t. à t. Vincent. | |
[pagina 31]
| |
249Waarde Theo, Van Rappard met wien ik in correspondentie ben omtrent de proeven met de lithographie, en die zelf ook iets er mee gedaan heeft, ontving ik dezer dagen een brief. Ik had hem terloops geschreven ‘ik heb alweer een obstacle gehad, er is een brief met geld dat ik er grootendeels voor gedestineerd had, weggeraakt’. Hij schrijft me daarop: ‘laat dat je niet hinderen en reken op mij, als je niet voort kunt of iets noodig hebt’. Ik had het hem niet geschreven omdat hij iets dergelijks zou zeggen, wel omdat ik wou hij van zijn kant eens een paar nieuwe proeven zou nemen. Toch deed het mij plezier, omdat zulke bewijzen van belangstelling zeldzaam zijn. Ik heb hem teruggeschreven: voorloopig bedank ik er voor, maar zou er werkelijk kwestie komen van dat ik in 't geheel niet voort kon, zoo zullen we er nader over spreken. En heb hem gezegd hoezeer ik het op prijs stelde. Zie dat is nu een van de gevallen, waarover ik U in mijn vorigen brief schreef. Natuurlijkerwijs zijn aan het teekenen, aan den steen, aan het drukken, aan het papier kosten verbonden. Betrekkelijk zijn die gering. Zulke bladen als het laatste dat ik U zond b.v., als een nieuw dat ik gisterenavond afmaakte, en dat klaar staat, zouden dunkt mij b.v. geschikt zijn voor een volksuitgaaf, die juist zoo hoog, hoog noodig zijn, hier in Holland meer dan elders. Zulk eene entreprise nu, als zijn zoude het maken en drukken eener serie van b.v. 30 bladen werkmanstypen, zaaier, spitter, houthakker, ploeger, waschvrouw, verder ook eens een kinderwieg of een weesman - enfin het heele onafzienbare veld staat open, er is mooie stof in overvloed - zulk eene zaak mag men ze ondernemen of mag men dat niet? - Zelfs is het nog dieper, is het plicht en recht of is het verkeerd? Dat is de vraag. Was ik een man van middelen, ik zou niet aarzelen te beslissen, ik zou zeggen: en avant et plus vite que ça. Doch hier is 't iets anders - mag men, moet men, kan men er anderen, die men noodig heeft, zonder wie men 't niet volvoeren kan, in mengen en meesleepen, in eene zaak waarvan het twijfelachtig is of zij rendeeren zal? Mijzelf zou ik niet sparen. Gij hebt getoond, doordat gij mij geholpen hebt dat gij U zelf ook niet spaart. Doch anderen vinden het en verkeerd van U en dwaas, dat gij U met mij bemoeidet, en veel meer nog vinden ze mijn doen en laten onzinnig, en velen die aanvankelijk vol animo zijn, draaien | |
[pagina 32]
| |
daar toch op uit, en zijn kort en als een stroovuurtje slechts, moedig en vurig. Mijns inziens zeer ten onrechte werkelijk, want noch gij noch ik doen dwaas in deze. Deze zaak die eerst kort geleden slechts was een woord van U, n.l. ‘Ik heb gesproken met Buhot, die weet een zekere wijze van lithographeeren waarvan later meer, ge moest eens iets probeeren op papier dat hij U zenden zal’, heeft van uit dit aanvankelijk betrekkelijk onbeteekenende begin, in korten tijd voor mij de proporties van eene zaak van meer belang gekregen. Ik zie er in dat met volhouden en doorzetten het iets zou kunnen worden, dat ik geloof volstrekt niet overbodig, maar bepaald goed en nuttig zou kunnen zijn. Men heeft altijd gezegd, we kunnen in Holland geen bladen voor het volk maken - ik heb het nooit geheel kunnen gelooven, ik zie nu: het kan wel. De Maatschappij van 't Nut heeft Elsevier in Rotterdam met duizenden gesteund voor de uitgaaf van de Zwaluw. Is nu de Zwaluw goed geworden? Neen, ofschoon er een paar mooie bladen in stonden, het was te dun, niet flink, niet ernstig, niet krachtig genoeg. Een imitatie van de Engelschen, niet genoeg oorspronkelijk. Er zijn twee systemen: How not to do it, en How to do it. How not to do it vrees ik, was de arrière-pensée van Elsevier geweest, anders had hij het gedaan, al had hij er zelf op toegelegd. How not to do it redeneert dus: ik heb zooveel en zooveel er voor van 't Nut, ik heb zooveel en zooveel van 't debiet, ik moet daarvan hebben voor mijn zak eerst dit en dat, ik moet het doen net als mijn collega's, anders noemen ze me mauvais coucheur of bonten hond, etc. Dus geschiedt het dat in plaats van te zeggen, wat onder een schilderij van Millais stond: ‘It might be done and if so, we should do it’, Elsevier en duizend van zijns gelijken zeggen: it can 't be done, of het met een te slappe hand en zonder genoeg energie doen. Ik ken de directie van de Zwaluw niet genoeg om precies te kunnen zeggen wie schuld heeft, ik ken hun blad evenwel genoeg om op mij te durven nemen te zeggen: ‘ge hebt er niet van gemaakt, wat ge er van had kunnen maken, het had beter kunnen en moeten zijn.’ Nu zeg ik evenwel bovendien: wat er ook van zij, ten allen tijde | |
[pagina 33]
| |
zijn er ook flinke, oprechte, dappere, eerlijke Hollanders geweest, ook in tijden waarin het in 't algemeen slap en ontzenuwd en verkeerd was, vond men hier en daar in verborgen hoeken het vuur nog brandende. Hoeveel te meer in die periodes, waarin de Hollanders onder de eerste en beste mochten gerekend worden. Dus waar het aankomt, op durven en zelfopoffering, en wagen van iets dat niet moet gedaan worden om er mee te winnen, doch omdat het nuttig en goed is, men moet goed vertrouwen behouden van medemenschen en landgenooten in 't algemeen. Voor ik verder ga dit evenwel, ik persoonlijk wil niet verder met de zaak van bladen voor het volk te doen hebben dan wat het maken ervan betreft, in geval zooiets op touw gezet zou worden. Het moet zijn une affaire de charité, niet de librairie. En overmits het toch noodig is met de librairie in eenig contact te komen, al was 't alleen wat het drukken aangaat of zoo, spreek ik er ditmaal eens tot U over, niet om te vragen: ‘gelooft ge dat het gaan zou?’ uit een oogpunt van librairie, maar alleen met de vraag: how to do it? Ik zou meenen er 't volgende zou moeten vastgesteld worden: Aangezien het nuttig en noodig is, er Hollandsche teekeningen gemaakt, gedrukt, verspreid worden, bestemd voor de arbeiderswoningen, boerderijen, in één woord voor ieder werkman, zoo verbinden zich eenige personen hun uiterste best te doen, hun beste krachten in te spannen voor dit doel. Zullende deze vereeniging niet uiteen gaan voor de zaak gedaan is, trachtende haar te doen zoo practisch en goed mogelijk. De prijs der bladen moet 10, hoogstens 15 cents niet te boven gaan. De uitgaaf zal dan beginnen, wanneer eene serie van 30 is gemaakt en gedrukt en de kosten voor steenen, drukloon, papier daaraan verbonden afgerekend. Die dertig bladen zullen tegelijk verschijnen, afzonderlijk evenwel verkrijgbaar zijn, gezamenlijk een geheel vormen in linnen omslag, met korten tekst, niet bij de platen, die voor zichzelven spreken, doch om kort en krachtig te verklaren hoe en waartoe zij gemaakt zijn, etc. De raison d'être der vereeniging is deze. Indien de teekenaars alleen er voor staan, zoo drukt op hen èn de moeite èn de kosten, de zaak gaat te gronde voor ze halverweg is, dus moeten de lasten verdeeld worden, zoodat elk zijn deel krijgt wat hij dragen kan, en de zaak kunne voleindigd worden. | |
[pagina 34]
| |
Hetgeen de verkoop opbrengt zal primo dienen om hen te rembourseeren, die geld voorgeschoten hebben, secundo om ieder, die er een teekening voor geleverd heeft, voor elk teekenaar gelijk nader te bepalen, remboursement te geven. Is dit een en ander afgelost, dan blijft het resteerende voor nieuwe uitgaven tot voortzetting van het werk. Zij die deze zaak beginnen beschouwen haar als een plicht. Eigenbelang niet hun oogmerk zijnde, zullen noch geldvoorschieters, noch teekenaars, noch wie op andere wijs er aan mee werkt mogen terugvorderen wat zij ingelegd hebben, indien de zaak niet rendeert, zoodat de ‘inleg verloren raakt, noch ook meer mogen terugvorderen dan zij ingelegd hebben, indien de zaak boven verwachting reusseeren mocht. In 't laatste geval is het surplus tot voortzetting van 't werk, in 't eerste geval blijven evenwel aan ondernemers de steenen, van welke echter in elk geval de eerste 700 afdrukken van elken steen, niet voor de vereeniging doch voor het volk zijn, gaat de vereeniging te niet zoo worden die bladen kosteloos verspreid. Dadelijk na uitgaaf der eerste serie van 30, moet er gedelibereerd en beslist worden omtrent het al of niet voortzetten, en dan, maar niet eer, mag zich uit de vereeniging retireeren wie wil. Dit is de gedachte, die zich in mij vormde, nu zeg ik tot U: How to do it. Zijt gij van de partij? Met anderen heb ik er niet over gesproken, bij mij zelf het eerst onder het werk zelf de gedachte duidelijk geworden zijnde. Doch alleen ben ik over de kwestie van bladen voor het volk reeds sedert lang in relatie met Rappard, in zoover dat zoowel hij als ik er belang in stellen, zoo dat hij zelf zooals ik U schreef, uit zichzelf tot mij zegt: ik wil je wel een handje helpen. Rappard denkt evenwel nog niet over de zaak zóó als ik wou dat hij er over dacht, hij is n.l. het niet met me eens over kwesties van techniek. Zijn voorstel aangaande om mij geld voor te schieten, zoo heb ik besloten dit te doen: ik weiger het voor mij persoonlijk, omdat ik slechts dan alleen er mee zou doorzetten indien zoodanige vereeniging, als waarover ik U schrijf, niet tot stand mocht komen. Zijn we zoover, dan resteert mij te zien, wat ik verder doen zou kunnen. Voorloopig deel ik hem mijn gedachte mede omtrent de zaak, en vraag hem, zooals ik het U vraag, zouden we zoo iets niet op touw kunnen zetten? En ik voor mij zou willen dat in die vereeniging allen geheel gelijk | |
[pagina 35]
| |
waren, er geen reglement was of president, of dit of dat, alleen een nota vaststellende de zaak, aan welke nadat zij definitief opgemaakt en geteekend is door de ondernemers, niet veranderd kan worden dan met algemeene stemmen, verder de namen van wie zich verbonden, (doch deze niet publiek te maken, de zaak moet een artistieke, een privé onderneming zijn), met bijvoeging wat ze voor het doel doen. A. verbindt zich voor 't maken van dit of dat, B. geeft er dit of dat voor, etc. meer niet. Intusschen is het 1 Dec. Als ge nog niet geschreven hebt doe het zoo mogelijk zoodra ge kunt, ik heb niets meer. Adieu, geloof me met een hartelijken handdruk, t. à t. Vincent.
Het zou eene vereeniging moeten zijn om te doen, niet om te delibereeren, kort en krachtig en zonder tijdsverlies te handelen, de heele zaak beschouwende als ‘de charité’ niet ‘de librairie’. Nu nog iets anders. Met moet er vooruit op bedacht zijn wat er komt kijken; dertig steenen, drukloon, papier, wat kosten die, 'k weet het niet precies, doch mij dunkt dat men met f 300 een heel eind zou komen. De teekeningen zijn de inleg der leden van de vereeniging die geen geld geven kunnen. Ik wil ze alle op mij nemen, als niemand anders zich presenteert. Doch liever had ik, beteren dan ik het op zich namen. De eerste 30 in de wereld te sturen vind ik in elk geval wenschelijk, en zou 't gaarne doorzetten, ook al deden zich voorloopig geen liefhebbers op om teekeningen te maken. Omdat door die serie te laten kijken aan artisten, die het beter zouden kunnen dan ik, wellicht die er toe te brengen waren er aan mee te doen. Velen willen pas dan beginnen, als ze zeker weten dat het meenens is, en weigeren zich er mee te bemoeien zoolang de eerste stappen niet gedaan zijn. | |
250Waarde Theo, Ontvang mijn hartelijken dank voor Uw aangeteekenden brief, alsmede voor het rolletje. Daarin vond ik het papier van Buhot, ik zou er echter wel eenige explicatie bij willen hebben, b.v. waarmede moet men op dit papier teekenen? Misschien hoor ik dat later. De Renouards: Enfants assistés, zijn prachtig, ook zijn nieuwe teekening, Banc des accusés, ofschoon die laatste minder impor- | |
[pagina 36]
| |
tant is dan b.v. zijn groote bladen van de gevangenis Mazas. Ik ben er erg blij mee, en bedank er U wel voor. Ge zult ontvangen hebben een druk van eene lithographie. Eigenlijk is die mislukt, toch zond ik ze om reden er eenige brokken in zijn, die geworden zijn zooals ik 't geheel bedoeld had. De autographische inkt had ditmaal erg gevloeid, en dat moest verholpen worden later, en er bleven overal toch zwarte partijen. Maar kijk b.v. het linkerbeen met de beslijkte laars. Daar kan men aan zien, dat met dit procédé men de stoffen kan uitdrukken, en er eigenaardige effekten mee te krijgen zijn. Handen en kop zijn slecht, doch in 't andere oude mannetje zijn die weer de beste partij. Opnieuw heb ik het op steen transporteeren en het drukken goed gezien, en ik moet U zeggen, dat ik geloof er met het procédé veel te doen is. Heden was ik bij Van der Weele, die had nogal pleizier in het oude mannetje met 't hoofd in de handen, en is zelf voornemens het te beproeven. Hij is iemand, die soms fameus goede dingen maakt. Ik kreeg 4 etsen van hem, een schapestal, kalven in 't hakhout, twee zandkarren en een ossenploeg, en hoop er later nog meer te krijgen, als hij weer drukken laat maken. Gisteren ontving ik een brief, niet van Rappard doch van zijn vader, om me te zeggen R. ziek is. Wat hij mankeert weet ik niet, misschien, misschien wel wat gij en ik ook kennen. Ik kom op die gedachte door enkele expressies in zijn laatsten brief, toen hij me schreef, dat ik door zou gaan met het nemen van proeven, en dat hij zich zoo lam voelde dat hij niets doen kan. Jammer voor hem niet waar, het is zoo hard als men midden uit zijn werk moet, om zoo'n lamme reden als ongesteldheid. Als ik bericht krijg dat het niet spoedig beter wordt, zoo zou ik grooten lust hebben, hem eens te gaan opzoeken. In den laatsten tijd heb ik nogal veel met hem gecorrespondeerd over het werk, hij heeft zeer veel liefhebberij gekregen in het verzamelen van houtsneden b.v., en ik acht het zeer wel mogelijk wij hoe langer hoe meer aan elkaar zullen krijgen. Bij v.d. Weele zag ik een uitmuntende schets van Breitner, een teekening die niet af was, misschien ook niet af te maken, het stelde voor officieren, die over een landkaart of plan de bataille zitten te delibereeren voor een open raam. Breitner is werkelijk aan de Burgerschool te Rotterdam geplaatst, een uitkomst voor | |
[pagina 37]
| |
hem. Maar kan men het uithouden er niets anders bij te doen, en al zijn tijd aan het werk geven, dat is toch verkieselijker mijns inziens. 't Is of er iets fataals ligt in het er bij waarnemen van andere betrekkingen, misschien zijn juist de zorgen, juist de donkere schaduwkant van het artistenleven, het beste er van, 't is gewaagd dit te zeggen, en er zijn momenten dat men anders spreekt, velen gaan door de zorg te gronde, maar die dat doorworstelen, later winnen zij er bij. Gij schrijft over de kwestie van teekeningen te maken in kleiner formaat, ik vind het mooi van U dat ge over die kwestie op een meer bedaarde wijs spreekt dan anderen, die mij wel eens heel anders 't zelfde gezegd hebben, en tot me zeiden, als ge niet kleiner werkt, dan zal dit gebeuren en dat gebeuren. Zóó er over te spreken, vind ik voorbarig en oppervlakkig en kan niet gelooven, het waar is wat ze zeggen. Weet ge hoe ik er over denk, alle formaten hebben hun vóór en hun tegen, in 't algemeen voor mijn eigen studie heb ik bepaald behoefte 't figuur tamelijk groot van proportie te nemen, zoodat kop, handen, voeten niet te klein worden, en men ze stevig teekenen kan. Voor eigen studie dus, nam ik tot voorbeeld het formaat van de Exercises au fusain van Bargue, daar die grootte met één blik nog gemakkelijk te overzien is, en toch de details niet al te klein worden. Maar de meesten nemen een kleiner formaat. Ik heb voor mij van 't begin af 't zóó gedaan voor mijzelf, nu eens iets kleiner dan eens iets grooter, en voor eigen studie zou ik tegen mijn overtuiging handelen indien ik er van afweek. Doch ofschoon dit dus voor mij het middelpunt is waarop mijn aandacht gevestigd is - het menschelijk figuur op een goede flinke grootte in mijn macht te hebben - eene zaak die fameus moeielijk is, dat verzeker ik U, zoo neemt dit niet weg dat ik volstrekt niet absoluut daaraan gebonden ben. En dus in antwoord op 't geen ge schrijft, doe ik U de wedervraag: hebt gij een bepaald werk op 't oog, heeft iemand U iets gezegd als b.v.: indien die figuren op de halve grootte waren, zouden dergelijke bladen hier of daar voor te gebruiken zijn? En indien ge 't een of ander dienaangaande weet, zoo wil ik van mijn kant de moeite nemen, om 't zij figuren die ik reeds heb, op halve grootte te reduceeren, 't zij geheel nieuwe in kleiner formaat te teekenen. | |
[pagina 38]
| |
Zonder bepaalde reden, zou ik van minder belang vinden dan met bepaalde reden. Is het dat gij, indien ik U eenige figuren, b.v. ter halve grootte der vorige zond, eens daarmede nieuwe proeven wilt nemen, zonder dat ge nu reeds bepaald zeggen kunt bij wie of waarvoor, zoo is me dat reden genoeg om ze te maken. Wat ik daareven zeide is alleen om U er op te wijzen, hoe ik van begin af aan een zekere orde in mijn werk heb trachten te houden, mijzelf een soort regel gesteld heb, niet om slaaf te worden van dien regel, doch omdat men er helderder door denken kan. Het reduceeren van een bepaald figuur op halve grootte b.v., is volstrekt niet moeielijk, soms verliest men evenwel iets van het eigenaardige, soms ook wint het figuur er bij. In elk geval, ik zal er U een paar sturen binnenkort, doch hebt ge iets bepaalds er mee op 't oog, zoo zeg me waarvoor het dienen moet, dan helpt mij dit in de keus van mijn figuren. Nogmaals dank voor het gezondene. Wat ik U in mijn vorigen brief schreef over een plan van bladen voor het volk te maken, is iets waarover ik hoop dat gij Uw gedachten eens zult laten gaan. Een vast plan heb ik zelf daaromtrent nog niet, in zoover dat om het helder in mijn hoofd te hebben, ik èn met betrekking tot de teekeningen zelf èn met betrekking tot het procédé der reproductie, dingen te doen heb. Doch aan de mogelijkheid om zoo iets te doen twijfel ik niet, aan het nuttige der zaak ook niet, en dat er lui te vinden zouden zijn, die er hart voor hebben zouden, daar kan ik ook niet aan twijfelen. Enfin, 'k geloof dat het zoo te doen zou zijn, dat niemand berouw zou hoeven te hebben er aan meegewerkt te hebben. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Terwijl ik U schrijf lees ik Uw laatsten brief nog eens over, vooral ook wat gij zegt over formaat. Ik wil U eens een voorbeeld noemen van een teekenaar, dien gij kent: Theophile Schuler, die de werken van Erckmann Chatrian illustreerde. Aan die kleine illustraties ziet men duidelijk, dat hij zeer goed in 't klein werken kon, meer nog ziet men het aan dingen die hij indertijd b.v. voor Illustration en Magasin pittoresque maakte, o.a. l'Album des Vosges, waar ook Brion en Jundt aan meewerkten. Ik geloof echter men zich zeer vergissen zou te meenen, zulke | |
[pagina 39]
| |
dingen als b.v. het blad Le bénédicité (een familie houthakkers of boeren aan tafel) zoo maar in eens in zijn definitieven toestand ontstaan was. Neen, de soliditeit en pit van het kleine wordt in de meeste gevallen niet verkregen dan door veel serieuser studie, dan zij die ligt over het werk van illustreeren denken, wel meenen. O kerel, gij zijt een van de best ingelichten onder de kunsthandelaars die ik ken, en gij spreekt er veel juister en gevoeliger over dan de meesten, doch als ge wist wat al sjouwerij sommige dingen gekost hebben - als b.v. bladen uit Album des Vosges, of die eerste dingen van de Graphic - ik geloof dat gij er door getroffen zoudt zijn. Mij althans gaat het dikwijls zoo dat als ik meer te weten kom omtrent het leven en werken van lui als Schuler, Lançon, Renouard, zooveel anderen, ik bespeur dat wat men van hen ziet, slechts het kleine rookwolkje is dat boven uit hun schoorsteen komt, en binnen in hun hart en atelier een groot vuur is. In de illustraties ondergaan zij een dergelijk iets als het kleine torentje in de verte, dat heel klein lijkt en onbeteekenend, en als men er dichtbij komt een imposante massa is, ik bedoel: slechts een klein deel van hun werk wordt publiek gemaakt. Enfin met sommige schilderijen is het zoo, dat zij in hun enorme lijsten veel lijken, en men later zich verwondert dat zij eigenlijk zoo'n leeg en onvoldaan gevoel achterlaten, in tegenoverstelling daarvan, menig onaanzienlijk houtsnee of litho of ets ziet men bij wijlen over 't hoofd, doch komt er op terug en wordt hoe langer hoe meer er aan gehecht, en voelt er iets groots in. Ik ken eene teekening van Tenniel, voorstellende ‘twee dominees’, (dit is de Engelsche titel niet natuurlijk, doch wel het motief), de eene is een stadsdominee, glorieus en breed en imposant, de andere is ietwat ‘shabby’, een onaanzienlijk dorpspredikantje, blijkbaar vader van een groot en arm gezin. Dikwijls denk ik dat ook bij de schilders men die twee typen heeft, en veel ‘illustrateurs’ hooren tot die dorpspredikanten onder de schilders, terwijl misschien personen als een Bouguereau of een Makart en nog meer anderen iets van eerstgenoemde type hebben. Of nu ik voor mij in kleiner of grooter formaat moet werken is mij betrekkelijk onverschillig, doch wat de illustraties vragen is slechts een deel van wat ik van mijzelf eisch. Van mijzelf eisch ik gedecideerd dat ik het figuur op een grootte zoo dat kop, | |
[pagina 40]
| |
handen, voeten niet al te klein worden, en de details er duidelijk in blijven, kunne maken. Dit heb ik nog bij lange na niet zóó, als ik het van mijzelf vorder, doch ik mag juist daarom mijzelf niet loslaten op dat punt. Indien ik zulks vorder, stel ik mijzelf geen anderen eisch dan zeer veel anderen zichzelven stelden. Zoo b.v. van die serie teekeningen die ik nu onderhanden heb, weet ik niet wat de definitieve vorm of grootte zal zijn. Ik heb ze gesteld na er veel over gedacht te hebben, op de grootte ongeveer van het mannetje met het hoofd in de handen, doch van deze cartons kan ik als het op drukken aankomt natuurlijk de grootte reduceeren. En dat het zijn raison d'être heeft in de praktijk de figuren tamelijk groot te teekenen, daarvoor spreken wel b.v. de Exercices au fusain, de Modèles d'après les maitres, door G. & Co. uitgegeven. Ik ben daarmee begonnen, en heb tot heden geen beter leiddraad voor studies naar het levend model gevonden. Men wilde door de uitgaaf daarvan gezonde begrippen omtrent studie brengen èn in de scholen èn vooral ook zeker in de ateliers. Ik heb geluisterd naar wat Bargue in zijn voorbeelden zegt; ofschoon mijn werk niet op verre na zoo mooi is als het zijne, ik geloof dat die een rechten weg aanwijzen in overeenstemming met wat andere mannen, o.a. Leonardo da Vinci vroeger hebben geleerd, en in elk geval heb ik een zekere orde in mijn gedachten omtrent het teekenen er door gekregen, die maakt dat het werken geregelder gaat dan wanneer men geen orde op zijn doen en laten stelt. Zie dat is iets wat ik niet loslaten mag, doch nog eens 't formaat van dit of dat figuur onder mijn studies kan ik als men zulks wil, reduceeren. Ik verlang er wel erg naar, dat gij alles weer eens bij elkaar ziet wat ik sedert dezen zomer maakte. Hoe is het toch met die teekeningen, die gij schreeft per Rue Chaptal verzonden te hebben, ik heb ze nog niet ontvangen doch ik vermoed ze nog bij U berusten, omdat gij toen juist kort daarop schreeft Buhot er van gezien had. Natuurlijk heb ik er geen directen haast mee, en schrijf ik er maar eens over voor 't geval ze mogelijk ergens zijn blijven liggen. En is het gij het raadzaam rekent, voor 't geval ge den een of ander er over wilt spreken, ze bij U te houden, zoo heb ik daar niets anders op tegen, dan dat ik wou ge uit het geheel eens een nieuwe keus kondt maken voor dat doel misschien. | |
[pagina 41]
| |
251Waarde Theo, Gij hebt mijn brief ontvangen waarin ik U schreef, hoe onder het werk bij mij zich eene gedachte ontwikkelde over het maken van figuren uit het volk voor het volk. Hoe 't mij voorkwam dat het eene goede zaak zou zijn, niet de librairie maar de charité en de devoir, als eenige personen zich vereenigden daartoe. Sedert ik U dat schreef, heb ik natuurlijkerwijs niet zoozeer bedacht: wie zal dit doen of dat? dan wel: wat doe ik er voor? om reden dat voor het eene ik niet verantwoordelijk ben, voor het laatste wel. Doch dit kan ik U zeggen, juist terwijl ik met het oog daarop zat te teekenen, is het idee bij mij vaster geworden. Dat het tot stand brengen van zooiets nuttig zou zijn, en men volstrekt niet zou behoeven te vervallen in een soort naäperij van andere volksuitgaven, doch integendeel het bestaan van soortgelijke bladen als b.v. British workman een leiddraad is betreffende: How to do it en How not to do it. Ik weet niet of gij Little Dorrit van Dickens kent, en daarin het figuur van Doyce, de man dien men als type zou kunnen nemen van hen, die How to do it tot principe hebben. Al kent ge die prachtige werkmansfiguur uit het boek niet, toch zult ge het karakter van den kerel begrijpen uit dit eene woord. Toen wat hij wilde niet tot stand kwam, stuitte op onverschilligheid en nog erger dingen en hij niet voort kon, zeide hij eenvoudig: This misfortune alters nothing, the thing is just as true now (after the failure) as it was then (before the failure). En begon 't zelfde wat hem in Engeland mislukt was, opnieuw op 't vaste land, en zette het daar op zijn pooten. Wat ik zeggen wilde is dit. De gedachte om uit het volk voor het volk, werkmanstypen te teekenen, die te verspreiden als volksuitgaaf, 't geheel opvattende als moetende zijn affaire de devoir en de charité, dat en niets anders dan dat, zie die gedachte is eene zoodanige, dat ik geloof men ook al lukte het niet direct of opeens, er van zou mogen aannemen: The thing is as true to-day as it was yesterday, and will be as true to-morrow. En dus het iets is waaraan men met sereniteit kan beginnen en voortwerken, iets aan welks goeden uitslag - mits men niet verslappe of den moed opgeve - men ook niet behoeft te twijfelen of te wanhopen. | |
[pagina 42]
| |
Tot mijzelf heb ik gezegd, dat wat mij te doen stond voor de hand lag, mijn uiterste best te doen op de teekeningen. Zoodat sedert mijn brief over dit onderwerp en nu, ik er eenige nieuwe heb. Vooreerst een Zaaier. Een groote, oude kerel, een lang donker silhouet tegen een donkeren grond. Wijd weg een heihutje met mosdak, en een stukje lucht met een leeuwrik. Dit is een soort van hanetype, een geschoren gezicht, tamelijk scherpe neus en kin, het oog klein, mond ingevallen. Lange beenen met laarzen. Dan een tweede Zaaier met een lichtbruin bombazijnen buis en broek, dus komt dit figuur licht af tegen den zwarten akker, aan 't eind begrensd door een rijtje knotwilgen. Dit is een heel ander type, met ringbaard, breede schoften, iets gedrongens, iets van een os, in dit opzicht dat zijn heele tournure naar 't landwerk staat. Als ge wilt meer het type van een Eskimo, dikke lippen, breede neus. Dan een Maaier met groote zeis op een weiland. De kop met bruine wollen muts mouleert zich tegen de lichte lucht. Dan een van die oude kereltjes met kort buis en grooten, ouden hoogen hoed, die men wel in de duinen ontmoet. Hij draagt een mand turf naar huis. Nu heb ik getracht in deze teekeningen nog duidelijker mijn bedoeling te zeggen, dan in het oude mannetje met 't hoofd in de handen. Deze kerels doen allen iets, en dat vooral moet in 't algemeen volgehouden worden bij de keus der motieven, dunkt mij. Ge weet zelf hoe mooi de talrijke rustende figuren zijn, die zoo heel heel dikwijls gemaakt worden. Deze worden meer gemaakt dan werkende figuren. Het is steeds erg verleidelijk om een figuur in rust te teekenen; de actie uit te drukken is zeer moeielijk, en het effect is in 't oog van velen ‘aangenamer’ dan iets anders. Doch dit aangename mag waarheid niet uit 't oog verliezen, en de waarheid is, dat er meer sjouwerij dan rusten in 't leven is. Ge ziet dus mijn opvatting betreffend het alles vooral dit is, dat ik voor mij tracht te werken er aan. Het komt mij voor dat de teekeningen zelf nog van meer urgentie zijn dan zelfs de reproductie. Ook zal ik zuinig zijn met over de zaak te spreken, omdat ik geloof dat in een klein kringetje van personen dikwijls meer praktisch gehandeld wordt, dan als er veel bij komen. Too many cooks spoil the broth. | |
[pagina 43]
| |
Wat wou ik we wat meer samen waren. Weet ge waarom ik voor mijzelf niet twijfel, of ik het zou kunnen doen? Gij weet uit de natuurkunde, dat een voorwerp in eene vloeistof gedompeld, zooveel verliest aan gewicht, als het specifiek gewicht der hoeveelheid vloeistof, die het lichaam verplaatst, bedraagt. Daardoor komt het dat sommige dingen drijven, en ook die welke zinken, onder water lichter zijn dan in de lucht. Iets dergelijks - een soort vaste natuurwet - schijnt te bestaan met betrekking tot het werken, in dit opzicht dat als men er in is, men meer werkkracht voelt dan men wist te bezitten of liever inderdaad bezat. Dat zoudt gij ook ondervinden, als gij U eens tot het schilderen zoudt zetten. Eerst schijnt het iets onbereikbaars, iets wanhopigs, later verklaart het zich, en ik geloof dat gij dit in mijn werk zoudt zien ook. Doch iets wat ik U reeds schreef, heeft zich bevestigd, n.l. dat Rappard ernstig ongesteld is. Ik heb opnieuw bericht van zijn vader, die zich niet uitlaat over wat het eigenlijk is. Tegen dat hij beter wordt, wil ik zooveel teekeningen klaar maken als ik kan, want ik wou wel dat Rappard zoodra hij weer aan den gang gaat, 't zelfde deed. R. heeft wat niet iedereen heeft, n.l. hij denkt na, en zijn gevoel is iets dat hij cultiveert. Hij kan een plan maken, een geheel overzien, eene gedachte vasthouden. Met veel anderen is het zoo, dat zij het nadenken en het willen voor iets onartistieks houden, althans niet geschikt zijn voor travaux de longue haleine. De zaak in kwestie nu is er een en van handigheid en aanpakken, en van volhouden en kalm geduld houden bovendien. Dan heeft Rappard nog iets, dat maakt dat naar ik denk, voor zoo iets als dit hij veel waard kan zijn. Hij bestudeert bepaald het figuur, niet maar als kleurnoot in een aquarel, maar meer streng in zijn vorm en structuur. Ik denk dikwijls dat ik wel wenschte, meer tijd op het eigenlijke landschap te kunnen spendeeren! Ik zie dikwijls dingen die ik verbazend mooi vind, die bovendien me onwillekeurig doen zeggen: dit of dat heb ik nog nooit zóó geschilderd gezien. Om het te schilderen - how to do it - zou ik weer andere dingen moeten daarlaten. Ik wou wel eens weten of gij dat met me eens zijt, dat in landschap er nog dingen ongedaan zijn, dat b.v. Emile Breton effecten gegeven heeft, zelf volhoudt in die richting te werken, die een begin zijn van iets nieuws | |
[pagina 44]
| |
dat naar mij voorkomt nog niet zijn volle kracht bereikt heeft, door weinigen begrepen, door nog minder gedaan wordt. Veel landschapschilders hebben niet die intieme natuurkennis, welke zij hebben die van hun kinderjaren af gekeken hebben met gevoel op de akkers. Veel landschapschilders geven iets, dat U noch mij b.v., (ook al apprecieeren wij hen als artisten) als menschen voldoet. Men noemt het werk van Emile Breton oppervlakkig, het is zulks niet, hij staat in sentiment veel hooger dan menig ander, en weet veel meer, en zijn werk houdt steek. Werkelijk op 't gebied van landschap beginnen ook enorme leegtes te komen, en ik zou er 't woord van Herkomer op willen toepassen: the interpreters allow their cleverness to mar the dignity of their calling. En ik geloof dat het publiek zal beginnen te zeggen: verlos ons van artistieke combinaties, geef ons het eenvoudige veld terug. Wat doet het goed eens een mooie Rousseau te zien, waarop gesjouwd is om trouw en eerlijk te zijn. Wat doet het goed, te denken aan lui als van Goyen, Old Crome en Michel. Wat is een Isaac Ostade of een Ruijsdael mooi. Wil ik die terug hebben of wil ik men hen imiteeren zal? Neen, maar wel dat het eerlijke, het naïve, het trouwe blijven zal. Ik ken oude lithographiën van Jules Dupré, of van hem zelf, of facsimiles van zijn croquis, maar wat een pit en wat een liefde zit daarin, en toch wat zijn ze vrij en vroolijk gedaan. Een absoluut copieeren van de natuur dat is ook het ware niet, maar de natuur zoo kennen, dat wat men maakt frisch en waar is, ziedaar wat velen nu missen. Denkt ge b.v. dat de Bock weet wat gij weet, neen, zeer bepaald neen. Ge zult zeggen, maar iedereen heeft toch van jongs af aan landschappen en figuren gezien. Vrage: is ook iedereen als kind nadenkend geweest, vrage: heeft ook iedereen, die ze gezien heeft, hei, velden, akkers, bosch liefgehad, en de sneeuw en den regen en den storm? Dat heeft niet iedereen zooals gij en zooals ik, het is een bizonder soort entourage en omstandigheden die er toe moeten meewerken, het is een bizonder soort temperament en karakter ook die er bij moeten komen om het wortel te doen vatten. Ik herinner mij brieven van U van toen ge nog in Brussel waart, met dergelijke beschrijvingen van landschappen als in Uw laatsten. Weet gij wel dat het zoo hoog, hoog noodig is, dat er eerlijke lui | |
[pagina 45]
| |
in de kunst blijven? 'k Wil niet zeggen dat er geen in zijn, maar gij zelf voelt wat ik bedoel, en weet even goed als ik hoe een massa lui die schilderen, fameuse leugenaars zijn. Eerlijk duurt het langst is ook hier van toepassing, alsmede de fabel van den haas en de schildpad, alsmede het leelijke jo ge eendje van Anderssen. Edwin Edwards de etser b.v., waarom is zijn werk zoo prachtig mooi, waarom kreeg hij terecht een positie onder de besten in Engeland? Omdat wat hij wilde, was eerlijkheid en trouw. Liever was ik Jules Dupré dan Edwin Edwards, doch zie voor oprechtheid moet men hoog respect hebben, en 't houdt stand waar andere dingen kaf blijken. Voor mij is de Bernier: Les champs en hiver, van de Luxembourg, een ideaal. Daar hebt ge Lavieille de houtgraveur en schilder, ik zag een Winternacht met een Kerstmissentiment van hem, dat me daar in de gedachten komt. Daar hebt ge Mme Collart - b.v. dat schilderij van een appelboomgaard met een oud wit paard. Daar hebt ge Chintreuil en Goethals, (ik heb dikwijls iemand gezocht om 't U te expliceeren bij wie de mooie dingen van Goethals te vergelijken zijn, ik geloof Chintreuil), maar ik ken anders niet veel van Chintreuil, trouwens van Goethals ook niet. - Verkeerde opvatting van de bedoelingen der groote landschapschilders is voor een groot deel oorzaak van het kwaad. Bijna niemand weet dat het geheim van mooi werk voor een groot deel goede trouw en oprecht gevoel is. Velen kunnen het niet helpen dat zij niet diep genoeg zijn, en handelen te goeder trouw voor zoover ze goede trouw hebben. Doch ik geloof ge me wel als eene daadzaak zult willen toegeven, (temeer daar hier kwestie is van iets, dat ofschoon 't U aangaat, betrekkelijk niet uw eigen doen is), dat indien menig landschapschilder, die nu heel wat geteld wordt, de helft wist van wat gij weet van de gezonde denkbeelden omtrent het veld, die U als natuurlijk eigen zijn, hij heel wat beter en degelijker werk zou leveren. Denk hier eens over na en leg dit en bovendien veel meer zaken in de weegschaal, als gij U zelven wegende, zulke dingen zegt als: ‘ik zou maar iets mediocres zijn’. Tenzij ge mediocre in zijn goede, nobele beteekenis bedoelt. Kranigheid zooals men hier zegt, men schermt veel met dit | |
[pagina 46]
| |
woord - ik voor mij weet er de rechte beteekenis niet van, en heb het wel eens op zeer onbeteekenende dingen hooren toepassen - kranigheid is dat wat de kunst redden moet? Ik zou meer hoop hebben dat de boel goed ging, als er meer lui waren zooals b.v. Ed. Frère of Emile Breton, dan dat er kranen kwamen als Boldini of Fortuny. Frère, Breton zullen gemist worden en betreurd. Boldini, Fortuny men moge hen zelf respecteeren, maar de invloed dien ze hebben uitgeoefend, is fataal. Een kerel als Gustave Brion heeft iets goeds nagelaten, de Groux b.v. ook, waren er veel zoo de wereld zou er bij vooruitgaan, de kunst zou een zegen zijn, doch Boldini, doch Fortuny, doch Regnault zelfs, wat baat het ons, wat zijn we er bij gevorderd? Wat ge zegt is volkomen waar: ‘Ernst is beter dan raillerie, al is ze nog zoo scherp en geestig’, in andere woorden zou ik zeggen: bonté vaut mieux que malice, dat spreekt vanzelf, doch velen zeggen: neen, maar in het malicieuse daar zit heil in. Enfin die moeten maar maaien wat ze zaaien. Adieu kerel, ik wou U eens schrijven van die teekeningen, dat ik n.l. hoop deze gedachte over bladen voor het volk, mij er toe brengen zal een eindje vooruit te komen. Terwijl ik U schrijf, bericht van Rappard, dat er ietwat verandering ten goede is, maar hij schijnt erg ziek te zijn. Ik weet zeker dat zoowel hij als zijn vader zich interesseeren voor die volkstypen. Zoodra Rappard weer op de been is, of weer normale oogen heeft tenminste, hoop ik er eens heen te gaan. Schrijf weer eens spoedig en geloof me, t. à t. Vincent. | |
252Waarde Theo, Zooeven ontvang ik Uw aangeteekenden brief, en dank er U recht hartelijk voor. Waar ik mee beginnen wil is dit. Hierbij een blad uit Christmasnumber 1882 van de Graphic. Lees het eens aandachtig, 't is de moeite wel waard. Wat een kolossale inrichting niet waar, wat een enorm debiet. Dit gezegd, wat dan nog meer? - 't Volgende o.a.: Hubert Herkomer's woorden contrasteeren zonderling met die van de Graphic-redactie. De laatste spreekt van ‘referring to our books, we find that besides our professional artists’, we have no less than two thou- | |
[pagina 47]
| |
sand seven hundred & thirty friends scattered over the world, sending us sketches or elaborate drawings.’ H. Herkomer spreekt van: ‘dearth of good draughtsmen’. En in 't algemeen zijn zijn woorden lijnrecht het tegenovergestelde van die der uitgevers van 't Christmasnumber in kwestie, 't geheel een resultaat gevende in dezen vorm: Graphic uitgevers zeggen: ‘all right’. H. Herkomer zegt: ‘all wrong’. Zie nu nog op pag. 4 van 't blad dat ik zend, iets treffends: The Graphic when strong enough to walk alone, rented one house and began to print with six machines. Hiervoor heb ik alle respect, hier voel ik iets heiligs, iets nobels, iets subliems. Ik kijk nu die groep groote artisten aan en denk aan het mistige Londen, en het gescharrel in die kleine inrichting. Meer nog in mijn verbeelding zie ik de teekenaars in hun diverse ateliers, met enthousiasme van de beste soort hun werk beginnen. Ik zie Millais met het eerste No. van de Graphic naar Chs. Dickens toeloopen. Dickens was toen aan den avond van zijn leven, had toen een verlamming aan den voet, liep met een soort kruk; Millais zegt, terwijl hij hem de teekening van Luke Fildes laat zien ‘Homeless and hungry’, arme lui en vagebonden voor een nachtverplijf, Millais zegt tot Dickens: geef hem Uw Edwin Drood te illustreeren, en Dickens zegt: ‘best’. Edwin Drood was 't laatste werk van Dickens, en Luke Fildes door die kleine illustraties in contact met Dickens gekomen, komt in zijn kamer den dag van zijn dood, ziet zijn leegen stoel staan, en zoo komt het dat een der oude nummers van The Graphic bevat die treffende teekening: The empty Chair. Empty chairs - er zijn er vele, er zullen er nog meer komen, en vroeger of later zullen in plaats van Herkomer, Luke Fildes, Frank Holl, William Small, etc., slechts blijven Empty chairs. En toch zullen steeds de uitgevers en handelaars, niet luisterende naar eene profetie als die van H. Herkomer, in dergelijke woorden als in bijgaand blad ons verzekeren dat alles wel is, en we sterk aan 't vooruitgaan zijn. Wat zijn ze hard van hart, wat vergissen ze zich evenwel indien ze meenen ze 't iedereen kunnen wijsmaken, dat grandeur matérielle opweegt tegen grandeur morale, en dat zonder die laatste iets goeds kan gedaan worden. | |
[pagina 48]
| |
Zooals 't is met Graphic zoo is 't met meer, met veel meer andere dingen op 't gebied van kunst. Grandeur morale vermindert, grandeur matérielle komt in de plaats. Of nu de gewenschte verandering komen zal? mij dunkt dat moet ieder voor zichzelf overdenken, maar de oude vergelijking spreekt van een breeden weg die op desolatie uitkomt, van een smallen die tot een ander resultaat leidde. Graphic begon den smallen weg, is nu op den breeden overgegaan. Ik zag hedenmorgen het laatste nummer, er was ± niets goeds in; ik haalde uit een troep scheurpapier bij een boekenjood dezen morgen een oud gescheurd vuil nummer van 1873, en bewaar er haast alles uit. Doch ik voor mij - que faire? Een paar jaar geleden wandelde ik met Rappard buiten Brussel op een plek, die ze la Vallée Josaphat noemen, een buurt waar Roelofs o.a. woont. Toen was daar een zandgroef waar spitters aan 't werk waren, er waren vrouwtjes die molsla zochten, een boertje was aan 't zaaien, wij keken naar dat alles en ik was toen half desperaat: ‘zal 't me ooit lukken, dat wat ik zoo mooi vind, te maken?’ Nu ben ik niet meer zoo desperaat, die boertjes en vrouwtjes kan ik nu beter raken dan toen, en met geduldig voortwerken kan ik komen tot wat ik wilde in zekeren zin. Maar loodzwaar drukt mij de gang der zaken, en niet met pleizier en enthousiasme kan ik denken aan de tijdschriften. De Graphic vergeet te zeggen dat velen uit het groepje artisten er voor beginnen te bedanken hun werk te geven, meer en meer zich retireeren. Waarom? omdat een schilder werkt om iets goeds te doen, en iets eerlijks in zijn hart heeft dat al die grootheid afschuwelijk vindt. Wat zal ik nog meer zeggen - nog eens herhalen ‘que faire!’ Natuurlijk voortgaan met werken, doch als met een donkere toekomst. Hier te 's Hage - er zijn knappe groote mannen, ik wil dit graag erkennen, maar in veel opzichten, wat is het een ellendige toestand, wat al intrigue, twist, jalousie. En in de persoonlijkheid der rijkwordende artisten, die met Mesdag aan 't hoofd den toon geven, ook onmiskenbaar iets van een remplacement van grandeur morale door grandeur matérielle. Ik begin in mijzelf te voelen, dat als ik b.v. naar Engeland ging, | |
[pagina 49]
| |
démarches deed rechts of links, ik wel degelijk kans zou hebben een plaats te vinden. Hiertoe te komen was mijn ideaal, was en is ook après tout nu nog, dat wat mij prikkelde om de enorme eerste moeielijkheden te boven te komen. Maar het hart wordt me zwaar soms bij tijden als ik denk aan den gang der zaken, mijn pleizier gaat er af. Ik heb wel lust om mijn best te doen op mijn teekeningen, maar al die redacties, en zich daar te presenteeren, bah! ik griezel er van. - Ge vraagt naar mijn gezondheid, dat van verleden zomer is werkelijk geheel weg maar ik ben wat gedrukt tegenwoordig, dat gepaard gaat met weer andere momenten, wanneer ik wat voorspoed heb met 't werk, dat ik zeer opgewekt ben, zoodat ik het een soort iets vind als van een soldaat die zich niet thuis voelt in den provoost en bij zichzelf redeneert: waarom moet ik hier in de kast zitten, terwijl ik in 't gelid beter op mijn plaats ware. Ik bedoel mij drukt iets, daar ik een kracht in mij voel die door de omstandigheden niet zoo zich ontwikkelen kan als anders, en dit heeft ten gevolge dat ik dikwijls miserabel ben. Een soort inwendige strijd over wat ik doen moet. Niet zoo makkelijk op te lossen als aanvankelijk wel schijnen mocht. Ik wou dat ik eene betrekking had waar ik door vooruit kwam, veel betrekkingen, die mogelijk binnen mijn bereik zouden liggen, zouden mij tot iets heel anders leiden dan wat ik bedoel. Die liggen buiten mijn bereik want ofschoon men aanvankelijk misschien mij nemen zou, men zou me er niet op den duur goed voor vinden, men zou me mijn congé geven en ik zou 't ook zelf nemen, als bij Goupil. Ik bedoel men zou actualiteiten vergen, dingen van den dag, weet ik wat, voor welke iemand als Adrien Marie of Godefroid Durand zich perfect prêteert. Ik begin hoe langer hoe duidelijker te zien dat de illustraties meegaan met den oppervlakkigen stroom, en ik geloof dat 't hun niet te doen is, om zoo goed te zijn als plicht ware. Neen - de bladen vullen met dingen, die hun noch geld noch moeite kosten, nu en dan eens een goed ding geven op goedkoope machinale manier gemaakt evenwel, verder zooveel mogelijk geld er van in den zak steken. Deze handelwijs vind ik niet verstandig, ik geloof men er door failliet gaat, en bitter berouw er over hebben zal op 't allerlaatste eindje, nog heel ver weg doch dit neemt niet weg de zaken zijn zooals ze zijn. Zich vernieuwen - men denkt er niet aan. | |
[pagina 50]
| |
Gesteld Graphic, Illustration, Vie moderne publiceert een nummer waar flauwe, zoutelooze dingen in staan. Toch gaan er zoo en zooveel karrevrachten en scheepsladingen van weg, de managers wrijven zich in de handen en zeggen: ‘zóó gaat het net zoo goed, geen haan kraait er naar, ze slikken 't toch.’ Jawel maar als de heeren managers hun uitgaven konden naloopen, en bijwonen hoe duizenden het blad gretig opnemen en als ze het weer neerleggen, onwillekeurig iets van onvoldaanheid en teleurstelling voelen, misschien zouden ze dan wat bekoelen in hun duveljagen. Dit is echter geenszins 't geval en zooals ge in 't verslag van Graphic ziet, het ontbreekt niet aan zelfvertrouwen. Intusschen dringen zich lui als employés in, die niet zouden opgedokt zijn in den moeielijken maar nobelen tijd. Wat Zola noemt ‘triomphe de la médiocrité’ heeft plaats. Ploerten, nietsbeteekenenden komen in plaats van werkers, denkers, artisten, en men merkt het niet eens op. 't Publiek - ja aan den eenen kant is 't malcontent, doch evenwel materiëele grootheid vindt ook een applaudissement, doch vergeet niet dat dit slechts een stroovuurtje is, en wie applaudisseeren het maar doen meestal van wege 't een relletje is geworden. In den lendemain de fête zal er een leegte en stilte zijn en onverschilligheid na al dat lawaai. De Graphic zal Types of beauty (groote vrouwenkoppen) geven zegt dit prospectus, zeker tot remplacement van Heads of the people van Herkomer, Small and Ridley. Goed, maar sommige lui zullen de Types of beauty niet admireeren, en met melankolie denken aan de oude Heads of the people, (welke serie gestaakt is). De Graphic zegt: ze zullen chromo's!!! maken. Geef ons 't atelier van Swain terug. - Zie Theo, kerel het gaat me aan 't hart, de boel loopt verkeerd. Hoor eens, ik zou 't me de hoogste eer gerekend hebben, een ideaal, mee te werken aan wat de Graphic begonnen is. Wat Dickens was als schrijver, wat de Household edition van zijn werk was als uitgaaf, iets dergelijks was dat sublieme begin van de Graphic. En nu alles weg - nog eens 't materiëele in plaats van 't morale. Weet ge wat ik vind van 't blad, dat ik U stuur, 't is net zoo'n manier van praten als b.v. Obach, de manager van G. & Co te Londen | |
[pagina 51]
| |
er op nahoudt. En dat heeft succes, ja dat heeft succes, ja daar wordt naar geluisterd en dat gaat op. Weet ge kerel hoe ik die manier van praten in dit blaadje Graphic vind, het is iets als Mesdag's redenatie over 't panorama indertijd. Ik heb respect voor werken, ik veracht noch Obach noch Mesdag, maar er zijn dingen die ik oneindig hooger stel dan dat soort van energie. Ik wou iets beknopters, iets eenvoudigers, iets degelijkers, ik wou meer ziel en meer liefde en meer hart. Dat ik er niet tegen in schreeuwen wil of kan, dat ik er niet me tegen verzetten wil, geloof dat gerust. Alleen het maakt me bedroefd, het neemt mijn pleizier weg, het maakt me van streek, en ik weet voor mij zelf niet meer wat ik doen of laten moet. Wat mij soms bedroefd maakt is dit, vroeger toen ik begon dacht ik, als ik maar zoo of zoo ver ben, dan zal ik hier of daar geplaatst worden, en ik zal op een rechten weg zijn en door 't leven komen. Nu echter komt iets anders opdokken, en vrees of liever verwacht ik in plaats van een werkkring een soort provoost - ik verwacht dingen als: ja dit en dat in uw werk is wel goed, (ik betwijfel of men zulks meent), doch ge begrijpt, zulk werk als gij maakt is onbruikbaar, we moeten hebben actualiteiten, (vide Graphic: we print on the Saturday what happened on the Thursday). Zie Theo - kerel, ik kan geen ‘Types of beauty’ maken, ik doe wel mijn best voor ‘Heads of the people.’ Zie Theo, ik zou willen doen als zij, die de Graphic begonnen, ofschoon ik mij zelf niet hun's gelijke reken, n.l. een kerel of wijf of kind van de straat halen en dat maken in mijn atelier - doch neen, maar ze zouden vragen ‘kunt ge chromo's maken bij electrisch licht’? Enfin, in plaats van te doen te hebben met een zienswijs, een gevoelen, een doel als dat van Dickens, (zulks was de Graphic oorspronkelijk), staat men voor een ziens- en denkwijs als die van Obach. Zulks maakt me bedroefd, en dan voel ik me machteloos. Zelf iets ondernemen kan alleen als men belangstelling en medewerking vindt. Dit brengt ons op een ander terrein. Neem mij niet kwalijk als ik U mijn gedachten schrijf en zal blijven schrijven. Als gij geen tijd tot schrijven hebt, en er niet direct op antwoordt, zoo weet ge in elk geval wat er in me omgaat als we elkaar eens weer ontmoeten, en misschien vinden we een begaanbaren weg. Dit blad Graphic vond ik eene daadzaak waardoor men duide- | |
[pagina 52]
| |
lijker zeggen kan wat men bedoelt, en daarom schrijf ik voorloopig dit. Met een handdruk in gedachten t. à t. Vincent. | |
253Waarde Theo, Wel heb ik niets bijzonders U te zeggen, maar ik wou toch U nog eens schrijven. Tegenover wat ik U schreef, dat dikwijls ik een zwaar hoofd heb in veel dingen, niet alles vooruitgang vinden kan etc., staat dat wat ik ook bij een vorige gelegenheid zeide, er zijn dingen die de moeite waard zijn men er zijn best op doe, omdat 't zij ze bijval vinden, 't zij 't tegenovergestelde, ze op zichzelf hun raison d'être hebben. Blessed is he who has found his work zegt Carlyle, en dat is gedecideerd waar. En mij betreffende, als ik zeg ik wil figuren maken uit het volk voor het volk, dan spreekt het vanzelf dat de gang der zaken slechts indirect mij influenceert, voor zoover n.l. dat mijn werk er moeielijker of makkelijker door wordt gemaakt, maar het maken van de teekeningen zelf neemt de grootste plaats in mijn gedachten in. En dus tegenover een gevoel van gedruktheid staat dat het een heerlijk ding is te werken aan iets, dat interessanter wordt hoe meer men er inkomt. In mijn vorigen brief zeide ik dat ik soms een gevoel had als zat ik in een soort provoost of gevangenis, daarmee bedoel ik alleen dat ik veel dingen moet laten die ik graag zou willen doen - die alleen dan mogelijk zouden worden indien ik ze bekostigen kon - doch ik bedoel er geenszins mede dat ik het tegenwoordige niet op prijs zou stellen of ontevreden zijn. Want dat zij verre. Het is juist door wat bereikbaar is te doen, dat men kans heeft er zich op te werken, en weet het dus ook wel, dat als gij ooit werk voor mij weet voor de illustraties daar, ik er graag mijn best op wil doen. Als ik schrijf: ik vind niet dat de illustraties het goed aanleggen, dan is zulks geen reden ik er niet voor zou willen werken. Alleen ik zou vreezen men wat ik doe niet geschikt zou vinden, en is dit om reden van werkelijke fouten, ik zal trachten die te overwinnen, doch ware het om reden van opvatting of stemming in 't algemeen, daar zou ik weinig aan kunnen doen. De teekening in kleiner formaat zult ge ontvangen hebben, en ik herhaal nog eens dat als gij wilt, ik eene serie van die afmeting zal maken om eens te probeeren. | |
[pagina 53]
| |
Ik heb weer twee teekeningen nu, 't eene is een man die in den Bijbel leest, en het andere is een man die zijn gebed doet voor zijn middageten dat op tafel staat. Beide zijn zeer zeker in wat men een ouderwetsch sentiment zou kunnen noemen, het zijn dito figuren als het oude mannetje met 't hoofd in de handen. De Bénédicité is geloof ik de beste, doch ze vullen elkaar aan. Op de eene is een kijkje op de besneeuwde voren door het raam heen. Mijn bedoeling met deze twee en met het eerste oude mannetje is een en hetzelfde. De eigenaardige stemming uit te drukken n.l. van Kerstmis en Oude Jaar. En in Holland èn in Engeland is er dan altijd nog iets godsdienstigs, eigenlijk overal tenminste in Bretagne en in Alsace ook. Of men nu precies in vorm het eens is daarmee daar gelaten, het is iets waar men respect voor heeft indien het oprecht is, en ik voor mij kan er ten volle in deelen, en heb daar zelfs behoefte aan, althans in dit opzicht dat ik net zoo goed als zoo'n oud mannetje gevoel heb van, geloof heb in quelque chose là-haut, ook al weet ik niet precies zeker hoe of wat er daar zijn zal. Ik vind het een mooi woord van Victor Hugo: les religions passent mais Dieu demeure. En dan vind ik het een mooi woord van Gavarni: il s'agit de saisir ce qui ne passe pas, dans ce qui passe. Een van die dingen ‘qui ne passeront pas’, is het quelque chose là-haut en het geloof in God ook, al moge de vormen veranderen, verandering die even noodig is als de vernieuwing van het groen in de lente. Doch ge begrijpt uit dit een en ander, dat in die teekeningen het niet mijn doel is om aan den vorm hulde te doen, doch wel om te toonen dat ik het Kerstmis- en Oudejaarssentiment hoog respecteer. En is er eenig sentiment of expressie in gekomen, 't is omdat ik zelf dat mee gevoel. Wat ik meer en meer gevoel is dat het moeielijk is te onderscheiden wat de beste manier van werken is. Er is zooveel moois aan den eenen, zooveel aan den anderen kant, ook bovendien zooveel verkeerds, dat men soms niet meer weet welken weg te kiezen. Doch in elk geval werken moet men. Doch ik voor mij meen niet, dat ik mij niet zou kunnen vergissen, ben te zeer mij bewust van veel vergissingen, dan dat ik zou zeggen dit of dat is de goede manier, dat en dat de slechte. Zulks spreekt van zelf. Maar ik ben niet onverschillig, ik geloof het verkeerd is zulks te zijn, ik | |
[pagina 54]
| |
geloof dat het plicht is, ook al weet men dat men niet zonder fouten te begaan, niet zonder repentirs of sorrows door de wereld zal komen, te zoeken recht te doen. Ik las eens ergens: Some good must come bij clinging to the right. Wat weet ik er van of ik dit of dat doel bereiken zal - hoe kan ik vooruit weten of de moeielijkheden al dan niet overkomelijk zullen zijn. Men moet zwijgend vooruit werken en betrekkelijk de uitkomst overlaten. Sluit zich het eene verschiet, wellicht opent zich een ander - een verschiet moet er zijn en een toekomst ook al kent men er de geographie niet van. Het geweten is het kompas van een mensch, en ofschoon er soms afwijkingen van de naald zijn, ofschoon vooral men zich op onnauwkeurigheden in het zich richten er naar bespeurt, toch moet men zijn best doen om er koers naar te houden. Ik moet U toch eens overschrijven iets dat ik in 't hoofd had bij het maken van dat oude mannetje, ofschoon het niet letterlijk er op toepasselijk is, daar b.v. op de teekening het geen nacht is. Bij stillen nacht.
Vaak brengt bij stillen nacht
't Geheugen voor mijne oogen, -
Terwijl 'k den slaap nog wacht,
De dagen, die vervlogen:
Den lach, 't geween
Van lang geleên:
De min, toen uitgesproken;
Den blik vol glans
Geloken thans,
De harten - nu gebroken.
Zoo brengt bij stillen nacht
't Geheugen voor mijne oogen,
Terwijl 'k den slaap nog wacht,
De dagen - die vervlogen.
Als mijn gedachte omvat
De beelden van die allen,
Die 'k als het najaarsblad,
Rondom mij heb zien vallen,
Dan is 't me, als een,
| |
[pagina 55]
| |
Die gansch alleen
Een feestzaal door blijft zwerven
Waar 't licht gedoofd
En 't groen beroofd
Van frischheid is en verven. -
Zoo brengt bij stillen nacht
't Geheugen voor mijne oogen -
Terwijl 'k den slaap nog wacht -
De dagen, die vervlogen.
Laurillard naar Moore.
Nu ik hoop dat gij dezer dagen ook nog wat van de natuur zult kunnen genieten, 't zij in 't aspect van de korte winterdagen, 't zij in de winterfiguren. Want wat ziet men 's winters weer heel andere passanten op straat dan 's zomers. Uwe inlichtingen omtrent het gezonden papier van Buhot heb ik nagegaan. Mocht het zijn dat gij het raadzaam zoudt vinden ik er eens op werkte, zoo zou ik een paar vellen moeten hebben, en ik houd het er voor die misschien juist op doelmatige formaten gemaakt zijn, zoodat ik mij daarnaar regelen konde. Hier is dit papier niet te krijgen, anders had ik het al eens beproefd. Resteert ook nog bij mij de vraag, na uw inlichtingen gelezen te hebben: Indien men eene photographie neemt naar de teekening, welke photographie daarna op zink wordt getransporteerd, prêteeren zich dan daartoe slechts uitsluitend die teekeningen, welke op dit bewuste papier zijn gedaan, en heeft men 't niet in zijn hand alle teekeningen in zwart en wit er mee te reproduceeren, ook al zijn ze op gewoon papier? Verder: heeft dan de photograaf het niet in zijn macht om 't formaat te reduceeren, in geval de teekening grooter is dan 't formaat van 't blad wenschelijk maakt? Dit laatste zou ik wel degelijk opmaken uit eenige Amerikaansche reproducties die in Scribner's Magazine voorkwamen. Nu adieu, ik hoop gij tegen den twintigsten weer schrijft, met een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |
254Waarde Theo, Uw aangeteekenden brief ontving ik in orde, en dank U hartelijk voor de toezending. Uit Uw brief zag ik ge het druk hebt met den | |
[pagina 56]
| |
inventaris. Heb er maar voorspoed mee, het zal een geduchte sjouwerij zijn. Wat wou ik we b.v. zoo'n paar Kerstdagen eens samen konden zijn - ik zou U zoo graag eens weer op 't atelier hebben ook. Ik heb in den laatsten tijd ook nog al er op gesjouwd, juist omdat ik vol was van dat kerstmisgevoel, en te voelen is niet genoeg, men moet het in zijn werk brengen. Zoo ben ik nu bezig aan twee groote koppen van een weesman met zijn witten baard en ouderwetschen, ouden, hoogen hoed. Zoo'n soort oud, geestig gezicht als men bij een gezellig kerstmisvuur zou wenschen, heeft die kerel. Bij gelegenheid van Christmas is door Harper een blad uitgegeven gemaakt door eenige schilders, die zich ‘The Tile club’, dus de ‘tegelschilders’ noemen. Boughton heeft er een blad in. De mooiste die er bij zijn, zijn teekeningen van Abbey - het zijn vooral scènes uit den ouden tijd, toen de Hollanders New-York stichtten onder den naam van Nieuw Amsterdam. Deze teekeningen zijn gereproduceerd meen ik, met dat procédé 't welk ge beschreeft, op het papier waarvan Buhot een staaltje zond. Ik moet deze Amerikaansche teekeningen nog eens met de platen in ‘Vie moderne’ vergelijken. Ik heb alle hoop dat ik dit wel leeren zou, en wie weet of we 't volgend jaar niet eens proeven kunnen nemen. Terwijl gij het zoo druk hebt als nu, zal ik mijn uiterste best doen om teekeningen te maken met het oog daarop. Is dan uw drukte eenigszins voorbij, dan zal ik nog wel wat informatie van U te vragen hebben of van Buhot. Maar ik zie duidelijk genoeg dat het procédé dankbaar is, dat in geval de teekening goed is, men haast zeker is van goede reproductie. Dus werken op de teekeningen is 't voornaamste. Wat de lithographie betreft, doordat ik eenige malen het drukken en al de preparatie van den steen heb bijgewoond, zoo denk ik er zeer over om eens te gaan lithographeeren zonder eenige hulp van papier of iets anders, n.l. eenvoudig op den steen zelf teekenen. Want hoe mooi of ik b.v. die bladen in Harper's Christmasnummer of in Vie moderne ook vind, er is toch iets machinaals in, iets van eene photographie of photogravure, en nog liever zie ik een gewone lithographie van Daumier of Gavarni of Lemud. Enfin voor 't een zoowel als 't ander, is een vaste hand van teekenen noodig, en daar hangt 't meestendeels van af. | |
[pagina 57]
| |
Ik vrees dat het nieuwe procédé een van die dingen is, dat niet ten volle iemand voldoen kan en dat eigenlijk wat te zoet is. Ik bedoel eene gewone ets, eene gewone houtgravure, of eene gewone lithographie heeft een charme van oorspronkelijkheid, die door niets machinaals te remplaceeren is. Zoo ook wat gravure aangaat - de reproductie met photogravure van de naaischool van Israëls b.v., of het schilderij van Blommers of Artz is superbe - zooals ze door G. & Co zijn uitgegeven. Maar als dit procédé geheel de eigenlijke gravure zou vervangen, zou ik meenen men de gewone gravures toch missen zou op den duur, met bezwaren en imperfecties en al. Rappard is nog steeds ziek ofschoon de crisis voorbij is, is zoo zwak naar zijn vader schrijft. Wat het is? ik weet het niet - misschien hersenkoorts of ontsteking? Daarover laat zijn vader zich niet uit. Nu ik hoop ge aan Uw Kerstmis nog wat hebben zult - nog eens een loop zult kunnen doen en wat gezelligheid hebben zult - doch ik vrees ge zult diep in den inventaris zitten. Enfin er is in werken, ook in werk wat op zichzelf niet heel pleizierig is, altijd iets opwekkends. Het beste U toegewenscht, als ge kunt schrijf nog eens, maar hebt ge het te druk zoo begrijp ik daar alles van, en dan moet ge uw scha later maar eens inhalen door een paar beschrijvingen van Montmartre of zoo, adieu met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
255Waarde Theo, Eer het jaar om is, is 't me behoefte U nog eens te danken voor al Uw hulp en vriendschap. Ik heb U haast niets gestuurd in geruimen tijd - maar ik spaar op tegen dat ge eens komt. Het spijt mij dat het mij dit jaar nog niet is gelukt, eene verkoopbare teekening te maken, ik weet het werkelijk niet waar het aan ligt dat dit mij niet gelukt is. Ik wou ge weer eens op 't atelier waart. 'k Geloof ik schreef het U laatst reeds, ik ben tegenwoordig druk aan groote koppen bezig, omdat ik een gevoel had noodig te hebben meer intiem de structuur van een schedel, en het in elkaar zitten eener physionomie te bestudeeren. Het werk absorbeert mij sterk, en ik vind | |
[pagina 58]
| |
dezer dagen eenige dingen, waar ik lang tevergeefs naar gezocht had. Enfin als gij eens komt zult ge alles zien. Dezer dagen heb ik gedurig een lastige kiespijn die soms werkt op mijn rechter oog en oor, en waar misschien de zenuwen ook bij in 't spel zijn. Als men kiespijn heeft wordt men onverschillig voor veel dingen, maar het is curieus dat b.v. de teekeningen van Daumier zóó raak zijn, dat men er haast de kiespijn door vergeet. Ik heb weer twee bladen van hem, ‘Un train de plaisir’. Reizigers met bleeke gezichten en zwarte jassen in guur weer en die te laat op 't perron komen, vrouwen met schreeuwende zuigelingen er tusschen in. Kent gij het boekje: Croquis à la plume, geschreven door den teekenaar Henri Monnier, (die Mr. Prudhomme uitvond)? Ik las daarin eene ‘reis in de diligence’, verbazend echt. Gij zult nog druk in Uw inventaris zitten en ik houd U niet op. Van harte wensch ik U alles goeds in 't nieuwe jaar toe. Zullen we in 't nieuwe jaar gelukkiger zijn met het maken van verkoopbare teekeningen, of het vinden van werk aan een illustratie b.v.? Eén ding blijf ik gelooven, het worstelen met de natuur is geen ijdel werk, en ofschoon ik niet weet welk het resultaat zijn zal, er moet een resultaat zijn. Ik wou ge weer eens op 't atelier waart, niet omdat ik niet meer voort kan of niet weet wat te doen, maar vooral daarom omdat ik zoo vrees, gij misschien denkt ik niet vorder. En ofschoon ik nog geen definitief resultaat U kan wijzen, gij zoudt zien, dat het langzamerhand zich ontwikkelt, en gij zoudt zien dat ik zoek naar een groote zaak. Ik ben 't volkomen met U eens, wat gij onlangs schreeft: ‘er komt een tijd, dat men het teekenen zoodanig meester is dat het formaat onverschillig wordt, en men de proporties zoo in 't hoofd heeft, dat men even goed in 't groot als in 't klein kan werken.’ Niet alleen dat ben ik met U eens, doch bovendien ik geloof dat men zich kan en moet opwerken tot eene hoogte dat men compositie, effecten licht en bruin in zoover meester is, dat in den kring die men zich gekozen heeft, men ook de meest diverse motieven en sujetten meester is; b.v. heden een wachtkamer 3e klasse, morgen een regendag in een arme buurt, een ander maal een oudmannetjeshuis, dan weer een kroeg of gaarkeuken kan maken. Zoover ben ik nog niet - maar misschien juist omdat ik zoek naar den wortel of oorsprong van veel dingen tegelijk, duurt het lang. | |
[pagina 59]
| |
Dank voor al Uw trouwe vriendschap kerel die ik het heele jaar weer ondervond, mocht het zijn ik van mijn kant U ook wat pleizier kon doen. Eens zal mij dat lukken. In gedachten een handdruk, schrijf weer eens als ge een oogenblikje vinden kunt, nogmaals het beste en geloof me, t. à t. Vincent. | |
256Waarde Theo, Het is oudejaarsavond en ik heb zoo'n trek nog een woordje met U te praten. Toen ik mijn vorigen brief schreef, sprak ik U over groote koppen die ik onderhanden had. Ik was toen juist bezig met het nemen van een proef waarvan ik U het aanvankelijk resultaat kan mededeelen, daar ik juist eergisteren, gisteren en heden modellen gehad heb voor twee teekeningen. Toen ik de lithographies maakte, trof het mij dat het lithographisch krijt zeer prettig werkt, en ik dacht er over om er teekeningen mee te maken. Het heeft echter een bezwaar dat gij voelen zult - doordat het vet is kan men het niet op de gewone manier uitwisschen, op papier werkende er mee verliest men zelfs grootendeels het eenige waar men op den steen zelf mee uitwisschen kan, n.l. het grattoir - dat op 't papier niet krachtig genoeg gebruikt kan worden daar men er doorheen gaat. Maar ik was op de gedachte gekomen om eerst eene teekening te maken met timmermanspotlood, en dan daarin en daaroverheen te werken met lithographisch krijt, daar dit (om reden van de vetheid van het materiaal) op potlood vat - wat gewoon krijt niet doet, althans slecht. De schets op die wijs hebbende, kan men met vaste hand het lithographisch krijt inwerken waar het noodig is, zonder veel te behoeven te zoeken of uit te wisschen. Dus maakte ik mijn teekeningen tamelijk ver af met het potlood, eigenlijk zoover als mij daarmee maar eenigszins mogelijk was. Toen fixeerde ik ze en maakte ze dof met melk. En toen weer er overheen geteekend met lithographisch krijt waar de grootste krachten zaten, die nog hier en daar versterkt met een penseel of pen met noir de bougie, en in de lichtpartijen gewerkt met witte dekverf. Nu heb ik op die wijs eene teekening van een oud man die zit te | |
[pagina 60]
| |
lezen, met licht dat op het kale hoofd, de hand en het boek valt. En eene tweede, een kop van een geblesseerde met een doek om het hoofd. Het model dat ik daarvoor gehad heb, had werkelijk eene wond in 't hoofd en een verband op het linkeroog. Net een kop van een soldaat der oude garde op den terugtocht uit Rusland b.v. Als ik nu deze twee koppen vergelijk bij de andere die ik maakte, is er een groot verschil in de kracht van het effect. Zoodat ik de hoop heb teekeningen op deze wijs gemaakt, zich prêteeren zullen gereproduceerd te worden door het procédé, dat gij mij beschreven hebt. In geval het door U gezonden papier geen absoluut vereischte is voor de reproductie vooral. En is dit vereischte, zoo zoude ik met die zelfde ingrediënten op het grijze papier dunkt me eer een beter dan een slechter effect krijgen. Toen ik hetgeen Buhot op 't eene staaltje gekrabbeld had bekeek, zag ik direct het zwart zeer diep was van toon, en ik kan me begrijpen zulks voor reproductie waar de photographie en galvanoplastiek in 't spel is, bepaald vereischte is. Zoodat ik dadelijk gezocht heb welk zwart ik zou kunnen gebruiken, toch mijn gewone manier van schetsen houdende. Eerst probeerde ik met inkt doch dat voldeed me niet, maar ik geloof dat op die manier met lithographisch krijt de effecten beter zullen zijn. Enfin ik schrijf hierover niet om het U lastig te maken in Uw drukke dagen, ik heb er geen haast mee, en zelfs is 't me zeer welkom ik nog een tijd heb om verder te zoeken. Doch ik schrijf het U, omdat ge weten zoudt dat ik met hart en ziel er op aan 't sjouwen ben om het goed en bruikbaar te krijgen. Dat wat men noemt Black & White, is eigenlijk schilderen met zwart, schilderen in dit opzicht dat men in eene teekening de diepte van effect, de rijkheid van toonschakeering brenge welke in een schilderij behoort te zijn. Gij hebt onlangs eens en terecht gezegd, dat ieder kolorist zijn eigenaardige kleurengamma heeft. Dit is ook in 't Black & White het geval, en toch is het in den grond een en 't zelfde, men moet kunnen gaan van de hoogste lichten tot de diepste schaduwen, en wel met een paar eenvoudige ingrediënten. Sommige teekenaars hebben een zenuwachtige manier van doen, die maakt dat hun techniek iets van het eigenaardige van den klank eener viool heeft, b.v. Lemud, Daumier, Lançon - anderen | |
[pagina 61]
| |
b.v. Gavarni en Bodmer doen meer aan pianospel denken. Komt U dit ook zoo voor? Millet is misschien een plechtig orgel.
2 Januari. Tot zoover schreef ik op Oudejaar, ik hoopte Uw brief zou zijn gekomen. Als gij nog niet geschreven hebt toe doe het dan, want ik heb niets meer. Doch gij zult het erg druk hebben. Ik heb sedert nog weer eenige schetsen met het lithographisch krijt gemaakt, het werkt haast net zoo prettig alsof men schildert, en men kan er een groote kracht en diepte van zwart mee krijgen. Ik ben wel zeer verlangend U weer te spreken, ik heb zooveel plannen - die wel niet alle zullen kunnen verwezenlijkt worden - maar die toch ook niet geheel en al mislukken zullen. En dienaangaande ik heb eigenlijk zoo weinig tijd om er over door te denken, en ik ben zoo weinig op de hoogte der toestanden, om zelf te kunnen beslissen over de uitvoerbaarheid, dat ik er zoo behoefte aan hebben zou er eens met U over te spreken. Vooral laat het U niet ongerust maken dat ik dit jaar nog niets verkoopbaars maakte, gij hebt dit zelf wel eens tot mij gezegd, en als ik het nu zeg dan doe ik zulks, omdat ik in 't verschiet een paar dingen bereikbaar zie die ik vroeger niet zag. Ik denk wel eens terug aan een jaar geleden toen ik hier in stad kwam, ik had mij voorgesteld, dat de schilders hier een soort kring of vereeniging vormden, waar warmte en hartelijkheid en een zekere eensgezindheid heerschten. Dit lag voor mij in den aard der zaak, en ik wist niet dat het anders kon zijn. Ik zou ook de gedachten die ik daaromtrent had toen ik hier kwam, niet willen verliezen, ook al moet ik ze wijzigen en onderscheid maken tusschen wat is en wat zou kunnen zijn. Ik zou niet gelooven kunnen dat het een natuurlijke toestand is, dat er zooveel koelheid en oneenigheid bestaat. Hoe komt het??? ik weet het niet - en ik ben er ook niet toe geroepen om dit te onderzoeken, maar ik stel mij zelf wel tot principe, dat ik voor mijzelf twee dingen laten moet, het eerste is dat men niet moet twisten - en in plaats van dat, zoeken naar vrede te bevorderen voor anderen zoowel als voor zichzelf. En het andere dat men moet laten mijns inziens, is in de maatschappij iets anders te willen zijn dan schilder als men schilder is, men moet als schilder daarlaten andere maatschappelijke ambities, en niet mee doen met hetgeen de lui die in 't Voorhout, Willemspark etc. | |
[pagina 62]
| |
wonen, uitvoeren. Want in de oude, berookte, donkere ateliers was eene gezelligheid en iets echts, dat oneindig veel beter was dan 't geen er voor in de plaats dreigt te komen. Als 't zoo zijn mocht dat gij als ge weer komen zult, vooruitgang ziet in mijn werk, dan zou mijn verlangen zijn, het mogelijk ware op dezelfde wijs voort te gaan als tot nog toe. Dat namelijk ik stillekens voortwerken kan, zonder mij met iemand anders te bemoeien. Als er brood in huis is, en ik wat in den zak heb om modellen te nemen, wat wil ik dan meer? Mijn pleizier is in het beter worden van mijn werk, en dat absorbeert mij meer en meer. Nu kerel, als ge nog niet geschreven hebt schrijf dan spoedig, ik ben nog al in verlegenheid. Nogmaals in het nieuwe jaar U het beste toegewenscht. Van thuis ontving ik een goeden brief - adieu, met een handdruk t. à t. Vincent. | |
257Waarde Theo, (3 Januari). Gisteren schreef ik U, doch ik doe het heden opnieuw om U de goede ontvangst van uw brief te berichten en U daarvoor te bedanken, en U te zeggen dat Uw schrijven mij heeft opgemonterd. Ik was wat ongerust, dat om reden gij maar zoo weinig van mijn werk hadt gezien in den laatsten tijd, dit misschien oorzaak zijn mocht ge meendet ik begon slap te worden. Ik heb juist in den laatsten tijd zwaar geblokt, en zit nog verdiept in allerlei dingen, waarin ik licht begin te zien om ze te doen, doch nog niet naar mijn zin onder den duim heb evenwel. In vorig schrijven zeide ik U, ik proeven nam in Black & White met het lithographisch krijt. Gij zegt te veel goeds van mij in Uw brief, doch dat gij goeds van mij denkt is dubbel reden voor mij, om te trachten ik het niet geheel onwaardig zij. En wat betreft dat ik zeide, ik meende iets gevorderd te zijn door die bewuste proeven, ik weet zelf misschien niet goed mijn eigen werk te zien. Misschien is het een stap vooruit, misschien niet - zeg gij er mij uw opinie eens over naar aanleiding van bijgaande twee studies, welke ik dezer dagen met meer andere maakte. Terwijl ik zoek naar een krachtiger procédé dan waarmede ik tot hiertoe werkte, tracht ik mij eenigermate te richten naar de Engelsche reproducties met het bewuste procédé dat gij be- | |
[pagina 63]
| |
schreven hebt, gemaakt - naar de zwarte krabbels die Buhot op 't staal papier maakte ook - wat betreft de kracht van zwart. En zijt ge eens in de gelegenheid, spreek er eens met een deskundige over of de reproductie van teekeningen als b.v. deze, mogelijk zou zijn (afgescheiden van de tweede kwestie, of deze of dergelijke naar hun specialen smaak zouden wezen). Wat betreft het sentiment ervan, daarover wil ik wel eens weten wat gij vindt, omdat zooals ik zeide, ik zelf niet weet te beoordeelen of er meer in is of niet. Of liever met mijzelf is het zoo gesteld, dat ik voor mijzelf studies als deze o.a., ook al zijn ze niet af en al is er veel in geheel verwaarloosd, liever zie dan teekeningen die een sujet hebben, omdat ik er eene levendige herinnering door krijg van de natuur zelf. Gij zult mijn bedoeling begrijpen: in echte studies is iets van het leven zelf en de persoon die het maakt, zal niet zichzelf doch wel de natuur daarin respecteeren, en dus de studie prefereeren boven wat hij er mogelijk later van maken zal, tenzij er iets geheel anders uit ontsta als eindresultaat van veel studies, n.l. de type geconcentreerd uit veel individu's. Dat is het hoogste van de kunst, en daar is soms de kunst boven de natuur...als b.v. in Millet's zaaier meer ziel is dan in een gewoon zaaier op 't veld. Maar wat ik van U weten wil, is of het U voorkomt deze wijze van doen sommige der bezwaren, die gij tegen het potlood hadt, misschien zou wegnemen. Het zijn een paar ‘heads of the people’, en mijn voornemen zou wezen door veel dergelijke dingen te zoeken een soort geheel te vormen, dat den titel ‘heads of the people’ niet geheel onwaardig zou zijn. Met veel werken kerel hoop ik nog eens wat goeds te maken. Ik heb het nog niet maar ik jaag er naar, en vecht er om, ik wou iets ernstigs, iets frisch - iets waar ziel in mocht wezen! Vooruit, vooruit - Uit wat ik hierboven zei, ziet ge duidelijk genoeg dat ik meer begeerig ben om voor reproductie een serieus werk bij elkaar te zoeken, dan wel dat ik voldaan zou zijn eens een teekeningetje gedrukt te zien. Maar alle informatie en wenken omtrent procédés zijn mij hoogst welkom. Ik zag in de vitrine van G. & Co. eene groote ets van Fortuny: Un Anachorète, alsmede zijn twee mooie: Kabyle mort en La | |
[pagina 64]
| |
garde du mort, ik had toen erg spijt dat ik U onlangs gezegd had dat ik Fortuny niet mooi vond - dat vind ik zeer mooi. Enfin dat begrijpt ge toch ook zelf wel. Zoo is 't met Boldini ook. Maar dat serieuse dat Fortuny b.v. in die drie etsen had, dat juist mankeeren veel van zijn volgelingen, die geheel in het vaarwater vervallen eener manier, waarvan Fortuny b.v. in Le choix d'un modèle etc., 't voorbeeld gaf. En dat staat lijnrecht in oppositie tegenover het sombere, nobele van Brion, van de Groux, Israëls etc. Als ge kunt, toe stuur mij eens een nummer van de tegenwoordige Vie moderne, er een uitzoekende waar zulke reproducties in staan, als waarover gij schreeft. Hier ziet men 't blad nergens, (en wat ik heb (een paar nummers) is van jaren her.) Als gij vroeger of later komt zal ik U meer laten kijken, en we kunnen dan spreken over de toekomst. Gij weet genoeg hoe weinig ik geschikt ben om 't zij handelaars, 't zij liefhebbers aan te klampen, hoezeer het mij tegenstrijdig is bovendien. Ik wou zoo dolgraag wij altijd konden doorgaan als tot nu toe, doch ik ben zoo dikwijls er bedroefd over dat ik telkens U tot last moet zijn. Maar wie weet of door den tijd het niet zoo te schikken zou zijn, dat gij er nog den een of ander voor kondt opwarmen, die U het pak van de schouders nam dat gij in den moeielijksten tijd op U genomen hebt. Dat zou dan kunnen geschieden, wanneer het geheel blijkbaar zal zijn dat mijn werk serieus is, wanneer het duidelijker spreken zal dan dit. Ik heb een zeer eenvoudig leven te lief, dan dat ik dat zou willen veranderen, maar later zullen wij om grooter dingen te doen ook grooter uitgaven krijgen. Ik zal steeds, geloof ik, druk met model werken - altijd en altijd. En ik moet het zoover brengen, dat niet alles op U hoeft te drukken. Dit is maar een begin - ge krijgt later mooier dingen van me kerel! Voorloopig laat me maar eens hooren of 't U voorkomt sommige der bezwaren van alleen potlood gebruiken, door dit krijt erbij eenigermate uit den weg geruimd zouden kunnen worden. Komt het U ook niet voor, dat ik door 't maken van dergelijke teekeningen indirect misschien dingen voor de eigenlijke lithographie leer? Adieu nogmaals dank voor Uw brief, met een handdruk t. à t. Vincent. | |
[pagina 65]
| |
258Beste broer, Hierbij zend ik U nog eenige studies. En ziehier eene gedachte die mij dezer dagen in 't hoofd was. Indien het zijn mocht dat het U niet verveelt dergelijke schetsen te zien, zoo zou ik vinden dat het wel goed zou zijn, dat ik U eens in eene kleine portefeuille een 60-tal schetsen b.v. zond. Gij zoudt die dan op uw kamer op uw gemak eens kunnen doorkijken. En het zou vóór hebben, dat gij dan tegen dat gij vroeger of later eens komt, het een en ander dat ik in 't oude jaar maakte, zoudt hebben bekeken. Wij zouden anders die studies zoo erg gehaast moeten doorloopen, als gij maar zoo kort komen zoudt. Doch indien 't ook U goed zou voorkomen ze eens van te voren door te kijken, en ik ze dus dezer dagen zenden zou, dan mag ik er wel op rekenen nietwaar, dat ge ze dezen zomer b.v. weer mee terugbrengt, want ik zal er later naar moeten werken. Mijn volgend werk hangt gedeeltelijk van 't bij elkaar blijven der studies af. Enfin - misschien zal het U amuseeren, - want b.v. bij de weesmannetjes zijn sommige misschien nogal typisch. Enfin, laat mij dit eens mogen vernemen. Daar ik met Nieuwjaar nog enkele dingen moest betalen zoo ben ik eigenlijk reeds nu zonder geld, althans mij resteert zeer weinig. Tracht als 't kan eer vóór dan na den tienden te zenden, en ge zult me verplichten. Adieu kerel, ik hoop dat de schetsen min of meer in Uw smaak zullen vallen; met een handdruk, t. à t. Vincent.
De bewuste teekeningen die ik U zou willen zenden, zijn dito figuren als de lithographies, van allerlei - mannen, vrouwen, kinderen. | |
259Waarde Theo, Toen ik Uw brief hedenmorgen las, trof het mij zeer wat gij schreeft.Ga naar voetnoot*) Dat zijn van die zaken waarvan de wereld somtijds zegt ‘wat heeft hij zich daarmee te bemoeien’, en toch het is niet zoozeer onze eigen daad, dan wel de omstandigheden die | |
[pagina 66]
| |
er ons toe dwingen. En hebben wij eenmaal den toestand begrepen, kan er een medelijden wakker worden zoo grondeloos diep, dat wij voor onszelven niet meer aarzelen. En bij U ik meen het zoo is - en wat kan ik dan anders zeggen dan dat het mij voorkomt, wij in dergelijke gevallen onze impulsies moeten volgen. Victor Hugo zegt: Par-dessus la raison il y a la conscience; er zijn dingen die wij voelen goed en waar te zijn, ofschoon van den kant van verstand en berekening er veel onverklaarbaars en duisters in blijve. En ofschoon nu in de maatschappij waarin wij zijn, dergelijke handelingen worden beschouwd als ondoordacht, of roekeloos, of dwaas, of weet ik wat meer - wat zullen wij er van zeggen indien 't nu eenmaal met ons zoo gesteld is, dat de verborgen krachten van sympathie en liefde in ons binnenste wakker geworden zijn. En zij het ook dat wij de redeneeringen welke de maatschappij gewoon is aan te voeren tegen het zich laten leiden door het gevoel en tegen het agir par impulsion, niet door andere redeneeringen geheel kunnen overpraten - op overpraten komt het ook niet op aan, en zoo wie het geloof in een God heeft behouden, hoort soms eene zachte stem van het geweten, welke men alsdan misschien wel doet te volgen met de naïveteit van een kind. Zonder er met de wereld over te praten meer dan men verhelpen kan. Als iemand eene dergelijke ontmoeting heeft, het is te voorzien hij er strijd door hebben zal, ook vooral strijd met zichzelf, omdat men soms letterlijk niet weet wat men doen wat men laten moet. Doch is deze strijd en zelfs die vergissingen waarin men ook al eens vallen zal, niet beter, en ontwikkelen zij niet meer, dan het zich systematisch buiten emoties houden? Dit laatste is wat in mijn oog veel zoogenaamde esprits forts in werkelijkheid esprits faibles maakt. Ge hebt mijne sympathie in dezen, en is het dat aangezien ik ook zelf tegenover realiteiten sta, en U kan vertellen wat mij al zoo sedert we er 't laatst over spraken wedervaren is, het U wenschelijk mocht zijn een en ander daaromtrent te vernemen, of wilt ge over de toekomst praten of overleggen omtrent wat dan ook, ik ben steeds geheel tot Uwe beschikking. En dat gij schrijft, gij er over denkt eerlang naar Holland te komen, is mij eene zeer welkome tijding. Volhouden is de groote kwestie bij liefde, als men eens werkelijk begonnen is. Dat is als de liefde beantwoord wordt, want wordt zij | |
[pagina 67]
| |
gedecideerd niet beantwoord dan is het een geval waarin men letterlijk absoluut machteloos wordt. Enfin ik dank U voor Uw vertrouwen, en ik ben betrekkelijk gerust omtrent de uitkomst, als ik er over nadenk. Zooiets is geen ‘passie’, want er is een grondeloos diep medelijden bij in 't spel. En ik geloof ook niet het iets is dat U voor denken over andere dingen ongeschikt maakt, integendeel zoo iets heeft een ernstig karakter, dat alle faculteiten opwekt en versterkt, en de energie vermeerderen kan veeleer dan dat ze er op verminderen zou. Zoodat ge 't me ten goede houden zult, ik nog een en ander over de teekeningen zeg. Dat gij den ouden mannekop ‘echt’ vondt, doet me zeer veel pleizier - het model is fameus echt, ik heb er nog meer van hem. Heden een die ik geteekend heb met lithographisch krijt. Toen kwakte ik een emmer water over de teekening en begon in het kletsnatte te modeleeren met 't penseel. Daardoor krijgt men zeer fijne tonen als het gelukt, want het is een gevaarlijke manier die wel eens verkeerd kan uitkomen ook. Maar als het lukt heeft men een resultaat erg ‘non ébarbé’, fijne tonen van zwart, die nog 't meest op eau-forte gelijken. Zoo heb ik een vrouwekop ook tegen het licht in, dus in toon, met kantlichtjes op 't profil, etc. Gij hebt immers het tweede rolletje ook ontvangen waarin nog 5 koppen waren, van hier verzonden meen ik 5 of 6 Januari, behalve de twee eerste? Als gij die wat bij U hebt, geloof ik gij er hetzelfde in zult vinden als in de twee eerste, want er moet iets van de natuur in zijn, daar ik ze bepaald ontworstel aan de natuur, en van 't begin tot 't eind naar het model werk. Ik heb er een groot verlangen naar om U de studies te laten zien - niet omdat ik over mijn eigen werk content ben, doch omdat ik ofschoon ik er lang niet tevreden over ben, toch er in zie dat het in wording is, en er zich vanzelf iets uit ontwikkelen zal, dat eenig karakter zal hebben. 't Geen me hier 't meest trof toen ik in stad kwam, was b.v. de Geest en die buurten. En zoo zachtjes aan krijgt het corps - doch - wat een sjouwerij om zooiets ten einde te brengen. Ik zag heden photo's naar teekeningen van Barnard, figuren uit Dickens, waarvan ik de oorspronkelijke teekeningen indertijd te Londen zag. Er is een kracht in als in Nicolaas Maes b.v., doch een geheel modern gevoel en opvatting. Zoo iets kan mij zoo warm maken en is mij daarom zoo opwekkend, omdat ik mij modellen | |
[pagina 68]
| |
van hier voorstel, zooals zij op die wijs geteekend voordoen zouden, en dan natuurlijkerwijs tot mijzelven zeg: vooruit! en voortwerken tot we het Black & White onder den duim hebben. In de kunst en in de liefde is overeenstemming, het is een geslingerd worden tusschen ‘je l'ai depuis longtemps’ en ‘je ne l'aurai jamais’ zooals Michelet het uitdrukt. Zoo gaat men van melankolie tot entrain en enthousiasme, en zal dit steeds blijven en de slingeringen alleen sterker worden. Victor Hugo spreekt van ‘comme un phare à éclypse’ en zoo is het er ook al mee. Als het is dat gij mijn schrijven van 5 of 6 Januari nog ontvangen hebt met het tweede rolletje, zoo zult ge U daaruit herinneren ik reeds toen à court was. En nu heden had ik huishuur te betalen, en 3 modellen die ik had moeten laten wachten, en moest absoluut verschillende teekenbehoeften hebben ook. Ik werk zeer druk tegenwoordig en ik mag niet stoppen, maar de modellen vreten me letterlijk de ooren van 't lijf. Enfin het zou erg erg wenschelijk zijn ik eens een buitenkansje kon hebben, zou het kunnen? Ik schroom het te vragen omdat gij mij nu juist dit een en ander geschreven hebt, en ik zoozeer begrijp hoe gij zelf er zorgen door hebt, welke ik respecteer en medegevoel. Doch het is met mij zoo, dat ik juist door maar steeds door te werken, wat ten achter gekomen ben, en ik als ik 't geld ontvang, direct er meer dan de helft van moet geven. Ik kan niet zuiniger leven dan wij doen, wat te bezuinigen was we hebben het bezuinigd, maar het werk breidt zich uit, nu juist vooral in de laatste weken, en ik kan het haast niet baas meer, d.i. de kosten, die er aan verbonden zijn. Zou er mogelijkheid op zijn ik binnenkort nog wat ontving? Ik geloof ge het begrijpen zult als gij de studies ziet. Enfin, vergeef het mij dat ik er over spreek, maar ik kan moeielijk anders. Ik ben met de dagelijksche uitgaven ten achter geraakt, en dat maakt dat ik telkens de laatste dagen van de 10 absoluut à sec ben. In elk geval schrijf spoedig, en houd U van mijne sympathie met betrekking tot 't geen waarover gij schreeft ten volle verzekerd, adieu kerel, een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |
[pagina 69]
| |
260Waarde Theo, Sedert ik Uw brief ontving is hetgeen waarover ge schrijft letterlijk niet uit mijn gedachten geweest. En ik schrijf nog eens, juist van wege de zaak mij zoo zeer vervult. In gevallen als deze heeft men een patiënt voor zich die ziek is en naar lichaam en naar de ziel. Dus is het dubbel serieus. En om volkomen herstelling te bewerken is noch geldelijke hulp voor de behoeften van het leven enz. voldoende, doch is liefde en een thuis nog het allerbeste en meest afdoende geneesmiddel. Althans ik voelde zulks verleden winter en sedert - nu b.v. - nog veel meer, juist van wege de ervaring het mij duidelijk maakte wat ook mijn gevoel mij zeide. Een leven boven water te houden het is een groote en mooie zaak, doch het is ook zeer moeilijk en vereischt veel zorg. Een home for the homeless maken, ja het is iets dat goedmoet zijn, wat de wereld ook zegge het kan niet verkeerd wezen. En toch het wordt menigmaal als een misdrijf beschouwd. Ik heb er onwillekeurig over gedacht en doorgedacht - Hoe zal men het opvatten? Zult gij er strijd met de wereld door krijgen? Dat is ook een vraag welke in mijn gemoed is en welke ik niet beantwoorden kan, daar ik de toestanden niet genoeg nog weet. En er is iets anders dat eigenlijk het motief van dit schrijven is 't welk ik U in bedenking wilde geven, en waar gij ook zelf allicht aan zult hebben gedacht. Zooiets als dit is een affaire de longue haleine - wel acht ik het mogelijk gij spoedig zegen op uw zorg zult zien, doch evenwel de volkomen herstelling naar lijf en ziel van een zóó geschokt gestel is eene zaak waar eigenlijk jaren mee gemoeid zijn. Op 't oogenblik zit de vrouw met de kinderen bij me. Als ik denk aan verleden jaar, dan is er groot onderscheid. De vrouw is sterker en steviger, heeft veel, zeer veel van 't gejaagde verloren, het kleine kindje is een ventje zóó aardig, gezond en vroolijk als ge U maar denken kunt, kraait als een haan, heeft niets dan de borst doch is dik en mollig. En het kleine arme meiske, uit de teekening ziet ge dat de vroegere, diepe misère niet is uitgewischt, en heb ik dikwijls zorg over, maar toch ze is heel anders dan verleden jaar, toen was het heel heel erg, en nu is er iets reeds echt kinderlijks in. Enfin ofschoon nog niet volkomen normaal, het is een betere toestand dan verleden jaar ik had durven hopen. En als ik nadenk, zou 't dan beter geweest zijn dat die moeder een miskraam had ge- | |
[pagina 70]
| |
had of het kind verwelkt of weggekwijnd door gebrek aan zog, en dat meiske meer en meer in onreinheid en verwaarloozing geraakt, en de vrouw zelf wie weet in wat voor ellendigen toestand haast zonder naam zoude geraakt zijn? - Zie dan mag ik immers niet twijfelen en zeg: vooruit, met goeden moed. In de vrouw komt iets eenvoudigs - echt moederlijks - en naarmate dat zich versterkt, is zij gered. En hoe komt er vooruitgang???? Niet door dokters of buitengewone middelen. Door het gevoel van een eigen thuis, door een geregeld gemotiveerd leven. Niet door zich veel te ontzien - want dat kan niet, maar doordat het gejaagde hart meer rust heeft, ook onder hard en vervelend werk. Dit mij zoo van nabij bekende geval als een werkelijkheid voor mij hebbende, kom ik terug op wat ik zeggen wilde. Het komt mij voor gij vooral op de omgeving der vrouw over wie gij schrijft, moet letten wilt gij vrucht zien. Het zou te wenschen zijn zij ergens anders ware dan op een leege kamer in een hotel of zoo, en meer een huiselijke omgeving kon hebben. Denk hier eens over want ik houd dit voor een voornaam ding. Zij moet afleiding hebben door zeer gewone alledaagsche dingen, die haar bezigheid verschaffen. Eenzaamheid of ledigheid is zeer fataal; zij zou met goede lui moeten kunnen praten. Enfin in huiselijken kring met niets buitengewoons zou heerlijk zijn, met kinderen zich bezighouden b.v..Ik vind het betrekkelijk jammer zij geen kind heeft, dat is ik meen het geval er nog critieker door wordt. Ja ik geloof dat het meest praktische wat gij doen kunt is haar in een huiselijken kring brengen. Ik geloof dat bij U op dit oogenblik de hoofdgedachte is - dit leven moet gered worden - en dat ge onzelfzuchtig meer denkt aan haar dan aan U zelf. Ik voor mij wist verleden jaar maar één thuis voor haar n.l. bij mij, en had ik anders kunnen doen ik zou haar niet direct bij mij in huis genomen hebben, juist om te vermijden onaangenaamheden, die nu niet vermeden konden worden. Doch met U is het een ander geval en gij kunt misschien voorloopig haar (n.l. de persoon over welke gij schrijft) ergens bezorgen waar zij rustig en veilig is, tot zij volkomen hersteld is. Ik vrees haar herstel iets de longue haleine kan zijn, en bovendien men behoeft niet tegen de eenmaal bestaande vooroordeelen der samenleving te zondigen, als het te vermijden is. Kan het niet vermeden worden dan moet wat 't zwaarste is 't zwaarste wegen, en dezen zomer zou ik liever tegen alle mogelijke préjugés | |
[pagina 71]
| |
- al waren er nog meer geweest - gezondigd hebben dan de vrouw zonder dak en haard te laten. Maar bij U kan en moet het dunkt me alles bedaarder gaan en als ik u was zou ik zien haar een solide thuis te bezorgen - niet alleen op een kamer zonder omgang - wegens haar bestwil, hoe eer zij in normale alledaagsche bezigheden en omgeving is hoe beter. Er gaat veel in mij om en ik denk steeds aan U; zooeven maakte ik nog een teekening waar de vrouw voor poseerde. Hoor eens kerel, in 't hart is mijn ondervinding van dit jaar dat ofschoon er barre, erg barre momenten van zorg en moeite zijn, het oneindig veel beter is met vrouw en kinderen te leven dan zonder...maar steeds is het wenschelijk men eerst elkaar leert kennen, zulks is regelmatiger en voorzichtiger. En zou ook ik zulks gedaan hebben als het geschikt had kunnen worden, maar er was geen thuis voor haar tenzij direct het mijne. Enfin het zijn de omstandigheden waar men mee rekening te houden heeft en soms is het niet te vermijden men aanstoot geve. Ik wil dus niet in 't minst U aanraden er van af te zien, doch wel geloof ik dat wij het eens zijn, dat het goed is voorzichtig te zijn tegenover de wereld, die anders soms den boel bederft. En dus wees voorzichtig. Voorloopig is de herstelling de voornaamste zaak en het andere is er aan ondergeschikt. Zoudt ge niet iemand onder Uw vrienden weten, die zou willen medehelpen en haar voorloopig in huis nemen? Wellicht ware een soort gasthuis - het gewone of een particulier waar zij gezelschap had, te prefereeren. Misschien is het zoo gesteld dat dit alles reeds bezorgd is en ik schrijf er over juist omdat ik daaromtrent niets bepaald weet. Ik wou ik wist wanneer ge komen zult, als ge komt en kunt het doen, breng de oude studies mee. Wat betreft dat ik U schreef of ge me soms nog wat zoudt kunnen sturen, ja, ik zit eenigszins in zorg en wenschte het kon, doch doe haar niet tekort om mijnentwil, en weet het goed dat ik om wat ge schrijft, graag dubbel mijn best wil doen om vooruit te komen, zoodat de last wat lichter voor U wordt. Maar het zit hem juist daarin dat hard werken juist soms ook geld kost wegens men meer verschotten heeft. Schrijf spoedig, want ik ben erg verlangend naar nieuws van U. Rappard is aan de betere hand, ik heb een brief van hem. Ik zit druk in 't werk, steeds nog aan allerlei koppen. Adieu, een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |
[pagina 72]
| |
261Ga naar voetnoot*)Ge zult zeggen dat ik het druk maak met schrijven, ik kan het niet helpen, want daar gij mij Uw vertrouwen gegeven hebt zoo wil ik U ook zeggen, dat dit niet is geweest zonder mij te treffen. Het is iets eigenaardigs van dergelijke gevallen, dat het zoo uiterst moeielijk is te weten hoever men gaan moet. Dit zult gij ook ondervinden. Men vraagt zichzelven af, moet ik deze vrouw helpen en voor de rest niets dan eene vriendin in haar zien, of moet ik deze vrouw bepaald kiezen tot mijne vrouw met wie ik altijd leven wil, is zij het? of is zij het niet? Zie, ik geloof dat gij niet zonder dezen strijd geweest zijt, of misschien nog er in zijt. Want als 't anders ware zou 't mij eenigszins onnatuurlijk voorkomen. Althans ik had dien strijd, en die was zóó moeielijk, dat ik voor mijzelf die vragen niet geheel kon beantwoorden toen de omstandigheden mij dwongen er in te beslissen. Want ik dacht, middelen om twee verschillende huishoudens op te houden heb ik niet, misschien heb ik ze voor één evenwel en dus ik moet haar zeggen hoe het staat, wat ik zou kunnen misschien en wat ik zeker niet zou kunnen. Misschien zullen wij er samen doorkomen, doch als wij niet samen wonen heb ik niet genoeg. Bij U is 't misschien in anderen vorm toch ook een soortgelijke strijd, en ik herinner mij een woord van U van verleden jaar, dat ik zeer juist en waar vond: ‘het trouwen is zoo'n raar ding’. Ja, sapperloot, dat is het zeker. Gij hebt mij toen gezegd: trouw haar niet, en ik heb toen U toegegeven dat de omstandigheden zóó waren, er reden was voorloopig daar niet over te spreken. En nu weet gij dat ik daar ook niet verder over gesproken heb, doch tevens dat zij en ik elkaar getrouw bleven. En juist omdat ik U geen ongelijk kan geven, dat gij toen zeidet: ‘trouw haar niet’, zoo geef ik U dit woord van U ook in bedenking, en meen trouwens dat gij ook zelf er wel aan denkt, want het is niet ik die zoo spreek doch gij zelf. En ik herinner U er alleen aan omdat ik geloof juist dat het goed geweest is zulks niet direct gebeurde. Laat dus die gedachte niet los, want het is goed dat de liefde zóó rijp worde dat het trouwen eigenlijk eene erge bijzaak wordt. Dat is veiliger en niemand lijdt er schade door. | |
[pagina 73]
| |
Een ding wilde ik U in 't begin zeggen wat gij trouwens vanzelf begrijpt. Hetzij gij er in moeielijkheden door komt hetzij niet, het edele gevoel dat U drong om te helpen, dat respecteer ik, en omdat ik zulks respecteer zoo hoop ik dat ook indien gij op moeielijkheden mocht stooten grooter of kleiner, gij mij Uw vertrouwen zult waardig achten. Doch tevens zie ik de zaak niet met melankolie, doch met alle hoop op een goed resultaat, n.l. geluk voor U en voor haar. Alleen nog eens - een crisis bestaande uit een soort teleurstelling wederzijdsch acht ik het waarschijnlijk vroeger of later komen zal - was er een kind gijlieden zoudt daarin een bliksemafleider hebben. Nu is er dat niet in Uw geval en dus vooral als de crisis komt - niet nu maar later - vertrouw me dan en spreek dan met me: zie want dáár zitten klippen waar menige liefde helaas vergaat, en behouden had kunnen worden. Komt men die klippen te boven zoo volgt weer goed vaarwater. Ofschoon ik U druk schreef ik zit druk in het werk. Hoe ik er naar verlang met U over veel dingen te spreken, kan ik U niet zeggen. Ik krijg morgen een zuidwester voor de koppen. Visscherskoppen oude en jonge, daar heb ik al lang over gedacht en heb er reeds een gemaakt, en kon toen later geen zuidwester meer krijgen. Nu krijg ik hem in eigendom, een oude, waar veel stormweer en stortzeeën over zijn gegaan. (Slot ontbreekt.) | |
262Waarde Theo, Hoe meer ik er mijn gedachten over laat gaan, hoe dieper de indruk wordt die Uw laatste schrijven op me maakte. In 't groot beschouwd, (daargelaten verschil tusschen de beide personen in kwestie) is U en mij op een koud, onbarmhartig trottoir een somber, droevig vrouwenfiguur verschenen, en noch gij noch ik zijn voorbijgeloopen, maar beiden stonden we stil en volgden de inspraak van ons menschenhart. Zoo'n ontmoeting heeft iets van eene verschijning, althans als men terugdenkt ziet men een bleek gelaat, een droevigen blik, als een Ecce Homo op een donkeren achtergrond, al het andere verdwijnt. Dat is het sentiment van een Ecce Homo en in werkelijkheid hetzelfde is er in de expressie, maar hier is 't een vrouwengelaat. Later - 't wordt bepaald anders - toch dat eerste vergeet men ook niet. | |
[pagina 74]
| |
Onder een Engelsch vrouwenfiguurtje (van Paterson) staat de naam Dolorosa, dat drukt het zoowat uit. Ik denk aan de twee vrouwen nu, en tegelijk dacht ik aan eene teekening van Pinwell: The sisters, waarin ik dat ‘Dolorosa’ vind. Die teekening stelt voor twee vrouwen in 't zwart in een donker vertrek, de eene is juist thuis gekomen en hangt haar mantel aan den kapstok. De andere, terwijl zij een wit naaiwerk opneemt, ruikt even aan een primulaveris die op tafel staat. Die Pinwell is iemand, die iets heeft van Feyen Perrin - in zijn vroegeren tijd - zijn werk doet ook denken aan Thijs Maris, doch met een reiner gevoel nog. Hij was dichter zoo sterk als maar mogelijk is, hij zag het sublieme in de meest gewone, alledaagsche dingen. Zijn werk is zeldzaam, ik zag maar weinig van hem, doch dat weinige was zóó mooi, dat nu na 10 jaar minstens het mij nog even duidelijk is bijgebleven als toen ik voor 't eerst er kennis mee maakte. Toen indertijd zeide men van die club teekenaars: ‘it is too good to last’, aan Herkomers woorden ziet ge dat dit helaas wel is uitgekomen, maar 't is nog niet dood, en zoowel op gebied van literatuur als van kunst zal men moeielijk eene betere opvatting vinden dan die van toen. Ik heb dikwijls om verschillende redenen het land gehad in Engeland, maar dat, de Black & White en Dickens zijn zaken die alles goed maken. Niet dat ik alles afkeur van tegenwoordig, dat zij verre, maar toch 't komt me voor er iets van vroeger dat goed was, en had behooren te blijven, weggaat - in kunst meer bepaaldelijk. Ook in het leven zelf evenwel. Misschien is dit een en ander te vaag uitgedrukt, maar ik kan 't niet anders zeggen - ik weet zelf niet precies wat het is, maar 't is niet de Black & White alleen die van richting veranderde en afweek van het gezonde, nobele begin. Veeleer is er over 't algemeen een soort van scepticisme en onverschilligheid en koude heerschende, ondanks alle bedrijvigheid. Doch dit alles is te vaag, te onbestemd. Ik denk er ook niet heel veel over, aangezien ik aan mijn teekeningen denk en geen tijd heb er me in te verdiepen. Ben nog steeds aan koppen bezig deze week, vrouwenkoppen vooral - met zakken o.a.. Hebt gij wel eens iets gezien van Boyd Houghton, dat is er een | |
[pagina 75]
| |
uit 't begin van de Graphic, die ofschoon weinig bekend (hij is nu reeds dood) zijn eigenaardige plaats inneemt. Ik dacht aan hem toen gij eens schreeft over de Barricade van Daumier. Hij heeft ook indertijd de Parijsche petroleuses en barricades gemaakt, maar later ging hij naar Amerika en ik ken o.a. teekeningen van kwakers van hem, en eene kerk van de Mormonen, en Indiaansche vrouwen etc. en landverhuizers. In zoo'n barricade scène b.v., kon hij iets spookachtigs hebben, of liever iets mysterieus als Goya. Op die wijs n.l. dat Goyaachtige, behandelde hij ook de Amerikaansche sujetten, maar dan loopt er soms in eens iets onder door, dat door een verbazende soberheid aan Meryon doet denken. De houtsneden van hem zouden haast voor etsen kunnen doorgaan. Too good to last zegt de wereld, maar juist daarom, omdat het zeldzaam is, blijft het goede. Niet iederen dag wordt het voortgebracht, nooit zal het op fabriekswijs verkregen worden, maar wat er van is dat is er van, en dat gaat niet weg maar dat blijft. En komt er later een ander soort van goeds, zoo blijft toch het eerste zijne waarde houden, zoodat ik meen dat men niet moet treuren dat om dit of dat niet algemeen wordt; ook al wordt het niet algemeen, wat er eenmaal is van het goede of schoone dat is er toch. Hoe gaat het toch tegenwoordig met de etsen, die Cadart indertijd begon? Is dat ook zooiets van ‘too good to last’ gebleken te zijn? 'k Weet wel dat er ook heden veel en mooie etsen uitkomen. Maar ik bedoel de oude series ‘société des aquafortistes’, waar Les deux frères van Feyen Perrin in staat, en de Parc à moutons van Daubigny, en de Bracquemond en zooveel anderen, zijn die in hun kracht gebleven of zijn ze verslapt? Al waren ze verslapt, dat wat er van is heeft dat niet reeds corps genoeg om altijd te blijven, en vervult dus niet betrekkelijk het woord ‘too good to last’? Wat de etsnaald vermag toonden Daubigny, Millet, Feyen Perrin, zooveel anderen, even als de Graphic etc. toonde wat de Black & White vermocht. En dit bestaat als waarheid eens en voor altijd en steeds kan wie wil, er energie uit putten. 't Jammere zit hem gedeeltelijk daarin, dat als verschillende personen samen een zelfde zaak liefhebben en er aan werken, | |
[pagina 76]
| |
door eendracht macht ontstaat, en zij vereenigd meer kunnen dan hun verschillende energies, elk in afzonderlijke richting strevende, vermogen. Men versterkt elkaar als men samen werkt, en er vormt zich een geheel zonder dat de samenwerking de persoonlijkheid hoeft uit te wisschen. Ik wou daarom dat Rappard maar weer geheel beter was, we werken wel niet eigenlijk samen maar over veel kwesties hebben we toch dezelfde gedachten. Hij is wel aan 't beter worden, en wij zijn al weer aan 't scharrelen met houtsneden samen. Doch ik heb altijd hoop dat we nog meer zullen vrienden worden dan tot heden, en misschien later samen eens de mijnwerkers zullen bezoeken of zooiets. Maar voor 't moment geloof ik, zoowel hij als ik zelf vooral moeten ons best doen op grondige studie van 't figuur, hoe meer men dat in zijn macht heeft hoe bereikbaarder worden zulke plannen. Hij zegt dat hij koorts gehad heeft, meer niet en nog zwak is, maar over zijn ziekte laat hij zich weinig uit. We hebben hier weer sneeuw gehad, die op 't moment aan het dooien is. Erg mooi dat dooiweer. Vandaag terwijl de sneeuw smelt, voelt men de lente als 't ware uit de verte. 'k Denk we, als gij komt vroeger of later, wel een echt dagje zullen hebben. Ik verlang wel naar de lente om eens door te waaien van het werken thuis, waar ik wel wat mat van geworden ben. Erg blij blijf ik met mijn zuidwester, 'k ben nieuwsgierig of ge iets goeds in de visscherskoppen vinden zult. De laatste die ik maakte deze week was van een kerel met witten ringbaard. Van dien Boyd Houghton ken ik eene teekening, die hij noemt ‘my models’, voorstellende een gang waar eenige invaliden, een op krukken, een blinde, een straatjongen etc., op Kerstdag een schilder komen bezoeken. Er is in den omgang met die modellen iets aardigs, men leert veel van hen, ik heb dezen winter lui gehad, die mij wel steeds in herinnering zullen blijven. 'k Vind het een aardig woord van Eduard Frère, dat hij zijn modellen zóó aangehouden had, dat ‘celles qui posaient dans le temps pour les bébés, posent maintenant pour les mères’. Nu adieu Theo schrijf spoedig, 't beste U van harte toegewenscht, geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
[pagina 77]
| |
263Waarde Theo, 3 Februari. Zeer verlangend ben ik weer naar Uw schrijven; daar wij reeds 3 Febr. hebben (en de tijd van de post ook heden voorbij) schrijf ik maar eens uit voorzorg. Is 't dat gij een paar dagen later geschreven hebt zoo komt alles in orde, maar wegens 't geen dezen winter gebeurde met den brief, meld ik het U voor 't geval gij vóór den eersten mocht hebben geschreven. Dan zoudt ge misschien wèl doen eens te informeeren. Ik heb gemerkt dat de bestellers brieven voor den Schenkweg wel eens medegeven aan personen die daar wonen, in plaats van dat ze ze zelf bezorgen. Het is voor de bestellers soms een heel eind uit den koers en ik weet het daarom, omdat de besteller 't mij zelf wel eens heeft gevraagd iets voor hem te bezorgen onlangs, 't geen ik natuurlijkerwijs deed, doch er evenwel bij dacht aan den verloren geraakten brief. Enfin! Wij hebben hier deze dagen, vooral van nacht, stormweer. Het zal spoken op zee. Hoe gaat het met Uw zieke? Uit wat gij schreeft, zie ik dingen die mij erg treffen, (b.v. dat zij de schuld betaalde van den man, die haar bedrogen had), die wel iets nobels zijn. Dat ‘niet thuis’ treffen van dat lid van de Kamer, bracht mij den naam te binnen die Punch geeft aan den secretaris van binnenl. zaken, (the Home secretary is zijn titel). Dit persoonaadje heet in Punch nooit anders dan the seldom at Home secretary. Wat zijn er veel van die Seldom at home menschen. En hen allen tezamen noemt Dickens het circumlocutie kantoor, circumlocution office. Er staan veel lui te zuchten voor de deur van die how not to do it inrichtingen, en niet minder diep wordt er misschien daar gezucht, als op de oude Pont des Soupirs. Dezer dagen ben ik erg slap geweest, ik heb mij wat overwerkt vrees ik, en die ‘droesem’ van het werken, die naweeën van overspanning, wat zijn die beroerd. Het leven heeft dan de kleur van vuil water, 't wordt iets als een aschhoop. Dan zou men wel eens een vriend bij zich willen hebben. Soms heldert dat den doffen mist op. In zulke dagen heb ik soms ontzettend veel zorg over de toekomst, en melankolie over mijn werk, en voel mij machteloos. | |
[pagina 78]
| |
Maar 't is gevaarlijk te veel daarover te spreken of te malen, dus genoeg. Ik heb toch zitten werken aan een aquarel, schets weer van spitters of liever straatwerkers hier op den Schenkweg, maar 't deugt niet. Ik heb ook eens met conté een paar figuren geteekend, die geloof ik beter zijn. Niet met conté alleen, maar 't geheel natgemaakt en de schaduwen laten vloeien, de lichten weer uitgehaald. Het kan ook wel zijn ik kou gevat heb, maar ik moet vóór ik werkelijk iets doen kan, die lamheid kwijt zijn. Ik ben bezig ‘Uit mijne gevangenistijd’ te lezen van Frits Reuter, wat erg geestig is. Die Duitschers hebben hun eigenaardigen humor, weer anders dan de Engelschen. Herkomer heeft ook eens een boerenvastenavond gemaakt, iets als Boeren Breughel, waar dat ook sterk in is. Van Herkomer gesproken, ik las onlangs eene soort levensbeschrijving van hem, ofschoon tamelijk onvolledig. Maar dit viel me in 't oog onder anderen. Hij heeft een tijd gewoond en geschilderd in een leegstaand huis of dat niet eens af was misschien, daar hij de huur niet had. Toen kwam hij aan de Graphic, en was betrekkelijk uit de zorg. Maar ook toen hij daar reeds geemployeerd was werd hij nog weinig geacht. Zoo zelfs dat het eerste idee van the Last muster at Chelsea Hospital, zijnde een teekening die betrekkelijk maar weinig verschilt van de definitieve compositie doch een zeker ruw aspect heeft, bijna verworpen werd. Niemand van de Graphic administratie keurde het goed, behalve alleen de manager, ('t zou me zeer verwonderen, als die nu nog aan 't bestuur was.) Die kreeg het er door dat de schets geplaatst werd, en vroeg Herkomer of hij voor hem het meer uitvoerig wilde opnieuw maken. Dat is dus de oorsprong van een schilderij, dat sedert èn te Parijs èn te Londen de besten in verbazing heeft gebracht. Nu zou ook bijna ieder de eerste schets heel mooi vinden. Tevens stond daar nog in, hoe hij niet iemand is die gemakkelijk werkt, integendeel van 't begin af en steeds sedert, te worstelen had met een soort onhandigheid, en geen schilderij maakt zonder ontzettend veel hoofdbreken. Dat hij ook steeds nog zelfs nu, door velen onaangenaam | |
[pagina 79]
| |
genoemd wordt, is iets wat ik mij haast niet begrijpen kan. Er is niets innigers te bedenken haast dan zijn werk. Als gij komt, zal ik U de houtsnee van het oudevrouwenhuis eens laten zien, minder bekend doch niet minder mooi dan de oude mannen. Iets als de naaischool te Katwijk van Israels. Nu schrijf eens spoedig, als ge 't niet reeds gedaan hebt. Ik verlang erg naar bericht hoe 't met Uw zieke gaat. Het beste daarmee en met alles. Ook gefeliciteerd met Pa's verjaardag. Ik stuurde Pa eene teekening die ik gemaakt had naar aanleiding van aanmerkingen, die Pa op het eerste oude mannetje van de lithographie gemaakt had. Niet omdat ik Pa precies gelijk gaf, doch ik dacht: nu weet ik hoe ge 't zoudt willen hebben, ik zal het voor U trachten te maken, doch ik vrees het is mij niet gelukt. Zoo ook als men zijn best doet, lukt het niet altijd om de menschen 't naar den zin te maken. Pa schreef wel niet dat hij 't niet goed vond, doch het schemerde er toch in door. 't Kan best zijn 't ook niet deugde. Enfin, als ge thuis komt, zullen ze 't U wel eens laten kijken. Adieu, maar zeg hun er niets over. t. à t. Vincent. | |
264Waarde Theo, 5 Februari. Hartelijk dank voor Uw brief en voor het geld. Als ik Uwe brieven over Uwe zieke lees of herlees, komt mij veel in de gedachten. En ik zou U nog veel meer er over willen vragen en schrijven, doch vanwege ik de persoon slechts ken door Uwe brieven, is het alles te vaag en te onbestemd en heb ik wel eens een brief er over weer verscheurd. Maar geloof dit, steeds is het in mijne gedachten onwillekeurig, en dat behalve de weemoedige gedachte aan haar lijden, zulk eene ontmoeting iets is waar gij dankbaar voor zijt, en als een niet alledaagsch geluk beschouwt, kan ik mij best begrijpen en stem ik volkomen mee in. Dat je ne sais quoi als van de hei, of dat denken doet aan haar geboorteland die oude kust van Bretagne, is iets, dat op den duur als gij langer met haar zult geweest zijn, eer sterker dan zwakker zal worden meen ik. Ik vond Uwe uitdrukking: ‘zal ze later zijn als de hond met den herder of iets beters’ wel karakteristiek, acht gij het niet waarschijnlijk dat het den eenen tijd veel van den anderen tijd verschillen zal? | |
[pagina 80]
| |
In een zelfde liefde zijn zooveel verschillende toestanden of gedaanteverwisselingen, juist door de getrouwheid aan een zelfde liefde - dat het telkens weer anders wordt. Het is nog een moeielijke passage die operatie - als ik U was zou ik niet veel tot haar spreken over later eene betrekking zoeken, daar in verband juist ook tot haar voetGa naar voetnoot*) de toekomst zoo onbestemd is - laat het liever onbestemd. Want ik zou vreezen juist in b.v. een crisis van pijn, zij zeer ten ontijde een idee fixe omtrent ‘dit of dat moet ik doen’ zou kunnen krijgen, dat gebeurt meer bij zieke vrouwen, 't welk haar mogelijk ietwat obstinaat zou maken tegen haar eigen hart in, en 't welk U smarten zou, omdat het uit delicatesse was gij haar door het idee van betrekking, de toekomst juist vrij en onafhankelijk wildet laten, en zij 't mocht opvatten als was zij U onverschilliger dan wel 't geval is. Misschien is dit een en ander te vaag uitgedrukt, maar delicatesse begrijpen de vrouwen lang niet altijd, evenmin als humor, en ofschoon men zeker met delicatesse behoort te handelen, zoo ontstaan er soms misverstanden door, (wel is waar is men daar niet aansprakelijk voor mijns inziens) die 't leven moeielijker maken. Enfin. Ik weet niet of Heijerdahl b.v. iets schilderachtigs in de vrouw met wie ik ben - zoo in haar dagelijks doen en laten - zou vinden. Daumier echter zeker wel. Ik dacht aan Heijerdahl's woord: je n'aime pas qu'une figure soit trop corrompue - bij het teekenen, niet van de vrouw, maar van een ouden man met een verband op 't oog - en ik vond het niet waar. Er zijn van die ruines van physionomies waar toch iets in is, dat ik b.v. ten volle uitgedrukt zie in de Hille Bobbe van Frans Hals of sommige koppen van Rembrandt. Nu betreffende Heijerdahl, eigenlijk twijfel ik niet of zijn bedoeling met het woord is zóó dat het wel goed zal zijn, maar als men dat er niet bij dacht zou 't geloof ik niet doorgaan. In den laatsten brief dien ik U schreef, vroeg ik terloops naar 't werk van Lhermitte. In compte rendus van de Black & White staat hij bijna altijd bovenaan, als ‘the Millet and Jules Breton in Black & White’, en stond er b.v. eene beschrijving van eene teekening van oude vrouwen op de falaises, en over zijn manier van doen stond, dat niemand brutaler, stouter, krachtiger was dan hij, zóó dat het verbazingwekkend was en niet naar andere | |
[pagina 81]
| |
teekeningen geleek, en breeder dan de breedste was aangezet. Men vergeleek hem bij Legros ook, doch slechts met de buitengewoonste, meest hors ligne teekeningen of etsen van Legros, welke, b.v. de kerkbank, ook zeer krachtig en breed zijn. Kerel ik ben nog altijd wat lam, en ik heb een tamelijk duidelijke waarschuwing dat ik voorzichtig moet zijn - mijn oogen voelde ik soms mij vermoeid voorkwamen, maar wilde mij niets inbeelden. Nu van nacht b.v. echter vooral, is er veel afscheiding van het vocht dat men steeds in de oogen heeft, en plakten de oogharen telkens dicht, en het kijken kost mij moeite, en is als 't ware troebel. Nu sedert reeds half December zoowat heb ik zitten blokken zonder ophouden, op die koppen vooral. Ik ben deze laatste week expres veel in de lucht gegaan om op te frisschen, en heb een paar baden genomen, veel mijn hoofd met koud water gewasschen etc. etc. Maar in zoo'n tijd is men zoo beroerd, ik heb een groot pak studies - maar ik heb er dan geen pleizier in en vind ze alle slecht. Rappard schreef mij deze week weer, zal pas gaandeweg weer normaal worden schreef hij, was zwak, maar begon nu en dan eens een eindje te wandelen buiten. Schreef anders helder en klaar over verschillende dingen het werk betreffende. Nu en dan krijgt het alles buiten iets lente-achtigs, en 't zal niet lang duren, of de leeuwerik gaat weer zingen in het weiland. Zoudt gij nog in de lente komen??? Ik vrees er nu wel voor, ik wou graag eens praten over de studies van dezen winter met U en ook eens met Rappard, als hij beter zal zijn komt hij wel eens. Ik zal betrekkelijk eens een week of zoo rusten en veel blijven buiten loopen, om eens nieuwe gedachten te krijgen. Ik wou wat halen uit mijn studies voor aquarellen b.v., maar het vlot nu op 't moment niet. Ik zie er nu net uit in mijn oogen en mijn gezicht alsof ik erg aan het doordraaien geweest ben, wat echter natuurlijkerwijs niet het geval is - integendeel, maar wie weet of ik over eenigen tijd weer niet eens merk, deze of gene dien ik tegenkom de observatie gemaakt heeft dat ik blijkbaar op den slechten weg ben. Die dingen zijn soms zóó mal, dat ik er onwillekeurig om lachen moet. Er zijn 's avonds bij het ondergaan der zon effecten van donkere wolken met zilveren randen, die prachtig zijn, b.v. als men op 't Bezuidenhout of den boschkant loopt. | |
[pagina 82]
| |
Gij kent dat wel van vroeger, uit het raam van 't atelier is het ook mooi of in 't weiland, men voelt de lente in de verte en nu en dan is er reeds iets zoels in de lucht. Adieu kerel, nogmaals dank voor Uw brief, heb voorspoed met Uw patient, ik hoop dat ik spoedig weer eens een teekening vind of een studie waar iets in mocht zitten, het is zoo onpleizierig als men rust nemen moet. Men kan niet rusten, juist omdat men moet, adieu met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
265Waarde Theo, 8 Febr. Van harte feliciteer ik U ook met Pa's verjaardag, en dank U voor Uw brief, dien ik zooeven ontving en blij mede ben. Dat de operatie achter den rug is daar wensch ik U vooral geluk mee. Zulke dingen als ge beschrijft, doen ijzen. Moge het nu maar overwonnen zijn, en de crisis althans achter den rug. Arme vrouw! Als de vrouwen in hun denken soms niet die energie en veerkracht hebben als de mannen die er naar gestreefd hebben om door te denken en te analyseeren, zou dat haar kwalijk te nemen zijn, mijns inziens niet, omdat zij in 't algemeen zooveel meer kracht moeten besteden dan wij in 't pijn lijden. Zij lijden meer en zijn gevoeliger. En al begrijpen zij soms niet wat men denkt, zij zijn soms wel vatbaar om te begrijpen of men goed voor hen is. Ook al niet in alle opzichten, maar ‘de geest is wel gewillig’ en er is eene soort goedheid in de vrouwen soms, die geheel eigenaardig is. Het zal U een pak van 't hart zijn, dat de operatie heeft plaats gehad. Wat is het leven een raadsel, en wat is de liefde een raadsel in het raadsel. 't Zelfde blijven is 't eenige wat 't in letterlijken zin zeker niet doet, maar de veranderingen zijn van den anderen kant een soort verschijnsel van eb en vloed, en doen aan de zee zelve niets af of toe. Sedert ik U 't laatst schreef, heb ik mijn oogen wat rust gegeven en er mij goed bij bevonden, ofschoon ze nog steken. Weet ge wat ik onwillekeurig dacht, dat in den eersten tijd van het schildersleven men het zichzelf onwillekeurig soms moeielijk maakt - door 't gevoel van de zaak nog niet meester te zijn - door een onzekerheid waarin men verkeert of men die overmeesteren | |
[pagina 83]
| |
zal - door den grooten lust om vooruit te komen - door dat men zichzelf nog niet vertrouwt - kan men eene zekere gejaagdheid niet van zich afzetten, en men jaagt zichzelf, ook al wil men niet gejaagd werken. Men kan er niets aan doen, en 't is een tijd dien men ook niet missen kan, en die niet anders mag of kan wezen, m.i. In de studies ook ziet men zelf de gejaagdheid en een zekere preciesheid, die staat lijnrecht tegenover de kalme breedheid die men zoekt, en toch bevindt men er zich slecht bij als men bepaald op die breedheid wil gaan werken en zich toeleggen. Hierdoor ontstaat soms een opkropping van zenuwachtige onrust en overspanning, en men voelt een drukking als op sommige zomerdagen voor het onweer. Ik heb dat ook weer nu gehad, en als ik me zoo voel verander ik eens van werk, juist om weer van voren af te beginnen. De moeite die men in den eersten tijd heeft geeft soms iets pijnlijks aan de studies. Dit beschouw ik echter niet als iets wat mij ontmoedigt, omdat ik 't in anderen, die later dat vanzelf toch meer en meer kwijt-raakten, ook evenzeer als bij me zelf heb opgemerkt. En bij tijden houdt men dat moeielijk werken zijn leven lang geloof ik, maar niet altijd met zoo weinig resultaat als in 't begin. Wat gij van Lhermitte schrijft is geheel in overeenstemming met wat in de compte-rendu van een expositie Black & White stond. Van eene brutaliteit van aangrijpen, welke haast bij niets hier te vergelijken is dan bij Rembrandt, spreekt men daar juist ook van. 'k Zou wel eens willen weten hoe zoo iemand Judas opvat; gij schrijft over een teekening: Judas voor de schriftgeleerden van hem; ik geloof Victor Hugo dat zou kunnen gedetailleerd beschrijven, zóó dat men 't zag, maar de expressies te schilderen zou nog moeielijker zijn. Ik heb een blad Daumier gevonden: ‘Ceux qui ont vu un drame’ en ‘Ceux qui ont vu une vaudeville’; ik begin hoe langer hoe meer naar Daumier te verlangen. Er is iets pittigs en ‘bezonkens’ in hem, hij is leuk en toch vol gevoel en passie; soms dunkt mij, b.v. in de dronkaards, en waarschijnlijk ook in de Barricade die ik niet ken, vind ik een hartstocht, die men zou willen vergelijken bij het wit gloeiend zijn van ijzer. Dat is ook in sommige koppen van Frans Hals b.v., 't is zóó stemmig, dat het koud schijnt, en kijkt men er even op...dan | |
[pagina 84]
| |
staat men verbaasd, dat iemand blijkbaar met zóóveel emotie werkende en geheel opgaande en zichzelf verliezende in de natuur, tegelijk die tegenwoordigheid van geest heeft om met zóó vaste hand het er op te zetten. In studies en teekeningen van de Groux vond ik iets dergelijks. Misschien is Lhermitte ook zoo'n wit gloeiende. En Menzel ook. Er zijn wel eens in Balzac of Zola van die passages, o.a. in Père Goriot, waar men in woorden een graad van passie vindt die wit gloeiend is. Ik denk er wel eens over om een proef te nemen, om op een heel andere wijs te gaan werken. Namelijk meer te durven en te wagen. Alleen ik weet niet of ik niet nog meer direct het figuur absoluut met model moet bestudeeren. Ik zoek ook naar een middel om naar verkiezing het licht op 't atelier te kunnen afsluiten of laten invallen. Het valt nu niet genoeg uit de hoogte dunkt mij, en er is te veel. Voorloopig heb ik met bordpapier wel eens afgesloten, maar ik zal zien ik van den huisbaas luiken krijg. Wat in den brief stond dien ik U schreef verscheurd te hebben, is wel in den geest van wat gij zegt. Maar bij 't meer en meer merken, dat men zelf niet volmaakt is en tekort schiet, en anderen dat zelfde ook hebben, en er dus gedurig moeielijkheden komen die het tegenovergestelde zijn van illusies, zoo geloof ik dat wie daardoor den moed niet verliezen en niet onverschillig worden, er door rijpen en men moet verdragen juist om te rijpen. Soms kan ik me haast niet begrijpen evenwel, dat ik pas 30 jaar ben en voel mij zooveel ouder. Dan n.l. voel ik me ouder, als ik denk dat door de meesten die mij kennen, ik als een mislukt sujet wordt beschouwd, en meen dat als er niet nog een paar dingen veranderden ten goede, dit werkelijk het geval zou kunnen worden, en als ik denk 't zou zoo kunnen worden, dan voel ik dat met een realiteit dat ik er geheel onder gedrukt ga, en mij de lust vergaat, als was 't werkelijk zoo. Ben ik nu meer normaal en kalm gestemd, dan ben ik wel eens blij dat 30 jaar om zijn, en niet om zijn zonder dat ik voor 't vervolg daar iets in geleerd heb, en voel kracht en lust voor de volgende 30, voor zoover ik ze haal. En zie in mijn verbeelding jaren van ernstig werk, en gelukkiger dan de eerste 30. | |
[pagina 85]
| |
Hoe het in werkelijkheid zijn zal, het hangt niet alleen van mij af, de wereld en omstandigheden moeten ook medewerken. Dat wat mij aangaat en waarvoor ik aansprakelijk ben, is dat met die omstandigheden waarin ik ben, ik woeker en mijn best doe om vooruit te komen. Als werkman is men op den leeftijd van 30 juist aan 't begin der periode waar men vastheid in zich voelt, als zoodanig voelt men zich jong en vol lust. Toch is er tegelijk een tijd van 't leven achter den rug, die maakt dat men weemoedig is dit of dat nooit meer terug zal komen. En is het geen laffe sentimentaliteit soms een zekeren rouw te voelen. Enfin. Veel begint eigenlijk pas als men een jaar of 30 is, en zeker is dan alles nog niet uit. Maar men verwacht niet dat van het leven, wat men reeds ondervonden heeft 't niet geven kan. Men begint veeleer duidelijker in te zien, dat het leven maar een soort van bemestingtijd is, en de oogst is niet hier. Daarom heeft men ook wel eens een qu'est-ce-que ça me fait tegenover het oordeel van de wereld, en mag men betrekkelijk als dat oordeel al te sterk drukt, het zich van de schouders schudden. Misschien moest ik nu dezen brief ook maar weer liever verscheuren. Dat de toestand der vrouw U zeer absorbeert, kan ik mij begrijpen, en is wel een van de dingen die noodig zijn voor haar behoud, en het goed gaan der herstelling ook. Want men moet er zich inwerpen, en geldt het woord wel eens: if you want it well done, you must do it yourself, you must not leave it to others. Dat wil zeggen de algemeene zorg er voor, en het overzien van 't geheel moet men vasthouden. Wij hadden een paar echte lentedagen, o.a.l.l. Maandag, waar ik van genoten heb. De wisseling van de jaargetijden is iets dat het volk erg voelt. B.v. in een buurt als de Geest, en in die hofjes of zoogenaamde ‘geefhuisjes’, is de winter altijd een benauwde en moeielijke en bange tijd, en de lente eene verlossing. Als men er op let, ziet men zoo'n eerste lentedag een soort evangelie is. En het is navrant om zooveel grauwe verflenste gezichten op zoo'n dag expres naar buiten te zien komen, niet om iets bepaalds te doen, maar als om zich te overtuigen dat de lente er is. Zoo b.v. verdringen zich soms allerlei personen van wie men | |
[pagina 86]
| |
't niet verwachten zou, op de markt rond eene plek waar een koopman met crocussen, sneeuwklokjes, morgensterren en andere bloembollen staat. Soms een perkamente commies van een ministerie, een soort Josserand blijkbaar, in een kale zwarte jas met vetten kraag - die bij de sneeuwklokjes vind ik mooi. - Ik geloof dat het arme volk en de schilders met elkaar gemeen hebben het sentiment van het weer, en de wisseling der jaargetijden. Natuurlijkerwijs voelt iedereen dat, maar voor den meer gegoeden burgerstand zijn het zoozeer geen evenementen, of verandert het de gemoedsstemming in 't algemeen niet heel veel. Een aardig woord van een polderwerker vond ik: ‘'s winters lijd ik evenveel kou als het winterkoren’. Nu, voor Uw zieke zal de lente zeer zeker ook welkom zijn, moge het haar goed gaan. Wat is die operatie eene moeielijke, althans ik schrikte toen ik de beschrijving las. Met Rappard gaat het beter, schreef ik U hij zenuwkoorts in 't hoofd gehad heeft? Vóór hij weer als vroeger kan werken moet nog duren, maar hij is begonnen te wandelen nu en dan. Ik zal Uw raad om eens met thee de oogen te betten, opvolgen als 't niet weg gaat. Daar het aan 't verminderen is, laat ik het nu voorloopig zijn natuurlijken gang maar gaan. Want vroeger heb ik er geen last van gehad, behalve dezen winter nog eens met kiespijn, en geloof dus het meer iets toevalligs is doordat ik mij buitengewoon ingespannen had. En integendeel kan ik tegenwoordig de vermoeienis van de oogen bij het teekenen beter uithouden dan in 't begin. Schrijf weer spoedig als ge kunt, en geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik weet niet of gij de ‘geefhuisjes’ op de Brouwersgracht tegen-over 't gasthuis kent. Ik wou daar wel eens gaan teekenen als het weer het toelaat. Ik maakte deze week er reeds een paar krabbels. Het zijn eenige rijen huisjes met kleine tuintjes, die naar ik meen het armbestuur hooren. | |
266Beste broer, Het is weer Zondag en ik schrijf weer eens. Soms komt het mij voor ik nog niet warm en hartelijk genoeg U gezegd heb, hoe zeer mij getroffen heeft, wat gij mij dezen laatsten tijd mededeeldet. | |
[pagina 87]
| |
Wat betreft of eene oprecht gemeende liefde een illusion perdue zou kunnen worden, ik betwijfel niet of zoo gaat het soms; 't zou me zeer verwonderen als 't in Uw geval zoo gaan zou, en met mij zelf geloof ik ook niet dat het zoo gaan zou. Michelet zegt wel eigenaardig dat liefde eerst een spinnerag is, en groeit tot de sterkte van een kabeltouw. Wel te verstaan op conditie van getrouwheid. Ik wandelde dezer dagen veel op de Geest, en in die straten en stegen waar ik veel met de vrouw verleden jaar in 't begin geloopen heb. Het was nat weer, ik vind het alles daar dan prachtig, en toen ik thuis kwam zei ik tot de vrouw, 't is nog net verleden jaar. Ik schrijf dit eens met betrekking tot désenchantement, neen, neen, er is wel een verflensen en weer uitspruiten in de liefde als in de heele natuur, doch niet een sterven geheel en al. Wel is er eb en vloed, doch de zee blijft de zee. En in de liefde 't zij voor eene vrouw, 't zij voor de kunst b.v., tijden van uitputting en machteloosheid, doch niet een blijvend désenchantement. Ik beschouw liefde, even als vriendschap, niet alleen als een gevoel maar vooral als een actie, en juist als het een werkend zijn is, en een inspanning, zoo heeft het een revers van afmatting en machteloosheid. Waar men oprecht en te goeder trouw lief heeft, daar rust geloof ik zegen op, ofschoon dat de moeielijke tijden niet weg neemt. Ik ben blij dat het met mijn oogen niet erger is, en veeleer reeds veel minder, maar geheel weg is 't nog niet, en ik moet er mee voorzichtig zijn. 'k Moet u zeggen, ik was er niet over gesticht. Wat zou ik graag eens met u praten - want ik ben niet moedeloos over het werk, niet lusteloos en ook niet machteloos, maar ik zit er wat mee in, en dat komt misschien omdat ik eens wat wrijving zou moeten hebben met zulken, als men er mee over spreken kan; en met wie zou ik er hier in de gegeven omstandigheden over kunnen spreken, er is er op 't moment geen een met wien ik vertrouwelijk ben. Niet dat ik meen er geen te vertrouwen zijn, dat zij verre, maar met zulken ben ik ongelukkigerwijs te weinig in relatie. Ik denk wel eens dat nu jaren geleden, toen ik voor 't eerst te 's Hage kwam bij G. & Co., van de drie jaren die ik er doorbracht, twee tamelijk onpleizierig waren maar het laatste veel gezelliger, en dus wie weet of ook nu weer niet een dergelijk verschijnsel zal plaats hebben. Ik vind het spreekwoord heel leuk: when things are at the worst | |
[pagina 88]
| |
they are sure to mend, doch nu vraag ik soms wel eens, zijn we nu onder de hand aan ‘the worst’, want ‘the mending’ zou mij niet onwelkom zijn. Enfin. Dezer dagen las ik ‘le Peuple’ door Michelet, of liever las het een tijd geleden reeds dezen winter, maar het kwam eerst dezer dagen in herinnering weer sterk bij mij op. Dat boek is snel en blijkbaar gehaast geschreven, en als men slechts dat van Michelet las, zou men geloof ik 't niet heel mooi vinden, of er minder door getroffen worden. De meer doorwrochte boeken als La Femme, L'Amour, La Mer en de Histoire de la Révolution kennende, vond ik het iets als eene ruwe schets van een schilder, van wien ik veel houd en had het als zoodanig een bijzonder charme. De manier van doen van Michelet vind ik voor mij benijdenswaardig. Ik twijfel geen oogenblik, of onder de schrijvers zullen er veel zijn, die de techniek van Michelet afkeuren, zooals sommige schilders meenen 't recht te hebben de techniek van Israëls te bedillen. Michelet voelt sterk, en wat hij voelt smeert hij er op, zonder zich in 't minst te bekommeren hoe hij 't doet, en niet in 't minst aan ‘techniek’ of algemeen aangenomen vormen denkende in anderen zin, dan voor zoover hij 't in een of anderen vorm gooit, zóó dat 't te begrijpen is voor wie 't begrijpen willen. Le Peuple is m.i. minder een premiëre pensée of impressie echter, dan veeleer een onafgewerkte maar vooruit toch doordachte en gewilde conceptie. Sommige brokken zijn blijkbaar in haast naar de natuur gedaan, en toegevoegd aan andere gedeelten die meer doorwerkt en gezocht zijn. - De Bock schijnt, naar zijn pelsjas te oordeelen, in buitengewoon florissante omstandigheden te zijn, ik had hem nu in 't geheel niet gezien in maanden, maar kwam hem tegen eenige dagen geleden, zooals gezegd in allerprachtigste pelsjas, etc. Toch vond ik hem er niet florissant uitzien. Hebt gij wel eens in u zelf sympathie gevoeld voor een persoon, in wien gij zaagt dat hij ongelukkig was, doch die evenwel zich voordeed en beschouwd werd als voorspoedig, en dan in uzelf gevoeld: als ik zocht vrienden met hem te worden, zou hij of denken dat ik hem verneukte, en zou 't haast ondoenlijk zijn zijn vertrouwen, veel meer nog zijn gehechtheid te winnen - of al kwam ik zóó ver, zou hij toch zeggen ‘ik ben eenmaal in dit schuitje’ etc., en zouden we niets op elkaar kunnen uitwerken? Het is zóó dat | |
[pagina 89]
| |
ik aan de Bock denk, en ofschoon ik wel degelijk sympathie voor hem heb, en veel van wat hij maakt mooi vind, zoo geloof ik niet, dat hij en ik iets aan elkaar zouden hebben, en wij tegenovergestelde dingen zien in het leven vooral, en in de kunst ook. Het is mij wel eens moeielijk om eene vriendschap op te geven, maar als ik op een atelier kom, en zou moeten denken bij mijzelf: spreek over koetjes en kalfjes, raak geen kwestie aan die importanter is, en zeg niet Uw eigenlijk gevoelen over dat of dat in de kunst, dan zou ik er melankolieker door worden dan als ik geheel weg bleef. Juist omdat ik graag oprechte vriendschap zou zoeken en volhouden, is het mij moeielijk mij te schikken naar conventioneele vriendschap. Als van weerskanten verlangen bestaat om vriendschappelijk te zijn, wordt men, ook al heeft men eens oneenigheid, zoo licht niet geërgerd aan elkaar, of al wordt men dat, men maakt het weer op. Waar conventie is, is 't haast onvermijdelijk er bitterheid ontsta, juist omdat men zich niet vrij kan gevoelen, en al uit men dan ook zijn ware gevoelens niet, zoo zijn die toch volvoldoende om wederzijds een blijvende onaangename impressie achter te laten, en het hopeloos te maken men met mogelijkheid iets aan elkaar hebben kan. Waar conventie is daar is argwaan, en uit argwaan komen allerlei intrigues. En met wat meer oprechtheid, zou men elkaar 't leven makkelijker maken. Intusschen wordt men toch gewoon aan bestaande toestanden, maar normaal is het niet, en als het mogelijk was in eens zich te verplaatsen een 30, 40 of 50 jaar terug, zou men geloof ik in dat tijdvak meer zich thuis gevoelen dan in dit, dat wil zeggen gij of ik b.v. zouden er ons thuis in voelen, geloof ik. Over 50 jaar zal men geloof ik, dit tijdvak niet terug wenschen. Want komt er een ‘pruikentijd’ uit voort, zoo zal men te suf zijn om in 't geheel er over na te denken, en als er verandering ten goede komt, tant mieux. Ik geloof niet dat het absurd is, het mogelijk te achten er nog weer een soort pruikentijd in de toekomst kan liggen, want dat wat men de pruikentijd noemt in de Hollandsche geschiedenis, had toch ook zijn oorsprong in het loslaten van principes, en in het vervangen van het oorspronkelijke door het conventioneele. Als de Hollanders willen, zijn ze de staalmeesters, maar als het zout zouteloos wordt, is het een pruikentijd. Niet opeens, doch dat 't er van komen kan, bewijst de geschiedenis. | |
[pagina 90]
| |
Het is mij wel eens moeielijk te gelooven, dat een tijdvak van b.v. slechts 50 jaar voldoende is, om eene geheele verandering teweeg te brengen, zóó dat alles omgekeerd is. Toch juist door soms na te denken over de geschiedenis, ziet men die betrekkelijk zoo snelle en onophoudelijke wisselingen. En ik voor mij kom daardoor juist tot de conclusie, dat ieder mensch, zij 't ook een klein, toch nog altijd eenig gewicht in de schaal legt, en 't niet onverschillig is hoe men denkt en handelt. De strijd is maar kort, en 't is de moeite waard oprecht te zijn. Als er velen oprecht zijn, en willen wat zij willen, dan wordt het heele tijdvak goed, althans energiek. Ja ik denk veel aan wat gij in den laatsten tijd mij hebt geschreven. Ik geloof er een groot verschil zal zijn tusschen de vrouw welke gij hebt ontmoet, en die met wie ik nu reeds een vol jaar ben, maar zij hebben met elkaar gemeen het ongeluk, en dat zij vrouwen zijn in elk geval. In 't groot beschouwd is zoo'n ontmoeting als eene verschijning. Hebt gij van Erckmann Chatrian Madame Thérèse gelezen? Daar komt eene beschrijving van eene herstellende vrouw in, die erg treffend en mooi gevoeld is, 't is een eenvoudig boek maar het is diep tegelijk. Als gij Mme. Thérèse niet kent, lees het eens, ik geloof dat zij het ook mooi zou vinden, en er door getroffen worden. Ik betreur het wel eens dat de vrouw met wie ik ben, boeken al evenmin als kunst begrijpen kan. Maar dat (ofschoon zij dit gedecideerd niet kan) ik toch zoo aan haar gehecht ben, is dat niet een bewijs er iets oprechts tusschen ons is? Later wie weet of zij 't niet leert vatten, en het een band temeer tusschen ons wordt, maar nu met de kinderen begrijpt gij, zij 't hoofd reeds vol heeft. En juist door de kinderen vooral is zij in aanraking met de werkelijkheid, en leert vanzelf. Boeken en werkelijkheid en kunst zijn voor mij soortgelijk. Vervelend gezelschap zou ik iemand vinden, die buiten 't werkelijke leven ware, maar iemand die tenvolle daarin is weet en voelt vanzelf. Als ik de kunst niet in het werkelijke zocht, dan zou ik waarschijnlijk haar dom vinden of zoo, nu wou ik het wel liever anders, maar ben toch tevreden met wat het is. Ik hoop deze week weer geregelder te kunnen werken; ik voel het zoo dat ik om in te halen wat ik laat begonnen ben, dubbel | |
[pagina 91]
| |
moet werken, en 't is juist het gevoel dat wat mijn leeftijd betreft ik bij anderen ten achter ben, dat mij geen rust laat. Dezer dagen zal Montmartre wel die eigenaardige effekten hebben, die Michel b.v. geschilderd heeft, n.l. dat verdorde gras en zand tegen de grijze lucht. Althans in de weilanden is het tegenwoordig dikwijls zoo van kleur dat men aan Michel denkt, de grond geel-bruin, verdord gras met een natten weg met plassen, de boomstammen zwart, de lucht grijs en wit, de huizen op een afstand tonig en toch nog kleur hebbende b.v. in 't rood der daken. Die effekten zijn sprekend genoeg, en het geheim van Michel is een zoodanig, dat het afhangt (als bij Weissenbruch) van juiste opmetingen nemen, juist proporties zien van voorgrond tegen achtergrond, en 't juiste voelen der richting die de lijnen nemen door perspectief. Deze kwesties zijn niet een toevallig vinden, ('t werk van Michel is overvloedig genoeg, en ik zie er duidelijk uit hoe hij als 't ware op een hoogte was, dat hij het spelende deed), maar het is een weten, en ik geloof dat Michel vóór zijn tijd dat alles vlotte, wel eens verbaasd en teleurgesteld heeft gestaan, dat het niet vlotten wilde. Hoe eenvoudig het alles schijne, er zit een zeer uitgebreide algemeene wetenschap achter, als achter meer eenvoudig er uitziend werk, b.v. dat van Daumier. Nu, ik eindig dezen, schrijf weer spoedig als ge nog niet reeds geschreven hebt. Ik ben verlangend te weten of bij Uw patient zich geen buitengewone gevolgen van de operatie hebben geopenbaard. Ik vind het wel aardig, dat in den eersten brief dien ik van Rappard nu na zijn ziekte ontving, hij weer met veel animo schreef juist over houtsneden die hij gevonden had, o.a. van Lançon. Hij is er nu zóó attent op, dat ik hem niet meer animeer, en in 't begin hechtte hij er toch evenmin aan als anderen. Zijn collectie wordt zeer goed, en ik meen in wat hij doet en wil, invloed te zien juist van de Engelschen, ofschoon hij er verre vandaan is natuurlijkerwijs iets te imiteeren. Maar dat hij b.v. studies ging maken in de Blindeninrichting vóór zijn ziekte, is een flink praktisch gevolg van zijn liefde voor teekenaars als Herkomer of Frank Holl. Adieu kerel, schrijf spoedig, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
[pagina 92]
| |
267Waarde Theo, Recht hartelijk dank voor Uw brief en hoogst welkom was mij 't ingeslotene, het helpt mij terdeeg. Ik begin met U te zeggen dat het een pak van mijn hart is, het verleden van de vrouw over welke gij schrijft, iets heel anders is dan wat ik eerst onwillekeurig gedacht had. Dat n.l. zij niet alleen misère gekend heeft of bekrompenheid, doch ook iets anders, zoodat ik meen dat zij veel meer dan eene vrouw, die van jongs aan door de misère gekrenkt is en niet beter weet of 't hoort zoo, U ten volle apprecieeren zal, ook wat beschaving en ruimere begrippen aangaat. Aan 't geen ge zegt omtrent lezen b.v., zie ik, dat zij een gevoel heeft 't welk veel andere vrouwen absoluut niet hebben. En eene vrouw als zij, wat is ze zonder man die haar waardeert en begrijpt? Iets navrants, ja ge zegt het wel, iets als een geest of schim. Het is voor ons mannen ook wel eens bitter hard, dat alleen zijn. Het woord van Michelet is diep: ‘Pourquoi y a-t-il une femme seule sur la terre?’ Gij zeidet eens of liever schreeft het: ernst is beter dan de fijnste raillerie, nu juist is het hier ook zoo mee, moet men zoo'n figuur niet ernstig opvatten? Ik bedoel, het leven van ons mannen is zoo afhankelijk van onze relaties met de vrouwen, en omgekeerd is het natuurlijkerwijs evenzoo, dat het mij voorkomt men niet met de vrouwen spotten moet of het licht achten. Als men goed leest zijn de Petites misères de la vie conjugale van Balzac zeer, zeer ernstig, en goed trouw gemeend, niet om te scheiden doch om te vereenigen, doch dat zien niet allen er in. Mij dunkt dat in het werk van Ary Scheffer gij haar ook terug zult vinden. Betreffende lectuur, zoo komt mij het werk van Michelet voor iets te zijn wat haar stemming en toon zal geven. En Victor Hugo evenzeer. En de lectuur, die Michelet zelf wenschelijk acht voor eene vrouw, is l'Imitation de Jésus Christ van Thomas à Kempis, natuurlijk de oorspronkelijke uitgaaf, niet het verknoeide wat door de geestelijkheid verdraaid is. Doch van Fransche literatuur weet ge allicht meer dan ik. Het boek van Thomas à Kempis is zoo mooi als b.v. Ary Scheffer's Consolator, het is iets dat men bij niets anders kan vergelijken. Maar ik heb er wel eens uitgaven van gezien, die geheel met op- | |
[pagina 93]
| |
zet verdraaid en veranderd waren, doordat aan elk hoofdstuk was toegevoegd een soort uitlegging, die afschuwelijk was. Zóó heb ik er nog een zelf, waar ik me eens aan bekocht heb. En weet ge wat mij voorkomt iets uitstekends te zijn, juist als een zieke frissche lucht uit het boek moet inademen? Het is La nature chez elle van Bodmer met den text van Theophile Gautier. De oude seriën verkrijgbaar aan de Illustration of Monde illustré. Doch ik zag onlangs een Nature chez elle, die veel dunner en minder frisch was dan de eerste series, en waar de text ook niet van Th.G. was, geloof ik. Waarschijnlijk later door Bodmer gemaakt, toen hij wat van zijn eerste entrain verloren had. Kerel, ik heb met zoo'n pleizier visscherskoppen geteekend met den bewusten zuidwester, waarop, toen ik hem kreeg, de vischschubben nog vastgeplakt zaten. Het gevoel, dat gij op Uw wandeling naar het gasthuis of ziekeninrichting zult gehad hebben den dag, dat gij haar bezocht nadat zij de operatie had ondergaan, is dat niet een van die dingen, waar men haast niet over spreken kan, zoo sterk zijn die emoties, althans toen gij me schreeft over die operatie, dacht ik terug aan verleden zomer, toen ik de vrouw bezocht den dag van haar bevalling. Ge schreeft onlangs over zekeren Laurens, die meestal groote teekeningen of schilderijen maakte. Nu wist ik niet wie hij was, (tenzij een die oostersche landschappen etc. maakt), maar heden zag ik eene ets van Courtry, naar een schilderij van Jean Paul Laurens, eene scène uit den revolutietijd, en vond die zeer mooi, vooral wat sommige typen en koppen betrof. Maar dat zijn schilderijen misschien niet zoo mooi doen als de ets, acht ik zeer wel mogelijk. Blijft het werk van Jules Goupil nog mooi? Zulks te vragen, daar komt men toe, als men mannen als b.v. Emile Wauters en Hoeterinx hun krachtige grepen in de werkelijkheid ziet verwisselen voor zaken, die ja precies en ook fijn gevoeld zijn, doch het stoute van hun eerste werk niet halen, en haast eene zekere bedeesdheid verraden. En als 't zoo gaat, dat is jammer. Om stout te blijven, als Israëls b.v., wat zijn er weinig, die het volvoeren. Ik zag onlangs eene nieuwe uitgaaf van de prentenboeken van R. Caldecott, en kocht er twee van, n.l. illustraties bij Washing- | |
[pagina 94]
| |
ton Irvings Sketchbook, welke 2 tezamen slechts 1 shilling nu kosten. 't Is eene beschrijving van 't Kerstfeest op een dorp in 't begin van deze eeuw. Die kleine teekeningetjes zijn pittig als die van Jacque b.v., of Menzel. Ge moet als ge komt, toch ook eens weer de houtsneden zien. Er zijn van die lui, zooals nu Caldecott b.v., die geheel eigenaardig zijn en verbazend interessant. Wat wou ik we zoo 's avonds of Zondags eens meer samen zijn konden. Om zoo eens te zoeken in van die dingen, die menigeen voorbij loopt. Ik ben aan 't lezen van Eliot: Middlemarch. Eliot analyseert als Balzac of Zola, doch Engelsche toestanden met een Engelsch gevoel. Adieu kerel, het beste met alles en nogmaals hartelijk dank,
t. à t. Vincent. | |
268Waarde Theo, Reeds Zondag had ik U willen schrijven, maar ik wachtte er nog mede, omdat ik iets doende was wat nog niet beslist was. Een week of wat geleden las ik Fritz Reuter's ‘Uit mijn gevangenistijd’, waarin allergeestigst beschreven wordt hoe Fritz Reuter en anderen, die vestingstraf hadden, zich het leven zoo gezellig mogelijk maakten en van hun ‘plaatsmajoor’ verschillende privileges bemachtigden. Dat boek bracht mij op de gedachte om mijn huisbaas te attaqueeren, ook met het oog op zekere verbeteringen, die mij het werk gemakkelijker zouden maken. En ik ben dikwijls over en weer te Voorburg geweest waar hij woont, om een en ander van hem gedaan te krijgen. Er lagen hier oude blinden en planken, die ik gebruiken wilde, doch het kostte moeite ze te krijgen. Doch ik heb ze. Ge weet er zijn 3 ramen op 't atelier. Die geven veel te veel licht, zelfs als ik ze afsluit, en heb ik reeds lang er over gedacht hoe het te verbeteren. Maar hij wilde niets doen, tenzij ik 't hem betaalde. Maar nu heb ik door een nieuwe attaque 6 stuks blinden en een stuk of 6 lange planken. Die blinden worden nu doorgezaagd, zoodat er luiken komen waarmee men manoeuvreeren kan, en naar verkiezing meer of minder licht kan afsluiten of laten invallen, 't zij van boven, 't zij van onder. | |
[pagina 95]
| |
Uit dit krabbeltje zult ge denk ik wel zien, het heel leuk gaat. En de planken zijn voor een groote kast in 't alkoof tot bergplaats van teekeningen, prenten, boeken, en kapstok voor diverse kielen, buizen, oude jassen, doeken, hoeden en den zuidwester niet te vergeten, die ik voor de modellen noodig heb. Ik heb den huisbaas trouw betaald, en hem nu kort en bondig gezegd, dat als hij de huur laag vond voor het huis, ik zulks niet wilde tegenspreken, doch hem in consideratie wilde geven die huur op zichzelf voor mij zwaar was. En ik zóó niet grif werken kon, en niet vorderen voor ik beter licht had. Dat als hij 't niet veranderen kon, ik van mijn kant werkelijk van atelier zou moeten veranderen. Dat als ik 't kon betalen, ik 't over mijn kant zou laten gaan, maar nu niet in omstandigheden was om meer te betalen dan ik deed. Dat dus hoogere betaling van mijn kant buiten kwestie was, en 't er van afhing of ik blijven zou, of hij al dan niet dit wilde maken; was hem mijn weggaan onverschillig, zoo zouden we als goede vrienden zonder meer woorden scheiden. Nu toen | |
[pagina 96]
| |
zei hij: neen, hij wilde wel iets doen, en zoo kwamen we eindelijk er op neer dat ik alleen een paar gulden werkloon te betalen heb. Hij is herhaaldelijk zelf op 't atelier geweest, en is niet een afzetter bepaald, ofschoon een tamelijk scherp sabeltje, (iets van een Yankee). En 't scheen dat het atelier hem meeviel, (hij was er niet geweest sedert Juli verleden jaar) en althans op 't atelier zijnde kreeg ik het er door, en zelfs makkelijker dan ik gedacht had. Had men maar altijd op 't atelier met de lui te doen! maar ik voor mij kan daarbuiten niet veel van de lui gedaan krijgen en niet goed met ze omgaan. Ben bezig geweest aan eenige figuren, nog al groot, bustes of tot aan de knieën, die met een paar andere die ik reeds had een soort decoratie voor den gang en trap worden, ofschoon het eigenlijk niets dan gewone studies zijn. Enfin, uit een en ander ziet gij dat ik er mij maar weer eens geheel ingeworpen heb, om juist door bezig te zijn, nieuwe gedachten in 't hoofd te krijgen. Zoo b.v. te Voorburg, toen ik het bewuste hout met hem ging uitzoeken, heb ik mooie dingen gezien van werklui in eene loods, en het uitgraven van een kelder, en 't leggen van de fondamenten van een huis. Ik dacht nog aan wat gij mij eens beschreeft van die werklui te Montmartre, toen gij bijwoondet dat een zich blesseerde in eene steengroef. - Gij weet ik had reeds iets voor de ramen, n.l. doek op latten gespannen. Die komen nu vrij en zijn zeer wenschelijk om te dienen, om met donkerder of lichter stof bespannen, een fond te maken als men b.v. koppen teekenen wil. Gij begrijpt dat ik nu één of twee ramen ook geheel dicht zal kunnen maken, en zoo één generaal licht verkrijgen, dat de effecten veel krachtiger maakt, die anders door reflexies of verschillende lichten geneutraliseerd worden. De karwei zou, als ik 't zelf had moeten betalen, geheel buiten kwestie zijn geweest als zijnde kostbaar, en ben ik niet weinig er mee in mijn schik. Juist bij het maken van teekeningen als ik in den laatsten tijd onder handen had, b.v. die koppen die ik U zond, waarin ik krachtiger zwart gebruikte, voelde ik het wenschelijke van beter licht. Ik hoop maar alles goed uitkomt, doch uit dit krabbeltje ziet ge | |
[pagina 97]
| |
zelf wel, dat het zóó eenvoudig is dat mij dunkt het goed moet uitkomen. Toch wat zijn de huizen van tegenwoordig dikwijls miserable, in vergelijking van wat ze zouden kunnen zijn, indien men er op werkte ze wat gezellig in te richten. Vergelijk een raam van nu bij een uit den tijd van Rembrandt. Toen ter tijde scheen iedereen een soort behoefte aan eigenaardig getemperd licht te hebben, die nu niet meer schijnt te bestaan, althans er is een streven om het koud, cru en zonder liefde in te richten. De arbeiderswoningen begon men goed, doch ik zie niet in men vorderingen gemaakt heeft sedert die van een jaar of 20 of 30 terug. | |
[pagina 98]
| |
Integendeel het aardige gaat er meer en meer uit, en wordt het iets kouds en systematisch en methodieks, dat hoe langer hoe leeger wordt. Als ik 't had kunnen doen zou ik de ramen aldus hebben laten betimmeren, 't geen zooveel meer niet geweest zou zijn, indien we niet met reeds eenmaal bestaande blinden te doen hadden gehad. 't Verschil alleen zijnde er om elk licht ook eene lijst is, en de blindjes dus iets kleiner. Maar dit laatste is een aardig en gemakkelijk te verkrijgen gezellig venster. Maar men kan niet alles hebben. En er behoort een breed kozijn bij eigenlijk, waar men in zitten kan, wat hier in dit huis toch geheel ontbreekt. Ik ben zeer verlangend naar Uw brief en nieuws van Uw zieke. Moge zij kalm gebleven zijn, en de genezing normaal en voorspoedig. Doch dat gaat niet altijd vlot en grif, en haast altijd is er het een of 't ander, en moet men althans erg op zijn qui vive zijn. Ik las nog verleden week Notre-Dame van Hugo, wat ik ruim 10 jaar geleden reeds gelezen had. Weet ge wie ik er in vond, of althans zóó meende te vinden, dat ik niet twijfel of Victor Hugo bedoelde iets dergelijks? Thijs Maris vind ik terug in Quasimodo. Waarschijnlijk krijgen de meesten die Notre-Dame lezen, van Quasimodo den indruk van een soort nar. Doch gij zoudt evenmin als ik Quasimodo bespottelijk vinden, en even als ik voelen dat het waar is, wat Hugo zegt: ‘Pour ceux qui savent que Quasimodo a existé, maintenant Notre-Dame est vide. Car non seulement il en était l'habitant, mais il en était l'âme.’ Notre-Dame als zinnebeeld nemende van die richting van kunst welke b.v. in Leys en de Groux (soms) en Lagye, Devriendt en Henri Pille haar uiting vond, kan men op Thijs Maris toepassen het: maintenant il y a un vide pour ceux qui savent qu'il a existé, car il en était l'âme, et l'âme de cet art-là c'était lui. Enfin Thijs Maris bestaat nog wel, maar niet in zijn volle fleur en kracht, niet ongekrenkt en désenchanté, voor zoover bij hem desénchantement zijn kan. Een van de enormiteiten der schilders hier vind ik, dat zij zelfs nu nog om Thijs Maris lachen. Ik vind daarin iets akeligs als zelfmoord, waarom als zelfmoord? Omdat Thijs Maris zoodanig een verpersoonlijking is van iets hoogs en nobels, dat een schilder daar- | |
[pagina 99]
| |
mee mijns inziens niet spotten kan zonder zichzelf te verlagen. Wie Maris niet begrijpt, tant pis pour lui, wie hem begrepen hebben betreuren hem, en betreuren het dat zoo iemand geknakt is. ‘Noble lame, vil fourreau’, dat is op Thijs Maris en op Quasimodo toepasselijk. ‘Dans mon âme je suis beau’. Nu schrijf spoedig als gij nog niet geschreven hebt, en geloof me met een handdruk,
t. à t. Vincent. | |
269Waarde Theo, Met een enkel woordje wilde ik U de goede ontvangst van Uw brief berichten, en U er voor bedanken. En U zeggen het mij recht hartelijk verheugt dat gij omtrent Uw zieke goede berichten zenden kondt. Des te beter. Er zijn veel liefdes in één liefde - en 't is weer iets heel anders als de vrouw gezond wordt - en dat is ook iets heerlijks. Het doorgaan en volhouden is het voornaamste, wie variatie wil moet trouw blijven. En wie veel vrouwen wil zien moet bij een en dezelfde zich bepalen. De lente vordert hier goed. Op 't moment zit ik in een ergen rommel. Ingesloten een krabbeltje in vliegende vaart gedaan bij het plaatsen van de bewuste blinden, op een vodje papier. Waarom ik het U zoo stuur, onbeteekenend als het is in zijn natuurlijken toestand? Omdat ik geloof dat gij er één ding duidelijk uit zien zult, dat ik nu op mijn atelier een heel ander effect van licht kan krijgen dan het al te sterke licht van die 3 groote ramen. Raam I is nu in het krabbeltje van onderen afgesloten, en het restant ook nog voor een deel - lijkt nu de deur van een kamertje in een hofje, b.v. Raam 2 is van boven toe en lijkt een venstertje waar de figuurtjes zitten. 't Fond links is donker want raam 3 is geheel dicht. Denk U 't verschil tusschen 't effect van cru licht dat de drie ramen op dit moment geven zouden zonder blinden, en gij zult genoeg begrijpen, hoe men nu oneindig beter werken kan. Behalve 't invallend licht, kreeg men vroeger een enorme reflexie die alle effecten neutraliseerde. Dikwijls was ik desperaat als ik b.v. een vrouwtje zag schar- | |
[pagina 100]
| |
relen in een klein vertrek, en in 't figuurtje een karakter en iets mysterieus was, dat absoluut wegging als ik dat zelfde vrouwtje op 't atelier had. Zoo ook was de weesman b.v. veel mooier in een donkeren gang dan op mijn atelier. En zulks was erg verdrietig, en de oppervlakte van die 3 ramen zoo groot, dat het door schermen of bordpapier niet voldoende te temperen was. Maar nu ben ik op weg om dat een en ander te overwinnen. Hoe vormeloos het krabbeltje ook zij, het is direct zoo onder het werken aan de ramen naar de natuur maar in vliegende haast gedaan, en zult gij er uit zien dat men leuke effecten kan krijgen nu en die zeer varieeren, en stuur ik het U liever dan dat ik de zaak in woorden expliceer. Enfin, het licht op 't atelier heb ik nu betrekkelijk onder den duim, en kan als ik in een ander huis 't een of ander figuurtje heb opgemerkt, thuis het betrekkelijk terugvinden als ik let op de verlichting, en mijn licht daarnaar regel. Hoe groot was de kwantiteit licht? Viel het van voren, van achteren, van rechts, van links, van boven, van beneden op 't figuur? 'k Denk gij er schik in zult hebben als gij eens komt. De kast is ook best. 't Is nog een lastige karwei geweest, daar de blinden te breed waren voor de ramen en ze vertimmerd moesten worden. Maar 't is tot zoover klaar, en nu heb ik mijn volle pleizier pas in 't atelier, en is het practisch in harmonie met wat ik zoek. Ik krijg misschien later nog een kamertje op den zolder bovendien - als er weer oud hout is. Daar zou een zeer pittoresk en echt gevalletje kunnen gemaakt worden, maar dit is bijzaak. Maar het atelier is 10 maal beter. Nu kost het mij echter wel wat meer dan ik gedacht had, daar er zooveel aan de oude blinden moest veranderd worden. Daarom wilde ik U vragen, aangezien ik op 1 Maart iets beloofd heb te betalen - als ge kunt, stuur liever een dag vroeger dan een dag later. 'k Wed gij U kunt begrijpen dat het atelier gansch en al er door veranderd is, o ik vind het zoo heerlijk, ik heb er zoo met de handen in 't haar door gezeten omdat ik 't niet goed krijgen kon. 'k Sprak van goede berichten omtrent uw zieke, maar dat zij naar haar land terug zou willen zie ik maar half heil in, doch zooals | |
[pagina 101]
| |
gij zegt, voor zij beter is, valt er weinig over de toekomst te zeggen. Moge de lente haar goed doen. Nu kerel ik schrijf in haast en heb nog veel te sjouwen, ik ben verbazend blij met de verandering van de ramen. Voor zoover ik oordeelen kan voorloopig, is het doeltreffend. Gij herinnert U toch nog wel van Uw bezoek van dezen zomer, hoe het licht te cru was, en niet veranderd kon worden. Naar aanleiding van het krabbeltje begrijpt ge allicht men nu tot in 't oneindige varieeren kan, en effecten welke men in kleine huisjes ziet, terugvinden. Wat men dan vóór heeft, is dat in de kleine huisjes men zijn afstand niet goed nemen kan om de figuren te teekenen, en op 't atelier wel. Adieu met een fermen handdruk,
t. à t. Vincent.
Ik zal vannacht waarschijnlijk zelfs wel droomen van kerels in zuidwesters en oliejassen, waarop 't licht valt en pikante kantlichtjes die den vorm accentueeren, doet ontstaan. | |
270Waarde Theo, Dank voor Uw brief en het ingeslotene. De berichten omtrent Uw zieke vind ik zeer gunstig, geluk er mede, het opleven van uit die anemie reken ik bepaald een gevolg te zijn van dat er werkelijk weer hoop en levenslust in het hart gekomen is, doordat zij sympathie en goedheid ondervonden heeft. The heart that is fainting,
May grow full to o'erflowing,
And they, who behold it,
Shall wonder and know not,
That God at its fountains,
Far off has been raining.
Nu zult ge reeds ontvangen hebben, althans ik verzond ze gisterenmiddag, eene zeer ruwe schets van een aquarel. Dit tot antwoord op Uw vraag daaromtrent. Toch is deze niet direct van nu. Een paar maanden geleden begon ik ze en sedert heeft ze nu en dan eenige vegen gehad. Is | |
[pagina 102]
| |
echter in onbehouwen toestand gebleven. Sedert maakte ik een groot aantal studies, geteekende n.l., van figuren en vooral ook van koppen. Juist ook met het oog op dergelijke scènes als deze schets voorstelt, waar het afmaken daarin moet bestaan dat men teekening en karakter brenge in koppen, handen, voeten vooral. Waarom ik ze stuur - omdat ik meen gij er duidelijker dan in een aantal andere schetsen, die ik in aquarel nog gemaakt heb, in zien kunt dat ik de dingen goed, krachtig van kleur zie - frisch in een grijs waas. Hoe onaf en gebrekkig, ziehier een brok straat zooals ik de Geest enz. of de Jodenbuurt zoek weer te geven. Deze schets is niet iets toevalligs, allerlei scènes die ik zie, kan ik tot op die hoogte en die betrekkelijk reeds sprekende kleur en toon krijgen. Als ge nu dit blad vergelijkt bij de dezen winter gezonden lithographiën en teekeningen van koppen, dan zult gij uit die diverse mislukkingen mijn streven duidelijk zien. De groote studies van koppen b.v., waarvan ik er nog veel andere heb, met zuidwesters b.v., met omslagdoeken en witte mutsen, en hooge hoeden en petten, ze moeten dienen voor dergelijke composities als die ik U nu zend. Ik zal echter nog door meer mislukkingen heen moeten, want ik geloof dat bij aquarel het veel op groote handigheid en snelheid van werken aan komt. Men moet werken in het half natte om harmonie te krijgen, en heeft dan niet veel tijd tot bezinnen. Het komt dus niet op een stuksgewijs afmaken aan, neen men moet zoo die 20 of 30 koppen haast in eens er achter elkaar opzetten. Zie hier een paar aardige gezegden omtrent aquarellen: ‘L'aquarelle est quelque chose de diabolique’, en het andere woord is van Whistler die zeide: ‘ja ik heb dat in twee uur gedaan, doch ik heb jaren gewerkt om zooiets in twee uur te kunnen doen’. Genoeg dus hierover - ik houd genoeg van het aquarelleeren om het nooit geheel te laten, telkens zit ik er weer in te scharrelen. Doch de grond van alles is figuurkennis, zoodat men de kerels en wijven en kinderen in alle mogelijke acties grif teekenen kan. Ik werk dus 't meest daarop, want ik meen niet dat men langs een anderen weg komen kan tot wat ik wil. En ik zoek mij op te werken tot een hooger standpunt van kennis en handigheid meer in 't algemeen, dan wel dat ik mij bekommer om 't afmaken van b.v. deze of gene schets. Als ik een maand geteekend heb maak ik eens een paar aquarellen b.v. als bij | |
[pagina 103]
| |
wijze van het dieplood uitwerpen, ik zie dan telkens, dat ik wel 't een of ander gevonden heb, doch er weer nieuwe bezwaren komen kijken. Ik begin dan opnieuw te ploeteren om die te boven te komen. Betreffende de verf die is werkelijk op, en niet alleen dat, maar door een en andere betrekkelijk groote uitgaven ben ik eer uitgemergeld dan à court. Het voorjaar komt aan, en ik zou wel weer eens wat willen schilderen ook. Dus ligt het voor een zeker deel daaraan dat ik nu op 't moment niet aquarelleer. Doch ik ben er niettemin indirect steeds aan bezig, en door de verandering van het atelier, nu ik meer effecten van clair-obscur zal kunnen bestudeeren zal ik ook in Black & White teekeningen hoe langer hoe meer met 't penseel gaan werken, en schaduwen in vlakke tinten er in wasschen met neutraltint, sepia, O.I. inkt, Casselsche aarde, en lichten uithalen met Chineesch wit. Herinnert ge U mij verleden zomer te hebben meegebracht stukjes bergkrijt? ik probeerde er toen mee te werken, doch 't ging niet. Zoo bleven er een paar stukjes liggen die ik dezer dagen weer eens opnam; ingesloten een krabbel er mee gedaan, ge ziet het is een warm, eigenaardig zwart. Ik zou erg graag hebben gij b.v. dezen zomer er nog wat van meebracht. 't Heeft een groot avantage - de stevige stukken zijn veel prettiger om in de hand te hebben bij 't schetsen dan een pijpje conté, waar men geen houvast aan heeft en dat telkens breekt. Dus voor 't buiten schetsen is het heerlijk. Enfin kerel - het is moeielijk om alles te schrijven en Uw vraag over aquarel, wilde ik niet in woorden alleen beantwoorden. Niet gaarne zou ik hebben, iemand alleen deze schets van mij zag, omdat ik in deze schets zelf niets goed vind dan het generaal aspect, en met de figuren zelf zal worstelen, tot ik er dat in krijg, in aquarel ook, wat ze in de lithographie begonnen te krijgen, nl. meer teekening en karakter. Het is niet pleizierig schetsen te maken als de gezondene en dan niet ze af te kunnen krijgen, ik heb hier zelf zoo vreeselijk het land aan dat ik ze zeer spaarzaam maak, enkel bij wijze van eens te kijken of ik dit of dat gevonden heb, en hoe ver ik er mee sta. Toch heb ik nu weer hoop en lust, juist omdat ik weer een groot aantal studies achter den rug heb. Ik denk dat de verandering van 't atelier mij een stoot zal geven | |
[pagina 104]
| |
vooruit, niet den eersten dag, maar als ik er eens een paar maanden mee gescharreld heb. Want dergelijke effecten als de gezonden aquarel kan ik nu voor een deel weerga's goed thuis bestudeeren met modellen. | |
[pagina 105]
| |
Ziehier de ramen van onderen dicht gemaakt, zoodat het licht van boven op de troep figuren valt. Zóó kan ik ze op 't atelier plaatsen en krijg dan b.v. de kantlichtjes boven op de figuren. Zooals op de aquarel. Ik heb hier reeds naar gezocht met den weesman, de vrouw en de kinderen, ik krijg prachtige dingen. Lust om ze te maken mankeert me niet, maar ik prepareer me op nieuwe mislukkingen, die echter hoop ik iets in zich zullen hebben, dat maakt dat ze eer moed geven dan dat men er den moed door verliest, al zijn het mislukkingen. Van hetgeen gij zondt moest dadelijk een boel af en ik wou ge nog wat hadt, doch schik het zoo als 't het beste uitkomt, ik heb zooveel werk nu dat ik varieeren kan zoo als ik wil. Ik verlang zeer naar Uw komst, juist om U de studies te laten zien, en over 't werk te praten. Adieu nogmaals dank met een handdruk,
t. à t. Vincent. | |
[pagina 106]
| |
271Waarde Theo, Hierbij een krabbeltje dat ik in de volksgaarkeuken maakte van soepverkoopen. Dit gebeurt in een groot portaal waarin het licht valt van boven door eene deur rechts. Ik heb nu eens dit geval op het atelier terug gezocht. In 't fond een wit scherm gezet, en het raam daarop geteekend in de proportie en afmetingen die het in werkelijkheid heeft, het achterste raam dicht en het middelste raam van onderen dicht, zoodat het licht valt uit p, net als op de bewuste plaats zelf. Ge begrijpt, dat als ik nu de figuren daar laat poseeren, ik ze precies zóó terugkrijg als in de werkelijke volksgaarkeuken. Ge ziet de plaatsing op 't atelier hierboven, om het te teekenen vak heb ik nog een lijstje getrokken. Natuurlijk kan ik nu naar de poses der figuren zoeken zoo lang en zoo veel en zoo precies als ik wil. Steeds toch trouw blijvende in 't groot aan wat ik heb gezien. Dit nu zou ik b.v. wel weer eens als aquarel willen probeeren. En er eens goed op tobben om het een eind ver te krijgen. Het komt mij voor dat nu het figuurschilderen ook meer mogelijk | |
[pagina 107]
| |
wordt op 't atelier. Vóór de verandering, toen ik dezen zomer wel eens geprobeerd heb, ging het mij zóó dat de figuren zoo'n neutrale, koude kleur kregen dat men den lust om te schilderen niet sterk voelde. Het schilderachtige ging er om zoo te zeggen uit, zoodra zij in dat sterke licht kwamen. Weet ge wat ik daarvoor echter nog zeer noodig zal hebben? eenige verschillende lappen stof, bruin, grijs, etc., om de kleur van fond juist te hebben. In ommestaand geval is de muur wit met grijze geverfde lambrizeering, de vloer donkerder. Door op die dingen te letten vindt men de localiteit nog zoo veel te juister terug. Ik heb al enkele dingen daarvoor en heb ook reeds verscheidene echte kleeren. Kocht b.v. gisteren een bijzonder pittoresk gelapte kiel van grof linnen. Ik heb altijd het oog op dergelijke zaken, door er wat op te studeeren heeft men veel meer satisfactie van zijn modellen, dan wanneer men 't geheel aan het toeval overlaat. Ik heb een liefde voor het atelier zooals een schipper voor zijn schuit zou hebben. Ik geloof ik het wel goed zal krijgen, maar mijn portemonnaie laat niet altijd toe wat ik zou willen. Toch zijn het blijvende dingen die men alzoo koopt, en nu heb ik de gelegenheid die ik later zoo niet meer zal hebben misschien. De verandering op 't atelier brengt mij indirect nog meer kosten mee dan direct, want ik reken het niet voltooid voor dat ik nog diverse zaken heb die mij noodig zijn om het praktisch te maken. Gij zult door Uw zieke veel uitgaven hebben; ik voor mij hoef er niet om stil te zitten als gij op 't oogenblik niets buitengewoons kunt zenden. Trouwens ge hebt onlangs nog extra gezonden ook. En wil ik dus op den voorgrond stellen dat desnoods ik wel er door zal komen. Maar ik heb een vuur in mij om door te zetten en een eind te vorderen. Er komt nog een prikkel bij, dat n.l. Rappard er ook kracht achter zet, meer dan vroeger, en ik hem bij wil blijven omdat wij dan 't beter vinden kunnen met elkaar, en licht meer aan elkaar krijgen. Hij heeft veel meer geschilderd dan ik, en langer geteekend, doch er is evenwel overeenkomst in de hoogte waarop wij zijn. Ik laat hem het schilderen, maar in het teekenen wil ik niet bij hem achterstaan. Wat ik wenschte tot stand kwam is dat hij en ik in een zelfde richting bleven, n.l. de figuren uit het volk, scènes | |
[pagina 108]
| |
in een gaarkeuken, gasthuis, etc., en hij komt dezer dagen bij me heeft hij beloofd, en zou ik wel een soort afspraak met hem willen maken betreffende het maken van eene serie teekeningen uit het volk, die we zouden lithographeeren b.v., als het goed genoeg is - eer niet. Dat en eigenlijk nog een boel meer dingen doen mij sterk verlangen krachtig door te gaan. In elk geval, 't zij ge wat zenden kunt 't zij 't U niet convenieert, durf ik U binnen kort betere teekeningen te beloven. De verandering op 't atelier op zichzelf voor zoover die nu af is, stelt mij reeds in staat sommige dingen te attaqueeren. Maar de weg zou minder obstacles hebben als gij mij dezer dagen wat buitengewoons zenden kondt. Ik voorzie dat ik anders stuiten zal op sommige dingen, 't zij teekenbehoeften, 't zij nemen van model, 't zij doen van nog eenige veranderingen. Ik zeg ‘betere teekeningen’, dat is betrekkelijk. Er zijn er eenige bij de studies van koppen - weesmannen etc. die ik nog hier heb, die ik niet direct beter zal maken daar er de natuur terdeeg in zit, en iets waar ik wel niet mee content ben nog natuurlijk, maar waar ik toch ook niet van durf zeggen ik 't morgen of overmorgen zooveel beter zal doen. Doch met betere teekeningen bedoel ik iets anders, namelijk dat ik ze anders zal opvatten en meer clair-obscur er in trachten te brengen, wat iets is dat bij mijn studies van dezen winter weinig of niet voorkomt. En dat durf ik in elk geval U nu beloven, morgen krijg ik 't huis vol volk, n.l. de moeder van de vrouw en het jongste zusje van de vrouw, en een jongen uit de buurt, en deze personen met mijn huisgenooten zullen poseeren voor de teekening, waarvan dit het eerste krabbeltje is. Rappard werkt ook druk met modellen, en mijns inziens is er geen betere weg. Vooral als men aan een model trouw blijft gaat men er hoe langer hoe meer in zien. Deze brief vult dus mijn schrijven van gisteren in zoover aan dat gij er uit ziet, ik heden een plan heb gemaakt voor een nieuwe aquarel in 't zelfde genre van die ik U zond, en morgen er de modellen voor krijg. Ik hoop die meer op te voeren dan die ik stuurde. Zal 't mij lukken??? 'k Weet het niet vooruit. Ik begin er aan, ofschoon ik nog dingen te kort kom. Maar één ding heb ik wat ik vroeger niet had, en dat is het mooiere licht. En dat is me meer waard dan 'k weet niet hoeveel verf. Kan | |
[pagina 109]
| |
nu de verf er bij, doe gij er die bij, maar ik heb al zoo veel van U gehad, en ben zoo weinig content over het resultaat tot nog toe in veel opzichten, dat ik het haast niet durf vragen. Enfin, ik heb altijd hoop, dat evenals in de algebra 't product van twee negatieven positief wordt, zoo ook 't resultaat van mislukkingen gelukken kan worden. Adieu, en het beste met Uw zieke of liever Uw convalescente,
t. à t. Vincent. | |
272Waarde Theo, Het is net donker geworden en wilde U voor de aardigheid de teekening van heden sturen omdat ik er U over schreef. Van morgen begon ik een aquarel van een jongen en een meisje aan een dergelijke soepuitdeeling, met nog een vrouwenfiguurtje in den hoek. Die aquarel werd te onfrisch, wat voor een deel wel aan 't papier ligt dat er niet voor deugde. Toch zag ik hoe oneindig beter het atelier nu voor kleur geschikt is, en zal het ook natuurlijkerwijs bij deze eerste proef niet laten. Zoo ging echter de morgen voorbij, en ik besteedde den middag aan een teekening met bergkrijt, het ééne stukje dat ik nog had van dezen zomer. Die stuur ik U hierbij. Ik vind het nog niet af genoeg maar als a sketch from life, is er misschien iets in van het leven en wat menschelijk sentiment. Hierna beter. Deze teekening laat dus de kwestie aquarellen nog even ver, doch geeft een voorloopig antwoord op wat gij schreeft naar aanleiding van een klein krabbeltje dat ik U stuurde om U een idee te geven van het effect der ramen op 't atelier. Wilt ge mij een zeer groot pleizier doen, stuur me dan eenige stukken bergkrijt over de post. Er zit in dat bergkrijt een ziel en leven - in conté vind ik iets doods. Al zien twee violen er van buiten ongeveer hetzelfde uit, bij het bespelen zit in de eene soms een mooie klank, die in de andere niet zit. In het bergkrijt zit veel klank of toon. Het bergkrijt begrijpt wat men wil zou ik haast zeggen, luistert met intelligentie en gehoorzaamt, en het conté is onverschillig en werkt niet mee. Het bergkrijt heeft een echte zigeunersziel; als 't niet te veel van U gevergd is, stuur me er wat van. Wie weet of nu met het betere licht en het bergkrijt en lithographisch | |
[pagina 110]
| |
krijt, 't me niet lukken zou voor illustraties iets te maken. Actualiteiten, - die vroeg men, als men daarmee bedoelde zulke dingen als bijvoorbeeld illuminaties bij gelegenheid van 's Konings verjaardag, zou ik daarin bitter weinig pleizier hebben - doch, indien het de heeren behaagde onder actualiteiten te rangschikken scènes uit het alledaagsche volksleven, zoo heb ik er niets op tegen mijn uiterste best daarop te doen. Als ik weer bergkrijt heb zal ik daarmee eens weer een paar figuurtjes van weesmannen maken. En van soepuitdeelingen, zooals nu dit de eerste is, krijgt ge ook nog heel andere composities. Ge zult dit formaat ook wel wat groot vinden doch ik geloof dat met nog een tijd werken met modellen, ik er toe komen zal de figuren zóó krachtig te maken, dat de grootte er niet meer toe doet en zelfs vereischte is. Dat hoeft het kleine niet weg te nemen, en kan ik altijd reduceeren. Er is in deze ruwe schets veel wat me hindert, maar ik weet zeker ik er nog in vorderen zal binnenkort. Kunt gij U niet begrijpen als ge dit troepje luidjes zoo eens bij elkaar ziet, dat ik mij met hen thuis voel? Ik las onlangs het volgende gezegde in Felix Holt the Radical van Eliot. | |
[pagina 111]
| |
‘The people I live among, have the same follies and vices as the rich, only they have their own forms of folly and vice - and they have not what are called the refinements of the rich, to make their faults more bearable. It does not much matter to me - I am not fond of those refinements, but some people are, and find it difficult to feel at home with such persons as have them not.’ Ik zou het zelf niet in die woorden bedacht hebben doch ik heb dit zelfde wel eens gevoeld. Als schilder voel ik mij met hen volkomen thuis en tevreden niet alleen, doch vind in hun een karakter dat mij aan zigeuners soms denken doet - althans iets even pittoresks. Daar ik toch al zeer druk geschreven heb dezer dagen, zal ik waarschijnlijk niet meer voor den tienden schrijven, als ge kunt stuur het gewone mij niet later, want ik heb beloofd bij Leurs wat te betalen tegen dien tijd, dat ik dien te doen voor ik weer een en ander halen kan wat ik noodig zal hebben. Ik heb nl. plan verschillende dingen, die hij al lang heeft staan en mij goedkoop laten wil, zoogenaamd tegen inkoopsprijs over te nemen. Het is vooral een aantal vellen schilderpapier van een grof soort dat ze tegenwoordig niet meer vragen, maar mij beter aanstaat dan het gladde. Met het bergkrijt zoudt ge mij enorm pleizier doen. Adieu, het beste met alle dingen U toegewenscht, vooral met Uw zieke, geloof me,
t. à t. Vincent. | |
273Beste broer, 't Was niet mijn plan zoo gauw reeds weer te schrijven - doch ik ben aan 't zoeken naar allerlei soort van teekeningen zooals ge weet. En nu heden met de rest van dat stukje bergkrijt maakte ik nog weer eene schets - daarin heb ik vervolgens gewasschen met sepia. Ik meen in het bergkrijt allerlei eigenaardigheden te zien, die het bij uitnemendheid een middel maken om sommige dingen uit de natuur weer te geven. Dezen morgen deed ik eene wandeling buiten de stad, in de weilanden achter den Zuidbuitensingel, waar Maris eerst gewoond heeft en waar ook de aschvaalt is. Ik stond daar lang te kijken voor eene rij der meest knoestige, verdraaide, en gedesoriënteerde knotwilgen | |
[pagina 112]
| |
die ik ooit gezien heb. Zij begrensden een stuk moestuin - versch omgespit - en spiegelden zich af in een vuil slootje - zeer vuil - maar waar toch reeds sprieten lentegroen schitterden. Maar die bruine ruwe schorsen, de omgespitte aarde, waar men de vruchtbaarheid in kon zien om zoo te zeggen, dat alles had iets eigenaardigs warms in de donkere krachtige tonen, die mij al weer op het bergkrijt brachten. Zoodat als ik weer wat er van heb, ik ook eens landschap er mee hoop aan te grijpen. Ofschoon bijgaande schets zeer onaf is, zoo kwam het mij voor er dingen in konden zijn, in overeenstemming met Uw bedoeling - en is het ook weer een sketch from life. Meen niet dat ik het een kwaliteit reken als er geen uitvoerigheid genoeg in is. Dat zij verre - doch de uitvoerigheid die zoowel gij zelf als ik ook er in zouden willen zien bestaat niet zoo zeer geloof ik in later er bij gebrachte details, maar moest in eens er meer in zijn dan nu wel 't geval is. Daar het frissche er niet bij verloren mag gaan en mits de impressie juist zij, er soms ook in hetgeen betrekkelijk onaf is expressie zit. Ik zal er echter natuurlijkerwijs op werken meer variatie in de tonen te brengen. Y mettre des détails is me betrekkelijk onverschillig, doch meer ‘dégrossir’ wel degelijk mijn streven, namelijk serrer la forme de plus près. Ofschoon nu deze dat nog niet voldoende heeft, zoo is er toch zooveel onderscheid door dat beetje sepia in het algemeen effect, dat ik dacht ge in verband met die van gisteren er eens uit zien kondt hoe dat bergkrijt op diverse wijzen kan gebruikt worden. Ik schreef gisteren aan Rappard over het bergkrijt, omdat ik hem toch over dingen betreffende lithographie moest schrijven. En daar ik hem eenige croquis er mee wou sturen, teekende ik onzen zuigeling er in diverse posturen mee. Nu voor croquis is het ook zeer geschikt merkte ik. Ook kan men er halve tonen in brengen door middel van broodkruim. Misschien zijn alleen de allerdiepste schaduwen er minder goed mee te krijgen, doch dan kan men zich zeker in veel gevallen van het lithographische krijt bedienen, dat ook warm is. 'k Geloof ge aan de figuren wel reeds merken kunt dat het atelier gewonnen heeft met betrekking tot het licht. Wat is alles mooi buiten vindt gij niet dezer dagen? Ik heb veel plannen, dat kunt ge wel begrijpen. Ge weet dat ik aan heel wat verschillende zaken bezig ben maar | |
[pagina 113]
| |
ik zou ook zoo graag verschillende procédés kennen, omdat zulks een opwekking is om veel te werken en men er meer gedachten door krijgt. Ik wou wel ik eerder aan dit bergkrijt gedacht had want het is boven veel andere dingen te prefereeren. Het is ook niet zoo hard als conté, dat wil zeggen het krast zoo niet. Het is niet omdat ik anders niet kan werken, dat ik graag wou ge me nog wat sturen kondt, maar het is omdat ik er buiten het gewone werk om nog veel dingen zou kunnen doen dan, dat ik er over geschreven heb. Schreef ik U reeds over die twee groote etsen van Israëls, een man die zijn pijp aansteekt en een interieur van een arbeiderswoning? Wat zijn die mooi. Ik vind het zoo almachtig mooi van Israëls dat hij doorzet met etsen, te meer omdat om zoo te zeggen al de anderen het hebben laten loopen, ondanks de animo waarmee indertijd de etsclub begonnen werd. Althans de meesten hebben geen vorderingen gemaakt in het etsen en als ze er nu een doen, is 't niet beter of completer dan wat ze jaren geleden maakten. Doch vader Israëls is ondanks zijn grijze haren nog jong genoeg om vorderingen te maken, en enorme nog wel - en dat vind ik de echte jeugd en altijd groene energie. Sapperloot als de anderen hetzelfde gedaan hadden, wat zouden er mooie Hollandsche etsen in de wereld gekomen zijn. Ik heb 2 kleine etsjes van Israëls, misschien wel zijn allereerste, een meisje met een schop in een tuintje, en eene vrouw met een mand op den rug, kent gij die? 't Is geloof ik uitgaaf der aquafortistes Belges. Met dat ééne stukje krijt heb ik dus reeds 2 schetsen gemaakt en heb nog over, en nog kleine croquis ook. Voortaan zal ik misschien voor 't gewone werk weinig anders gebruiken.
Adieu met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
274Waarde Theo, Dank voor Uw brief van 9 Maart en voor het ingeslotene. Gaat het goed vooruit met Uw zieke, ik wil hopen geen tijding daaromtrent, goede tijding zij. | |
[pagina 114]
| |
Was 't bij U te lande zoo koud als 't hier geweest is verleden week, zou haar weinig lijken. Als het is gij van Uw kant zegt ge wel eens verlangen kunt, we wat meer met elkaar over verschillende dingen in de kunst spreken konden, van mijn kant heb ik dat verlangen voortdurend en soms zeer sterk. Zoo dikwijls zou ik zoo graag Uw opinie weten omtrent dit of dat, omtrent sommige studies etc., b.v. of het mogelijk iets geschikts kon worden, of voor 't een of ander doel het raadzaam ware er op door te gaan. Zoo dikwijls zou ik nog meer informatie willen hebben omtrent zaken waar gij zeker meer van weet dan ik, en zoo graag wat meer hooren van den gang der zaken, n.l. wat er alzoo gemaakt wordt. Wat alles per brief wel voor een deel men behandelen kan, doch schrijven kost tijd en men komt er zoo grif niet toe, noch kan ook er de noodige uitvoerigheid aan geven. En juist nu - door een soort opeenstapeling van studies, zou 't me heel wat waard zijn als we elkaar weer eens spreken konden, en heb ik ook veel verlangen gij eens zien zult het atelier geschikter is geworden. Enfin we willen hopen, het zoo heel heel lang niet meer dure, eer gij eens naar Holland komt. Weet het toch goed beste broer, dat steeds frisch en levendig in mij blijft het gevoel van de enorme verplichting, die ik aan U heb door Uw trouwe hulp. Het zou mij moeielijk zijn te zeggen, al mijn vele gedachten daaromtrent. Steeds blijft het mij een oorzaak van een soort teleurstelling dat ik in mijn teekeningen nog niet dat zie, wat ik er in hebben wilde. De moeielijkheden zijn werkelijk vele en zijn groot, en niet in eens te overwinnen. De vooruitgang is een soort mijnwerkersarbeid, die niet zoo snel vordert als men zelf wel zou willen, en als ook anderen wel verwachten, maar staat men voor een zoodanigen arbeid, is het eerste wat men bewaren moet geduld en trouw. Eigenlijk denk ik niet veel over de moeielijkheden, juist omdat men als men er over ging suffen, duizelig zou worden of in de war raken. Een wever die een groot aantal draadjes moet besturen en dooreen weven, heeft geen tijd om te philosopheeren over het in elkaar zetten ervan, maar veeleer gaat hij in het werk zoozeer op dat hij niet denkt, maar doet, en meer voelt hoe het alles terecht | |
[pagina 115]
| |
kan en moet komen, dan wel dat hij er explicatie van geven kan. Al zouden nu gij noch ik, als wij weer eens met elkaar praten konden, tot bepaalde plannen enz. komen, zoo zoude misschien dit voelen dat er iets wordende is bij ons, wederzijds versterken. En dat wilde ik wel. Ik was dezen morgen bij van der Weele, die onderhanden had een zeer mooi schilderij van spitters, paarden en zandkarren, groot. Het was mooi van toon en kleur, een grijze morgenmist, het was mannelijk van teekening en compositie, er was stijl in en karakter - enfin het was verreweg 't mooist en 't krachtigst dat ik ooit van hem zag. Hij had drie erg mooie, degelijke studies geschilderd ook van een oud wit paard, en ook nog een mooi landschapje in de duinen. Deze week komt hij misschien eens bij mij kijken, wat ik wel graag wilde dat gebeurde. Breitner heb ik verleden week op straat even gezien, zijn betrekking te Rotterdam is wel eene gerustheid voor hem; v.d. Weele had echter juist dezen morgen een briefje van hem dat hij weer ziek was. Om U de waarheid te zeggen was de impressie, die ik kreeg, van hem toen ik hem nu eens weerzag, niet erg gunstig; ik vond eer een je ne sais quoi van teleurstelling in hem en sprak hij nog al raar over zijn werk. Nu moet ik U nog iets vertellen van eene verrassing die ik heb gehad. Ik ontving een brief van Pa, zeer hartelijk en opgewekt ook naar 't mij voorkwam, met f 25 er in. Pa schreef hij had geld ontvangen waarop hij niet gerekend had, en dat hij mij daarin wilde laten deelen. Vindt gij dat niet erg lief? Ik ben er verlegen mede echter. Er is echter eene gedachte die onwillekeurig bij mij opkomt. Is het misschien, dat Pa van dezen of genen zou kunnen gehoord hebben ik in armoede was of zoo? Ik zou niet gaarne hebben dat iets dergelijks het motief ware, want ik zoude meenen, dat deze opvatting van mijn omstandigheden niet precies juist ware. En Pa onrust zou kunnen geven waar die niet direct op toepasselijk is. Gij zult zelf beter mijne bedoeling vatten dan Pa, indien ik zulks hem trachtte uit te leggen. Mijns inziens ben ik dikwijls schatrijk, niet in geld, doch (ofschoon nu niet juist alle dagen) rijk daarom, omdat ik mijn werk gevonden heb, iets heb waar ik met hart en ziel voor leef en dat bezieling en beteekenis aan het leven geeft. | |
[pagina 116]
| |
Mijn stemming varieert natuurlijk, toch evenwel heb ik een zekere gemiddelde sereniteit. Ik heb een zeker geloof in de kunst, een zeker vertrouwen, dat het eene machtige strooming is, die een mensch zij het ook dat hij zelf mee moet werken, drijft naar eene haven, en acht ik in elk geval het een zoo groot geluk als een mensch zijn werk heeft gevonden, dat ik mijzelf niet onder de ongelukkigen reken. 'k Bedoel al was ik in zekere betrekkelijk groote moeielijkheden, en al waren er sombere dagen in mijn leven, ik zou niet willen, het niet juist vinden, dat iemand mij rekenen zou onder de ongelukkigen. Gij schrijft een woord in Uw brief dat ik ook wel eens voel: ‘ik weet soms niet, hoe ik er door zal komen’. Zie, dikwijls, en in meer dan een opzicht, niet alleen in het finantiëele, doch in de kunst zelf en in 't leven in 't algemeen, voel ik dat dikwijls. Doch zou dat iets bijzonders wezen? Zou niet ieder mensch die een beetje ondernemingsgeest en energie heeft, die momenten hebben? Momenten van weemoed, van benardheid, van zielsangst, mijns inziens hebben we ze allen meer of minder en is het de conditie van elk zelfbewust menschenleven. Sommigen hebben schijnt het geen zelfbewustzijn. Maar wie ze hebben, ofschoon soms dan in benauwdheid, zijn daarom niet ongelukkig, of hun overkomt niets buitengewoons. En soms komt er uitkomst, soms komt er nieuwe, inwendige energie, en staat men er van op, tot eindelijk op een goeden dag men er niet meer van opstaat misschien, que soit, maar hierin is niets buitengewoons en nog eens het menschelijk leven brengt het mede, m.i. Pa's brief nu was antwoord op een brief van mij, die ik mij wel zeer herinner opgewekt was, want ik vertelde er in van de verandering van het atelier en ik heb Pa niet geschreven over iets dat aanleiding zou kunnen geven tot gedachten dat ik in een of andere moeilijkheid was van 't zij financiëelen 't zij anderen aard. Trouwens Pa schrijft er dan ook niets over en is zelfs zijn brief opgewekt en hartelijk, alleen het was mij zóó onverwacht het te ontvangen dat ik de gedachte onwillekeurig krijg: kan het ook zijn Pa zich over mij ongerust maakt? Vergis ik mij hierin zoo zou het weinig a propos zijn te schrijven als ware dat de hoofdindruk, dien ik van iets zoo hartelijks krijg. De hoofdindruk zijnde dat ik een dankbaar gevoel heb over het ontvangen van iets wat mij in staat stelt verschillende | |
[pagina 117]
| |
dingen te doen, die ik anders zou hebben moeten laten. Ik deel U echter mijn gedachte daaromtrent mede, aangezien gij ingeval gij soms mocht merken Pa over mij ongerust ware, meer in staat zou zijn dan ik zelf, zoodanige gerustheid aan Pa te geven als ik wenschte hij had. Tevens ziet gij hieruit dat ik een bijzonder buitenkansje heb gehad. Ik ben van plan, alles voor aquarelleeren weer eens in orde te maken ervan. Ik zal eens schoon schip maken bij Leurs en nog verschillende dingen op het atelier kunnen doen, om het meer praktisch nog te maken. Het komt mij wel eens voor dat de prijzen der verschillende teeken- en schilderbehoeften soms afschuwelijk opgeschroefd zijn. Zoodat bij het schilderen menigeen zich daardoor gedwarsboomd voelt. Een van mijn idealen zou zijn dat er meer inrichtingen waren als b.v. aan de Graphic, waar lui die werken willen alle materialen vinden kunnen, op conditie van zekere blijkbare geschiktheid en energie. Zooals indertijd Cadart menigeen in staat stelde te etsen, die niet zou hebben kunnen etsen om reden der kosten, als hij 't uit zijn eigen zak zou moeten betalen. Ik heb veel voorrechten boven menig ander, doch evenwel ik kan niet alles wat ik den moed en den lust zou hebben te ondernemen. De kosten zijn zoo veelzijdig, beginnende met model en voedsel en dak, eindigende met diverse verf en penseelen. En is dat ook al een weefgetouw waar diverse draden uiteen moeten worden gehouden. Doch we staan allen daarvoor - maar juist omdat ieder die schildert of teekent er voor staat en er alleen haast onder bezwijkt, waarom worden er niet meer handen van schilders in één geslagen om samen te werken, als soldaten in 't zelfde gelid? En vooral waarom worden die takken van kunst welke het minst kostbaar zijn, zoozeer veracht? Betreffende 't bergkrijt, of dat wat ik van U heb van de Plaats afkomstig is, weet ik niet, doch dat ik het van U kreeg bij Uw bezoek van 1.1. zomer of misschien nog te Etten, dat weet ik wel. Bij een drogist heb ik nog een heel klein restantje gevonden, een stukje of zes, maar alles in kleine brokken. Houd het eens in gedachten. Toen ik er Leurs nog eens naar vroeg, vertelde die mij dat Jaap Maris het hem zoo dikwijls al gevraagd had. 'k Heb er weer twee schetsen mee gemaakt, eene wieg en iets dergelijks | |
[pagina 118]
| |
als wat ik reeds stuurde, waarin ik veel met sepia gewasschen heb. Betreffende wat gij omtrent die eene schets schrijft van die twee figuren boven elkaar, het is een effekt der perspectief vooral. En toch ook van het groote verschil in grootte tusschen het kleine kind en de vrouw op de mand. Wat mijzelf meer hindert dan die lijn der compositie, is iets wat gij trouwens ook hebt opgemerkt, dat de beide figuren te zeer hetzelfde van kracht zijn, betrekkelijk komt dat doordat men met het bergkrijt eenige tonen mist, men er nog grooter krachten in zou willen brengen met lithographisch krijt b.v. Maar vooral ligt het m.i. daaraan, dat ik niet altijd tijd heb zoo uitvoerig te werken als ik zou willen. Als men zeer dikwijls op de teekening terugkomt, zoo is het mogelijk nog veel uitvoeriger de verschillende tonen te zoeken. Maar ik moet mij dikwijls betrekkelijk haasten. Ik durf van mijn modellen niet al te veel te vergen, als ik ze meer uitvoerig betaalde zou ik meerdere uitvoerigheid van poseeren, n.l. langer en meer kunnen vorderen. Nu reken ik mij dikwijls reeds meer te ontvangen van hen in moeite, dan dat ik hun geef in geld. Nochtans ik meen niet dat er bovendien niet ook nog eene meer gewichtige reden zou zijn, namelijk dat ik zelf nog veel knapper moet worden dan ik ben, wil ik over mij zelf eenigermate content zijn. En hoop ik gaandeweg in denzelfden tijd dien ik er nu aan besteed, handiger en uitvoeriger te doen. Nu broer, het beste met Uw zieke, ik verlang wel weer eens naar b.v. eene beschrijving van een aspect van Parijs van U en - wees er van harte van verzekerd, ik met die riemen die ik heb door Uwe trouwe hulp, recht gaarne roeien wil wat ik kan en dat ik ze niet te kort acht voor de gewone vaart ook - dat ik er op verzin en tracht er zelfs meer en beter gebruik van te maken en vooral mij zelf er de schuld van geef indien ik sommige dingen niet er mee bereiken kan. Adieu, met een handdruk in gedachten., t. à t. Vincent. | |
275Waarde Theo, Recht hartelijk dank voor Uw brief en het ingeslotene. Het verheugde mij daarin meer uitvoerig eens weder iets omtrent Uw zieke te vernemen, te meer daar 't mij voorkwam, deze berichten zeer gunstig te noemen zijn. | |
[pagina 119]
| |
Erg aardig wat ge schrijft van haar invloed op anderen. Zulke dingen geloof ik, de invloed door een goed mensch teweeggebracht, strekt somtijds ver. Is wel aardig bij het zuurdeeg vergeleken. Twee goede menschen - man en vrouw vereenigd - 't zelfde willende en bedoelende, met denzelfden ernst doortrokken, wat die niet zouden vermogen! Daar heb ik dikwijls over gedacht. Want door vereeniging wordt de kracht ten goede niet alleen verdubbeld, maar veel malen verdubbeld, als door machtsverheffing om 't zoo maar eens in rekenkundige woorden te zeggen. Nu dan - Uw beschrijving van 't huis en van de omgeving van het huis, de cabstand, is zeer goed, onderscheidt zich van andere stadsgezichten van U door typiger stoffage, de cabstand is uitmuntend, kunt ge mij het personaadje met den rooden neus niet eens te poseeren bezorgen? Dat gij vriend Wisselingh hebt gesproken doet mij pleizier, dus is die weer terug gekomen in Parijs, nog steeds in de zaak van Cottier? Zoudt ge bij gelegenheid hem eens voor mij willen groeten, als hij eens naar Holland komt zou een bezoek van hem, dat hij me trouwens reeds toegezegd heeft eigenlijk, mij bijzonder genoegen doen. Ik wou wel ge hem animeeren kondt dit niet te vergeten, ik zou hem verscheiden dingen te vragen hebben nog over Londen. Heeft hij de lithographies nog gezien? Ik zou graag weer eens geheel opnieuw kennis met hem maken, ik vond altijd veel aantrekkelijks in hem, en hij weet veel dingen en gevoelt juist in zaken van kunst en oorspronkelijk. Enfin is iemand met een karakter. Ommestaand krabbeltje is naar eene teekening, die ik van morgen vroeg begon en den heelen dag op doorsjouwde. Is misschien wel de beste die ik tot nog toe heb gemaakt, althans van licht en bruin. Ik stuur U het krabbeltje ofschoon ik onmogelijk op dit papier werken kan zóó dat dezelfde krachten er in komen, het uit de proportie is, en de teekening meer voorgrond heeft, omdat ik denk gij er in zien zult, wat ik door de verandering van 't licht op 't atelier win. Dit figuur is geposeerd tegen 't licht in, en om het weer te geven komt iets anders nog kijken dan een contour, daar door licht uit een enkelen foyer de lumiere, het modelé karakter krijgt en de krachten in harmonie met elkaar en in onderling rapport komen. En brengt deze opvatting mede, | |
[pagina 120]
| |
[pagina 121]
| |
primo: wel de moeielijkheden van het weergeven van 't geen men voor oogen heeft, doch tevens nog iets anders, waar men veel aan te blokken heeft, namelijk de kwestie eene figuur zóó te plaatsen en het licht zóó te doen vallen, dat het karakter 't best en meest volkomen uitkomt. 't Geen men buiten of binnen ziet, moet men zoo geanalyseerd hebben ten opzichte van 't licht, dat men het terug kan vinden. Het doet me groot genoegen gij schrijft het bergkrijt te hebben. Het kwam heden echter niet per post, ofschoon gij schreeft het afgezonden te hebben. Mocht gij 't vergeten hebben zoo herinner ik er U nog eens aan, en is het gij 't reeds verzonden hebt, zoo komt het zeker spoedig. Ik heb weder een voorraad lithographisch krijt en wilde daarmede het bergkrijt combineeren, wat dunkt me gaan moet. Deze week teekende ik druk kruiwagens; een kereltje op den rug gezien is nogal echt geworden, geloof ik. V.d. Weele was bij mij en wij hebben kunstbeschouwing van houtsneden gehouden, heel gezellig op een kruiwagen - want ik was juist met model bezig. Hij zou ze ook beginnen te verzamelen, en demarches doen om uit de nalatenschap van Stam, den houtgraveur, een aantal te krijgen, door dezen bijeengebracht. Ik heb U nog niet geschreven dat ik zoo zoetjes aan haast de heele Graphic compleet heb. Van 't begin 1870 af. Natuurlijk niet alles, er is te veel ballast bij, maar zoo de mooie er uit. Wanneer men die ziet, b.v. 't werk van Herkomer er uit gerangschikt bij elkaar, in plaats van verspreid tusschen een massa onbeteekenende dingen, wordt het pleizieriger en gemakkelijker om te zien vooreerst, doch tevens begint men dan meer de eigenaardigheden der diverse meesters te zien en het groote verschil tusschen de teekenaars. Wat zou ik toch graag eens iets van Lhermitte zien. Ik kan U niet genoeg zeggen hoe gelukkig ik mij voel door de verbetering van het atelier, en hoezeer ik weer vervuld ben met allerlei figuren die ik maken moet. V.d. Weele zag de studies van koppen van dezen winter o.a., ik weet zeker die mij nog te pas zullen komen, trouwens de andere studies ook. Weet ge wat mij pleizier deed, ge weet dezen winter was v.d.W. ook eens bij me, 't is nu al maanden geleden, ik was toen doende aan studies van spitters waarvan ik er nog een trachtte te lithographeeren. | |
[pagina 122]
| |
Hij zag die toen doch ze schenen hem niet aan te trekken, bepaald niet. Nu heeft hij voor zijn onderhanden zijnd schilderij dezer dagen blijkbaar òf spitters laten poseeren, òf het afgekeken terwijl ze ergens aan 't werk waren, enfin, hij heeft juist in de natuur spitters met aandacht bekeken. Bij het doorzien van mijn studies sprak hij er heel anders over, toen we aan die spitters kwamen, dan dezen winter, althans vooral zei hij zoo grif niet ‘dit of dat is anders’. Ik zelf sprak er ditmaal geheel niet over. Maar hoe langer hoe meer begin ik zoowel in mij zelf als in anderen te zien, hoe men zich vergissen kan dikwijls, als men denkt dit of dat ‘is niet zoo’ of ‘doet niet goed’ vooral, onwillekeurig zegt men het dikwijls waar het niet toepasselijk is, ik zelf niet minder dan anderen. Men meent het dan zeker te weten en moet er toch van terugkomen, wil men billijk zijn. Uw beschrijving van den rijtuigstand en het eerwaardig urinoir, en de aanplakbiljetten daarop is werkelijk erg best, ja eeuwig jammer ge het niet teekent. Van aanplakbiljetten gesproken, de plaats alwaar zij aangeplakt zijn is soms een zonderlinge parodie op de aanplaksels of omgekeerd. Zoo om iets uit velen te noemen, tegen het poortje van den lommerd of bank van leening zag ik aangeplakt in groote letters: Prospectus N.B. Eigen Haard is een tijdschrift zooals ge misschien weet. Ik vond die nogal goed; als men er meer op lette, zou men er nog betere vinden. Gavarni heeft er eens iets op gemaakt n.l. dit, de ingang van een huis waar staat geannonceerd ‘on prend des enfants en sevrage’. Op den stoep staat eene vrouw van zeer ongunstig uiterlijk, en een kerel met een brûle-gueule in den mond, de lui van de inrichting blijkbaar. Tegen den muur is aangeplakt eene reclame: Perdu un enfant, tel et tel. Zoo ook: Au rendez-vous de la fraternité is het uithangbord van een estaminet, waar eenige dronken kerels aan 't bakkeleien zijn. Rappard wil een groot schilderij sturen naar de Amsterdamsche tentoonstelling. Het stelt voor 4 tegelschilders rond een tafel. Ik hoorde indirect er goeds van. | |
[pagina 123]
| |
Ofschoon het niet nu in mijn plan ligt groote schilderijen voor exposities te maken, zoo zou ik toch niet minder werken willen dan Rappard b.v. Ik vind er zelfs iets animeerends in dat de een in deze, de ander in die richting werke, en men dan toch sympathiseere. Concurrentie die voortkomt uit naijver is iets heel anders dan dat men juist uit respect voor elkaar zijn best doe, het werk zoo goed mogelijk te krijgen. Les extrêmes se touchent, in naijver zie ik niet het minste heil, doch ik zou eene vriendschap verachten, die niet meebracht, dat men zich inspannen moest om elkaar bij te blijven. Hetgeen waarnaar ik soms zeer begin te verlangen, is het werken met meer modellen tegelijk. Om teekeningen te maken die wat gecompliceerder zijn. Doch het verlangen daarnaar is niet onstuimig, ik heb toch genoeg te doen. Ik zag bij van der Weele de studies voor zijn groot schilderij. Die studies waren uitmuntend - conscientieus - maar wie eenigszins begrijpt hoe men studies naar de natuur maakt, en het verschil tusschen deze en een schilderij of definitieve compositie, verwacht niet het schilderij te vinden in de studies natuurlijkerwijs. De grootheid en eenheid van het schilderij ziet men in de studies niet, dat is geen wonder; omdat de studies gedaan zijn voor de figuren, paarden of menschen 't is hetzelfde, is de entourage verwaarloosd, is er n.l. geen voorgrond, achtergrond etc. genoeg. Doen zij niet voor, en staan niet op hun plaats, zooals zij op 't schilderij doen. Weet iedereen dat te begrijpen bij het zien van studies? Blijf gij er aan denken bij het zien van de mijne, vooral ook als ge vroeger of later zien zult wat ik nog hier heb. Deze week voor de aardigheid, zette ik er een paar in andere proportie op, zóó dat ik er een geheel van kan aansmeren. Door een eenvoudige aangeving van enkele lijnen en enkele vlakke tonen er in te wasschen van sepia, kwam wat ik nu maar eens zal noemen het schilderachtige, er vanzelf in. 'k Wil maar zeggen, meen niet dat ik anders kijk dan b.v. van der Weele, ten opzichte van ruimte zien in de natuur. Adieu, schrijf weer spoedig, het beste, t. à t. Vincent.
In dit krabbeltje ziet ge iets van 't geen ik aan 't eind van dezen | |
[pagina 124]
| |
brief zeide, hier is nu in 't geheel geen voorgrond, wat nu op de eigenlijke studie althans toch iets meer is, maar als ik deze studie met bijvoorbeeld een van de spitters, laat ons zeggen die welke ik lithographeerde, combineer, dan hoort hierbij een groot vlak stuk grond van voren, en bijvoorbeeld een houtkant er achter, waar men heel bovenaan iets van de lucht zou zien, alleen om aan te geven waar het licht vandaan komt. Dan wordt het dus misschien een compositie in de breedte, en komt het figuur in zijn entourage en op zijn plaats. Maakte ik op de studie zelf dat alles, dan zou 't figuur zoo klein worden, dat als serieuse studie voor 't figuur ik er niets aan hebben zou. Geloof me het aspect is geen heksenwerk, als mijn studies goed zijn ben ik heel kalm op dat punt. En ruimte, lucht, breedheid, meen niet dat ik die weg redeneer, maar men moet daar niet mee beginnen, eerst het fondament dan volgt het dak op zijn tijd. | |
276Waarde Theo, Ge hebt zoo dikwijls mij door Uw beschrijvingen een kijkje in Parijs laten nemen, ditmaal laat ik U eens bij mij uit het raam kijken op de besneeuwde werf. Ik voeg er bij een kijkje in een hoekje van het huis, en zijn het twee impressies van éénzelfden winterdag. De poësie omgeeft ons overal, doch het op papier brengen er van is iets wat helaas niet zoo grif gaat als het kijken. Van 't bovenstaande maakte ik een aquarel, waarnaar dit krabbeltje is gedaan, ik vind die echter niet levendig en krachtig genoeg. Ik meen U reeds geschreven te hebben ik nog wat bergkrijt heb gevonden hier in stad. Daarmee ben ik ook in de weer. Dit is mijns inziens wel het echtste gedeelte van dezen winter geweest, die koude dagen die we verleden week hadden. Het was almachtig mooi met de sneeuw en eigenaardige luchten. Het smelten van de sneeuw heden was haast nog mooier. Maar 't was typig winterweer als ik 't zoo noemen mag - 't was van dat weer dat oude herinneringen wakker maakt, en zien de meest gewone dingen er zóó uit, dat men er geschiedenissen onwillekeurig aan vast maakt uit den tijd der diligences en postwagens. Ziehier b.v. een krabbeltje dat ik zoo in een dergelijke droo- | |
[pagina 125]
| |
merij maakte. Het stelt voor een mijnheer die door telaat komen van een diligence of zoo, heeft moeten overnachten in een dorpsherberg. Nu is hij vroeg opgestaan, en terwijl hij tegen de kou een glaasje brandewijn laat inschenken, betaalt hij de waardin (een vrouwtje met boerenmuts), 't is echter nog heel vroeg 's ochtends ‘la piquette du jour’, hij moet den postwagen halen; de maan schijnt nog, en men ziet door het raam van de gelagkamer de sneeuw blinken, en hebben de voorwerpen eigenaardige, grillige slagschaduwen. Deze historie is eigenlijk absoluut niets, en het krabbeltje is ook | |
[pagina 126]
| |
niets, maar door een en ander
zult ge misschien begrijpen wat ik bedoel, n.l. dat alles dezer dagen een je ne sais quoi had, dat iemand den lust gaf om het op papier te krabbelen. Enfin de heele natuur is een onbeschrijfelijke mooi Black & White exhibition, als er van die sneeuweffecten zijn. Daar ik nu toch aan het krabbeltjes maken ben, voeg ik er nog een zeer oppervlakkig bij van een teekening met bergkrijt, het meisje bij de wieg, op soortgelijke wijs gemaakt als de vrouw en het kind, waarover ge schreeft. Werkelijk dit bergkrijt is een eigenaardige stof. Het andere krabbeltje van een schippertje is naar eene teekening waarin veel lavis is met neutral-tint en sepia. Het zou mij geenszins verwonderen indien het weinige dat ik U zond den laatsten tijd, U een nog al mager resultaat moet voorkomen. Ik geloof zelfs, dat het moeielijk anders zou kunnen wezen. Er is iets fataals in, dat om van het werk in Black & White het eigenaardige te zien, men steeds het geheel in aanmerking moet nemen, en onmogelijkerwijs dit altijd kan. Ik bedoel dat er een zeker onderscheid is in het maken van 10 teekeningen, en het maken van 100 teekeningen of schetsen of studies. | |
[pagina 127]
| |
Voorzeker niet om reden der quantiteit - laat de quantiteit daar - doch dit wil ik zeggen, er is in Black & White een zekere mildheid, die iemand in staat stelt één zelfde figuur dat men mooi vindt, te teekenen in 10 verschillende standen misschien, wanneer men het met aquarel b.v. slechts in één stand zou doen, of wanneer men het schilderde. Laten er bij die 10 nu gesteld maar eens 9 slechte zijn, ik hoop waarachtig wel dat niet altijd de proportie van goed tot slecht zóó zal zijn, doch neem het nu maar eens zoo. Als ge nu op 't atelier zelf zoudt wezen, zoo zou er geloof ik geen week voorbij gaan, of ik zou U niet één doch een zeker aantal studies voorleggen, en zou het mij verwonderen, als gij uit dat zeker aantal niet telkens 't een of ander zoudt uitpikken kunnen, waarin ge iets vondt dat U aantrok. Terwijl de rest daarom niet geheel voor niets zou zijn gemaakt, aangezien ook in sommige opzichten mislukte studies toch den een of anderen dag hun nut en bruikbaarheid blijken te hebben, voor de een of ander nieuwe compositie. En is het mijne meening daarom, dat wanneer gij weder hier komt, gij nog sommige dingen vinden zult, waaromtrent gij mij wenken wellicht zult kunnen geven. Zoo bijvoorbeeld is het voor mij, die de teekeningen van Lhermitte in 't geheel niet ken, (ge weet ik vroeg er U juist naar), en die wel de aquarellen van Ciceri ken, en ook zijne oude lith. teekenvoorbeelden, doch zijn teekeningen in zwart en wit van tegenwoordig in 't geheel niet, zoo is het zeg ik, voor mij betrekkelijk moeielijk, precies Uwe bedoeling te begrijpen met wat ge schreeft naar aanleiding van zeker krabbeltje: ‘zoudt ge niet iets kunnen maken, dat aan voornoemde teekeningen zich eenigszins zou aansluiten’? Ik weet zeker dat beide genoemde artisten oneindig verder zijn dan ik, maar toch dat idee van U zou uitvoerbaarheid kunnen hebben - ik zal zelf meen ik ook nog wel bij leeren niet waar. En behoort het niet onder de onmogelijkheden. En wilde ik dit U nog eens zeggen, 't is er zoo mee m.i., dat als eens ik het er toegebracht heb iets te maken, dat daarvoor geschikt is, er in Black en White een zekere mildheid is, die iemand in staat zou stellen in die eenmaal dan gevonden richting, zeer productief te worden. Natuurlijk niet zonder aanhoudenden arbeid, maar die heb ik toch nu ook. Dus als het is dat de teekeningetjes in bergkrijt, die ik U stuurde, niet Uw intentie zijn ofschoon ik Uw wenk bij het maken in 't hoofd had, laat dat U niet decourageeren, en kom op dat | |
[pagina 128]
| |
chapiter gerust terug, hoe meer hoe liever. En weet ook dat als ik Uw bedoeling zal gevat hebben, ik bijvoorbeeld bereid zou zijn zóó te doen als ik daareven zeide, van er 10 maken om één goede te krijgen. Enfin, als gij eens op 't atelier komt geloof ik ge zien zult ik een zekere activiteit heb, en hoop ik ge mij toch als zoodanig blijft beschouwen niet waar, en ook wel begrijpt, dat ofschoon iemand die een zekere activiteit heeft, ook voor zichzelf of liever zonder dat zijn werk eene directe destinatie heeft, wel degelijk werkt, het dubbel animeerend zou worden kunnen indien men eene destinatie vinden konde. Zoo ook met betrekking tot mogelijk wērk voor illustraties. Dezer dagen heb ik met ontzettend veel plezier opnieuw ‘Gedroogde kruiden’ van Fritz Reuter gelezen, dat is net b.v. Knaus of Vautier. Kent gij zekeren teekenaar Regamey, in zijn werk is veel karakter, ik heb houtsneden van hem, o.a. teekeningen in de gevangenis gemaakt, en Zigeuners en Japaneezen. Gij moet als gij komt ook weer eens houtsneden zien, ik heb sedert nog wel een en ander bijgekregen. Het zal U misschien wel zijn alsof de zon mooier scheen, en alle dingen weer een nieuw charme gekregen hadden. Althans ik geloof dit het gevolg eener ernstige liefde steeds is, en dat is een heerlijk ding. En ik geloof zij het mis hebben, die meenen men dan niet helder denkt, want men denkt dan juist zeer helder, en doet meer dan anders. En liefde is iets eeuwigs, het verandert wel van aspect, maar niet in den grond. En er is 't zelfde onderscheid tusschen iemand die liefheeft en hemzelf vóór dien tijd, als tusschen eene lamp die aangestoken is, en eene die niet brandt. De lamp was er wel, en was eene goede lamp, doch nu geeft ze bovendien licht, en is in haar eigenlijke functie. En men wordt rustiger omtrent veel dingen, en daardoor juist voor 't werk ook licht beter. Hoe mooi hier die oude hofjes zijn, daar kan ik geen woorden voor vinden. En ofschoon Israëls het om zoo te zeggen volmaakt doet, zoo vind ik het vreemd, dat betrekkelijk zoo weinigen er oog voor hebben. Ik zie hier te 's Hage, om zoo te zeggen iederen dag eene wereld die door zeer velen voorbijgeloopen wordt, en zeer verschillend is van wat de meesten maken. En zou dit niet durven zeggen, als ik niet bij ondervinding had dat ook figuurschilders werkelijk het voorbijloopen, en mij herinnerde met hen geloopen te hebben, en als dit of dat figuur 't welk we ontmoetten mij trof, herhaaldelijk hoorde: ‘o maar dat vuile | |
[pagina 129]
| |
volk’ of ‘dat soort van menschen’, enfin expressies, die men niet van een schilder zou verwacht hebben. Ja, dat heeft mij wel eens te denken gegeven; ik herinner mij o.a. een gesprek van Henkes, die toch dikwijls zoo goed zag en ziet, en dat mij ten allerzeerste verwonderde. Het is net of ze het ernstigste, het mooiste ontwijken met opzet, enfin zichzelf vrijwillig muilbanden en kortwieken. En is het dat voor sommigen ik meer respect krijg gaandeweg, van anderen denk ik onwillekeurig dat zij in steriliteit zullen vervallen, als ze zoo doorgaan. En de oude Bohème was juist op dat punt zeer sterk, dat ze productief was. En, en la Bohème deugt niet volgens sommigen, doch pas op, er zijn er die het onderste uit de kan willen hebben, en, en, en het deksel op den neus zullen krijgen. De kaars snuiten, que soit, doch in het den domper er op zetten ten ontijde daar is geen heil in. Adieu, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
277Waarde Theo, Toevalligerwijs heb ik eindelijk eens van Lhermitte iets gezien - een heel oppervlakkige reproductie in houtsnee. 't Stelde voor een oud moedertje op een kerkbank. Naast haar een meisje geknield. Hoe gebrekkig ook die reproductie was, ik heb eenig idee van zijn werk er door. 't Herinnerde me lijnrecht aan de Groux en Legros b.v., zeker moeten er veel rapporten zijn tusschen zijn werk en dat van Millet of Breton. Hoe oppervlakkig 't kleine houtsneetje, het bleef mij dagen in 't hoofd hangen, en denk ik er nog steeds aan om reden juist dat door een en ander wat ik hoorde omtrent Lhermitte, ik op mijn qui vive was om iets van hem te zien, en er naar zocht. Ge herinnert U, ik schreef U over hem naar aanleiding van compterendus van de Black & White. Het bergkrijt heb ik ontvangen - dank er voor - 't is heel goed. Zachter dan wat ik 't eerst van U kreeg evenwel, en de stukken de helft korter, dat hardere soort in grooter stukken blijft wel een verlangen van me, doch met dit ben ik heel blij reeds. Ik heb er een groote teekening mee gemaakt, met dat en lithographisch krijt namelijk. Het is een teekening van een spitter - ik had 't U reeds bekende weesmannetje tot model - zoo'n kale kruin voorovergebogen over | |
[pagina 130]
| |
de zwarte aarde vond ik wel iets, waar een zekere beteekenis in lag, als doende denken b.v. aan ‘ge zult uw brood eten in 't zweet uws aanschijns’. De teekeningen nu van het vrouwtje met de schop en van dezen spitter zijn zóó van aspect, dat men niet zal denken ze op een of ander ingewikkelde manier zijn gemaakt, doch er geloof ik niet over zal denken waar ze mee gemaakt zijn. Alleen meen ik dat indien ik ze had gemaakt met het gewone conté, er iets doodsch of ijzerachtigs in zou gekomen zijn, dat gemaakt zou hebben dat men direct zeggen ging: dat is toch het leven niet en de natuur niet. Door zekere grijzen, door een zekere levenswarmte en pit in 't zwart, ontwijkt men dat doodsche en ijzerachtige. En deze kleine dingen zijn m.i. wel de moeite waard den omweg te maken naar zulke materialen te zoeken als bergkrijt en lith. krijt. Ik ben er heel blij om dat gij het hebt gestuurd. Van morgen zag een schilder deze twee teekeningen, het was nl. Nakken, die niet bij mij moest wezen maar bij mij aanbelde in de meening van Deventer hier woonde, die in de andere straat woont. Ik wees hem terecht, en vroeg hem of hij niet eens op 't atelier wou kijken, wat hij deed. Daar ik aan den bewusten spitter bezig was, zag hij dien 't eerst op 't ezel, en zeide er van: ‘dat is flink geteekend en serieus bestudeerd.’ Laat dat woord nu daar zonder het uit te pluizen, dan deed het me toch pleizier, omdat ik van Nakken niet precies zou denken, hij zeggen zou van een figuur dat het goed geteekend was als het niet in elkaar zat. Maar verder hecht ik er ook niet aan, ik schrijf het U omdat de teekening juist die met het bewuste bergkrijt was, en gij er uit ziet dat als gij de moeite naamt om 't me te bezorgen, ik van mijn kant niets liever doe dan er mee te werken. In hoever nu dergelijke teekeningen zich aan zouden kunnen sluiten bij zekere fusains - Lhermitte is een ideaal - en dat standpunt te bereiken verre - er naar te streven echter aan de orde van den dag. Enfin als ge komt vroeger of later, kunnen we er beter over spreken. Ik sprak Smulders onlangs over lithographies; hij vroeg mij op straat of ik er niet weer eens ging maken. Wat ik wel zou willen. Maar ik moet er met Rappard eens over spreken, en die moet mijn studies eerst gezien hebben. | |
[pagina 131]
| |
Het komt mij steeds voor er iets dat raison d'être had, kan gemaakt worden van werkmansfiguren. - De lithographies van Emile Vernier naar Millet en Corot en Daubigny hebben kwaliteiten, die ik erg hoog stel. Wat zou men graag eens praten willen met iemand, die zóó het vak meester is. Niet met het doel om reproducties van schilderijen te gaan maken, maar om beter te begrijpen, wat de lithographie vermag. Stel U eens voor oorspronkelijke teekeningen met die eigenaardige grijzen en die eigenaardige uitdrukking van stof. Bodmer heeft dat gevonden, hij is oorspronkelijk als artist, en tegelijk heeft hij wat men de lithographische kleuren of liever grijze gamma zou noemen kunnen. Dat is weer heel iets anders als Gavarni's lithographie, betrekkelijk. Het zijn bij Bodmer bladen die afgewerkt zijn als schilderijen. Ik bedoel hiermee niet alleen Bodmers eigenlijke lithographies als Au bas Bréau en Combat de Cerfs, maar de bladen uit Illustration ook of Monde illustré. Het respect voor de behoefte en het verlangen naar raad of terechtwijzing van anderen, mag echter mijns inziens geen excuus zijn voor eigen leegzitten. Te zeggen: ik heb anderen niet noodig, is echter voorbarig als men er zich systematisch op baseeren zou, om anderen licht te achten. Het drukken heb ik altijd een mirakel gevonden, een dergelijk mirakel als het tot een aar worden van een korrel graan. Een alledaagsch mirakel, juist omdat het alledaagsch is te grooter, men zaait één teekening op den steen of in de etsplaat en men oogst er eene menigte van. Kunt gij U niet begrijpen het iets is, waar ik bij het werk veel over denk, en dat ik er eene groote liefde voor heb? Enfin, nu is 't me vooral te doen om te zorgen het zaad, (namelijk de teekeningen zelf) beter worde van kwaliteit, en al duurt het wat langer, mits de oogst er beter door worde ben ik content, maar ik heb het oog steeds op dien oogst. Nu, schrijf weer eens spoedig, en geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent.
Dezen brief bewaarde ik een paar dagen, daar ik heden Zondag meer tijd tot schrijven heb. Ik ben bezig aan het lezen van Les Misérables van V. Hugo. Een boek, waar ik reeds oude herinneringen aan heb, doch tegelijk behoefte had 't nog eens weer te lezen, zooals men een groot verlangen kan hebben om een | |
[pagina 132]
| |
of ander schilderij terug te zien. Het is enorm mooi, het figuur van monseigneur Myriel of Bienvenu vind ik subliem. Gij spraakt in Uw laatsten brief over ‘invloed uitoefenen’ naar aanleiding van Uw zieke. Die Mgr Myriel doet mij denken aan Corot of aan Millet, ofschoon hij een priester was en de beide anderen schilders. Maar omdat in de schilderswereld Corot en Millet ook, of Breton, behalve hun eigen werk in anderen zooveel energie hebben wakker gemaakt, die zonder hen niet tot ontwikkeling zou zijn gekomen. Ge kent immers les Misérables toch, en zeker ook wel de illustraties die Brion er voor heeft geteekend, erg goed en steekhoudend. Het is goed als men zoo'n boek weer eens leest dunkt mij, juist om sommige gevoelens en stemming levend te houden. Die van menschenliefde vooral, en van geloof in en bewustzijn van iets hoogers, enfin van het quelque chose là-Haut. Ik zat er van middag een paar uur in verdiept, en kwam toen in 't atelier tegen dat de zon onder ging. Uit het raam zag ik op een breeden donkeren voorgrond - omgespitte tuinen en gronden meestendeels warm zwarte aarde, zeer diep van toon. Daar schuin doorheen loopt het weggetje van geelachtig zand, met groene kanten van gras en de ijle, spichtige populiertjes. Een achtergrond van een grijs silhouet van de stad, met 't ronde dak van 't station, en torens en schoorsteenen. En trouwens overal nog achterkanten van huizen, doch in het avonduur is alles tot elkaar gebracht door den toon en dus 't geheel in het groot beschouwd eenvoudig een voorgrond zwarte omgespitte aarde, een weg daardoor, een grijs silhouet van een stad met torens er achter, daar vlak boven, bijna aan den horizon, de roode zon. 't Was net een bladzijde van Hugo - en iets wat U bepaald zou getroffen hebben, en wat ge beter zoudt beschrijven dan ik. En ik dacht er bij aan U. Ik schreef U reeds ik met het bergkrijt had geteekend - gisteren begon ik er een tweede teekening mede van een naaister. Ook bepaald met 't oog op clair-obscur. Als ge weer eens op 't atelier zult komen, zult ge denk ik gauw genoeg zien, dat al spreek ik zoo heel druk niet meer over dat plan van werkmansfiguren voor de lithographie, ik toch dat steeds in 't hoofd gehouden heb. 't Is er echter zoo mede, dat voor mijzelf ik het hoe langer hoe zwaarder begin te tillen in dit opzicht, dat ik mijn figuren mooier wil hebben. | |
[pagina 133]
| |
Ik Heb een zaaier - een maaier - eene vrouw aan de waschtobbe - eene charbonnière - eene naaister - een spitter - eene vrouw met de schop - het weesmannetje - een bénédicité - een kerel met een kruiwagen mest. Nog meer desnoods, maar ge zult het U dunkt mij wel kunnen begrijpen, dat juist het maken daarvan, het onder de oogen hebben der modellen, het denken er over, niet zoozeer ten gevolge hebbe men voldaan is over zijn werk, dan wel juist het tegendeel, dat namelijk men zegt - ja datzelfde maar nog beter en nog ernstiger. En nu zou ik aan die gedachte niet hechten als ik ze onuitvoerbaar achtte, maar juist het aanvankelijk reeds daar zijn van deze teekeningen, maakt dat de lust ze beter te maken minder eene gedachte is dan wel een werkelijk sjouwen er op. En met het maken van een definitief plan ben ik nog niet verder, daar ik de executie er van interessanter vind. 't Komt mij voor, dat deze teekeningen alle lijnrecht een streven zijn in de richting die gij bedoeldet, toen ge er onlangs over schreeft - ofschoon het zich aansluiten bij die fusains van Lhermitte b.v. zeer verre zij. - Dat zult ge ook begrijpen. 't Geheim van Lhermitte moet dunkt mij geen ander zijn, dan dat hij 't figuur in 't algemeen, n.l. het stoere, strenge werkmansfiguur door en door kent, en in 't hart van 't volk zijn motieven grijpt. Het zoo ver te brengen als hij - men moet daar niet over spreken - men moet werken, en zien hoe ver men komt. Omdat het spreken er over van mij presumptie zoude zijn m.i., en het werken een bewijs van respect en vertrouwen en geloof in zulke artisten als hij daarentegen. Hebt gij ooit iets gezien van een Amerikaan, die Abbey heet? Er is in New-York tegenwoordig een club van teekenaars, die zich The Tile club, of dus de Tegelschilders noemen, en van wie ik een aantal illustraties zag, onder anderen in een Christmas nummer van Harper's illustraties. Ik vraag het daarom omdat die heeren te Parijs schijnen geweest te zijn allen te gelijk - te oordeelen uit een blad humoristische schetsen van een hunner. Abbey is mijns inziens verreweg de knapste. Zijn figuren hebben dikwijls iets van Boughton. Boughton is ook lid of eerelid van de club, doch is geloof ik op zichzelf solidener dan de heele rest van de club tezamen, en maakt niet zooveel lawaai. Maar Abbey is evenwel zeer mooi. | |
[pagina 134]
| |
Een vrouwenfiguurtje in de sneeuw van hem dat ik heb, doet tegelijk denken aan Boughton en aan Heilbuth. Een groote penteekening voorstellende een Kerstfeest in den tijd van Washington of iets vroeger, doet b.v. aan Henri Pille denken. Hij heeft stijl, en dat is iets groots, maar Boughton had datzelfde, vooral vroeger nog meer. Ik schrijf er eigenlijk eens over, omdat ik geloof gij het wel met mij eens zult zijn, dat niet alle Amerikanen slecht zijn. Dat integendeel daar ook al les extrêmes se touchent, en er naast een massa lawaaimakers en knoeiers van de meest onuitstaanbare en onmogelijke varieteiten, karakters staan, die 't effect doen van een lelie of een sneeuwklokje tusschen de dorens. Nu ik ga nog een beetje in Les Misérables lezen ofschoon 't reeds laat is, men wordt warm van zoo'n boek, net als van schilderijen van Dupré, en oude Millets, of enkele Decamps, 't is geschreven met wat men noemt fougue. Ik zag dat er weer een nieuw deel van Zola uit is: Au bonheur des dames, als 'k me wel herinner. | |
278Waarde Theo, Erg blij was ik met Uw brief en recht hartelijk dank ik U voor het ingeslotene. Het spijt me alleen ge er waarschijnlijk zelf meer in ongelegenheid mee zijt geweest om 't me toch te zenden, dan ge wel schrijft. Ik hoop van harte ge sedert het bewuste hebt terug ontvangen.Ga naar voetnoot*) Dezer dagen heb ik gewerkt met drukinkt, die wordt met terpentijn aangemengd en met 't penseel er op gezet. Geeft zeer diepe tonen van zwart. Gemengd met wat Chineesch wit geeft het ook goede grijzen. Door bijvoeging van meer of minder terpentijn kan er zeer dun zelfs mee gewasschen worden. Moet dunkt mij uitmuntend geschikt zijn om er mee te werken op dat papier dat Buhot U gaf. Als gij eens hier komt, spreken we bepaald nog eens over die kwestie, en zal ik U teekeningen wijzen die er op zouden kunnen worden gedaan. Een jaar geleden was 't me een raadsel hoe sommige zeer diepe tonen van zwart te verkrijgen waren, maar juist op de drukkerij heb ik er eenige gevonden. | |
[pagina 135]
| |
En juist daardoor kan ik wat verder doordringen in het zoeken naar modeleeren en clair-obscur. Dank voor Uw goede wenschen op mijn verjaardag, ik had toevalligerwijs een erg prettigen dag daar ik net een voortreffelijk model had voor een spitter. Dit kan ik U verzekeren, het werk gaat hoe langer hoe prettiger, en ik voel er om zoo te zeggen meer levenswarmte door, en ik denk daarbij steeds aan U, als zijnde het door U dat ik werken kan. Zonder fatale obstacles n.l., zonder directe handenbinders. De moeielijkheden prikkelen soms juist. Nu moet nog de tijd komen dat we er nog meer energie kunnen achterzetten. Mijn ideaal is te werken met hoe langer hoe meer modellen, een heele kudde arme luidjes, voor wie 't atelier een soort harbour of refuge zou kunnen wezen in dagen van kou, of als ze zonder werk zitten of behoefte hebben. Waar ze weten dat vuur, eten, drinken en een paar kwartjes voor hen te verdienen zijn. Dat is nu nog maar op heel kleine schaal, dat zal hoop ik zich uitbreiden. Voorloopig bepaal ik me juist tot eenige weinigen, zonder daar van af te gaan - ik kan er geen een van missen maar wel er nog bij gebruiken. Gij schrijft over sommige liefhebbers die mogelijk te eeniger tijd mijn werk tel quel zullen nemen, zij 't ook het niet bepaald een handelsartikel werd. Wel dat geloof ik werkelijk ook. Als 't mij lukken mag wat warmte en liefde in 't werk te leggen, dan zal het zijn vrienden vinden. Doorwerken is de kwestie. Het verheugt me, dat Uw zieke vooruitgaat zij 't ook langzaam. Hier is 't heerlijk lenteweer geworden, de avonden zijn onbeschrijfelijk mooi. Als 't bij U te lande zoo is, zal haar goed doen. Komt zij al op? Ik heb den weesman weer vandaag, en moet mijn boeltje gaan klaarmaken. Ik sprak deze week v.d. Weele weer en verwacht hem dezer dagen weer eens bij mij ook. Gij zult het druk hebben met den Salon ook waarschijnlijk. Wanneer ge naar Holland zoudt komen kunt ge zeker nog onmogelijk ten naasten bij bepalen nietwaar? Heb het goed, en als ge een oogenblikje hebt, schrijf weer eens, àdieu met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
[pagina 136]
| |
279Beste broer, Dank voor Uw brief en ingesloten frs 50., die als altijd zeer welkom waren, zoowel eerstgenoemde als laatstgenoemde. Wat ge omtrent Uw zieke schrijft, vernam ik met belangstelling. De verandering van omstandigheden die haar herstel medebrengt heeft eene meer of minder critieke zijde doordat, hetgeen waarop ge trouwens verdacht zijt en zelf zegt, er gemoederen in opstand zouden kunnen komen - mogelijk althans - laat ons hopen van niet. - Wat is dat laatste toch eigenlijk erg vreemd. In zich zelf ziet men 't geen men doet als iets eenvoudigs en natuurlijks - iets van zelfsprekends - men is er min of meer over verwonderd waarom anderen de motieven welke iemand tot zoo iets dringen ook niet in zichzelven terugvinden. En zou haast tot de conclusie komen sommige personen zekere gevoelszenuwen in zich gecauteriseerd hebben - met name die welke men gecombineerd het geweten noemt. Enfin ik beklaag dezulken, zij reizen door 't leven zonder compas m.i. Menschenliefde is iets wat men in elk mensch zou meenen te mogen veronderstellen, als zijnde de basis van zoo ongeveer alles. Maar sommigen meenen er betere fondamenten zijn. Ik ben er weinig nieuwsgierig naar. Dit oude fondament beproefd en goed gebleken zijnde zooveel eeuwen lang is mij genoeg. Vindt ge dit niet aardig gezegd, 't komt voor in les Misérables: Si César m'avait donné
La gloire et la guerre,
Et qu'il me fallût quitter
L'amour de ma mère,
Je dirais au grand César:
Reprends ton sceptre et ton char,
J'aime mieux ma mère, o hé,
J'aime mieux ma mère.
In 't verband waarin dit (een studentenliedje uit den tijd van de revolutie van '30) voorkomt staat l'amour de ma mère voor l'amour de la république, of liever, l'amour de l'humanité, anders gezegd doodeenvoudig fraternité universelle. Eene vrouw hoe goed en nobel zij ook van nature zij, indien zij zonder middelen is, en door haar eigen familie niet beschermd wordt, staat m.i. in de tegenwoordige maatschappij in groot en | |
[pagina 137]
| |
onmiddellijk gevaar te verzinken in den maalstroom der prostitutie. Wat spreekt meer van zelf dan dat men de zoodanigen steune? En indien 't niet anders te vinden is, als 't geval er toe leidt, welnu dan, il faut y mettre sa peau, en trouwen haar. Althans men moet dunkt mij zich tot principe stellen deze bescherming indien men ze begint, door te zetten tot definitieve redding, en te dekken met eigen borst zoo noodig. Zelfs zonder bepaalde liefde? Misschien ja - alsdan is 't een mariage de raison, que soit, doch niet in den zin van een huwelijk dat men uit eigenbaat aangaat. In het bovenstaande vindt ge mijn gedachten omtrent de kwestie ‘hoever mag men gaan in het zich bemoeien met eene ongelukkige vrouw?’ Antwoord: tot in 't oneindige. Evenwel op den voorgrond stellende dat trouw blijverr de eerste en voornaamste is van alle liefde, zoo herinner ik U aan Uw eigen gezegde, dat ‘het trouwen (n.l. het civiele) zoo'n raar ding is.’ Dit gezegde van U drukt precies uit hoe het is, en op dat punt verklaar ik niet te weten wat beter of slechter is, er aan te tornen of niet. 't Is wat men noemt ‘puzzling’, it puzzles me too, en ik voor mij zou zoo zeer wenschen dat men daar niets mee te maken had. Ik vind het wel goed gezegd, dat ‘als men trouwt, men niet alleen de vrouw zelf trouwt, doch de familie bovendien,’ hetgeen soms iets min of meer fataals en beroerds is als het nare lui zijn. Doch nu over de teekeningen. Ik heb er weer met drukinkt gemaakt, en was deze week zoekende om de drukinkt te mengen met wit, en vond ze op twee wijzen te mengen is daarmee al vast - n.l. met het wit uit de tubes olieverf, en waarschijnlijk nog beter met het gewone zinkwit in poeder dat men bij elken drogist zelfs krijgen kan, alsdan 't aanlengende met terpentijn, die op dit papier niet doortrekt en vlekken geeft op den achterkant als olie, doordat die zoo snel opdroogt en wegtrekt. De drukinkt werkt veel pittiger dan b.v. inkt. Wat is 't werk van Jules Dupré toch mooi, bij G. & Co. voor 't raam zag ik een kleine marine, die ge zeker wel kent, en die ik haast dagelijks 's avonds ben gaan kijken; maar ten opzichte van Dupré en dergelijke kunst, die te Parijs men zooveel meer te zien krijgt dan hier, zijt ge misschien wat verwend, en weet niet hoe almachtig mooi het hier doet, waar men er zoo bitter weinig van ziet. Ben aan 't lezen van 't laatste gedeelte van Les Misérables - het | |
[pagina 138]
| |
figuur van Fantine, eene prostituée, maakte diepe impressie op mij - o ik weet net zoo goed als een ander dat men in de werkelijkheid niet precies eene Fantine vinden zal, doch evenwel dit figuur van Hugo, zooals trouwens al zijn figuren, is waar, zijnde eene essence van 't geen men in werkelijkheid ziet. 't Is de type - waarvan men slechts individu's ontmoet. Mocht het zijn ge dezer dagen eens een graveur tegen kwaamt, n.l. een als b.v. Girardet of Eichens, die aquatinten maken, zoudt ge me veel genoegen doen zoo terloops eens te vragen: waarmee maakt men gewoonlijk de teekeningen, die tot leiddraad moeten dienen voor de gravure? misschien zeggen ze dan: met drukinkt; indien ze deze gebruiken, waarmede lengen zij die drukinkt aan, hoe gebruiken ze die? 't Komt mij voor, dat als ge er den een of anderen graveur zoo ter loops eens over spraakt, en mij verteldet wat hij zegt, ik allicht in 't geen hij zegt, iets vinden zou dat in sommige kwesties me licht zou geven, ook al was 't geen direct antwoord op waar de drukinkt mede gemengd wordt, zóó dat men er op papier op verschillende wijzen mee werken kan. Zeker is er ook nog andere drukinkt dan die welke ik nu op 't oogenblik heb, en lost het zich nog nader vanzelf voor mij op. Er komen in de teekeningen effecten voor, dergelijk als in aquatintgravures, als men werkt met drukinkt en terpentijn zooals ik nu probeerde. Ik heb indertijd teekeningen gezien b.v. van Mottramb den Engelschen graveur die de Boughtons gegraveerd heeft, en ik wou ik wist waar die mede werkte b.v.. 't Spreekt vanzelf ik met deze informatie geen haast heb, alleen als ge zoo eens iets hoort van diverse procédés van teekenen, deel het mij vooral mede. De vrouw van S. en haar moederGa naar voetnoot*) (indien die nog met haar woont) ken ik ook, kwam er indertijd; ik heb hen nog zeer duidelijk in mijn herinnering, en vind het twee sympathieke personen, die me denken doen aan mijn eigen huisgenooten, zoozeer zelfs dat onwillekeurig ik dikwijls aan hen als aan personen van dezelfde familie denk. 't Zijn net figuren uit Souvestre b.v., of van Ed. Frère. Men ziet er zoo meer te Parijs, trouwens overal. Zulke personen doen me altijd aan de vrouwenfiguren uit 't Evangelie denken, misschien omdat ze soms in expressie iets hebben van b.v. de figuur in Delaroche: Vendredi Saint, of in Landelle: | |
[pagina 139]
| |
Bienheureux ceux qui pleurent. Ik weet wel deze zienswijs is niet compleet, er zijn andere aspecten nog beter dan Delaroche - en dieper dan hij - b.v. die van Lhermitte en Herkomer. Nu, dat vind ik er dus ook in en om, ik kan mij toch begrijpen dat in de dagen van Souvestre, Delaroche, Frère, Landelle, etc., deze richting populair werd, ofschoon ze bij Millet en anderen vergeleken niet geheel juist en waar zij. Leeft Anker nog, ik denk dikwijls aan zijn werk, ik vind dat zoo degelijk en zoo fijn gevoeld. Hij is nog een oude, echte van de soort van Brion. Kerel wat kan ik soms verlangen, ge weer eens op 't atelier zijn zult. Van harte hoop ik gij het geld van H. zult terug krijgen. Bij mij moest er ditmaal veel direct af, en ik heb bitter weinig over. Enfin schrijf zoo spoedig ge kunt als het tegen den 20sten gaat. Adieu, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
280Waarde Theo, Dank voor Uw schrijven, dank voor het ingeslotene. Uw brief las ik met veel belangstelling. Ik ben blij dat gij juist inziet van welken kant waarschijnlijk moeilijkheden zullen komen n.l. dat - zonder 't expres te doen - vrouwen als b.v.S. (ge zegt terecht ze echter op zichzelf goed zijn) weinig voorzichtig zijn in wat ze zeggen enz. Als ge met een woord spreekt over een relatie tusschen Uw patient en hare eigene moeder, zoo is dat iets waar ik U ook niet mede feliciteer. Alleen het is niets ongewoons. Het is echter wel eene treurige gedachte, dat iets als eene relatie tusschen moeder en dochter een donkeren kant kan hebben. zoodat een man die licht liefheeft en het zoekt, er fataal door gedwarsboomd kan worden. Door den invloed van moeder en den omgang met vriendinnen, misschien meer dan door iets anders, komt er in de vrouwen soms iets wat men retrograde noemt, en wat hervormingen in denken en doen - soms noodig en dringend noodig - belemmert. Er is ergens in eene voorrede van Zola een woord, ik meen in dezen vorm: ‘ces femmes ne sont cependant pas mauvaises, l'impossibilité d'une vie droite dans les commérages et les médisances des faubourgs, est la cause de leurs fautes et de leurs chûtes.’ In het aanknoopen van relaties met haar familie zou ik meenen 't bezwaar te voorzien was dat men daardoor soms in 't | |
[pagina 140]
| |
officieele vervalt (de lui nemen 't zóó op soms zeer indiscreet) waar men meer privé en niet officieel het bedoeld had. Doen en zwijgen zijn niet de bedoelingen van iedereen en sommige oudere en wijzere familieleden vervallen zoo licht in 't lawaaimaken, dat men er spijt van hebben kon hen gesproken te hebben. Juist ook omdat zij 't niet laten kunnen te intrigeeren en enfin - het zijn waarschijnlijk wolven. Ik wou we niet zoo ver van elkaar waren, ik schreef U gisteren meer uitvoerig over sommige moeielijkheden, waarmee misschien gij binnenkort te maken zult hebben, maar het is 't gevoel, dat ik zelf ook niet weet soms hoe er door te komen, dat me terug hield van te schrijven. Bovendien ik heb 't vertrouwen dat liefde, waar ze oprecht is niet vergaat, althans dan niet waar tegelijk men met rede handelt. Toch ik zou dat ook weer willen doorschrappen omdat het niet juist is, want liefde kan wel degelijk vergaan - doch er is iets van een kracht van renaissance in de liefde. Ce que l'homme tue Dieu le ressucite. V.d. Weele was weer eens bij me. Mischien kom ik door hem in kennis met Piet v.d. Velden, dien ge zeker wel kent uit zijn boeren en visschersfiguren. Ik heb v.d. Velden eens ontmoet, en hij maakte toen een goede impressie op mij, ik dacht aan 't figuur van Felix Holt de radicaal van Eliot. Er is iets breeds en ruw in hem dat mij zeer bevalt - iets van het ruwe van torchon. Een man, die de beschaving blijkbaar niet zoekt in uiterlijke dingen, doch inwendig veel verder is, veel, veel, veel verder dan de meesten. Enfin hij is een echt artist, en ik wou ik hem kende, want ik zou hem vertrouwen, en ik weet zeker ik van hem zou leeren. En ook al komt het niet door v.d. Weele, zou 't niet onmogelijk zijn ik hem eens tegen 't lijf liep. Rappard zou verleden Maandag bij me gekomen zijn, toen werd zijne zuster ziek schreef hij, en kon hij weer niet. Misschien komt hij deze week. Nu tegenwoordig is er geen teekening meer waar ik niet met 't penseel in werk met de drukinkt. Ik moet U wel zeggen, dat ik wel wat gegeneerd ben in mijn beurs, dat is zeer zeker niet Uw schuld, maar 't is mijn schuld ook niet, hoe ik ook bereken, ik kan niet meer bezuinigen, en voor 't uitvoeren van sommige plannen, zou ik meer moeten hebben dan ik | |
[pagina 141]
| |
over beschikken kan. Begon ik er aan, ik zou moeten blijven steken. Maar 't is wel eens iets melankolieks als men denkt, dit of dat zou ik zoo en zoo kunnen maken, en te stuiten op de kosten. Er blijft dan een onvoldane energie in iemand, die men zou wenschen niet te behoeven in zich op te sluiten. Toch zei ik het niet om te klagen - ik ben dankbaar, ik - zij 't niet zoo krachtig als ik zou willen - vorderen kan. Maar de Engelschen zeggen wel eens: ‘Time is money’, en ik denk soms onwillekeurig het hard is, tijd te zien voorbijgaan, waarin dit of dat reeds had kunnen gedaan worden, als ik de middelen gehad had. Gij zult begrijpen, wat ik bedoel; ik zou meer willen kunnen besteden nog, en aan model en aan schilderbehoeften. Al verkoop ik geen een van mijn studies, toch zijn ze geloof ik waard wat zij aan verschotten kosten. Het atelier is zoo veel beter en bruikbaarder geworden, doch ik heb slechts stoom genoeg voor ‘half speed’, en zou ‘full speed’ willen gaan. Nog eens, ik zeg het niet om te klagen, ook niet omdat ik U tot grootere opofferingén zou willen dringen, gij zijt eigenlijk zelf ook boven Uw kracht belast. Maar tot explicatie en om mijn hart eens lucht te geven. Want ge begrijpt dat ik soms zware zorg heb. Enfin roeien met de riemen die er zijn, en de dingen die we niet vertillen kunnen met kracht, ondermijnen door geduld. Deze week teekende ik een paar liggende figuren, ik zal wel eens figuren van lijken of zieken noodig hebben, zoowel mannen als vrouwen. Onlangs kwam ik 't huis van Israëls voorbij - ik ben daar nooit binnen geweest, de voordeur stond open daar de gang geschrobd werd, ik zag dingen hangen in den gang, en weet ge wat het waren? De groote Herkomer: Last muster Sunday at Chelsea, en eene photo naar dat bewuste schilderij van Roll: Grève de Charbonniers, waarover ge U misschien herinnert ik U indertijd schreef.Ga naar voetnoot*) Ik wist niet dat er eene photographie van Last muster bestond. Ik heb de groote houtsnee van de twee hoofdfiguren en de eerste ruwe schets, lang vóór 't schilderij gemaakt. Nu adieu kerel, het beste met Uw patient, voorspoed met het werk. t. à t. Vincent. | |
[pagina 142]
| |
281Waarde Theo, Tegen Uw verjaardag wil ik zorgen ge van mij ook een woordje ontvangt. Moge het een goed jaar voor U zijn dat ge begint, en het U voorspoedig gaan met het werk, en ik hoop vooral ook dat ge in dit jaar wat voldoening hebben zult van wat ge voor Uw patient deed, en zij herstelle en nieuw leven vinde. Weet ge wel 't al haast een jaar geleden is ge hier waart? Ja - ik verlang zeer naar Uw komst. Het is werk over dat heele jaar dat ik U moet laten zien, waar we over moeten spreken in verband tot de toekomst. Zoudt ge denken 't omstreeks denzelfden tijd als verleden jaar zijn zal ge komen zult? Enfin, als ge iets zeggen kunt omtrent Uw komst, schrijf het dan eens. Indertijd hebt ge me veel verteld van die Zweedsche schilders - Heijerdahl - Edelfelt. Van Edelfelt heb ik deze week gevonden de reproductie van een schilderij: eene godsdienstoefening op het zeestrand. Er is iets in van de gedichten van Longfellow. Het is erg mooi. Dat is eene richting waar ik erg veel van houd, en die geloof ik meer goed doet in de wereld dan de Italianen en Spanjaarden met hun ‘marchands d'armes au Caïre’ enz., die ik toch zoo vervelend vind op den langen duur. Deze week had ik een figuurtje van eene vrouw op de hei, die turf opraapt, onder handen. En een geknield mannenfiguur. Men moet zoo de structuur der figuren kennen om expressie te krijgen, althans ik kan 't niet anders inzien. Edelfelt is wel mooi in zijn expressies, doch ook hij zoekt het niet alleen in de uitdrukking der gezichten maar in de geheele houding der figuren. Weet ge wie misschien de knapste van al die Zweden is? Het is misschien een zekere Wilhelm LeiblGa naar voetnoot*), een man die geheel zichzelf gevormd heeft. Ik heb van hem de reproductie van een schilderij waar hij plotseling mee voor den dag kwam, ik meen op de Expositie te Weenen van '82. 't Stelt voor 3 vrouwen in eene kerkbank, één zittend figuur van eene jonge vrouw in geruit costuum (Tyrol), twee geknielde oude vrouwen in 't zwart met doeken om 't hoofd. | |
[pagina 143]
| |
Prachtig van sentiment, en geteekend als Memling of Quintyn Matsys. Dat schilderij maakte toen schijnt het, veel beweging onder de artisten, sedert weet ik niet hoe 't met dien man gegaan is. Ik vond, dat het veel van Thijs Maris had. In Engeland is er ook een Duitscher van die soort, maar minder knap, Paul de Gassow, die iets heeft van Oberländer, wiens koppen ge U zeker herinnert. Enfin, er zitten goede lui in dat Zweden nog schijnt het. Ik ben weer verlangend naar Uw brief. Wat ik U met een woord schreef over relaties van vrouwen met hare moeders, mij aangaande ik kan U verzekeren 9/10 van de moeielijkheden die ik met de vrouw had, daarin hun oorsprong hadden direct of indirect. En toch die moeders, al doen ze onuitsprekelijk verkeerd, ze zijn niet precies slecht. Maar ze weten niet wat ze doen - vrouwen van een jaar of 50 hebben dikwijls iets wantrouwends, en juist hun eigen slimheid en argwaan verstrikt hen. Ik zal als ge wilt, U sommige bijzonderheden wel eens vertellen. Ik weet niet of alle vrouwen serieuser worden met het klimmen van hun jaren, en dan willen ze hun dochters besturen en terecht wijzen en doen het glad verkeerd. Toch in sommige gevallen kan hun systeem eenig raison d'être hebben, maar ze moesten niet zich tot principe stellen en a priori aannemen, dat de mannen bedriegers en gekken zijn, en daaruit volgt de vrouwen hen bedriegen moeten, en de wijsheid in pacht hebben. Wordt het systeem der moeders toegepast ongelukkigerwijs op een man, die eerlijk en te goeder trouw is, zoo is hij er ongelukkig aan toe. Enfin we zijn nog niet in den tijd, dat de rede niet alleen in den zin van raison doch tevens van la conscience, door iedereen geeerbiedigd wordt; er aan te werken die tijd kome, is plicht en bij het beoordeelen der karakters, de omstandigheden van de tegenwoordige maatschappij in aanmerking te nemen, is een van de eerste dingen die de menschlievendheid gebiedt. Wat is Zola toch mooi - 't is vooral L'assommoir waar ik dikwijls aan denk. Zeg eens, hoe staat gij met het lezen van Balzac? Ik heb Les Misérables geheel uit. Ik weet wel dat Victor Hugo op een andere wijs analyseert als Balzac en Zola, maar hij doorgrondt de dingen ook. Weet gij, wat ik voor mij zou prefereeren boven de relaties van de vrouw met haar moeder - in mijn geval waar 't bepaald ver- | |
[pagina 144]
| |
keerde gevolgen heeft, - dat de moeder maar geheel en al bij mij in ware gekomen. Ik heb haar dat dezen winter, toen de moeder erg in 't nauw zat, eens voorgesteld, en gezegd: als ge zoo aan elkaar gehecht zijt kom dan bij elkaar wonen, maar 't is juist dat zij geloof ik, het eenvoudige, dat ik en uit principe wil en ook door de omstandigheden noodzakelijk wordt, niet goed genoeg vinden, zelfs dan niet, als zij zelf er niet komen kunnen. Veel menschen zijn meer op het uiterlijke dan op het innerlijke van een huisgezin oplettend, en dat, denkende ze goed doen daarmee. Daar is de maatschappij vol van: paraitre in plaats van être. Nog eens die menschen zijn daarom niet slecht, doch ze zijn dwaas. De moeder eener vrouw is in sommige gevallen de representant eener bemoeizieke en kwaadsprekende en onuitstaanbare familie, in die kwaliteit gedecideerd schadelijk en vijandig ook, al is ze op zichzelf zoo slecht niet. In mijn geval zoude zij veel beter zijn indien zij in mijn huis was, dan in de huizen van de andere familieleden, waar zij eigenlijk soms op brutale wijs de dupe van is, en opgestookt wordt om te intrigeeren. Tegenover Uw patient zijt gij absoluut eerlijk en te goeder trouw geweest, zie dat is iets wat het voornaamste is en de toekomst wat die ook zij, helder houdt, doch al heeft men recht gehandeld, zoo kan men toch evenwel soms onaangenaamheden krijgen. Enfin, in dit jaar dat ge heden begint, wensch ik U zoo weinig mogelijk daarvan toe - en integendeel nogmaals alles goeds. Nu schrijf spoedig als ge nog niet geschreven hebt reeds, wat ik hoop 't geval zij. Adieu kerel, met een hartelijken handdruk, t. à t. Vincent. | |
282Waarde Theo, Uw brief en het ingeslotene was zeer welkom als altijd. En als altijd wel bedankt er voor, en zoozeer begrijpende ge zelf heel wat te zorgen hebt, waardeer ik het te meer. En dus is de Salon geopend. Ge zult dezer dagen de heeren Tersteeg en C.M. wel weer over hebben. 't Is nu al haast een jaar geleden dat ik met hen onaangenaamheden heb gehad, n.l. met Tersteeg. Ik zal hem niet meer in den weg komen, dat heeft hij wel gezien | |
[pagina 145]
| |
ook dunkt mij, en kan hij verzekerd zijn ik aan het gebeurde haast niet meer denk. Mij dunkt mocht Tersteeg U soms een woord over mij spreken, coupeer het plus minus in dezer voege: ‘Is Vincent U sedert in den weg geloopen, of U tot last geweest? daar hij dit niet geweest is, maak gij het hem ook niet moeilijk.’ Het is mij min of meer onplezierig dat ik om reden van die moeilijkheid met Tersteeg het huis Goupil steeds uit discretie moet mijden. Gij weet wel dat Tersteeg toen ter tijd aan Pa over mij schreef - welnu die opinie van dat ik het onmogelijk gemaakt had dat hij iets verder met mij te doen zou hebben, heeft hij tot heden niet terug genomen. 't Spreekt van zelf dat zoolang hij die opinie van mij heeft ik mijn voeten in de zaak op de Plaats niet zetten zal. Niet omdat ik bang ben T. te ontmoeten evenwel, niet omdat ik mij voor hem verbergen wil of iets dergelijks, maar omdat ik hem geen aanstoot wil geven. Wil iemand niets met mij te doen hebben, welnu ik zal zelf mee helpen en de enkele gelegenheden waar men soms elkaar ongezocht tegen 't lijf loopt trachten te vermijden. Overigens zoodanige opinie niet tegenspreken. Van uit een zeker standpunt gezien heeft Tersteeg geen ongelijk - evenwel de zaken zouden van een anderen kant kunnen bezien worden - men zou 't anders kunnen opgevat hebben dan Z.Ed. toen deed, - maar dat moet hij zelf weten. Van mijn kant heb ik mij over Z.Ed. uitgelaten tegenover U, - maar overigens zoover ik weet ook niet tegenover anderen - geïnfluenceerd door diverse omstandigheden, die mij zeer onaangenaam waren, ongenoegen met Mauve etc. Dat mijn oordeel over hem daardoor ook niet juist was, geef ik gaarne toe, en op conditie dat T. terugneemt wat hij over mij schreef aan Pa, dat ik het onmogelijk gemaakt had hij iets verder met me te doen zou hebben, neem ik terug mijn opinie dat T. schuld had aan onaangename dingen, die mij overkwamen. Indien ik me duidelijk genoeg uitdruk, vindt ge in deze beschouwing mogelijk iets, dat tot meer vrede of elkaar beter verstaan mocht kunnen leiden, 't geen me verre van onverschillig zoude wezen. Als ik reken van af Mei 1.1. Theo, dan is 't jaar voor mij niet precies makkelijk of zonder zorg geweest hè? Maar dat 's niets, gemak of zonder zorgen wezen is ook mijn ideaal en bedoeling niet. - Toch er is heel wat komen kijken. Hetgeen gij stuurt vind ik niet weinig doch veel, maar ofschoon | |
[pagina 146]
| |
het veel was, meer zelfs dan gij zelf eigenlijk missen kondt, om voort te gaan en te vorderen met het werk en met het huishouden, is een heksenwerk voor de vrouw en voor mij. Nu is 't soms voor mij erg naar, als er zulke scheeve verhoudingen zijn dat ik b.v. juist zulke personen moet vermijden, met wie men soms juist in verband tot 't werk, direct of indirect in aanraking zou dienen te komen. En wou ik 't uit de wereld was. Enfin - betrekkelijk heb ik 't overgegeven. Op dit moment heb ik verschillend werk onderhanden dat ik dien door te voeren, en werkelijk ik ben wat gegeneerd. Ge schrijft over Rappard - 't is zoo lam hij niet gekomen is toen hij schreef te zullen komen, als ik hem vraag me wat voor te schieten, geloof ik bepaald hij dit me niet zal weigeren. Want hij zelf heeft het me geproponeerd dezen winter, toen werd hij echter ziek, en konden we niet correspondeeren over de zaak, waar 't geld voor zou bestemd zijn, n.l. lithographies en teekeningen die daarmee in rapport stonden. Toen schreef zijn vader nog ‘mijn zoon is ziek doch ik weet er van, als gij soms in verlegenheid zit, zal ik U het bewuste voorschieten.’ Dat vond ik zóó fijn van R.'s vader, dat ik het grof van me zelf zou gevonden hebben, indien ik toen het direct hadde genomen. En schreef dus: ‘neen, laat Uw zoon eerst beter zijn’. Nu werd R. beter, maar ik hoorde daaromtrent niets directs meer, en was hij geabsorbeerd in ander werk. En zoo is dat nog steeds hangende, en is er telkens iets dat in den weg komt, om die zaak door te zetten. Maar ik van mijn kant ging er wel mede door, nl. teekenen met drukinkt, lith. krijt, enz., en heb nog al kosten gehad ook. Daar is hij niet in het minst aansprakelijk voor, maar ik wil maar zeggen reden te meer, hij me niet zal weigeren denk ik, mij voor te schieten. Ik zal 't hem dus verzoeken, doch ben een brief van hem wachtende, en vóór ik de zaak beschreven en antwoord heb, verstrijkt licht een tijd want hij is slof in correspondentie soms. Toen 't geld van U kwam vanmorgen, was ik zonder geld, - d.i. absoluut zonder een cent geweest pl.m. een week. Ik was bovendien uitgeput in teekengerei. Ik was in besprek met Smulders over een partij teekenpapier en heb dat gehaald, ofschoon die uitgaaf nu niet convenieerde maar ik moest het hebben met andere materialen, als b.v. de drukinkt van de graveurs en lithographisch krijt. En moest verscheiden dingen betalen en inslaan | |
[pagina 147]
| |
voor het huishouden. En moest modellen betalen, die ik intusschen toch gehad had om door te blijven werken. Het spijt me verschrikkelijk dat ik het dien te vragen, maar als ge eenigszins kunt stuur mij nog b.v. 10 francs. Er hangt een week werk van af, want ik zal van Rappard niet direct antwoord hebben kunnen, ben reeds à court en heb afspraak met modellen. Als Rappard me dan zendt, is er ook weer een tijd dat alles geregeld zal gaan, tot er eens weer ruimte komen kan. Kunt ge het zenden zoo loopt deze week wel grif van stapel, en anders is er onaangename averij. Maar neem het me niet kwalijk, er was een combinatie van kosten, en alle onvermijdelijke, die ik niet precies kon schipperen. En hebt ge het niet - enfin - we zullen er niet van sterven daarom. De moeielijkheden in kleine zaken over kleine sommen zijn soms ook waarachtig hoofdbrekend, en dit is zulk een geval. Ik hoop dat R. me wat mocht kunnen helpen, want heb er behoefte aan net als het veld naar een regenbui, als 't lang droog geweest is. Nu, nogmaals wensch ik U allen voorspoed toe met betrekking tot Uw patient, het weer is hier bij tijden heerlijk, 't zal bij U te lande ook zeker mooi zijn en zal haar goed doen. Adieu, t. à t. Vincent. | |
283Waarde Theo, Gij zult het druk hebben voor den Salon - ik bewaarde expres een postzegel om U desnoods nog eens te kunnen schrijven. Ik heb aan vriend Rappard geschreven, doch natuurlijk nog geen antwoord, hij wacht soms in gewone gevallen een maand voor hij schrijft. Als gij gegeneerd zijt stuur desnoods minder dan 't gewone, doch zend het zoo spoedig mogelijk. Ik heb de volgende week afspraak met v.d. Weele om te gaan schilderen in 't duin, hij zou mij enkele dingen duidelijk maken die ik nog niet weet. Ik werkte dezer dagen in 't duin maar ik snak naar model, anders kan ik niet voort. In één woord, ik heb een beetje zorg. Schrijf dus zoodra mogelijk, ik heb anders met het werk betrekkelijk voorspoed, en ik geloof ge sommige onderhanden zijnde teekeningen goed zoudt vinden. | |
[pagina 148]
| |
Moge 't U een beetje meeloopen kerel, want ik begrijp gij 't zelf moeilijk hebt. Voorspoed met alles, adieu ik moet aan 't werk - buiten. t. à t. Vincent.
Ik schrijf U spoedig uitvoeriger over een paar dingen. Er schijnt iets te zijn met de vrouw, wat in verband staat met 't geen ik U zei van haar moeder, misschien is het niets, misschien is het iets. Ik weet het zelf nog niet, doch ik heb daar ook zorg over. Schrijf spoedig kerel, want het is iets erg naars als men geheel à sec is. En maakt kleine dingen soms kwaadaardig worden. | |
284Waarde Theo, Uw brief heb ik in orde ontvangen met ingesl. frs 50. Die me eene verlossing waren, althans verademing zijn. Tevens heb ik eenig bericht van vriend Rappard, maar nog niets bepaalds. Een brief die antwoord is op mijn schrijven, en dat hij mij helpen zal en ook komen, doch schrijft hij: ik ben weer aan 't sukkelen met mijn gestel. Eindigt met: ik sluit het geld hierbij in. Postscriptum: och ik zal maar direct komen en 't zelf medebrengen, ik kom morgen. Daarop volgt den volgenden dag een telegram: Kom niet, brief volgt later. Dus ofschoon bericht hebbende, is het nog 't zelfde, op de wijs van 't ganzebord, als ge U herinnert hoe men op een gans kan terecht komen, dus vooruitgaan, doch ongelukkigerwijs dan juist terecht komen op eene nieuwe zoodanige gans, dat de bek den anderen kant op wijst dan men heen wil, en men weer terug moet tellen tot op zijn oorspronkelijke standplaats. Het is echter zijn schuld niet, want hij is werkelijk zeer ernstig ziek geweest, en heeft restes of naweeën daarvan behouden. Zijne zuster heeft ongeveer eene dergelijke ziekte gehad als hij bovendien, en zijn ze daarover zeer in zorg geweest, doch ook hersteld. Evenwel geloof ik dit van vriend Rappard dat hij dingen doet die hem veel energie en zenuwkracht kosten, en 't kruit niet waard zijn dat hij er aan verschiet; zoo hoorde ik vóór zijn ziekte van decoraties voor een eeuwfeest van de Utrechtsche schildersvereeniging, en nu ditmaal van kerkornamenten. Toevalligerwijs schreef ik | |
[pagina 149]
| |
hem van beide ik dit minder goed vond, en zoowel de vorige keer als nu deze keer is het dat hij ziek wordt; overwerkte hij zich aan gewone dingen, ik zou het goed vinden, maar dit zooals gezegd vind ik 't kruid niet waard dat men er aan verschiet, en schreef hem nog eens: ge zijt tirailleur en een van de weinigen, die in den tegenwoordigen tijd patronen in hun tasch hebben. Verschiet ze niet dan in gevallen waar een schot onvermijdelijk is. Ik vrees beste broer, dat het geld door U aan onzen lieven neef H. geleend, op dit moment den vorm van b.v. een kwaadaardigen jachthond, of andere soortgelijke merkwaardigheid heeft aangenomen, aangezien ik meen hij zich nog al eens in dergelijke aankoopen fourvoyeert, en 't hem dan later somtijds niet mogelijk is het uit dien vorm terug te brengen tot den toestand van bankpapier, of te verzilveren, daar hij als meer andere paardenof hondenliefhebbers in de strikken van een of anderen maquignon loopt. Ik ben onder degenen, die hem den meest mogelijken voorspoed in deze negotiatiën toewenschen, en niets liever zou zien dan dat zij een zoodanige resultaat mogen geven, dat hij spoedig retourneere wat hij U debet is. Indertijd waren er groote plannen om de plantage te bevolken met ontelbare honden. Deze veeteelt is wel zeer prijzenswaardig, doch op dit moment wil ik er niet meer van zeggen, dan dat ik hoop die buitengewoon rendeert. Is Uw patient reeds uit het gasthuis geheel en al? Misschien echter zullen er nog wel eens dagen van zorg zijn, niet minder ernstig dan toen zij aldaar was. Michelet zegt terecht: une femme est une malade. Zij varieeren Theo, zij varieeren als het weer. Nu wie er oog op heeft, ziet iets moois en goeds in alle weer, vindt sneeuw mooi, en brandende zon mooi, en storm mooi, en stilte mooi, koude goed en hitte, heeft alle seizoenen lief en wil geen dag missen uit het jaar, en is in den grond tevreden en berustend de dingen zóó zijn als ze zijn; doch ook als men zóó 't weer beschouwt en 't veranderende jaar, en zóó de veranderende vrouwelijke natuur, in den grond ook van die geloovende er een raison zij in 't raadselachtige daarvan, berustende waar men niet begrijpt, ook zeg ik als men 't zóó zou opvatten, is onze eigene natuur en zienswijs niet steeds en op ieder moment in harmonie en stemming met die der vrouw waaraan we verbonden zijn, en voelt men individueel 't zij zorg, 't zij onvoldaanheid, 't zij twijfelmoedigheid, ondanks 't geloof en den goeden moed of sereniteit die men hebbe. | |
[pagina 150]
| |
De radicale genezing van de vrouw van mij, daarmede zijn, heeft me gezegd de professor die haar heeft verlost, jaren gemoeid. Dat is, steeds blijft het zenuwgestel enorm prikkelbaar b.v., en het variable van de vrouwen heeft zij zeer sterk. Het groote gevaar is - dat zult ge begrijpen - weer instorting in vroegere vergissingen. Dit gevaar, ofschoon van moreelen aard, heeft rapporten met het physiek gestel. En die wat ik zou willen noemen slingeringen tusschen beter worden en weer vervallen in vroegere verkeerde gewoonten, ik heb er voortdurende en soms ernstige zorgen over. Zij kan zóó van humeur zijn dat het haast ondragelijk is, zelfs voor mij, driftig, moedwillig, verkeerd, enfin soms wanhoop ik. 't Komt dan weer bij, en heeft ze me meermalen later gezegd; ik weet dan zelf niet, wat ik doe. Weet gij nog gij verleden jaar mij schreeft, ge vreesdet ik de moeder tot mijn last zoude krijgen? Soms wou ik 't dezen keer genomen had. De moeder is zóó flink als ze wil, en zou zoo veel beter kunnen hebben doen, dan ze gedaan heeft. Nu hindert ze soms meer dan ze helpt. Enfin als de vrouw verkeerd doet is 't soms de schuld van de moeder, en als de moeder verkeerd doet is 't soms weer de familie, die achter de moeder zit. Dingen die op zichzelf zoo erg niet zijn, maar den vooruitgang verhinderen en betere invloeden overdonderen of neutraliseeren. De vrouw van mij heeft bepaalde fouten en verkeerde dingen in haar manier van doen - dat kan niet anders - daarom is zij nog niet slecht m.i. Toch die verkeerdheden moeten er uit - gewoonten van slofheid, onverschilligheid, gebrek aan activiteit en handigheid, o een massa zaken. Maar éénzelfden wortel hebbende, verkeerde opvoeding, jaren van averechts verkeerde levensopvatting, fatale invloeden van slecht gezelschap. Dit zeg ik U in vertrouwen hoor, en niet uit wanhopigheid, doch opdat ge 't u begrijpen zoudt kunnen, het voor mij niet eene liefde is van maneschijn en rozegeur, doch iets dat prozaïsch is als Maandagochtend. Een klein schilderij van Tissot stelde voor een vrouwenfiguurtje in de sneeuw, tusschen verwelkte stengels. Voie des fleurs, voie des pleurs. - Nu de vrouw van mij wandelt niet meer op een voie des fleurs als toen ze jonger was en deed haar eigen zin en volgde haar neiging, maar 't leven is doorniger geworden voor haar, en ge- | |
[pagina 151]
| |
worden een voie des pleurs, vooral verleden jaar, doch dit jaar heeft ook doornen en volgende jaren ook nog - evenwel met volhouden komt ze er bovenop. Maar soms is er een crisis - bepaald dan wanneer ik het waag, een of andere fout van haar, die ik al lang stillekens in 't oog heb gehad, te attaqueeren. Zoo b.v. om maar iets te noemen, 't verstellen van 't goed, en zelf de kleeren van de kinderen maken. Maar dat eindigt daarmee dat ze op een goeden dag er aan tijgt, en is reeds veel verbeterd in dit opzicht, en in meer andere opzichten. Ik moet in mijzelf ook nog zooveel veranderen, maar juist ik moet zorgen zij in mij een voorbeeld heeft van werken en van geduld, en dat is verdomd moeielijk broer, om zoo te zijn dat men indirect een ander iets voordoen kan, en ik schiet ook wel eens tekort, ik moet mij zelf opvoeren tot iets beters om in haar den lust wakker te maken. Het jongske vooral maakt het echter opperbest; 't meisje is vroeger erg ziek geweest en verwaarloosd. Maar het kleine ventje is een mirakel van levenslust, schijnt nu reeds tegen maatschappelijke instellingen en conventies zich te willen opponeeren. Zoo worden zoover ik weet, alle kinderen met een soort broodpap gevoerd. Maar dat heeft hij met de meeste vastberadenheid geweigerd; ofschoon nog geen tanden hebbende, bijt hij flink in een stuk brood, en krijgt allerlei eetwaren naar binnen, steeds met veel lachen en kraaien en geluiden maken, doch voor pap etc. etc. doet hij absoluut den mond dicht. Hij zit dikwijls bij me op 't atelier op den grond, in een hoek op een paar zakken of zoo, hij kraait tegen de teekeningen en is altijd stil op 't atelier omdat hij naar de dingen aan den muur kijkt, o, het is zoo'n gezellig ventje. Het aantal studies neemt telkens toe; als gij komt, denk ik wel ge er wat bij zult vinden om in een portefeuille op uw kamer te zetten misschien, enfin dat moet ge zelf weten, als ge maar goed begrijpt, dat waar ge zin in hebt, ge natuurlijkerwijs als Uw eigendom te beschouwen hebt. Er moeten echter uit de studies weer andere dingen voortspruiten, en betere studies ook spruiten uit de oude. Ik weet het zelf niet precies, maar verlang wel ge ze weer eens zien zult. Met veel belangstelling zag ik eene uitgaaf le Salon 1883, een eerste aflevering cahier illustraties, sommige weergaasch goed. Met die nieuwe manier van reproductie gemaakt. Ik heb er | |
[pagina 152]
| |
op ingeteekend al heb ik uitgaven genoeg, juist met 't oog op 't geen ik zelf dezer dagen met de drukinkt en lithographisch krijt aan 't maken ben. Hoor eens ik geloof bepaald dat sommige dingen van mij goed zouden doen gereproduceerd op die wijs, bepaaldelijk zoodanige, waarin de meer intense zwarten door lithographisch krijt en drukinkt verkregen in zitten, 't bruinachtig lavis dat ik in bovengenoemde bladen dikwijls tegenkom, kan ik ook krijgen. Nu als ge komt kunnen we misschien dit een en ander bedisselen. En zal ik misschien eens uitvoerig opschrijven explicatie van verschillende zaken waaromtrent ik inlichting dien te hebben, en zoudt ge eenige studies van me mee kunnen nemen met dat schrijven, om b.v. aan Buhot te laten zien, die dan waarschijnlijk me wel licht zal geven in eenige dingen. Heb dezer dagen gelezen Un mâle van Camille Lemonnier - erg flink gedaan in de manier van Zola. Alles naar de natuur geobserveerd en alles geanalyseerd. Zag een groote Fromentin, een Bataille van fellah's in de vitrine van Goupil. Zag ook de nouveautés, misschien niet alle. Julien Dupré over wien ik U schreef, vond ik terug in twee dingen die ik minder mooi vond, en meer conventioneel dan 't geen ik van den winter van hem zag in een illustratie. Weet ge reeds Rappard's schilderij te Amsterdam ditmaal is geaccepteerd? Nu 't is reeds laat, dank voor Uw tijdige zending, ik hoop maar dat het ‘brief volgt’ van Rappard niet al te lang duurt, dat H. voorspoed met zijn veeteelt zal mogen hebben. Adieu, voorspoed met alle dingen, t. à t. Vincent.
Fromentin is toch knap en is een zoeker en iemand die doorvoert, en conscientieus ook. | |
285Waarde Theo, Met een enkel woord wilde ik U mededeelen dat Rappard bij me is geweest, en ik van hem f 25. - heb geleend, met belofte van teruggave in 't najaar. Erg blij was ik met zijn bezoek - hij kwam 's morgens, bleef tot laatsten trein 's avonds, en waren we den heelen dag aan 't kijken van een en ander, en heeft hij nog een | |
[pagina 153]
| |
schets gemaakt met de drukinkt en terpentijn om het eens te probeeren. Nu ga ik morgen naar hem toe, om zijn werk te zien en zijn atelier. 't Was een recht gezellige dag, hij was nog al veranderd èn in zijn voorkomen èn in zijn manier van doen, ik voor mij vind hem zóó veel beter dan vroeger. Hij is breeder geworden in zijn schouders, en mij dunkt in zijn opvatting van veel zaken ook. Nu, 't geld van hem heeft mij aan veel dingen geholpen die ik noodig had, het was hard noodig. Ik heb er o.a. groote schetsblokken voor buiten van laten maken. Ik moest er geld afnemen voor een broek echter, en ik heb morgen reiskosten Utrecht. Maar het helpt toch. Verder werd ik verrast door een zeer kort bezoek van Pa. Hij had geloof ik nog al schik in de werkmansfiguren, die onderhanden zijn. Bij de blokken die ik van 't geld van Rappard liet maken is er ook een voor aquarellen; ik heb daar reeds dadelijk weer eens mee geprobeerd, eene hut in de duinen met een kruiwagen, etc., op den voorgrond, een figuurtje van een spitter op den achtergrond. Och Theo, het aquarelleeren zal ik wel vatten den eenen keer of den anderen. Dezer dagen of liever weken heb ik heel prettig gezelschap gehad buiten aan een jong landmeter, die zoowat scharrelde met teekenen. Hij liet mij eens teekeningen zien die ik slecht vond, en hem zeide waarom ik ze slecht vond. Ik had gedacht natuurlijk daarna nooit meer van hem iets te zullen hooren, doch op een goeden dag spreekt hij me er weer over aan, hij had tijd nu, en mocht hij eens mee naar buiten gaan? Wel Theo, die kerel heeft het landschapteekenen zóó gevat, dat hij tegenwoordig waarachtig alleraardigste schetsen uit weiland en bosch en duin meebrengt. Hij moet echter nog een examen doen in October, en zijn vader wil niet hij er zoo druk aan doet. Maar juist met zijn landmetersvak kan hij het teekenen heel best vereenigen m.i.. 't Is zoo'n slag van jongen als Rappard, toen we hem voor 't eerst leerden kennen. 't Geen hij maakte voor ik hem kende, waren horrible geknoeide schilderijtjes, afschuwelijk meestal. Ik heb begonnen met hem te zeggen dat hij eerst alleen teekenen moest een tijd, ik heb | |
[pagina 154]
| |
hem veel dingen moeten laten teekenen waar hij geen pleizier in had maar hij heeft mij daarin vertrouwd. Nu van morgen vroeg hij, of hij niet eens weer zou kunnen probeeren met schilderen, en dat ging nu zeer goed, en heeft hij al zijn oude dingen afgeschrapt. Ben naar brief van U verlangend, gij moet van Rappard veel groeten hebben. Gaat het U goed, en gaat het Uw patient goed? Pa zei wel ge ook hun geschreven had van komen dezen zomer. Hoe ik daar naar verlang kan ik U moeielijk zeggen. Zag in geïllustreerde catalogus Salon: La moisson van Lhermitte, dat ziet er mooi uit, wat zit het echte van 't werk en van het boerenfiguur er in. Nu adieu, ik hoop Uw brief spoedig komt, want ik heb 't weer noodig. Ik zag Arnold in stad met iemand anders, misschien Trip, zij liepen met Mauve, maar zag hen heel in de verte. Daar Mauve in 't midden liep, dacht ik aan: le Christ entre deux larrons, of had de groep als silhouet in toon tegen een muur met zon, iets van iemand die door twee gendarmen wordt opgebracht. Enfin dat zijn zoo van die imaginaties, ‘things as they might be seen’. Heb het goed kerel, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
286Waarde Theo, Zooeven kom ik terug uit Utrecht van mijn bezoek bij Rappard, en vind ik Uw brief gelukkig. Dank voor Uw schrijven, zoowel als voor het ingeslotene. Ben blij ge wat geniet dezer dagen - le Paradou zal echt geweest zijn. Ja, ik zou er niets op tegen hebben zoo iets eens te probeeren, en gijlieden zoudt goede modellen zijn, daar twijfel ik niet aan. Toch, ik zie nog liever spitters, en vond het buiten 't Paradijs, n.l. daar waar men meer denkt aan het strengere ‘ge zult Uw brood eten in 't zweet uws aanschijns’ mooier. Maar ik vind dat 't een door oppositie met 't ander juist mooier wordt. Ik zie uit Uw brief gij U eenigszins ongerust maaktet over wat ik U schreef betreffende de vrouw. 't Heeft ook nu weer zich geredresseerd, en zal er hoop ik een tijd komen dat alles nog veel beter gaat. | |
[pagina 155]
| |
Als gij komt zal ik U beter kunnen zeggen dan dat ik 't zou kunnen schrijven, waar ik soms bezorgd over ben. Nog eens, de grondige waarachtige genezing naar ziel zoowel als naar lichaam van de vrouw van mij, is een werk van jaren. Ge hoeft er U dus niet direct over ongerust te maken als was er iets buitengewoons, als ik er U eens wat bezorgd over schrijf, het kan niet anders. Maar vooral spreek er niet over tegen anderen. In 't algemeen gaat het met haar zeer goed en vordert zij, maar bij tijden heb ik wel zorg ondanks dat ik niets van wat mij wedervaart, buitengewoon vind. Enfin, we praten er nog wel eens over. Vooral denk geen kwaad van haar, er zijn weergaasch goede dingen in haar karakter, die als 't wat meeloopt nog de zorg wel waard zijn. Nu over mijn bezoek bij Rappard. 'k Ben erg blij er geweest te zijn, we zullen weerkeerig wel meer naar elkaar toe gaan nu. Een schilderij van hem, eene spinster, en vooral de evengroote schets er voor, vond ik zeer serieus en waarachtig sympathiek. Verder fusains - een van eene zaal in een blindeninrichting, een van een soort smidse met importante figuren, heel best. Een tweede schilderij voorstellende: Tegelschilders, was in Amsterdam, doch zag er de studies voor en schetsen. Ook bevestigde zich mijn impressie omtrent zekere goede wijzigingen in zijn manier van denken. Ik heb wel hoop wij van jaar tot jaar meer vrienden worden zullen, en meer en meer aan elkaar hebben bij 't werk. Hij had eene kleine aquarel van een dorpskerkhof, die ik uitmuntend vond van sentiment, zeer oorspronkelijk. Als gij kent den Belgischen schilder Meunier - daar deden sommige dingen in zijn werk me aan denken. Nu, wij hebben bij deze wederzijdsche bezoeken veel over nieuwe en verdere plannen gesproken. Ik denk er sterk over ook een paar groote fusains met figuren op touw te zetten. Maar Theo er zijn veel verschotten bij het werk, en in veel opzichten kan ik me niet zoo makkelijk bewegen als 'k wel raadzaam zou achten. Het huishouden kost me natuurlijk ook wat nietwaar, men heeft toch eten en kleeren noodig, het atelier kost ook van huur, maar enfin 't heeft me opgemonterd dat Rappard b.v. in verscheiden dingen die ik maakte, pleizier had, en juist nu ik zie hoe zijn eigen werk is, ben ik er te meer blij om sommige dingen van mij hem sympathiek waren. | |
[pagina 156]
| |
Mijn angst is altijd niet genoeg te werken, ik geloof dat ik het nog zoo veel mooier kan en daar jaag ik naar, soms met een zekere woede. En ik zie 't in Rappard opnieuw, hoe men er wel bij vaart goed spul te gebruiken, veel modellen te nemen, etc. Het atelier van Rappard is heel goed, en ziet er gezellig uit. Ik zou wel willen dat gij mijn oude studies kondt meebrengen, als gij kwaamt. 'k Geloof gij uit alles bij elkaar eene andere keus zoudt kunnen doen, en bij gelegenheid van Uw komst wou ik, wij 't geen gij misschien zoudt willen hebben, uitzochten zóó, dat het een soort geheel vormde. Ik weet zelf niet in hoever sommige studies genoeg af zijn, om in de termen te vallen ergens anders dan op mijn atelier bewaard te worden. Enfin, maar ik ben vol plannen teruggekomen van Rappard, en vol hoop, juist omdat ik bij hem reeds zie vruchten van de studies, n.l. combinaties van verschillende figuren in meer importante composities. Dat heb ik ook nog te wachten. Maar dat heeft tijd noodig, en intusschen moet men steeds nieuwe studies maken blijven naar 't model. Er bezinken dan goede dingen uit. Het beste van onze heele schikking is, dat de studies bijeen blijven 't zij bij U, 't zij bij mij - laat ons maar moed houden en doorsjouwen. Morgenochtend vroeg ga ik uit met v.d. Weele. Adieu kerel, nogmaals dank, en 't beste U toegewenscht. t. à t. Vincent. | |
287Waarde Theo, Deze week heb ik druk gewerkt aan een groote teekening, waar ik U eens een krabbeltje van stuur. Toen ik met Rappard sprak, zei hij: ‘die allereerste teekeningen van je waren toch goed, je moest in datzelfde genre toch weer eens iets maken’. Weet ge nog dat heel in 't begin, ik U eens een soort schetsen stuurde ‘Winter Tale’, ‘Shadows passing’, enz? Gij zeidet toen ter tijde, gij vondt de actie der figuren niet genoeg was uitgedrukt, herinnert ge U wel? Dit nu was volkomen waar, maar nu heb ik sedert een paar jaar uitsluitend gesjouwd op 't figuur, om er wat actie en ook wat structuur in te krijgen. En juist door dat sjouwen was de animo om te composeeren en de imaginatie eens weer te laten werken, me wat vergaan. Toen Rappard met een zekere warmte over dien allereersten tijd | |
[pagina 157]
| |
sprak, werd het weer wakker. Nu hoe oppervlakkig dit schetsje ook zij, zoo geloof ik ge er in terug zult vinden, iets van dat allereerste, maar juist met meer actie. Dit zijn Turfspitters in 't duin - de eigenlijke teekening is nu geworden 1 meter bij 1/2 meter ongeveer. 't Is een almachtig mooi geval in de natuur, waar een oneindig aantal motieven uit te halen zijn, ik was er deze laatste weken veel en heb er allerlei studies van. Rappard zag studies ervan, maar toen hij hier was wisten we nog niet hoe het samen te brengen. Maar deze compositie is sedert ontstaan. En toen ik 't eenmaal zoowat bijeen gevonden had, vlotte het nogal en zat ik 's morgens 4 uur er al aan te werken op den zolder. Nu is 't mijn plan, eenmaal weer begonnen zijnde aan het composeeren, er meer uit te voeren die ik in 't hoofd heb, en reeds studies voor heb. En heb er me voor ingericht met ramen etc. te laten maken en ook een groote houten lijst, om in de lijst te kunnen werken en het af te sluiten. Ik denk dat misschien gij er niet op tegen zult hebben, deze als ze af is, eens mee te nemen om aan de lui van de illustraties te laten kijken. En meer pleizier zult hebben van iets dergelijks, dan van de losse studies. Ik weet het echter niet vooruit en kunnen we zien als ge komt. Maar kerel ik ben blij dat ik vóór ge komt, deze nog heb kunnen opzetten, en kunnen we beter over de toekomst eens praten. Ik heb zoozeer behoefte iets gezelligs te maken, iets dat te denken geeft. Ge weet het dat een van de schilderijen, die ik van al wat bestaat 't allermooiste vind, is La promenade sur les remparts van Leys. 't Is niet die richting echter, die tegenwoordig aan de orde van den dag is, maar het sentiment dat daarin is, is iets eeuwigs en men kan de werkelijkheid, de natuur op verschillende wijzen opvatten, en ook nu terugvinden wat in de dagen van Leys meer algemeen misschien gezocht en gevoeld werd, dan wel nu. Het kost echter een aanhoudende studie om 't geen men voelt uit te drukken, en den vorm uit te drukken. Ik kan U niet zeggen, hoe het mij geanimeerd heeft Rappard weer eens te zien, zijn werk vind ik toch zoo goed, en toen ik bij hem was, zei hij me ook dat het hem opgefrischt had bij mij te zijn. Door met elkaar te praten hebben we nieuwe gedachten gekregen. | |
[pagina 158]
| |
Ik wenschte wel dat als gij hier in Holland kwaamt, gij ook Rappard weer eens ontmoetet, zoowel op zijn atelier als het mijne zoudt ge geloof ik een indruk krijgen, die meer heeft van 't geen men vroeger op de ateliers zag, dan wel van tegenwoordig. Maar ik geloof toch dat het in Uw geest zou zijn. Rappard heeft op dit moment een soort smidse en dezen winter maakte hij het Blindengesticht en de Tegelschilders. In alle is stijl, en het is leuk en degelijk dunkt me. Ge begrijpt, dat ik met een en ander nog al verschotten heb. Als ik 't geld van Rappard niet gehad had, zou ik dit niet hebben kunnen ondernemen. En al heb ik er studies voor, toch voor dit en voor andere heb ik voortdurend model noodig en hangt het vorderen er van af, of ik geld heb om ze te nemen. Ik heb nog een paar anderen in 't hoofd, maar ik begin weer en gêne te zijn. Ge ziet dat als ik eens een buitenkansje heb, ik er ook gebruik van maak om iets te doen, dat anders een miskraam zou worden. Dus als het eens kan, stuur nog eens iets buitengewoons. Dit, n.l. de turfspitters is een ander landschap dan precies ‘Le Paradou.’ En wilt ge gelooven, dat ik toch ook voor le Paradou gevoel heb? Wie weet of ik op een goeden dag zoo'n Paradougeval nog niet eens opvat. Schrijf spoedig, als ge nog niet reeds geschreven hebt. Als ge de teekening zien zult, geloof ik niet gij die te groot zultvinden. De proportie die alzoo de figuren krijgen, is zóó dat men er wat kracht op doen kan, en ze vereischen men ze ieder afzonderlijk bestudeere. Ik heb studies voor alle figuren, die er op voorkomen. Ik heb deze teekening gemaakt met fusain en bergkrijt en drukinkt. Nu heb het goed en schrijf spoedig. Ik ben laatst met v.d. Weele in 't duin geweest. We vonden daar een plek waar de duinen afgegraven worden voor zand, een mooi ding met kerels en kruiwagens. Adieu, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
288Waarde Theo, Dank voor Uw brief en dank voor het ingeslotene. Vandaag is 't Zondag, en heb ik van de week woedend gewerkt en neem het er vandaag eens van af om rustig aan U te schrijven, wat | |
[pagina 159]
| |
uitvoeriger dan ik in den laatsten tijd heb kunnen doen, omdat veel dingen mij aftrokken. En te meer is 't me behoefte te schrijven, omdat ik zie uit Uw schrijven het niet alles voorspoedig gaat voor U en ik wat hartelijker wilde schrijven dan gewoonlijk.
Ik kan U mededeelen dat mijne eerste compositie, waarvan ik U croquis zond, tot op eene zekere hoogte is gevorderd zoodat ze betrekkelijk af is. Ik heb de teekening eerst gemaakt met fusain, daarna nog eens er over heen gewerkt met 't penseel en drukinkt. Er zit dus nogal kracht in, en geloof ik men de tweede keer men 't bekijkt er nog weer wat in zou kunnen vinden, wat men den eersten keer niet gezien had. En dan is sedert ik U croquis zond, eene tweede teekening van een soortgelijk geval er bij ontstaan. Weet ge nog dat indertijd gij me (verleden jaar) beschreeft een ongeluk in een carrière op de butte Montmartre, waar ge een troep werklui zaagt, terwijl er een in de groeve zich geblesseerd had? Nu 't is een dergelijk geval, maar eenvoudig de ploeg werklui aan den arbeid. Ik was met v.d. Weele in Dekkersduin en we kwamen daar aan die zandgraving en ging ik er sedert heen, en had druk model dag in dag uit, en zoo staat de tweede er ook op. Het zijn kerels met kruiwagens, en spittertjes, ik zal zien ik er ook een croquis van maak, doch 't is een ingewikkelde compopositie en in croquis misschien zoowel de een als de ander moeielijk te zien. De figuren zijn naar uitvoerige studies geteekend. Ik wou erg graag ze gereproduceerd konden worden. De eerste is op grijs papier, de andere op geel. Ik verlang er zeer naar Theo, dat ge eens weer op 't atelier zijn zult, want er zijn zoo veel studies ook en kunt ge nu ook zien met welk doel ik de studies maak, en zijn er nog veel meer dingen uit te trekken. Ik heb laten maken eene lijst of liever passepartout van gewoon hout, en die de kleur van notenhout gegeven met zwarten binnenrand en dat sluit de teekening goed af, en men kan prettig in de lijst werken. Ik heb mij voor meer grootere composities ingericht, en heb weer spanramen voor twee nieuwe staan; ik wou het hout- | |
[pagina 160]
| |
hakken in 't bosch ook wel eens maken, en de aschvaalt met de chiffonniers, en 't aardappelrooien in het duin. Het is goed geweest ik eens naar Rappard ging, want zijn sympathie heeft mij opgewekt, waar ik geen zelfvertrouwen genoeg had. Maar als gij deze teekeningen ziet Theo, en de studies ziet, dan zult gij wel begrijpen dat ik zooveel zorg en moeite heb gehad dit jaar als ik maar dragen kon. Het is woedend moeielijk om het figuur te smeden.En waarachtig het is er mee als met het ijzer - men werkt op een model en werkt er op door, in 't begin gaat het niet, maar juist eindelijk wordt het meegaande en vindt men 't figuur, zooals 't ijzer smeedbaar wordt als het gloeiend is, en dan moet men er op doorgaan. Zoo voor deze twee teekeningen heb ik aanhoudend model gehad, en doorgesjouwd vroeg en laat. Het is mij een tegenvaller gij schrijven moet dat de zaken niet erg vlotten; is het dat de positie hachelijker wordt, laat ons de energie verdubbelen. Ik zal dubbel attent zijn op mijn teekeningen, maar voorloopig nog wees gij dubbel attent in 't zenden van het geld. Het vertegenwoordigt voor mij model, atelier, brood, vermindering ervan heeft iets stikken of verdrinken ten gevolge, ik bedoel ik kan het nu evenmin missen, of het met minder doen, als dat ik de lucht missen kan. Ik heb deze twee teekeningen reeds lang in mijn hart gehad, maar ik had het geld niet om ze uit te voeren, en nu door dat van Rappard zijn ze vlot geworden. De scheppingskracht kan men niet inhouden, het moet er uit wat men voelt. Weet gij waar ik dikwijls over denk? Het is om te zien relaties te krijgen in Engeland met Graphic of London News. Ik wilde nu 't me vlot, zoo erg graag doorsjouwen op eenige grootere composities voor illustratie geschikt. Boughton met Abbey samen maken voor Harper te New York (agent voor de Graphic ook) teekeningen ‘picturesque Holland’. Die illustraties (zeer doorwerkt al zijn ze klein, gemaakt bepaald naar grootere teekeningen) zag ik bij Rappard. Ik denk nu bij me zelf dat als de Graphic en Harper hun teekenaars sturen naar Holland, zij niet onwillig gestemd mochten zijn een Hollandsch teekenaar aan te nemen, als hij iets goeds voor niet te veel geld wil leveren. Ik zou er op werken willen, vast verbonden te worden tegen een maandgeld, liever dan nu en dan een teekening betrekkelijk duurder te verkoopen. | |
[pagina 161]
| |
En mij verbinden voor eene serie composities naar aanleiding van b.v. deze twee, die op 't ezel staan of die ik er nog bij zal maken. Ik zou 't raadzaam vinden zelf eens naar Londen te gaan met studies en teekeningen, en de managers der diverse inrichtingen op te zoeken, of liever nog de teekenaars Herkomer, Green, Boughton, (sommigen echter zijn tegenwoordig in Amerika) of anderen, als ze in Londen zijn. En zou ook inlichting omtrent procédés daar beter dan elders kunnen krijgen. Wie weet of Rappard niet mee zou willen gaan, en ook teekeningen medenemen. Zoo iets met of zonder wijzigingen in het plan, zou dunkt me moeten gedaan worden. Ik zou dunkt me durven op mij nemen iedere maand ongeveer 1 groote teekening te leveren voor dubbele bladzij (double page engraving) van illustratie, en zal mij op de andere formaten ook eens toeleggen, de bladzijde (whole page) en de halve bladzij (half page). Ik weet wel dat men groot en klein reproduceeren kan, doch de dubbele bladzij prêteert zich beter tot 't geen breed gedaan is, de kleinere kunnen op andere wijs geteekend zijn, b.v. met de pen en potlood. Nu geloof ik de managers der illustraties niet iederen dag iemand vinden, die de illustraties als zijn bepaald doel beschouwt. Aan 't kleine schetsje dat ik nu zooeven van de groote teekening maakte in een kwartiertje tijd en hier insluit, ziet ge dat als 't bepaald om 't formaat kleiner of grooter te maken te doen is, ik daar niet tegen op zie, als ik bepaald weet men dit of dat op eene zekere grootte hebben wil, dat kan ik doen. Maar voor mijn eigen studie werk ik liever wat grooter, zoodat ik de handen, voeten, kop meer en detail bestudeeren kan. Vindt gij zelf niet dat in dezen zelfden stijl waarin ik nu Turfstekers en Zandwerkers heb opgevat, er een massa gevallen van houtkappen etc. zouden kunnen gemaakt worden, die dunkt me op zoo'n wijs, levendigheid genoeg hebben om als illustratie te dienen? Maar nog eens het geld van U, zoolang ik geen emplooi gevonden heb, is me absoluut onmisbaar. Hetgeen ik nu vandaag van U ontving, ik moet precies zooveel zoowat betalen direkt als ik ontvangen heb; ik moet nog drie modellen betalen, die ik meermalen had, ik moet den timmerman betalen, huishuur betalen, bij den bakker en kruidenier, en ook al den schoenmaker nog | |
[pagina 162]
| |
betalen, en weer wat inslaan. Nu, ik heb voor mijn neus twee blanke vellen voor nieuwe composities, en moet toch daaraan tijgen. Weer zou ik dag in dag uit model moeten nemen, en worstelen tot ik 't er op heb. Quand bien même tijg ik er aan, maar over een paar dagen begrijpt gij dat ik absoluut à sec ben, en dan die vreeselijke 8 lange dagen van niet vooruit kunnen en wachten, wachten tot het de tiende weer is. Ja kerel, konden we maar iemand vinden die de teekeningen nam. Voor mij is 't werken absoluut behoefte, ik kan niet er mee traineeren eigenlijk, ik heb geen pleizier in iets anders meer dan in het werk, dat wil zeggen 't pleizier in iets anders houdt direkt op, en ik word melankoliek als ik niet voort kan met den arbeid. Ik heb dan 't gevoel van den wever als hij ziet dat zijn draden in den war gaan, en het patroon dat hij op het getouw had naar de weerga, en denken en inspanning zonder resultaat. Zie het dus te schipperen dat wij het volhouden met energie. Ik ga permissie vragen om in 't oude mannen- en vrouwengesticht te werken. Ik heb reeds veel studies van weesmannen, maar ik moet de vrouwen ook hebben, en de entourage ook op de plaats zelf. Nu, gij hebt zelf voor de vrouw te zorgen, gij weet dus genoeg dat van dien kant ik ook 't niet makkelijk heb met nog twee kleintjes er bij. 't Is zoo noodig dunkt me, gij de studies en de groote teekeningen ziet, juist met 't oog op 't finantiëele ook. Dezelfde demarches die ik te Londen zou doen bij de lui van de illustraties, zoudt gij dunkt me ook te Parijs kunnen doen, als ge een paar groote teekeningen kondt laten zien. Alleen in dit geval zou, denk ik, het wijs zijn niet te beginnen, voor dat we zoo goed als zeker zijn dat ze 't grif accepteeren. Deze grootere composities, ze brengen veel verschotten mee, wil men conscientieus ze behandelen. Want kerel, het moet alles met model, ook al gebruikt men studies toch moet men retoucheeren met 't model er weer bij. Als ik nog meer model kon nemen, ik zou ze nog veel, veel beter kunnen maken. Dus kerel wat betreft ik U een keer niet noodig zou hebben, ik heb het meer noodig dan ooit, maar ik wijs U op de kans, die we hebben als we volhouden. Door 't geld van Rappard heb ik verscheidene dingen reeds van schetsboeken, etc., en al wat gij stuurt zet zich om in teekeningen, en ik geloof dat gij 't geen ik nu aan bezig ben, geschikter zult vinden dan het vroegere. Dus laat ons moed houden en energiek zijn. | |
[pagina 163]
| |
Iets wat me in den weg zit voor meerdere dingen die ik van het strand in 't hoofd heb, is dat ik geen Scheveningsch vrouwencostuum heb. Ge begrijpt dat ik wel eene dergelijke compositie met Scheveningsche figuren zou kunnen maken, zoo in den geest van bijgaand croquis. Maar als ik buiten een figuurtje teeken is het natuurlijk te oppervlakkig. Het moet wederom opgevat en doorwerkt worden met model, en heeft men de costumes noodig. Nu, dat zou een uitgaaf zijn, die als ik ze doen kon, drie, vier teekeningen, die ik in 't hoofd heb vlot zou maken. Doch hoe kan ik het doen; zooals ik zeg, over 3 dagen is alles wat ik nu heb op, want haast alles moet er direkt af. Voor deze twee teekeningen heb ik diverse kielen, broeken, zuidwester, etc., ook noodig gehad. Een model heeft niet altijd een mooien kiel aan die pittoresk is, men verwisselt dat en het wordt echter en spreekt meer. Als ge komt, moet ge eens zien, hoe die studies voor de figuren op 't eerste plan van 't croquis doorwrocht zijn. Ik maakte ze buiten op een zandhoop, bij een bloemist. In 't begin van Uw brief schrijft ge nog 't U pleizier doet er geen reden tot ongerustheid was omtrent de vrouw. Wel, die is er ook niet direkt, in zoover dat ik voor mij ook in dat opzicht sereniteit en goeden moed zoek te bewaren. Doch zorg heb ik wel, zelfs zware zorg, en moeielijkheden ontbreken niet. Ik heb begonnen te zoeken naar het behoud van de vrouw, ondanks de moeielijkheden en tot heden volgehouden ondanks de moeielijkheden, maar ook in 't vervolg zal niet alles couleur de rose zijn. Enfin we moeten werken zoo hard we kunnen. Theo, de moeielijkheden die ik met de vrouw had toen ik U laatst schreef, weet ge wat dat was - haar familie zocht haar van mij af te krijgen, ik heb met niemand behalve de moeder mij ooit bemoeid omdat ik hen niet te vertrouwen vond. Hoe meer ik trachtte de geschiedenis van die familie te analyseeren, hoe meer ik in dat gevoelen versterkt ben. Nu juist omdat ik ze links heb laten liggen, intrigeeren ze en zoo kwam het tot een attaque op verraderlijke wijs. Ik heb de vrouw mijn zienswijs over hun bedoelingen gezegd, en verder dat ze moest kiezen tusschen haar familie en mij, maar dat ik geen omgang met iemand van hen verlangde te hebben, ten allereerste omdat ik geloofde relaties met haar familie haar zouden terugbrengen tot haar vroeger verkeerd leven. Het voorstel der familie was, dat zij met haar moeder zouden huishouden voor een broer van haar, die van | |
[pagina 164]
| |
zijn vrouw af is en een fameus mauvais sujet is. De reden van de familie waarom zij haar raadden van mij vandaan te gaan, was ik verdiende te weinig, en ik was niet goed voor haar, en deed het maar om 't poseeren, doch zou haar in den steek laten. Nota bene door het kleine kind heb ik betrekkelijk weinig van haar poseeren kunnen hebben nietwaar, dit heele jaar lang. Enfin ik geef U zelf in bedenking, in hoever deze vermoedens jegens mij gegrond waren. Welnu, maar het werd achter mijn rug stilletjes bepraat, en eindelijk vertelde de vrouw het mij. Ik zeide haar, doe wat ge wilt maar ik zal U niet verlaten, tenzij gij terug keert tot Uw vroeger leven. Het beroerde is Theo, dat als we het eens arm hebben, op zoo'n wijs men beproeft de vrouw van haar stuk te brengen, en b.v. dat mauvais sujet van een broer haar zoekt terug te brengen in het vroegere. Nu ik zeg van haar alleen dit, ik zou het flink en royaal van haar vinden indien zij alle relaties afbrak met haar familie. Ik zelf raad haar af er heen te gaan, doch als zij gaan wil laat ik haar gaan. En de verzoeking om b.v. haar kind te laten kijken, brengt haar dikwijls in haar familie terug. En die invloed is fataal, en heeft vat op haar juist omdat het van haar familie komt, en die haar van streek maken doordat zij zeggen: ‘hij laat je toch in den steek’, zoo zoeken ze haar te bewegen mij in den steek te laten. Adieu kerel, laat ons werken en ons hoofd helder houden, en trachten recht te handelen! Ge weet hoe het staat met mijn geld, als het kan help mij. Vincent. | |
289Waarde Theo, Wilde U eens vertellen dat dezen avond v.d. Weele mijn teekeningen heeft gezien. Zijn opinie was gunstig en doet mij dit erg pleizier. Weet ge wat ik heb gedaan - in verband met de wenschelijkheid zoo mogelijk wat geld te maken, heb ik kleine schetsen van de beide composities eens opgezonden aan C.M. Ik wenschte wel dat dit tot resultaat hebben mocht, hij misschien wilde medehelpen om het geheel van 't plan dat ik heb, door te voeren, n.l. 't maken eener serie teekeningen van den duinarbeid. Verder heb ik nog gedacht, dat wellicht deze teekeningen iets zouden kunnen zijn voor Cottier. Ik stel me voor ze zich wel zouden prêteeren om zooals men in Engeland (en ook elders) wel eens doet, te worden geplaatst in de paneelen eener groote kast, | |
[pagina 165]
| |
boven een schoorsteen, in een lambriseering, enfin in houtwerk. Maar ge weet hoe 't is gesteld met Cottier, als er een zekere mate van stijl in een teekening is, zoo is hij warm genoeg er voor, doch helaas betaalt meestal weinig. Toch hij is een van diegenen die geloof ik, er hart voor zouden kunnen hebben, en bovendien de teekeningen eene goede plaats zoude kunnen bezorgen. Zoo was mijn idee zoudt ge de croquis niet eens aan vriend Wisselingh laten kijken, en hem spreken er over dat ik meen ze goed zouden zijn voor dat in houtwerk gevat worden? Animeer hem in elk geval eens op 't atelier te komen als hij eventueel in stad komen mocht. Want gesteld, hij vond ze voor bovenstaand doel geschikt, zoo was er misschien eene afspraak met hem te maken voor meerdere, en wist ik hij er ooren naar had, zou ik ze misschien voor die bestemming nog doeltreffender kunnen maken, als ik er bepaald op werkte er een decoratief karakter aan te geven. Ik was van morgen 4 uur al buiten, mijn plan is de Chiffonniers te attaqueeren, of liever de attaque is reeds begonnen. Deze teekening brengt mee ik studies van paarden maken moet, en ik maakte er twee vandaag in den stal van de Rijnspoor, en krijg ook waarschijnlijk een oud paard aan de aschvaalt. Het geval daar aan de mestvaalt is prachtig, maar zeer gecompliceerd en moeielijk en zal veel strijd kosten. Heel in de vroegte maakte ik eenige plans. Een waar men een doorkijkje heeft op een heel klein schitterend plekje frischheid van groen, zal wel het definitieve worden denk ik. | |
[pagina 166]
| |
Het is iets als bovenstaand krabbeltje, alles, ook de vrouwen op den voorgrond, en het witte paard op den achtergrond, moet in clair-obscur komen tegen het vakje groen met een reetje lucht er boven. Zoodat men de oppositie krijgt van al die sombere loodsen, die over elkaar schuiven in perspectief, en al dat vuil en die grauwe figuren tegen iets reins en frisch. In den toon van het clair-obscur veroorzaken de groep vrouwen en het paard lichtere partijen, en de chiffonniers en de hoopen mest donkerder vlakken. Op den voorgrond allerlei gebroken en weggeworpen voorwerpen, stukken van oude manden, een verroeste straatlantaarn, gebroken potten, etc. Gedurende het maken dezer twee eerste teekeningen zijn zóó veel gedachten en is zooveel lust voor nog andere bij mij opgekomen, dat ik niet weet waaraan 't eerst te beginnen, maar heb me op den mestvaalt nu maar bepaald. Nu Theo, we moeten maar goeden moed houden hoor en zien we energiek voortsjouwen. Al moeten we eens in de rats zitten, en eens niet weten hoe we er doorkomen, dat is niets en kan niet anders, wie volhoudt overwint dikwijls. En juist terwijl nu het geld zenden U dubbel moeielijk begint te vallen, is ook misschien werkelijk kans iets te plaatsen; waart ge maar eens hier! Ik heb ook gedacht dat als hij geen bepaalde parti pris had niet met me te doen te willen hebben, misschien Tersteeg in een kleiner formaat, b.v. met sepia, deze composities zou kunnen gebruiken. Waart ge maar eens hier, wellicht ware het met hem te schipperen; moeite te doen om iets te maken weiger ik zeker niet, zoolang echter het met Tersteeg niet geredresseerd is en met C.M., en ik geen andere ressource heb hoegenaamd dan het geld van U, doe gij Uw best, want veel hangt er van af dunkt mij, dat ik juist nu flink doorwerk. Ofschoon ik haast niets meer heb, ik heb toch afspraak gemaakt met de modellen weer voor deze nieuwe teekening, en hetgeen ik nog heb op 't moment daar zal ik misschien vandaag een Scheveningschen hoed en schoudermantel voor krijgen. Als ik den gelapten schoudermantel kan machtig worden, kerel, dan heb ik mijn vrouwenfiguur voor het eerste plan van de teekening van de chiffonniers, dat weet ik zeker. | |
[pagina 167]
| |
En is het een begin om andere vrouwenfiguren te zoeken voor Scheveningsche teekeningen ook. (Slot ontbreekt). | |
290Waarde Theo, Wat mij in gedachten kwam ik U toch nog eens zeggen moest met betrekking tot als ‘een tamme duif’, (een periode die is als Correggio schilderde) het is dat die niet blijft, en 't is goed dat het niet blijft. Ook is het goed dat wij het te zien krijgen en ondervinden en niet vergeten, maar blijven doet het in zoover niet dat dit navrante (ook al moge 't, wat ik geloof, diep in den mensch verborgen evenwel, blijvend bestaan) vervangen wordt door een meer normalen toestand, zoo bijv. de vrouw van mij lijkt nu veel meer op een kloek bijv., die met de kuikens scharrelt. Een kloek is ook een aardig beest evenwel. Was van morgen in een hofje kerel, bij een oud vrouwtje, (met wie ik voor poseeren onderhandelen moest) en die heeft twee onechte kinderen van hare dochter welke zoogenaamd gemainteneerd wordt, tot dusverre opgebracht. Verschillende dingen troffen mij, vooreerst het verwaarloosde van de arme schaapjes, ofschoon het grootje toch haar best doet en er nog veel erger zijn; ook trof mij diep die trouw van dat grootje, en het trof mij, dat als een oud vrouwtje haar gerimpelde handen uitsteekt voor zooiets, wij mannen de onze toch niet achterwege mogen houden. Ik zag de werkelijke moeder die even kwam kijken, in slordige, kapotte kleeren met verwarde, onopgemaakte haren. En kerel, ik dacht toch dat er een onderscheid is tusschen de vrouw met wie ik leef, zooals ze nu is en zooals ze voor een jaar was toen ik ze vond, en tusschen de kinderen daar en hier. O, als men maar de werkelijkheid onder de oogen houdt, dan is het zoo duidelijk als de zon, dat het iets goeds is te zorgen voor wat anders zou verleppen en verdorren. En ik houd het er voor dat geen redenatie over de bezwaren of het ongepaste van zich er mee te bemoeien steek houdt bij de realiteit dezer zaken. En mij aangaande juist omdat met het vak het zich schikken kan, zoo vallen aan den eenen kant veel bezwaren weg, ofschoon van een anderen kant n.l. in het financiëele er wel degelijk veel moeilijkheden zijn en blijven zullen. Doch ook hier is het soms dat the poor the poor one's friend zijn kan en zeker heeft het ook een zeer goeden kant èn vrouw èn kinderen zuinigheid leeren, en de man het harde werken. | |
[pagina 168]
| |
En met betrekking tot het finantiëele mij aangaande, weet dat al wat ge eenigszins missen kunt, mij absoluut noodig is als de lucht, en mijn productiviteit ervan afhangt, doch ik geloof gij niet hoeft te schromen eenige démarches te doen om mijn werk te recommandeeren, want het zal niet mislukken, ik meen U dit te kunnen verzekeren dat we er vrienden voor vinden zullen. En van mijn kant om U te verlichten, ofschoon ik daar niets geen pleizier in had dat verzeker ik U, schreef ik aan C.M., en wilde U eens vragen, zoudt gij misschien eens een woordje aan Tersteeg kunnen schrijven, dat ik die groote teekeningen onderhanden heb? Zie kerel als nu bijv. Mauve er eens bij kwam, misschien, misschien waren er schilderijen van te maken, de studies en compositie zijn doorwerkt genoeg geloof ik, om als grond van een schilderij te dienen. Had ik middelen, ik zou er voor me zelf niet naar talen dat ze weggingen, en zou mijn werk bij elkaar houden tot het een mooi geheel was. En weet, dat ik naar Uw komst enorm verlang, ik geloof dat ge zien zult broer, dat van Uw trouw en Uw opoffering voor mij toch iets is gekomen, en nog meer komen zal. Doch om geld voor de verschotten ben ik wel wat verlegen. En al verkochten we deze niet, ik denk dat het zou kunnen zijn een middel om nieuwe relaties te vinden, en misschien het met C.M. of Tersteeg bijv. terecht te brengen, of Mauve. Adieu kerel, met een hartelijken handdruk, t. à t. Vincent. | |
291Waarde Theo, Vandaag ontving ik een brief van thuis en ik wilde, ofschoon Pa in dien brief over U niet sprak, U er toch over spreken, omdat in de gegevene gij misschien wel iets zoudt willen weten omtrent de stemming waarin zij zijn, buiten en behalve wat zij direct aan U zouden schrijven. En is 't mijn impressie ge voorloopig daaromtrent heel kalm kunt zijn. De brief in kwestie is Pa's eerste schrijven sedert zijn bezoek en is zeer gemoedelijk en hartelijk en ging vergezeld van een pakje waarin een jas, een hoed, een pakje sigaren, een koek, een couponnetje. In den brief stond het plan van een preek, waarvan ik den tekst verreweg 't mooiste vond en die me minder trof dan later een enkel woordje over een begrafenis van een boerenarbeider. | |
[pagina 169]
| |
Waarom ik u dit nu zoo uitvoerig mededeel is dat gij er in ziet dat er geen bepaalde overspanning is of iets abnormaals, maar wel kreeg ik den indruk Pa veeleer in passieve of lijdelijke stemming was, den gemoedelijk melancholieken kant uit meer dan men veronderstellen zou als men alleen zou afgaan op de expressies van bezwaren maken, die ge mij geschreven hebt. Ik denk dus dat die woorden meer bedoeld zijn als raad of waarschuwing - maar niet zoozeer een blijk van bepaalde tegenkanting of oppositie tegen een vast besluit van U. En heb ik op 't hart er eens met U over te praten, dat Pa een oud man is en zoo innig gehecht aan U, en gij geloof ik bevinden zult dat hij zich schikken zal naar Uw opvatting als 't niet anders kan, ook al strijdt die met de zijne, doch zich onmogelijk zou kunnen schikken naar vervreemding van U of vermindering van omgang. Enfin en ik ken Pa ook zoo min of meer en meen indices van ietwat melancholie te zien. Wilt ge dit verhelpen schrijf zoowat luchtig en opgewekt en schrijf over Uw bezoek van dezen zomer, als zijnde 't zeker ge hun weldra zien zult (al is 't dat ge 't zelf nog niet weet hoe ge Uw komst schipperen zult wat den tijd betreft). Want misschien, misschien heeft Pa zelf de bewustheid van wat te ver gegaan te zijn of onrust er over hoe ge 't zult opnemen of vreest ge niet komen zult. Ik weet natuurlijk het rechte niet en gis er maar naar, en alleen ik denk zoo: Pa is een oud man en verdient dat men hem wat opvroolijke als 't kan. Doe gij wat recht is, en neem Pa als hij zich vergist 't niet kwalijk. Dat wou ik zeggen. Nu nog een woordje over het werk, ik heb vandaag permissie aangevraagd om schetsen te mogen maken in het oude mannenen vrouwengesticht, n.l. van de mannenzaal, van de vrouwenzaal, en van den tuin. Ik was er vandaag. Ik schetste uit het raam een oud tuinmannetje bij een krommen appelboom, en de werkplaats van den timmerman van het huis, waar ik thee dronk met twee weesmannen. In de mannenzaal kan ik komen als bezoeker, 't was erg echt, onbeschrijfelijk echt. Een kereltje met langen mageren hals in een stoel op rolletjes was o.a. onbetaalbaar. In die timmermanswerkplaats met kijkje op koelen, groenen tuin met die twee oudjes was 't net een geval | |
[pagina 170]
| |
als b.v. die photographie van Bingham naar dat kleine schilderijtje van Meissonier, die twee pastoors die zitten te drinken. Misschien weet ge wat ik bedoel. Of ik nu echter permissie zal krijgen, is niet geheel zeker, en moet worden aangevraagd aan den advokaatdiaken, wat ik gedaan heb en antwoord moet halen. Overigens ben ik aan 't zoeken van de teekening van de mestvaalt. Ik schreef U, ik hoop had een Scheveningschen schoudermantel te krijgen, nu ik heb dien ook en een ouden hoed op den koop toe, maar die is niet bijzonder mooi, maar de mantel is superbe en ben ik dadelijk mee begonnen te werken. Ben daar even blij mee als indertijd met den zuidwester. En met die schets van de mestvaalt ben ik zóó ver, dat ik 't schapenhokachtige effekt van binnen tegen buiten, 't licht onder de sombere loodsen er zoowat in heb, en de groep vrouwen die hun aschbakken leegen, begint zich te ontwikkelen en vorm te krijgen. Nu, 't op en neer gaan van de kruiwagens en de chiffonniers met mestvorken, dat gescharrel onder de loodsen moet nog uitgedrukt worden, zonder dat het effekt van licht en bruin van 't geheel verloren ga. Integendeel moet het er door versterkt worden. Ik denk ge uit Uw eigen ook wel soortgelijke opvatting van Pa's woorden zult hebben en ik U dus niets nieuws zeg, maar ik zou blij zijn als met wat bonhomie de vrede kon behouden worden. Dezen winter was Pa evenzeer als nu er op tegen betrekkelijk ik met de vrouw was, toch stuurde hij een warmen soort mantel ‘of die mij soms te pas kon komen’, niet preciseerende waarvoor, maar blijkbaar met de gedachte ‘ze mocht eens kou hebben’. Nu ziet ge dat is toch het rechte en voor één zoo'n daad zou ik met plezier 3 mud woorden over mijn kant laten gaan. Want zelf hoor ik ook niet tot lui die in woorden niet falen - dezulken zouden volmaakt zijn - en heb niet de minste pretentie op volmaaktheden. En wilde dus U daarop wijzen, in elk geval heeft Pa tegen mijn zijn met de vrouw bezwaar, zeker nog veel meer dan wat U betreft en ondanks dat dacht hij toch van den winter iets als: ‘dat beroerde wijf - maar ze moet toch geen kou hebben.’ Nu zoo allicht in Uw geval: ‘dat arme Roomsche wijf moet toch niet alleen zijn of zoo iets’, maak U dus niet ongerust, heb goeden moed en stel hen gerust. Adieu kerel, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
[pagina 171]
| |
292Waarde Theo, Uw brief en inhoud was mij recht welkom, hartelijk dank er voor. En deed 't me genoegen te zien ge de dingen bedaard opneemt, wat trouwens ik dan ook niet anders dacht. Nu sedert ik laatst schreef, heb ik erg getobd op die teekening van de mestvaalt. Het is een prachtig geval. De eerste teekening ervan heeft reeds zooveel veranderingen ondergaan, nu eens hier wit dan weer zwart geweest op verschillende plaatsen, dat ik het overgebracht heb op een tweede papier, omdat het eerste te gefatigueerd was. En ben nu daarop opnieuw bezig. Ik moet er 's morgens vroeg voor op, want dan zie ik de effecten die ik hebben moet. Kon ik 't maar zóó krijgen, als ik 't in mijn gedachten heb. Nu die tweede is op dezelfde grootte als de twee vroegere van de veenderij en zandgraverij, en kan in de lijst. Op dit moment is er wel effect in, doch ik vrees ik 't weer bederven zal. Maar daar moet men ook al niet bang voor zijn, anders komt men er nooit. En tusschen de bedrijven in heb ik nog een groote studie van eene naaister gemaakt. Maar ik heb eene teleurstelling gehad met het weeshuis in dit opzicht, dat de permissie om er te teekenen mij niet is gegeven - er waren zeide men geen antecedenten van dien aard, en bovendien ging men schoonmaken en nieuwe vloeren leggen in de zalen. Enfin, dit is nu zoo erg niet, want er zijn meer weeshuizen, alleen in dit ken ik een man, die ik geregeld tot model heb en dat zou me 't maken van schetsen gemakkelijk hebben gemaakt. Verleden winter zag ik 't oude mannenhuis te Voorburg. Natuurlijk kleiner, maar haast nog typiger. Toen op dien dag, 't was tegen den avond, zaten de oudjes op banken en stoelen rond een oude kolomkachel, heel echt. Misschien ga ik dat te Voorburg probeeren nu ik hier niet terecht kan. Was ook een dag op Scheveningen en zag daar een mooi geval van kerels met een wagen vol netten, die getaand waren en op de duinen werden uitgespreid. Ik zal dat, of 't netten verstellen, bepaald eens aangrijpen in groote teekening. 't Is wel een verbetering Theo, dat ik die ramen en lijst heb laten maken voor fusains of wat 't ook zij, want dat werkt pleizierig. Wat ge zegt van te veel omgang met schilders niet goed, maar | |
[pagina 172]
| |
eenigen omgang wel, vind ik wel waar. En ben om die reden ook blij v.d. Weele komt. Ja kan men wel eens 't heimwee hebben, om met lui die wat weten te praten er over. En vooral als men in één zelfden geest werkt en zoekt, kan men elkaar zeer veel sterken en animeeren, en wordt niet zoo licht gedecourageerd. Men kan niet altijd buiten het vaderland leven en 't vaderland is niet de natuur alleen, maar er moet bij komen menschenharten, die 't zelfde zoeken en voelen. En dan is 't vaderland pas compleet en voelt men zich thuis. Dit is nu de compositie van de mestvaalt, 'k weet niet in hoever ge er uit wijs kunt worden. Voorop wijven die aschbakken leegen, daarachter de loodsen waar de mest bewaard wordt, en de kerels aan 't werk met kruiwagens, etc. De eerste die ik maakte ervan, was eenigszins anders, er stonden nl. twee andere kerels op den voorgrond met zuidwesters, die ze bij slecht weer dikwijls dragen, en was de groep vrouwen meer in toon. Doch dat lichteffect is er werkelijk daar 't licht van boven tusschen de loodsen invalt op de figuren, die in de gangpaden zich bevinden. 't Zou een prachtig geval zijn om te schilderen. Ik denk dat gij er alles van begrijpt, ik wou dat ik er eens met Mauve over praten kon. Maar misschien is 't zelfs beter van niet, want niet altijd helpt het iemand vooruit als men raad krijgt van een ander, al is hij nog zoo knap, en de knapsten zijn niet | |
[pagina 173]
| |
altijd ook knap in het duidelijk uitleggen van iets. Nog eens, ik weet het zelf niet wat wenschelijk is. Vooreerst het schilderen is geenszins mijn hoofddoel, en misschien krijg ik 't alleen spoediger klaar voor een illustratie, dan als iemand die aan illustraties volstrekt niet denken zou, mij er raad omtrent gaf. Met Rappard kan ik nog het best opschieten van allemaal. Adieu kerel, 't beste in alle dingen en dank voor tijdige zending. t.à.t. Vincent. | |
293Waarde Theo, Weet ge nog ik een tijdje geleden U schreef: ‘ik zit voor twee groote, blanke ramen, en weet nog niet hoe ik er wat op zal krijgen’? Nu sedert weet ge, is op 't eene de mestvaalt gekomen, maar nu deze laatste dagen ben ik ook nog al gevorderd met de tweede. Dat moet worden een steenkolenboel, zooals ik 't uit het raam van 't atelier zie, op het terrein van den Rijnspoor. Er zijn daar hoopen steenkool, en daar werken kerels in, en er komen luidjes met kruiwagentjes om een zak kolen te koopen, 't geen sommige dagen zeer druk gaat en vooral van den winter met de sneeuw aardig was. Dacht er al lang over en onlangs zag ik het zoo mooi op een avond, en maakte mijne schets zóó, dat ik sedert weinig veranderd heb aan wat ik er toen van op zette, wat betreft de compositie in groote lijnen. Ik heb toen op de plaats zelf een kerel gehad, die boven op die hoopen is geklouterd, en hier en daar gaan staan, zoodat ik de proportie van 't figuur op diverse plaatsen zien kon. Maar ik heb er sedert verscheiden figuurstudies voor gemaakt, ofschoon de figuurtjes maar klein worden. Juist onder het maken van deze studies begint zich een plan voor een nog grootere teekening bij me vast te zetten, van het aardappelrooien namelijk, en heb ik het zóó in mijn gedachte dat ge er wel iets in zoudt vinden misschien. 't Landschap zou ik willen hebben een vlak terrein en een lijntje duinen. De figuren zoowat een voet van hoogte, de compositie in de breedte, 1 tegen 2. Vlak van voren in een hoek knielende figuren van vrouwen die de aardappels oprapen, als repoussoir. | |
[pagina 174]
| |
Een rij spitters mannen en vrouwen op het tweede plan. En de perspectief van 't terrein zóó nemen, dat aan den anderen hoek van de teekening dan waar de oprapers zitten, ik de plek krijg waar de kruiwagentjes komen. Wel, behalve de knielende vrouwenfiguren, zou ik U al de andere figuren reeds in groote studies kunnen laten zien. Ja, ik wou nu dezer dagen aan die teekening beginnen, ik heb de terreinen ook wel zoowat in 't hoofd en zal op mijn gemak een mooi aardappelveld zoeken en er studies van maken voor de lijnen van het landschap. Tegen den herfst als wanneer het rooien plaats heeft, zou de teekening af moeten zijn, als doorwerkte schets althans, en zoude ik den toon en het acheveeren dan slechts te doen hebben. Ik heb het verleden jaar hier gezien, vóór verleden jaar op 't Heike, waar het prachtig was, en vóór dat jaar in de Borinage, waar het geschiedde door de mijnwerkers. Nu zoo heb ik het rijp in mijn geest. De figuren zouden zóó moeten zijn, dat het waar was voor overal, meer dan een costuumstudie. Wel dat blanke doek preoccupeert mij door alles heen, en onder de anderen door zoek ik er steeds nieuwe studies bij. De rij spitters zou eene rij donkere gedaanten moeten zijn, slechts op 't eerste aspect of van verre, maar zeer doorwerkt en gevarieerd van beweging en type. B.v. een jonge eenvoudige kerel tegenover een van die echt typige oude Scheveningers in een wit en bruin gelapt pak met ouden hoogen hoed, zoo'n dof zwarte, die ze in den nek zetten; b.v. een kort, stevig vrouwenfiguur, stemmig in 't zwart, tegenover een langen hannikenmaaier in witte broek, lichtblauwen kiel, en stroohoed - een kale kruin naast een jonge vrouw. Deze gedachten komen bij me op, juist door de studies die ik reeds heb, tegen elkaar te stellen. We zullen zien. Maar wat er ook van zij, ik heb een groot raam gekocht (een oud schilderijraam) bij Laarman, en het bespannen. En met den dag meer wordt het me duidelijker, maar het is weergaasch moeielijk om figuren te vinden die als oppositie goed doen tegen elkaar, en toch in een zelfde zeer beperkte ruimte kunnen plaats vinden. En moet men elk misschien 3 of meer malen nog maken voor het uitkomt. Maar ik zal het opzetten, en er mee doen als met de mestvaalt, | |
[pagina 175]
| |
n.l. het later op een ander raam opnieuw beginnen, als het eerste niet terecht komt zooals ik wil. Maar wilde het betrekkelijk klaar hebben tegen den eigenlijken tijd van het aardappelrooien, al is het dat ik dan het opnieuw geheel om moet werken weer op een nieuw papier. 't Is goed geweest dat ik toen eens naar Rappard ben geweest, want ik heb bij hem eigenlijk de gedachte opgedaan om die grootere teekeningen te beginnen, en juist heb ik gemerkt dat terwijl men composeert, men meer precies voelt wat voor studies men te maken heeft. Ik werk dezer dagen met erg veel pleizier en betrekkelijk zonder moe worden, door den lust die ik er in heb. Ik had mijn eigen lang ingehouden om te composeeren zooals gij weet, en in dat opzicht is er nu een revolutie in me ontstaan, omdat het de tijd was dat die kwame, en haal ik wat vrijer adem nu ik den teugel dien ik me zelf had aangedaan, wat heb laten schieten. Maar ik geloof toch, dat het goed was, ik zoo'n langen tijd maar op de studies heb gesjouwd, want is het met alles zoo, met 't figuur toch in 't bijzonder moet men er veel bepaald voor studeeren en niet denken dat men het kan. Ik vind het zoo'n mooi woord van Mauve, dat met al zijn werken en ondervinding hij nog zegt: soms weet ik nog niet waar de knobbels in een koe zitten. Ik voor mij doe dikwijls zóó tegenwoordig, dat als ik een spitter teeken die zijn ééne been voor 't andere heeft, of zijn eenen arm vóór de andere, of zijn hoofd voorover, ik het been, den arm of den nek en achterhoofd, dat achter 't voorste komt en gevolgelijk buiten 't gezicht, toch eerst en detail er op teeken, en dan eerst 't geen in 't gezicht komt er over heen, om zoo mogelijk het raak te krijgen. Ik hoop dat 't me lukken zal de schim of het spook van de aardappelteekening er reeds op te hebben tegen den tijd dat gij komt. Ik verlang erg naar U. Weet ge nog niets meer bepaalds omtrent Uw komen? Nu ik moet weer aan mijn steenkolenwerkers. Mijn bezitting in contant geld bestaat op dit oogenblik in een couponnetje van f 1.235, dat door midden gescheurd is, en men me al eens geweigerd heeft. Dus hoef ik U niets meer te zeggen van dat ik nog al zal zitten uitkijken naar Uw brief. Ik heb het groote raam maar bespannen om afleiding te hebben, en in de dagen vóór ik weer ontvang toch te kunnen werken, als ik mis- | |
[pagina 176]
| |
schien geen model zal kunnen krijgen. Misschien kan ik het toch nog wel krijgen. Mijn Scheveningsche mantel is een prachtige bezitting, ik heb drie uitvoerige studies er mee, een vrouw met een aschbak, en twee met kruiwagens. Als ge weer stuurt hoop ik een visschersbuis met staanden kraag en korte mouwen te nemen, en een vrouwenhoed. De vrouwenhoeden zijn duur en moeielijk te krijgen schijnt het. Enfin, ik heb er een voor desnoods. Er moeten Scheveningsche teekeningen komen ook, en binnen kort. Verleden jaar om dezen tijd was ik in 't gasthuis - de geschilderde studies van verleden zomer vind ik slecht en verkeerd - ik kom hierop omdat ik juist een oude geschilderde studie van dien kolenboel heb opgezocht, om te zien hoe ze verleden jaar lagen, ik vind ze nu te slordig, te gejaagd gemaakt. Enfin ik heb me sedert opnieuw geconcentreerd op het figuurteekenen, en ik denk niet dan zeer indirect aan het schilderen. Nu adieu, schrijf zoodra het kan, en heb voorspoed met alles, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
234Waarde Theo, Kort nadat ik mijn brief aan U verzond ontving ik een karakteristiek schrijven van Rappard, dat ik U eens ter lezing wilde sturen, omdat gij hem toch van vroeger kent en nu in den laatsten tijd hem niet hebt ontmoet. Wat ik U schreef van dat ik vond hij zooveel verbeterd was, (ofschoon ik hem vroeger ook goed vond), zult gij denk ik in dezen brief, aan den serieusen toon in 't algemeen zoo, wel zien. Werkelijk zijn teekeningen zijn verduiveld mooi, en 't is eerlijk werk wat hij maakt. Enfin lees den brief eens, ik vind het zoo'n flinke opvatting van de dingen. Stuur me later den brief weer eens terug. Had U nog iets te vertellen - ik schreef U over mijn plan voor een groote teekening - wel ik ben er aan begonnen nog denzelfden dag dat ik U schreef, juist ook omdat ik door dien brief van Rappard werd geanimeerd. Ik heb er sedert aan doorgewerkt, en heeft het me zoo geabsorbeerd dat ik zelfs haast den heelen afgeloopen nacht er aan zat te werken. Ik kreeg er oog op en wou doorzetten. | |
[pagina 177]
| |
Ik heb 't nog veranderd in eenvoudiger compositie, n.l. enkel een rij spitters. Ik heb 7 figuren daarvan geschetst, 5 mannen en twee vrouwen. De overigen worden kleiner op 't tweede plan. 't Is geloof ik de krachtigste teekening die ik nog gemaakt heb, en betreffende de opvatting, zoo zijn mijn gedachten daaromtrent dergelijk als Rappard in zijn brief het zegt. Ik net als hij, kom tot de manier van sommige Engelschen, zonder aan hen te denken om ze te imiteeren, maar waarschijnlijk daarom omdat ik in de natuur door soortgelijke dingen word aangetrokken, en die slechts door betrekkelijk weinigen gemaakt worden, en men dus als men ze maakt, een manier zoeken moet om wat men voelt weer te geven, en eenigszins bezijden de gewone regels gaan om het uit te drukken wat men wil. (Net als Rappard op zijn teekening in kwestie allerlei machines in werking heeft geteekend, die anders haast geen mensch zou durven attaqueeren, en buiten 't geen men als pittoresk gewoon is te beschouwen zijn). Weet ge hoe de teekening van Rappard is? 't Is net alsof men een beschrijving van een fabriek door Zola of Daudet of Lemonnier zou lezen. In zijn brief heb ik nog een passage aangestreept - die over teekenende schilderen. Wel 't komt toch ongeveer op 't zelfde neer wat ik verleden jaar tegen sommigen zeide, die mij zeiden: schilderen is teekenen met kleur, waarop ik antwoordde: nu ja juist, en 't teekenen in Black en White is eigenlijk schilderen in wit en zwart. Zij zeiden: schilderen is teekenen, ik: teekenen is schilderen. Maar toen was ik nog te zwak in mijn factuur dan dat ik 't in wat anders dan woorden kon zeggen, en nu zeg ik 't in woorden minder, en meer zwijgend in werk. Sedert ge me schreeft over Uw betrekkelijk in finantiëele moeielijkheden zijn, heb ik werkelijk met een soort woede gewerkt, dag en nacht. 't Is nu de vijfde groote die ik op touw heb gezet of eigenlijk zesde, want de mestvaalt deed ik twee keer. En wat al studies er voor noodig zijn zult ge zien als ge komt. Als Rappard niet met drukinkt heeft geteekend, ik heb het hier en daar wel gedaan, doch wat hij zegt is waar - hij werkt in een witten passepartout en dan lijkt 't wat zwarter, ik werk in een bruinen passepartout met een zwarten binnenrand, waarvan 't zwart | |
[pagina 178]
| |
juist zeer diep is gemaakt om de teekening helder te houden. Wat betreft dat de Engelschen geen drukinkt zouden gebruiken heeft hij mis betrekkelijk, want zij voeren de teekeningen op, juist door soms enorme krachten te gebruiken, waar de grootste krachten van fusain nog zeer helder door worden. Die krachten worden verkregen door drukinkt of autographische inkt of lampblack of neutraltint en andere zwarten uit de waterverf. 't Moet U niet verwonderen dat ik in korten tijd er zooveel opzette, bij 't composeeren van een teekening, haast nog meer dan bij schilderen, speelt het denken en het dóórdenken een rol en bevind ik voor mij me er goed bij, b.v. zooals nu op de laatste een dag en halven nacht door te zetten. Maar op die wijs kan men productief worden ook - 't absorbeert dan ook enorm. Maar juist als men zoo door 't werk sterk getrokken wordt, moet men er aan blijven tot men er om zoo te zeggen bij neervalt. Ik ben absoluut à sec, als ge kunt stuur wat vroeger. Ik zal van nacht wel weer weinig slapen door de teekening, maar 't is heel gezellig met een pijpje 's nachts als alles stil is, en het morgen worden en opgaan van de zon is goddelijk. Nu kerel, als ge kunt stuur spoedig. Voorspoed in alles, adieu, t. à t. Vincent. | |
295Waarde Theo, Het is nog geen 4 uur. Gisterenavond heeft het geonweerd en van nacht geregend. Het is nu droog doch alles beregend, en de lucht is grijs maar gebroken hier en daar door donkerder of lichter wolkmassa's, neutraltint of geelachtig wit, die veranderen van plaats. Het groen is, door dat 't nog zoo vroeg is grijsachtig en tonig, langs het natte weggetje komt een boer in indigo kiel op een bruin paard, dat hij uit 't land heeft gehaald. De stad op den achtergrond is een grijs silhouet, ook tonig echter, en waar de roode natte daken sterk in spreken. Het heeft meer van Daubigny dan van Corot, door variatie van kleur in den grond en het groen, het pittige van alles. Gij zoudt er zeker net als ik van genieten als gij het zaagt. Er is niets mooiers dan de natuur 's morgens vroeg. Uw brief kwam gisteren en was me niet weinig welkom. Dank er voor. Ik heb er nog al ingezeten dezen keer, ik was absoluut à sec. Nu de vrouw had geen zog meer de laatste dagen, en ik voelde me ook | |
[pagina 179]
| |
flauw. Ik ben er toen toe gekomen bij wijze van een effort de perdu om eens naar Tersteeg toe te gaan. Ik dacht ik kan er niets bij verliezen, misschien is veeleer 't een weg om wat leven in de brouwerij te brengen, en zoo ging ik er heen met de groote schets waar ik U 't laatst van schreef. Die is geworden eene rij spitters, mannen en vrouwen met een voorgrond van klonten aarde, en een kijkje op eenige daken van een dorpje in 't fond. Ik zei tegen Tersteeg dat ik zeer wel begreep deze schets niets was dat hij gebruiken kon, maar ik eens bij hem kwam er mede, omdat hij in zoo lang niets van mijn werk gezien had, en ik juist ook van mijn kant eens een bewijs wilde geven dat ik niet verlangde er rancune zou blijven over 't geen verleden jaar was gebeurd. Nu hij zeide dat hij daar ook geen rancune over had, dat wat betrof de teekening, hij mij verleden jaar gezegd had dat ik aquarellen maken moest, en nu niet verder er over wilde spreken om niet in herhaling te vervallen van toen. Ik heb hem toen gezegd, ik nu en dan ook wel eens een aquarel had beproefd sedert, en er nog verscheidene op 't atelier had, maar ik in mezelf meer warmte gevoelde voor ander soort teekeningen, en hoe langer hoe meer hartstocht voor krachtig geteekende figuren. Ik zeide hem verder hoe 't me op 't hart lag ik nog steeds de teekenvoorbeelden van Bargue bij me had, dat ik deze reeds lang geretourneerd zoude hebben, indien er in 't verleden jaar gebeurde niet een beletsel geweest ware er over te spreken, maar dat ik juist ook kwam om die zaak af te doen. Dat daar enkele beschadigd waren, ofschoon maar weinig, door gebruik en ik een paar andere dingen toen ter tijde gehad had die nog stonden, ik hoopte hij genegen zoude zijn 't zij nu, 't zij later, een paar teekeningen van mij te nemen om alles in 't gelijk te brengen, en ik meende hij het in mij billijken zoude, ik bij hem gekomen was om die zaak tot een einde te brengen. Nu hij vond dat heel goed, en zijn gelukkig de Bargues terug nu. En heb ik hem gezegd ik op 't atelier heel wat had dat hij niet gezien had. Hij zeide dat het hem pleizier deed dat hij uit de teekening zag ik in ieder geval werkte, en vroeg ik hem, of er dan aanleiding geweest was te twijfelen er aan dat ik werkte. Nu er kwam toen een telegram voor hem, en ben ik heengegaan. Is in elk geval de zaak van de Bargues van mijn hart, en heb ik hem er nog eens voor bedankt, dat in der tijd hij mij die had ge- | |
[pagina 180]
| |
leend, want dat ik er veel dienst van had gehad. Maar zoodoende weet ik eigenlijk niet eens of hij in de teekening iets goeds vond of niet. Het zoude mij niet in 't minst verwonderen als hij het als dollemanswerk of iets absurds beschouwde, juist omdat hij zeide hij er liever geheel buiten bleef. Maar al ware het dat hij het absurd zoude vinden of gek, geloof ik toch ik mij daardoor niet van streek zou moeten laten brengen, of dat oordeel van hem voor beslissend of afdoend houden. Ik acht het altijd nog mogelijk dat de tijd komen zal, dat Tersteeg een andere opinie van mij krijgt, ook betreffende mijn doen en laten van nu en verleden jaar. Maar ik zal dat meestendeels aan den tijd overlaten, en blijft hij al wat ik doe verkeerd vinden, welnu ik zou dat dan heel koel opnemen en stilletjes mijn gang gaan, als bestond hij niet. Nu verder zal ik 't op zijn beloop laten tot b.v. gij weer eens hier komt, en heb après tout geen spijt ervan er eens heen gegaan te zijn. Erg veel pleizier deed het mij ge schreef het U goed gaat. Heb maar een goeden tijd kerel. Ik heb betrekkelijk ook een goeden tijd, behalve veel tobberij in 't finantiëele, veel tobberij, anders met het werk heb ik voorspoed; ik werk met verbazend veel pleizier dezen laatsten tijd, en met een vast gevoel van dat ik ‘op een weg ben’, zooals Rappard van zich zelf ook zegt in den brief dien ik U stuurde. Ja kerel, als men doorzet, en het doet zonder zich te storen aan het bestaande, als men oprecht en vrij zoekt de natuur te doorgronden, en niet los laat 't geen men op 't oog heeft, wat ook de lui er van zeggen, men voelt zich kalm en vastberaden en ziet de toekomst onder de oogen. Ja men kan wel in fouten vervallen, in overdrijvingen van dit of dat misschien, maar men komt tot iets oorspronkelijks. Ge hebt in Rappard's brief ook wel de uitdrukking gelezen: ‘vroeger maakte ik dingen, nu eens in dit dan eens in dat genre, zonder genoegzame persoonlijkheid, nu deze laatste teekeningen hebben althans een eigen karakter en ik voel dat ik mijn weg gevonden heb’. Zooiets als dat heb ik ook tegenwoordig. Ik las onlangs een merkwaardig gezegde in Taine (Critiek over Dickens), hij zegt: ‘le fond du caractère Anglais c'est l'absence du bonheur’. Geheel en al voldoende en juist vind ik dat woord niet, het verklaart niet alles, maar toch het is weergaasch raak gezegd en drukt zeer veel waars uit. | |
[pagina 181]
| |
Een echt Engelsch woord is dat van Carlyle: The result of an idea must not be a feeling but an action. Die levensopvatting, die een mensch er toe brengt zich te concentreeren, niet op 't zoeken van zijn materieel geluk in de allereerste plaats, doch vóór alles op zijn werk, om iets goeds te doen, is iets waar men in Engeland menig voorbeeld van vindt en is misschien een nationale karaktertrek. Carlyle zegt ook: ‘Knowest thou that worship of sorrow, the temple thereof founded some eighteen hundred years ago now lies in ruins, yet its sacred lamp is still burning.’ Als ik denk aan de Groux b.v., of aan wat ge me van b.v. Daumier wel eens schreeft, vind ik in hen iets van ‘worship of sorrow.’ De teekening in kwestie waar ik mee bij Tersteeg geweest ben, deed daar m.i. slecht in zijn klein kamertje, men moet haar zien in een entourage van andere teekeningen, dan doet ze heel anders. Wel ik heb er gisteren den heelen dag weer aan gewerkt om de figuren meer te acheveeren. Ik heb sedert ik U schreef bovendien 4 groote studies gemaakt voor den aardappeloogst. Tegenwoordig rooit men de aardappels hier in de buurt met een riek, kort van steel, en de arbeider ligt op zijn knieën. Ik stel me voor er iets goeds te maken zou zijn met die knielende figuren op een vlak land 's avonds, iets dat een zekere stemming van devotie zou hebben, ik heb het eens van nabij bestudeerd daarom, en heb een man die zoo'n riek in den grond steekt, (de eerste beweging), een ander die de aardappelplant uittrekt, (de tweede beweging), dan een vrouwenfiguur in dezelfde actie en een derde mannenfiguur, die de aardappels in den korf gooit. Die zal ik vandaag of morgen opzetten, maar ik wou bij de mannenfiguren er een hebben met een kalen schedel. Voor de studies die ik reeds heb, had ik een jongen boerenarbeider, een echt type die iets breeds en ruigs en non ébarbé heeft. Betreffende deze teekeningen Theo, verkoopen zal ik ze wel niet, maar toch denk ik aan 't geen Israëls zei tegen v.d. Weele van diens groote schilderij: ‘je zult het zeker niet verkoopen, maar dat moet je niet decourageeren, je zult daardoor alweer vrienden maken en wat anders verkoopen’. Als ik het eens doen kan en wat beter bij kas ben, zal ik op een doek een dergelijke uitvoerige schets maken als nu op 't papier, en eens weer schilderen. Maar ik zou er veel model voor moeten | |
[pagina 182]
| |
hebben, anders kwam er zeker niets van terecht. Ik heb anders wel een paar dingen in 't hoofd die te schilderen zouden zijn. Van C.M. heb ik op mijn brief geen antwoord ontvangen en zal nu ook niet direct weer schrijven. Zoo Theo, kans om iets te plaatsen is er bitter, bitter weinig voor mij. 't Was geen pleizierige demarche om naar Tersteeg toe te gaan, maar ik deed het toch, denkende misschien, misschien zal hij geneigd zijn geheel en al alles te vergeven en te vergeten van weerskanten. Doch hij is zoo ver nog niet, dat merkte ik genoeg, en is 't nog steeds, geloof ik, dat hij denkt zooals gij me indertijd zeer juist beschreeft, ‘nu eens hindert hem de manier waarop ik hem een hand zou geven’, of enfin van die kleine antipathieën, die maken men iemand liever niet ziet dan wel. Ik zit er wel een beetje in, het vorige jaar had ik zooals ge weet, nog al eens een buitenkansje van U, en is 't nu geloof ik al sedert Februari of sedert Maart gij zelf door een en ander 't niet ruim hebt. Ik weet niet hoe ik 't volhouden zal, en de onkosten loopen sneller op dan ik kan bijhouden, ofschoon ik mij in alles bekrimp en de vrouw niet minder. Het geld van Rappard heeft me toen een oogenblik ruimte gegeven, om mij in te richten op de groote teekeningen, maar de groote teekeningen kosten veel van model. En de ramen en 't papier etc. toch altijd ook, en ik maak er niet minder kleinere om bovendien. Zoodat de dagen zwaar om vol te houden zijn, en moeielijk om door te komen voor de vrouw en voor mij, van wege de schraalte met alles. Ik zeide tegen Tersteeg dat ik er erg naar verlangde om met Mauve weer op goeden voet te komen, maar hij antwoordde er me geen woord op. De totale indruk dien ik van mijn bezoek bij Tersteeg meebreng, is dat ik 't nu aardiger gevonden had als hij, zóó enorm langen tijd reeds er over heengegaan zijnde, maar in eens luchtig er over had gesproken, maar er bleef iets van zwaartillendheid en van ‘kom je nu al weer zaniken, blijf me toch van 't lijf’. Dat zei hij niet want hij sprak heel afgemeten, maar in verband met hetgeen hij anders zou hebben kunnen doen, might have done, n.l. zeggen iets als: ik vind het goed dat we het opmaken, en ik zal eens bij je komen kijken of iets dergelijks, ligt bovenstaand m.i. er eenigszins in. Doch ik kan dat ook mis hebben en zal de tijd er nogmaals over heen laten gaan, en zien of 't zich redresseert verder, en wil er | |
[pagina 183]
| |
't beste van hopen. Juist omdat ik wel degelijk hoop heb dat zich eenige dingen redresseeren zullen en terecht komen, moet ik hard doorwerken. 't Geen ik meer hoop dan wat het ook zij, is dat wanneer ge komen zult, ge vorderingen zult zien en iets goeds in 't werk vinden. Gij hebt mij wel eens geschreven gij er wat in vondt, en ik geloof niet dat gij U vergist, en Tersteeg gelijk zou hebben met zijn absolute onverschilligheid, die haast vijandig is. Ja, dat is het allereerste waar ik aan hecht, dat gij die er zooveel, ja alles aan gedaan hebt van 't begin af aan, moogt kunnen volhouden dat er iets goeds in is. Als ik dat mocht bewerken, zoo zoude ik de zorg van 't heele jaar vergeten bij Uw komst. Ik verbeeld me dat bij de vele figuren die ik heb, er misschien wel zouden zijn waarvan Tersteeg zou kunnen zeggen, als hij ze eens zag, deze of die zou ik in dit of dat formaat in aquarel willen zien. In zoo'n geval zou ik, niet voor mijn eigen pleizier, maar om zoo mogelijk iets te verkoopen, niet weigeren ze te probeeren, Maar dat zijn niet de eenige zaken die ik mogelijk zoude achten want ik zal nog heele andere dingen maken in de toekomst dan wat ik nu heb tot nog toe. Ik weet bij eigen ondervinding hoe men een tegenzin kan hebben in het werk van iemand, of een onverschilligheid er voor, en die lang houden ook, totdat op een dag men iets onverwachts van hem ziet, nadenkt er over en zich rappelleert het vroegere van hem en zegt tot zichzelf: wacht eens dat moet toch goed zijn en dan krijgt men lust, men houdt het onwillekeurig vast - en is er voor gewonnen. Vooral met de Engelsche manier heb ik dat gehad, ik heb het volstrekt niet dadelijk mooi gevonden, en dacht eerst net precies als de meesten hier dat de Engelschen eigenlijk geheel en al verkeerd waren, maar dat is bij mij zoo niet gebleven en ik heb de dingen van een anderen kant leeren kijken. Weet gij waar ik wel eens naar verlangen kan, naar een uitstapje naar Brabant. Het oude kerkhof te Nuenen zou ik zoo graag eens maken. En de wevers. Nog eens b.v. een maand lang Brabantsche studies maken, en met een partij er van terug te komen, voor een groote teekening van een boerenbegrafenis b.v. Ik eindig met nog eens te zeggen dat als gij schrijft in Uw laatsten brief nu dat ge een goeden tijd hebt, ik U 't zelfde zeggen kan; met betrekking tot het werk heb ik erg veel sereniteit en | |
[pagina 184]
| |
opgewektheid, en zooveel te doen dat het me absorbeert geheel en al. Maar met het geld is het beroerd, ik heb meer onkosten dan ik bijhouden kan. Weet gij waaraan ik dezer dagen nog dacht, aan het boek over Gavarni dat gij hebt, ik herinnerde mij daaruit hoe Gavarni's teekeningen van Londensche dronkaards en bedelaars etc., pas hem, volgens zijn eigen zeggen, grif van de hand gingen, toen hij een tijd lang er geweest was, ik geloof na een jaar, en hij er in een brief over schrijft dat er tijd voor noodig is om thuis te raken in een entourage. Nu ik begin hier terdeeg thuis te raken bij 't begin vergeleken, en vind zeer oppervlakkig wat ik in 't begin hier maakte. En juist de hoop om het al krachtiger en krachtiger uit te drukken en meer op te voeren, maakt dat het mij een goede tijd toeschijnt, want aan motieven en modellen (voor zoover ik ze betalen kan) mankeert het me nu niet. Ik ben vol gedachten en plannen, en zoo overstelpen de zorgen me nog niet. Alleen men moet toch betalen en alles kost geld en heeft men met obstructies te doen die iets dergelijks zijn als het doorworstelen van een doornheg. En dit is werkelijk zoo dat ik eigenlijk nog meer model moest hebben, maar ik kan niet meer nemen, ik doe mijn uiterste en om zoo te zeggen meer dan mijn uiterste wat de uitgaaf er voor betreft, maar 't huishouden kost ook en ik kom eigenlijk niet toe. Qu'y faire? Kunt gij U soms nog van uit Uw tijd te 's Hage personen herinneren, die ge meenen zoudt ik eens iets zou kunnen laten kijken? Ik voor mij herinner er me geen, behalve een, en dat is Lantsheer, maar het moet voor hem zeer, zeer mooi zijn, en juist omdat ik later wel eens iets aan hem hoop te verkoopen, zou ik nuniets willen presenteeren. Lantsheer is nog een oom of zoo iets van Rappard. Rappard schreef mij eens dat hij hem een schetsje van me had laten zien en dat L. dat goed gevonden had. Als ik eens iets heb waarvan ik denk het voor hem is, zou ik door Rappard wel in contact eens met hem kunnen komen. Ik doe 't niet graag lui gaan opzoeken; als 't werk van een ander was zou ik er niet tegen opzien, maar nu is 't mijn eigen. Adieu, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik weet zoo goed als zeker dat als Rappard de grootere teeke- | |
[pagina 185]
| |
ningen eens gezien zal hebben, hij Lantsheer wel eens over me spreken zal, ook zonder dat ik hem iets vraag. | |
296Waarde Theo, In den laatsten tijd heb ik U wel dikwijls geschreven maar het draait zoozeer op 't zelfde neer, dat ik er eigenlijk geen vrede mee heb dat ik U niet wat amusanter schrijf. 't Zal wel weer eens komen - ik denk dat als ge weer eens op 't atelier geweest zijn zult, er meer stof zal wezen die animeerender is. Dat hoop ik tenminste en zou 't geval zijn als gij sympathie hebt voor 't geen onderhanden is en ge nu nog niet hebt gezien. Ik zag deze week in Paris Illustré eene mooie reproductie van een teekening van Ulysse Butin: La mise à l'eau. Visschers en vrouwen die een boot in zee duwen. Juist zag ik die terwijl ik onwillekeurig veel dacht aan Butin en aan Legros, bij 't zoeken naar iets wat toch weer een heel ander sujet is dan zij maken, n.l. die aardappelwroeters op de knieën liggende en werkende met korte rieken, waarover ik U laatst schreef dat ik er studies voor maakte. Ik heb er nu eene schets van op 't ezel met 4 figuren, 3 mannen en 1 vrouw. Ik wou er iets breeds en brutaals van silhouet en teekening in hebben. Ik zoek daar hoe langer hoe meer naar. Altijd weet ik nog dat 't eerste schilderij dat ik van Butin heb gezien, (een van zijn latere) een sterke indruk op mij maakte. Het was dat wat hij later zelf geëtst heeft, La jetée heet het geloof ik, vrouwen die op den uitkijk staan naar vaartuigen, die op een stormachtigen avond moeten binnenloopen. Dat was 't eerste dat ik van hem zag, en sedert dat van den Luxembourg en verscheidene andere. Ik vind hem zeer oprecht en degelijk, en geloof dat juist als hij schijnbaar er snel overheen geloopen is, hij niet minder raisonnable en juist in zijn teekening is gebleven après tout. Hij is een van die mannen die ik niet persoonlijk ken, en toch als ik iets van hem zie, kan ik me voorstellen hoe hij 't gemaakt heeft. Vindt gij 't schilderij van Blommers van den Salon niet mooi: November? ik zag 't schilderij niet maar wel de reproductie, ik vind het net alsof 't van Butin was, en meer passie (en iets dramatisch) er in dan Blommers gewoonlijk heeft. Op dit oogenblik heb ik niet minder dan 7 of 8 stuks teekeningen | |
[pagina 186]
| |
onderhanden van 1 meter zoowat in afmeting, dat ik dus tot over de ooren in 't werk zit, zult ge U wel kunnen denken. Maar ik heb zoo'n hoop juist door dezen tijd van sjouwerij, mijn hand wat vaardiger te maken. Zoo bijvoorbeeld begint de tegenzin die ik had om met houtskool te werken, met den dag meer weg te gaan. Dat ligt ook daaraan, dat ik er iets op gevonden heb om de houtskool te fixeeren, en dan met iets anders b.v. drukinkt er over heen. Ziehier een krabbeltje van aardappelwroeters, maar ze zitten iets verder uiteen op de teekening. Nu zoo terwijl ik U schrijf denk ik aan dien avond ge - herinnert 't U misschien, ofschoon 't jaren geleden is - dat gij en ik samen een avond doorbrachten bij Mauve, toen hij nog woonde bij de kazerne, en nog een photographie naar een teekening van hem kregen, een ploeg. Weinig dacht ik toen ter tijde ik zelf zoude teekenen, weinig dacht ik toen ter tijde ook, dat er moeielijkheden zouden komen tusschen Mauve en mij. Ik blijf betrekkelijk me verwonderen dat 't niet terecht komt, te meer omdat er eigenlijk, als men 't recht in den grond zou nagaan, omtrent zoo goed als niets verschil van inzichten bestaan. 't Is nu zóó lang geleden trouwens, dat ik tegenwoordig mijn opgeruimdheid weer terug begin te krijgen wat het werk betreft, en een vertrouwen dat het toch gaan zal. Ik heb dat al vroeger | |
[pagina 187]
| |
ook wel gehad ondanks alles, maar men raakt toch van streek onwillekeurig en heeft een melankoliek gevoel als zulke personen het afkeuren, of 't geen men doet een slechten weg noemen. Schrijft ge spoedig? Uw brief zal weer zeer welkom zijn als altijd. Wilt ge wel gelooven, dat een figuur zoo van een voet grootte volstrekt niet gemakkelijker te teekenen is dan een kleine? Integendeel het komt er alles veel meer op aan, en om het op die grootte toch naar proportie even krachtig te krijgen als kleine figuren, is soms een erge sjouwerij. Adieu kerel, heb goede dagen en doe maar goede zaken, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
297Waarde Theo, Uw brief en het ingeslotene waren niet weinig welkom, niet minder welkom 't bericht ge weer eens uitvoeriger schrijven zult. Ik hoop ge me eens flink schrijven zult over Les Cent chefs-d'oeuvre, 't moet goed zijn zoo iets gezien te hebben. En als men er bij denkt - indertijd waren er eenige personen die in de publieke opinie zoo tamelijk suspect waren wat hun karakter, intenties en genie betrof, personen van wie men de meest absurde dingen vertelde, Millet, Corot, Daubigny enz., die men aanzag ± zooals de veldwachter een losloopenden ruigen hond of een vagebond zonder paspoort aanziet, en de tijd gaat daarover heen en ziedaar ‘les cent chefs-d'oeuvre’, en als cent niet genoeg is, dan innombrable. Laat staan wat er van de veldwachters wordt. Er blijft weinig over van hen, behalve voor de curiositeit sommige proces-verbalen. Toch vind ik het een drama blijft, de geschiedenis der groote mannen - zij 't ook ze niet alleen met veldwachters te doen hadden ook in hun leven - daar meestal ze er toch zelf niet bij zijn meer als hun werk publiek erkend wordt en in hun leven zij langen tijd onder een zekeren druk waren vanwege de oppositie en moeielijkheid om door 't leven te worstelen. En zoo telkens als ik hoor van zoo'n publieke erkenning van de verdiensten van dezen en genen, zoo denk ik mij te sterker daarom de stille ietwat sombere figuren van hen die persoonlijk weinig vrienden hadden, en zóó in hun eenvoud vind ik ze nog grooter en meer navrant. Er is een ets van Legros - Carlyle in his study, die komt mij dikwijls voor den geest als ik me Millet of wie dan ook wil voor- | |
[pagina 188]
| |
stellen zooals hij was. Wat V. Hugo zegt over Eschyle: ‘on tua l'homme, puis on dit: élévons pour Eschyle une statue en bronze’, iets van dat zweeft me steeds voor den geest als ik van een tentoonstelling van iemands werken hoor, zoo kijk ik weinig naar ‘la statue de bronze’, niet omdat ik 't niet goed vind men publiek iets apprecieere, maar vanwege die arrière-pensée: on tua l'homme; Eschyle werd eenvoudig verbannen maar ook hier was ballingschap een doodvonnis, zooals dat meer gaat. Theo, als ge eens op 't atelier komt dan zal ik U iets kunnen laten zien, 't welk gij zeker niet overal zien kunt zóó bij elkaar. Ik zou U iets kunnen laten zien, dat men zou kunnen noemen: Les cent chefs-d'oeuvres de la gravure sur bois moderne. Werk van lui wier namen zelfs de meeste kunstkenners geheel vreemd zijn. Wie kent er Buckmann, wie kent er de twee Greens, wie kent de teekeningen van Regamey? Weinigen slechts. Bij elkaar gezien staat men verwonderd over die vastheid van teekening, dat persoonlijk karakter, die ernst van opvatting en dat doorgronden en opvoeren der meest alledaagsche figuren en motieven op straat, op de markt, in een hospitaal of weeshuis gevonden. Verleden jaar had ik al wel reeds wat, doch 't is mijn verwachting ver te boven gegaan, wat ik sedert gevonden heb. 't Is immers afgesproken ge niet te kort op 't atelier blijft als ge komt? Ik heb sedert ik U schreef aan die aardappelwroeters gewerkt. En een tweede van hetzelfde sujet begonnen met een enkel figuur van een oud man. Nu is er verder een zaaier onderhanden op een groot veld met klonten aarde, die ik geloof beter is dan de andere zaaiers die ik al probeerde. Ik heb er wel een stuk of 6 minstens als studie van 't figuur zelf, doch nu heb ik hem eens in de ruimte gezet, meer bepaald als eigenlijke teekening, en land en lucht er zorgvuldig bij bestudeerd. En dan heb ik studies voor 't verbranden van 't onkruid en stengels, en van een kerel met een zak aardappels op den nek, en een met een kruiwagen. Als ik nu eens met alle mogelijke goeden wil om, gesteld ik had het verkeerd, tot andere gedachten te geraken, nadenk over Tersteeg's opinie dat ik moest aquarelleeren, dan kan ik me niet begrijpen deze figuren van den kerel met den zak, van den zaaier, van den ouden aardappelwroeter, van de | |
[pagina 189]
| |
kruiwagens, van den onkruidverbrander, hun persoonlijk karakter zouden behouden als ik ze met aquarel attaqueerde. 't Resultaat zou iets heel mediocres zijn, van dat soort van mediocre, waar ik niet verlang me in te verdiepen. Nu zit in elk geval er een karakter in iets dat - zij 't van verre - in harmonie is met wat b.v. Lhermitte zoekt. Voor wien bepaald zoekt uit te drukken 't brutale, 't breede en krachtige van de figuren, is niet aquarel 't meest sympathieke middel. Zoekt men meer uitsluitend toon of kleur dan wordt 't iets anders, dan prêteert zich aquarel er uitmuntend voor. Nu geef ik wel toe, dat van die zelfde figuren in de werkelijkheid men andere studies zou kunnen maken uit een ander oogpunt, (n.l. toon en kleur) met een andere bedoeling gemaakt - doch vrage, indien mijn stemming en persoonlijk gevoel mij in de allereerste plaats het karakter, de structuur, de actie der figuren doet opmerken, zal men 't me kwalijk nemen als ik deze emotie volgende, niet tot een aquarel, maar tot een teekening met enkel zwart of bruin kom? Toch er zijn aquarellen - waar de contours zeer krachtig uitgedrukt zijn - b.v. die van Regamey, die van Pinwell en Walker en Herkomer, waar ik wel degelijk soms over denk, (die van den Belg Meunier) maar al zocht ik dat, zoo zou Tersteeg er ook niet mee content zijn. Steeds zeggen: 't is niet verkoopbaar en 't verkoopbare moet nu No. 1 zijn. Ik voor mij zie daarin in duidelijker woorden: ‘gij zijt een mediocreteit en gij zijt pretentieus dat gij U niet onderwerpt en kleine mediocre dingetjes maakt, gij maakt U bespottelijk met Uw zoogenaamd zoeken, en werkt niet.’ Dit ligt in 't geen Tersteeg me heeft gezegd voor verleden jaar en verleden jaar, en daar sta ik nu nog voor. Tersteeg zal voor mij wel blijven denk ik ‘the everlasting no.’ Zooiets heeft niet alleen ik, doch bijna allen, die een eigen weg zoeken, achter of naast zich als een eeuwigdurende ontmoediger. Soms kan men daaronder gedrukt gaan en zich beroerd voelen, en om zoo te zeggen overdonderd. Maar zooals gezegd, 't is the everlasting no; daartegenover in het voorbeeld van mannen van karakter vindt men een everlasting yes, en ziet in hen la foi du charbonnier. 't Is er echter zoo mee dat het leven wel eens somber wordt en de toekomst donker, als het werken geld kost en men dus hoe langer hoe meer den grond zich in voelt gaan, hoe harder | |
[pagina 190]
| |
men werkt, in plaats van dat het werk boven water helpt en men de moeielijkheden en kosten kan overwinnen door harder zich in te spannen. Ik vorder met mijn figuren, maar in 't finantiëele ga ik achteruit en kan niet bijblijven. En in den laatsten tijd denk ik wel eens om verhuizen naar geheel buiten, 't zij aan den zeekant, 't zij ergens waar het landwerk echt is, omdat ik geloof 't me wat zou bezuinigen. Ik zou ook hier kunnen doen wat ik wil, als ik wat meer verdienen kon, nu en dan eens hier en daar naar toe gaan om studies te halen. En dan heeft het hier vóór, dat mijn atelier goed is en men niet geheel en al buiten de kunstwereld is après tout. En zekere mate van wrijving, nu en dan eens iets zien en hooren, kan men toch moeielijk geheel missen. Ik denk wel eens er over naar Engeland te gaan, te Londen is weer een nieuw tijdschrift van importance, gelijkstaand met L. News en Graphic - The Pictorial News ontstaan, misschien was daar werk en salaris, maar wat kan men er met zekerheid van zeggen? Ik hoop dat gij maar spoedig eens komt, het is lang, een jaar om elkaar niet gezien te hebben en steeds aan elkaar gedacht. Nu is ons mannetje net een jaar geweest 1 Juli, en is 't vroolijkste, gezelligste kind dat ge U voorstellen kunt, en is 't geloof ik een voornaam punt gewonnen ten opzichte van het terecht komen en zich geheel redresseeren van de vrouw zelf, dat dit kind het goed maakt en haar bezigheid geeft en haar gedachten tot zich trekt. Anders denk ik wel eens dat misschien voor haar 't goed zou zijn ze nog eens een tijd geheel buiten was, en de stad niet meer zag, en van haar familie weg; om eene radicale verbetering te bewerken kon dit helpen. Want nu is ze wel verbeterd maar toch die invloed van haar familie werkt bij tijden veel tegen; ik 't eenvoudige er in willende hebben, en zij aangezet wordende tot intrigeeren en dubbelhartigheid. Enfin, zij is wel wat men enfant du siècle zou kunnen noemen geweest, en haar karakter is geïnfluenceerd geweest door haar omstandigheden zóó dat de restes wel steeds blijven zullen in den vorm van een zekere moedeloosheid en onverschilligheid, en gebrek aan een vast geloof in 't een of 't ander. Dikwijls, dikwijls heb ik reeds voor haar aan buiten leven gedacht. Maar verhuizen kost ook al weer in eens een heele uitgaaf. En zou ik | |
[pagina 191]
| |
ook wel willen getrouwd zijn vóór ik verhuisde, als er van kwam om naar buiten te gaan of naar Londen. Ik mis hier wel de noodige wrijving met anderen, en ik zie niet in dat dat verbeteren zal. Après tout is de eene plaats of de andere mij goed en verhuis ik liefst zoo min mogelijk. Schrijf 't me vooral - zoodra ge iets beslissen kunt dienaangaande - wanneer ge komt. Omtrent verschillende dingen ben ik dezer dagen in tweestrijd en daardoor in spanning, en zal dat wel blijven tot we elkaar eens weer hebben gezien en over de toekomst gesproken. Ik las dezer dagen artikels door Boughton over Holland. Dat was geschreven bij illustraties van hem en van Abbey, waar prachtige dingen bij zijn. Iets er uit heb ik in mijn oor geknoopt - een beschrijving van 't eiland Marken - zóó dat ik lust zou hebben er heen te gaan. Wie weet als men er eenmaal toe kwam om zich ergens te vestigen waar 't heel mooi was, hoe wel men er zich bij zou bevinden. Maar men moet in zoo'n geval één punt van contact met de kunstwereld hebben tenminste, want natuurlijk de visschersbevolking begrijpt er niets van en men moet kunnen leven. Vooral schrijf den beloofden brief over de Cent chefs-d'oeuvre etc., en mocht ge eens heel voorspoedig zijn in de zaken en er kan eens iets extra zijn, zoo ware 't niet ten ontijde. Betreffende geheel buiten wonen - ik vind de natuur mooi en toch er zijn veel dingen die me aan de stad binden, ook vooral de tijdschriften, de mogelijkheid van reproductie. 't Zou me heel wel zijn geen locomotieven te zien, maar nooit meer een drukpers te zien zou me zwaarder vallen. Adieu kerel, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik las ‘Mes haines’ van Zola, er staan wel flinke dingen in, ofschoon m.i. hij zich zeer vergist, in zijn algemeene beschouwing Millet niet eens noemt. Dit vind ik wel waar: observez que ce qui plaît au public est toujours ce qu 'il y a de plus banal, ce qu'on a coutume de voir chaque année, on est habitué à de telles fadeurs, à des mensonges si jolis, qu'on refuse de toute sa puissance les vérités fortes. | |
[pagina 192]
| |
298Waarde Theo, Als 't U gaat zooals mij hebt ge wel eens een plotseling verlangen om dezen of genen dien ge in lang niet gezien hebt, eens weer te gaan opscharrelen. Zoo ging het mij met de Bock, en ik wou U eens schrijven over wat ik bij hem zag, omdat gij hem ook van vroeger, zelfs beter dan ik, kent. Het eerst wat ik bij hem zag in den gang was een groote schets - een enormen windmolen, geheel besneeuwd, bij een soort gracht of vaart. Half romantiek half realistisch - een combinatie van stijl mij niet onsympathiek. Maar was nog lang niet af - maar energiek aangepakt en er was een mooi krachtig effect in. Enfin iets dat men altijd met pleizier ziet, en mij hindert 't niet dat 't niet af is; ik wou dat geval van hem wel op 't atelier hebben hangen zooals 't is, om reden van dat het zoo spreekt. Een andere schets die van 't schilderij van den Salon, vond ik ook mooi maar nog meer romantiek. Verder waren er een paar blondere aangezette schilderijen, diverse aardige studies. De indruk dien ik van hem zelf kreeg, was al zoowat 't zelfde van verleden jaar, misschien een schaduw positiever en serieuser. Eenige schetsen vond ik rijper en juister van toon en kleur dan verleden jaar, en de gronden vaster. Maar m.i. is nog steeds te veel vaag gelaten de relatieve proportie van de plannen en massa's, 't in 't oog houden van welke proporties het echte is van Corot en Rousseau en Dias, Daubigny, Dupré. Die allen hebben dat met elkaar gemeen dat ze zeer oplettend zijn daarorntrent m.i., en ook de fonds zijn bij hen altijd expressief, en niet zoo losgelaten. Er zijn echter zeer kranige dingen in de Bock's werk, en zoude men die met meer pleizier zien als het op zijn plaats staan van de dingen minder gedroomd was. Hij moest nog wat meer realist worden en zijn werk zou genialer zijn. Ik kan me niet begrijpen hij niet wat meer varieert ook, om nu maar iets te noemen ik heb van de week ook een paar landschapstudies gemaakt, 't eene gisteren bij de Bock, een aardappelveld in 't duin, den vorigen dag een plek onder de kastanjeboomen, een ander een terrein met hoopen steenkool. Nu is 't betrekkelijk zelden ik er toe kom om landschap te teekenen, maar zoo nu er ik toe kom heb ik direct 3 zeer uiteenloopende motieven. Waarom doet hij, die bepaald landschapschilder is, dat niet veel | |
[pagina 193]
| |
veel meer, in plaats van dat 't telkens zij eene duin met een boompje en een beetje helm. Heel mooi op zichzelf, maar er is zooveel dat even mooi is en men zou meenen hem moest aantrekken. Enfin dat is U ook wel bekend; nog eens mijn impressie van hem is dat zeer zeker hij er niet op achteruit gegaan is. Wel ik schreef U laatst, ik zoo er over gedacht had te verhuizen, ter wille vooral van eens nog dichter bij de zee te zijn. Ik heb met de Bock gesproken over woningen te Scheveningen, maar ik mag me wel doodstil houden met den huurprijs van mijn atelier hoog te noemen, als ik vergelijk met de lasten waarop anderen zitten, b.v. 't oude huis van Blommers staat te huur, - huurprijs f 400 en ik betaal f 170 per jaar. Dan is 't atelier niet grooter dan 't mijne, en wat doelmatigheid ervan betreft zou ik mij houden aan wat ik nu heb. De Bock zelf betaalt evenveel als Blommers. En klopt dit ook met wat ik verleden jaar hoorde omtrent gemiddelden huurprijs. Als er kwestie was van aan zee gaan wonen, zou Scheveningen niet in de termen kunnen vallen, en zou men meer achteraf moeten gaan, hoek v. Holland b.v. of Marken. Nu echter denk ik er over de Bock te vragen me een hoek van zijn zolder te willen afstaan voor pied-à-terre, en dan daar mijn gereedschap neer te zetten, zoodat ik 't niet hoef mee te sleepen. Als men moe daar komt, (als men niet hoefde te werken direct, zou men die geringe vermoeienis niet tellen natuurlijk), gaat het werken soms slap, en is de hand zoo vast niet. Men is net precies verhit en moe genoeg om er hinder van te hebben, als men loopt en alles mee te sleepen heeft. Dus dat pied-à-terre bij de Bock, en wat meer de tram nemen zouden misschien voldoende zijn om toch wat van de zee en Scheveningen te maken, serieuser dan ik tot dusverre deed. De Bock zou deze week bij me komen en we er nog eens over spreken. Hij denkt zelf over verhuizing en hij heeft gehuurd tot Mei, en sprak er van zijn huis misschien eenige maanden toch leeg zou staan. We zullen zien. Hij vroeg zeer naar U en zeide ik ge dezen zomer wel eens bij hem zoudt komen waarschijnlijk. Zijn groote schilderij van den Salon niet verkocht natuurlijk. Hoe vondt gij dat? Critiek was nog al uiteenloopend. Ik denk wel dat het gaan zal van met een pied-à-terre bij hem, dit najaar vooral veel op Scheveningen zijn. We zullen zien - maar ik verlang erg iets van 't strand te maken. | |
[pagina 194]
| |
Deze week een studie gemaakt van Schuitentrekker en een Turfdrager, en ik zit steeds aan de aardappelwroeters. Ik hoop ik met Bock nu wat op en neer loopend zal kunnen blijven, misschien kon 't ons allebei geen kwaad en konden we van elkaar iets leeren. Hij heeft veel antieks bijgekocht, en 't ziet er heel aardig uit bij hem, maar moet hem nog al veel gekost hebben stel ik me voor. Schrijft ge spoedig? ik heb U zoo eens over Bock geschreven net als laatst over Rappard, dan hoort ge eens iets van de kennissen. Rappard is op reis, hij schreef me nog hij toch er toe gekomen was om de drukinkt te gebruiken, zóó als ik 't hem had gezegd, en het op die manier - n.l. met terpentijn - veel beter ging. Ge weet ik van mijn tegenwoordig atelier altijd heb gezegd het goed was, vooral na de verandering. Werkelijk als ik nu eens dacht aan verandering, veel liever schik ik 't zoo dat ik niet hoef te verhuizen, want bij anderen vergeleken heb ik het goed getroffen. Nu, iets dat men zelf heeft ingericht is men ook aan gehecht, en voelt er zich thuis. Zie dat ge me spoedig weer wat stuurt kerel, want ik zou het wel noodig hebben. De Bock is ook in 't lezen van Zola verzeild en had de Nabab van Daudet gelezen ook. Kent gij Germinie Lacerteux van Jules en Ed. de Goncourt? dat moet zeer goed zijn in de manier van Zola. Ik ga 't zien te krijgen. Ik heb zoo'n instrument besteld dat men fixateur noemt, om buiten een fusain te kunnen fixeeren gaandeweg terwijl men werkt, dan kan men 't wat hooger opvoeren. Ben er verlangend naar. Ik heb met Bock prachtige aardappellanden gevonden in de duinen achter den vuurtoren. Gegroet kerel, heb het goed en schrijf eens spoedig, adieu met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik ben verdiept geweest dezer dagen in een teekening van Regamey, voorstellende een diamantmijn; op 't eerste aspect in niets onderscheiden van een van die oppervlakkige teekeningen waar de illustraties mee volstaan - men zou 't haast over slaan - maar als men er even op kijkt, wordt alles zoo mooi en zoo curieus, dat men er geheel door ingepakt wordt. Regamey is knap - dit blad is van Felix, die dikwijls de Japaneezen maakt. | |
[pagina 195]
| |
299Waarde Theo, Naar Uw brief had ik reeds min of meer uitgezien en was er weer blij mede. Dank er voor. 't Geen ge schrijft over de tentoonstelling vind ik zeer interessant. Wat was dat oude schilderij Dupré dat gij bijzonder mooi vondt? dat moet ge nog eens schrijven. Uw beschrijving van Troyon en Rousseau b.v. is pittig genoeg, zoodat ik een touw er aan vast maken kan om eenigszins te weten in welke manier van hen ze zijn gedaan. Er was in meer schilderijen uit den tijd van Troyon's: Pré communal, een zekere stemming, die men ofschoon 't dan geen figuurschilderijen zijn, toch dramatisch zou willen noemen. Israels zei het heel juist van een Jules Dupré, (de groote van Mesdag) ‘'t is net een figuurschilderij’. 't Is dat dramatische dat uitwerkt dat men er een je ne sais quoi in vindt, dat maakt men er bij voelt 't geen gij zegt: ‘het drukt uit dat oogenblik en die plaats in de natuur, waar men alleen kan heengaan zonder gezelschap’. Ruijsdael's Buisson heeft het ook sterk. Hebt gij niet wel eens oude Jacque's gezien waar 't ietwat overdreven, ietwat op effect gewerkt was misschien - eigenlijk toch niet, die men om die reden bijzonder mooi vond - ook al werden ze niet onder de mooiste Jacque's gerekend door Jan en alleman? Van Rousseau gesproken. Kent gij de Rousseau van Richard Wallace, een lisière de bois in den herfst na den regen, met doorkijkje op oneindig uitgestrekte weilanden - moerassig - waar koeien iu zijn, 't eerste plan heel tonig? Dat 's voor mij wel een van de mooiste - heeft veel van die met de roode zon van 't Luxembourg. 't Dramatisch effect in die schilderijen is iets wat doet begrijpen ‘un coin de la nature vu à travers d'un temperament’, en ‘l'homme ajouté à la nature’, al haast meer dan iets anders in de kunst en dat zelfde vindt men in b.v. portretten van Rembrandt. 't Is meer dan de natuur, iets van een openbaring. En het komt me voor 't goed is daarvoor alle respect te hebben, en zich stil te houden als er dikwijls van wordt gezegd dat 't overdreven of een manier is. O ik moet U nog vertellen dat de Bock eens bij me is geweest - nogal prettig. Breitner, dien ik niet in 't minst verwachtte omdat hij in der tijd den omgang geheel scheen afgebroken te hebben, kwam gisteren aanzetten. Dat deed mij pleizier, omdat indertijd, | |
[pagina 196]
| |
in 't begin van dat ik hier was - hij heel prettig was om mee te loopen. Ik bedoel samen uit te gaan, niet naar buiten maar in de stad zelf om figuren te gaan zoeken, en aardige gevallen. Er is er geen een hier in den Haag waar ik mee in de stad zelf dat ooit heb gedaan, de meesten vinden de stad leelijk en gaan alles voorbij. En 't is in stad toch ook soms zeer mooi nietwaar? Gisteren zag ik b.v. in 't Noordeinde werklui bezig aan 't afbreken van dat gedeelte tegenover 't paleis, kerels geheel wit van 't stuiven van de kalk, met karren en paarden. 't Was koel, winderig weer, de lucht grauw, en er was veel karakter in die plek. V.d. Velden zag ik verleden jaar eens bij de Bock op een avond dat we bij de B. etsen gezien hebben. Ik schreef U reeds over hem, dat hij toen op mij een zeer gunstigen indruk maakte, ofschoon hij weinig sprak en als gezelschap op dien avond men zoo heel veel niet aan hem had. Maar de indruk dien hij direct op me maakte, was dat 't een solide, echte schilder is. 't Is een vierkante gothieke kop, iets brutaals of stouts en toch zachtmoedigs in zijn kijken, flink breed gebouwd, eigenlijk precies 't tegenovergestelde van Breitner en de Bock, er is iets mannelijks en puissants in hem, ook al zegt hij niets of al doet hij niets bijzonders. Ik hoop wel dat ik eens met hem nader in contact zal komen - misschien door v.d. Weele. Was l.l. Zondag bij v.d. Weele, die aan een schilderij van koeien in de bocht bezig was, waarvoor hij eenige flinke studies heeft. Hij gaat nu voor een tijdlang naar buiten. Heb dezer dagen voor de verandering weer eens een paar aquarellen buiten gemaakt, een korenveldje en een stukje aardappelland. En nog een paar landschapjes geteekend ook, om een houvast te hebben voor terreinen van een paar figuurteekeningen, die ik zoekende ben. Dit zijn de plannen van die figuurteekeningen in 't heel oppervlakkige. 't Bovenste onkruidverbranders, 't onderste 't van 't aardappelland komen. Ik denk er sterk over een aantal figuurstudies te schilderen, ter wille van 't hooger opvoeren van de teekeningen vooral. Dat gij plan hebt begin Augustus naar Holland te komen is me een blijde tijding, want wat ik U dikwijls genoeg heb gezegd is, dat ik zeer naar U verlang. Nu ik heb de Bock er nog over gesproken en ik kan bij hem | |
[pagina 197]
| |
mijn boeltje bergen, als ik studies op Schevening ga maken. Ik hoop binnen kort ook wel weer eens bij Blommers te komen. De Bock sprak ik over zijn schilderij van den Salon: Novembre, dat ik zoo mooi vond in de reproductie in den catalogus. Hij moet er nog een schets van hebben, en die wou ik wel eens zien. Wat betreft van vroeger of later voor langer of korter naar Londen gaan, dat er ginder meer kans zou zijn met mijn werk iets te doen geloof ik ook, tevens denk ik er bij dat ik er nog heel wat zou kunnen leeren, als ik met sommige lui daar in kennis kon geraken. En de stof om wat te maken zou me daar niet ontbreken, dat verzeker ik U. Er zouden mooie dingen te maken zijn daar op die werven aan den Theems! Enfin we moeten over verschillende dingen nog maar eens praten als ge komt. Ik hoop | |
[pagina 198]
| |
gij niet te gehaast zult zijn, er is nogal wat dat we te behandelen zouden hebben. Ik wou wel 't er van kwam ik in den herfst nog eens in Brabant wat studies kon gaan halen. Ik wou vooral graag studies hebben van een Brabantsche ploeg, van een wever, en van die dorpsbegraafplaats te Nuenen. Alles kost alweer geld. Nu gegroet, en nogmaals dank voor Uw schrijven en 't ingeslotene. Heb het maar goed. Adieu kerel, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik voeg hier nog een woordje bij om U nu ook iets naders omtrent Breitner te zeggen, daar ik zooeven terugkom van zijn provisoir atelier hier, (ge weet hij woont eigenlijk te Rotterdam tegenwoordig). Ge kent wel Vierge of Urabietta, den teekenaar voor de Illustration? Nu bij tijden doet Breitner me aan Vierge denken, doch zeer zelden. Als hij goed is lijkt het op iets overhaasts van Vierge, als hij, Breitner n.l., zich echter overhaast of niet doorwerkt, dan is 't moeielijk te zeggen waar 't iets van heeft want het lijkt naar niets - tenzij naar reepen van een oud, uitgewischt behangsel uit ik weet niet welke, maar in elk geval zeer zonderlinge en waarschijnlijk lang verleden tijdperken. Verbeeld U ik kom op 't zolderkamertje dat hij dan bij Siebenhaar heeft. Dat was gemeubileerd met diverse lucifersdoosjes (leege) vooral, verder met een scheermes of zoo iets, en eene kist met een bed er in. Tegen den schoorsteen zie ik iets staan, 3 oneindig lange reepen die ik eerst voor zonneblinden hield. Doch bij nadere beschouwing bleken het doeken te zijn in dit formaat. Zooals ge uit bovenstaande illustratie ziet, beschilderd met een niet onmystiek tooneel, waarschijnlijk uit de Openbaring getrokken zou men geneigd zijn te meenen op 't eerste gezicht. Doch naar ik mij heb laten vertellen zijn het de manoeuvres der artillerie in 't duin. Ik schat het in koelen bloede op ruim 4 meter lengte tegen ¾ meter. | |
[pagina 199]
| |
Het tweede was een historie van een man die tegen den muur stond te leunen in de extremiteit links van 't schilderij, terwijl aan de extremiteit rechts diverse specimen spoken van vrouwen stonden hem aan te gapen, terwijl er zorg gedragen was er alzoo een tamelijke spacie tusschen deze twee groepen overbleef. En liet ik me dan ook vertellen dat het hier aan den linkerhoek een dronkaard moest voorstellen, 't geen ik niet wil beginnen in twijfel te trekken de intentie wel evengoed kan geweest zijn van den maker, als iets anders. Het derde is bijna beter en is eene schets die hij verleden jaar heeft gemaakt van de markt, doch die sedert in plaats van een Hollandsche markt eene Spaansche schijnt te moeten zijn gaan beduiden, voor zoover men er iets uit maken kan. Wat voor koopwaar er op de markt verkocht wordt - waar die dan ook wezen moge - ik voor mij betwijfel of 't wel op dezen aardbol bedoeld is, veeleer zoude het den naïven beschouwer mogen invallen het eene scène op een van die planeten welke Jules Verne's wonderreizigers plegen te bezoeken (per projectiel) moet voorstellen. Wat voor koopwaar er eigenlijk in gehandeld wordt is onmogelijk te definieeren doch het doet in de verte denken aan enorme massa's confituren of suikergoed. Zie tracht U zoo iets voor te stellen doch on ne peut plus absurd en zwaar op de hand bovendien en ge hebt 't werk van vriend Breitner. Op een afstand zijn het vlakken verschoten kleur als op een uitgebleekt en vermolmd en beschimmeld behang, en zijn er in dat opzicht qualiteiten, die voor mij evenwel absoluut ongenietbaar zijn. Hoe 't mogelijk is iemand tot zoo iets komt, begrijp ik in 't geheel niet. 't Is iets als wat men ziet als men de koorts heeft, of onmogelijk en zonder beteekenis als in een droom die kant noch wal raakt. Ik houd 't eenvoudig daarvoor dat Breitner nog niet genezen is en werkelijk 't heeft gedaan terwijl hij koorts had. Verleden jaar toen ik wel genezen was, doch voortdurend slapeloos bleef en koortsig, had ik ook momenten dat ik me forceeren wilde om toch te werken, en eenige maar goddank niet zóó absurd groote dingen maakte, die ik me later niet begrijpen kan, gemaakt te hebben. Daarom geloof ik dat Breitner wel weer terecht zal komen, maar dit vind ik absurd. Er lag in een hoek in elkaar gefrommeld een aquarel, studie van | |
[pagina 200]
| |
eenige berkjes in 't duin, die veel beter was. Doch die groote dingen, 't is niets. Bij v.d. Weele zag ik er nog een heel leelijk en een kop heel goed, maar een portret van v.d. Weele dat hij begonnen was, ook weer slecht. Ik houd op enkele momenten van 't werk van Hoffmann en Edgar Poe (Contes fantastiques, Raven. etc.), maar dit vind ik ongenietbaar omdat de fantasie log is en zonder bedoeling en er haast geen rapporten met 't bestaande zijn. Erg leelijk vind ik het. V.d. Weele heeft twee vrij curieuse teekeningetjes van hem, chic geaquarelleerd, die een zeker je ne sais quoi hebben, van wat de Engelschen ‘weird’ noemen. Enfin, we zullen zien hoe 't gaat. Hij is intelligent genoeg, maar 't is een soort parti pris van exentriciteit, dat hij quand même doordrijft. Nu ik ga deze week nog op Scheveningen beginnen, ik had wel gewenscht 't eens een extraatje had kunnen lijden, dan had ik wat schildergerei me aangeschaft. Ik ga van een paar teekeningen photographies laten maken in cabinetformaat, of iets grooter, (om te zien, hoe ze in 't klein zouden doen) bij een photograaf die teekeningen van ter Meulen, Duchatel, Zilcken heeft gephotographeerd. Hij doet 't voor 75 cents, dat 's niet duur nietwaar? Ik zal den Zaaier en de Veenstekers laten doen voorloopig, de een met veel kleinere, de andere met een groot figuur. En lukken die dan zou ik U later als ik teekeningen had, photo's kunnen sturen om te laten kijken aan Buhot b.v., of hij soms dacht ze te kunnen plaatsen. Van die ze dan willen kunnen ze de teekeningen zelf ter reproductie krijgen, of kan ik ze over teekenen op hun papier. Nogmaals gegroet Theo, 't beste. Schrijf maar weer spoedig. Ik laat die photo's maken, want we moeten voet bij stuk houden bij Buhot; ik moet een beetje zien te verdienen om weer wat nieuws te kunnen opzetten, en eens wat te schilderen ook, want ik ben er nu net voor gestemd. Après tout vind ik niet heel aardig van C.M., dat ik op mijn schrijven, waarbij ik de moeite nam twee croquis van de teekeningen in kwestie te maken, zelfs geen syllabe antwoord ontving. Evenmin aardig vind ik 't van Tersteeg dat hij nu ik van mijn kant getracht had 't ijs te breken, niet eens aankwam. Dat hij 't druk heeft is maar laria, want dat is hier de reden niet, ééns in 't jaar kon hij wel tijd vinden eens te komen. | |
[pagina 201]
| |
Mauve heeft niet alleen onaangenaamheid gehad met mij, maar hij heeft om maar iets te noemen ook onaangenaamheid gehad met Zilcken. Ik zag nu pas de etsen van Zilcken en daareven bij den photograaf photo's naar teekeningen van Zilcken. Laat mijzelf daar, maar bij dezen verklaar ik niet te begrijpen wat M. tegen Z. heeft in te brengen, zijn teekeningen waren goed en geenszins slecht, 't is wispelturigheid van Mauve. Ik voeg nog een half blaadje bij om eens over Brabant te praten. Onder de figuren van typen uit het volk die ik maakte, zijn er verscheidene die een bepaald wat menigeen zou noemen ouderwetsch karakter hebben, ook wat opvatting betreft, b.v. een spitter, die meer heeft van die welke men op de in hout gesneden basreliefs der gothieke kerkbanken wel eens aantreft, dan van een teekening van nu. Zeer dikwijls denk ik aan de Brabantsche figuren, als mij bijzonder sympathiek zijnde. Iets wat ik ontzettend graag hebben zou, wat ik ook gevoel dat ik maken kan, mits onder zekere omstandigheden van geduldig poseeren, is het figuurtje van Pa op een heipad; 't figuur streng geteekend met karakter, en zooals ik zeg een stuk bruine heigrond waardoor een smal wit zandpad, en een lucht met wat passie aangezet en even uitgedrukt. Dan b.v. Pa en Moe gearmd - in een herfst entourage of met een beukeheggetje met dorre blaren. Ik zou ook 't figuur van Pa willen hebben als ik een boerenbegrafenis maak, waar ik terdeeg plan op heb ofschoon ik er veel moeite aan hebben zou. Daargelaten minder er toe doende verschillen in godsdienstige opvatting, is mij het figuur van een arm dorpspredikant als type en karakter, een der meest sympathieke die er bestaan, en ik zou me zelf niet zijn als ik het niet eens attaqueerde. Als ge komt zou ik recht gaarne eens met U overleggen, hoe te doen betreffende eene reis naar ginder. Ge zult dan wanneer gij b.v. mijn teekeningen van weesmannen zien zult, wel begrijpen wat ik wil en hoe ik het bedoel. 't Is mij te doen om een teekening te maken die niet precies iedereen begrijpen zal, het figuur vereenvoudigd uitgedrukt in 't essentieele, met gewilde voorbijziening van die details welke tot 't eigenlijke karakter niet hooren en slechts toevallig zijn. 't Moet n.l. niet zijn 't portret van Pa, maar veeleer de type van een arm dorpspredikant die een zieke gaat bezoeken. Zoo ook het ge- | |
[pagina 202]
| |
armde paar bij den beukenheg de type van een man en vrouw die met elkaar oud zijn geworden en waar de liefde en trouw gebleven is, veeleer dan de portretten van Pa en Moe ofschoon die er voor poseeren zullen hoop ik. Alleen zij moeten weten, dat 't serieus is, wat zij uit zichzelf misschien niet zien zouden wanneer de gelijkenis niet precies is. En zouden er een beetje op voorbereid moeten worden dat in geval dit gebeuren mocht, zij zóó moeten poseeren als ik het stel, en niet er aan veranderen. Enfin dat zou wel gaan en ik werk zoo langzaam niet dat het voor hun een groote moeite zou behoeven te zijn. En ik voor mij zou er zeer aan hechten het te doen. Het vereenvoudigen der figuren is iets waar ik mij zeer mee preoccupeer. Enfin, ge zult zelf er eenige zien bij de figuren die ik U zal laten kijken. Als ik naar Brabant ging, 't zou dunkt me moeten zijn zeer zeker geen uitstapje of pleizierreisje, maar een korte tijd van zeer hard werken en bliksemsnel. Van expressie gesproken in een figuur, ik begin hoe langer hoe meer tot de overtuiging te komen dat die zit niet zoozeer in de gelaatstrekken dan wel in de heele tournure. Ik vind weinig dingen zoo afschuwelijk als de meeste akademische têtes d'expression. Ik kijk liever eens naar ‘de nacht’ van Michel Ange, of een dronkaard van Daumier, of de spitters van Millet, en die bewuste groote houtsnee van hem la bergère, of naar een oud paard van Mauve, etc. | |
300Waarde Theo, Voor ik naar Scheveningen ga, wou ik nog even een woordje met U praten. Ik heb 't maar eens doorgezet met de Bock dat ik bij hem een pied-à-terre krijg, misschien zal ik nu en dan bij Blommers eens aangaan ook. En dan is mijn plan een tijdlang Scheveningen geheel en al als hoofdzaak te beschouwen, 's morgens er heen te gaan en den dag te blijven, of anders als ik thuis moet zijn dat in 't middaguur te stellen als 't te warm is, en dan 's avonds er weer heen. Dit zou me nieuwe idees geven vertrouw ik, en rust, niet door stilzitten, maar door verandering van omgeving en bezigheid. Ik zit anders wel nog diep in 't werk. Vandaag nog eens den weesman gehad, en wel voor iets dat me plotseling in 't hoofd | |
[pagina 203]
| |
kwam ik nog eens door wou zetten voor ik aan iets anders begin. Ge moet weten ik toch nog eens in 't weeshuis ben geweest op een bezoekdag. Toen had ik daar het tuinmannetje gezien en geteekend uit het raam. Nu dat wou ik niet laten schieten, en staat er nu op in dezen vorm zoo ongeveer voor zoover ik me uit 't hoofd herinner. Gisterenavond heb ik een cadeau gekregen dat mij enorm pleizier deed, (van die twee landmeters - want er is een tweede nog bij gekomen sedert,) namelijk een zeer echt Scheveningsch buis met staanden kraag, pittoresk, verkleurd en gelapt. Ik heb voor zoover me doenlijk was, mijn schildergerei in orde gebracht en aangevuld wat ik mankeerde en me van tramkaartjes voorzien etc. Vanmorgen heb ik de negatieven gezien van drie photo's. Ik ben verlangend naar de drukken, en heb wel hoop zij alzoo in 't klein iets zijn zullen waarmede wij bij de illustraties zullen kunnen démarches doen. Ik denk er over het tuinmannetje van heden ook te laten doen, want dat figuur is veel, veel uitvoeriger dan in dezen krabbel en entourage ook minder tam dan hier. Ik hoop U volgende week drukken van photo's te kunnen zenden. | |
[pagina 204]
| |
Maar kerel, ik wou U wel vragen Uw uiterste best te doen, om als 't eenigszins kan mij nog iets te sturen, want ik ben reeds à sec door een en ander ik absoluut noodig had om Scheveningen te kunnen beginnen. Het hoeft niet veel te zijn maar iets om den tijd door te komen, en in 't duin niet absoluut op een droogje te zitten. De photo's zijn: Zaaier, Aardappelwroeters en Turfstekers, laatstgenoemde kwam mij voor 't best te doen. Vindt ge dat niet aardig van die landmeters, 't zijn aardige vroolijke lui, die me veel gezelligheid al hebben bezorgd. Ze beginnen werkelijk wel aardige schetsen te maken, maar zitten beiden voor hun eindexamen, een voor dat van landmeter en de ander voor ingenieur. Als ik me wat georiënteerd heb op Scheveningen dan zal ik de vrouw nu en dan meenemen om te poseeren, of ten minste plaats en grootte van figuren aan te kunnen geven. Ik verlang erg naar U kerel, ik hoop er bij 't werk iets zal zijn waar ge eenig pleizier in hebt, en dat ge wat gevorderd vindt. De Bock zag nog sommige geschilderde studies van verleden jaar en vondt er iets in, maar mij bevallen ze hoe langer hoe minder, ik hoop er betere te maken dit jaar. Zondag krijg ik den photograaf op 't atelier om eens met hem te praten wat 't best voor photo's zou zijn onder de figuren die ik heb. Ik zou niet weinig in moeielijkheid zijn als gij absoluut niets extra's zenden kondt. Ik heb enkel het bepaald onmisbare genomen voor de schilderdoos, maar heb toch zoo goed als niets kunnen overhouden. Het Scheveningsche buis is me een meevallertje. Ik schreef U eens dat 't me misschien gaan zou als toen ik jaren geleden ook te 's Hage woonde, dat het eerst een beroerde tijd zou zijn maar later prettiger worden, 't is in menig opzicht dezen laatsten tijd gezelliger en prettiger geworden al. Nu adieu, doe wat ge kunt en geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
301Waarde Theo, Voor Uw schrijven, voor het ingeslotene dank ik U ofschoon ik een gevoel van droefheid niet kan onderdrukken over wat ge zegt: ‘betreffende 't vervolg kan ik U weinig hoop geven’. | |
[pagina 205]
| |
Bedoelt ge dat uitsluitend ten opzichte van het finantiëele ik zou er 't hoofd niet om laten hangen, maar moet ik het opvatten als slaande op mijn werk, weet ik niet recht hoe ik het verdiend heb. Het treft net dat ik U de proeven van photo's naar een paar van mijn laatste teekeningen kan sturen, welke ik U al eerder beloofd had doch niet halen kon omdat ik platzak was. Ik weet niet hoe ge dat woord bedoeld hebt, ik kan 't ook niet weten Uw brief is te kort, maar 't gaf me een onverwachten stoot recht in de borst. Maar ik wou wel eens weten, hoe het er mee gesteld is, of gij iets in me hebt opgemerkt dat ik niet vorderde of zoo. Betreffende 't finantiëele zult ge U herinneren gij mij schreeft over slechte tijden maanden geleden, mijn antwoord was: goed, reden om van weerskanten dubbel ons best te doen, zie gij me te zenden het uiterst noodige, ik zal er achterheen zitten om weer een eind op te schieten, zoodat we misschien bij de illustraties iets plaatsen kunnen. Sedert zette ik diverse grootere composities op touw, waarin meer een sujet was dan in enkele figuurstudies. Zoo valt nu mijn eerste zending photo's om desnoods te kunnen toonen aan den een of ander, samen met uw ‘voor 't vervolg kan ik U weinig hoop geven’. Is er iets bijzonders??? Ik ben wat zenuwachtig er over, ge moet eens spoedig weer schrijven. Nu de photo's zooals ge ziet zijn: Zaaier, Aardappelwroeters, Turfstekers. Nu heb ik er nog andere gemaakt: Zandgroeve, Onkruidverbranders, Mestvaalt, Aardappelwroeter 1 figuur, Kolenladers, en nu heb ik op Scheveningen deze week gewerkt aan Nettenverstellen (Scheveningsche visschersvrouwen). En nog twee grootere composities van Duinwerkers, (een van welke ik nog eens aan Tersteeg liet zien), die ofschoon er nog veel aan te sjouwen zal zijn, toch datgene zijn wat ik 't liefst zou voleindigen. Lange rijen spitters - arme lui van stadswege aan 't werk gezet - voor een stuk duingrond dat omgespit moet worden. Maar dat te maken is enorm zwaar. In Turfspitters ziet ge een eerste idee er van. Ik zou er zoo melankoliek niet over zijn broer, als gij er niet iets bij zeidet dat me zorg geeft. Gij zegt: ‘laat ons hopen op betere tijden’. Zie dat is een van die dingen, waar men mee op moet passen | |
[pagina 206]
| |
m.i..Hoop hebben op betere tijden moet niet een gevoel zijn maar een iets doen in het heden. Mijn doen is in zoover afhankelijk van Uw doen, dat als gij met zenden zoudt verminderen, ik niet voort kan en desperaat zou zijn. Juist omdat ik de hoop op betere tijden levendig in me voelde, bleef ik er met alle kracht me inwerpen - in 't werk van 't ‘heden’, zonder verder over de toekomst te denken, anders dan dezelve overgevende in 't vertrouwen er loon na 't werk zoude zijn, ofschoon de onkosten op eten, drinken en kleeren moesten bezuinigd worden telkens week aan week meer en meer. Ik stond nu voor kwestie naar Scheveningen te gaan, voor kwestie schilderen. Ik dacht: kom, doorzetten. Maar nu zou ik wenschen niet begonnen te zijn kerel, want het zijn onkosten meer en ik heb het niet. De weken gingen voorbij, vele, vele weken en maanden in den laatsten tijd, dat telkens de onkosten iets zwaarder waren dan ik met alle tobben en hoofdbreken en uitzuinigen kon bijhouden. Zoo als het geld van U komt moet ik er niet alleen 10 dagen mee rondkomen, doch zooveel direct afbetalen dat die 10 dagen die voor de borst staan van den eersten af on ne peut plus mager zijn. En de vrouw moet 't kind de borst geven en 't kind is sterk en groeit, en ze zit er dikwijls mee er geen zog is. Nu ik zit in 't duin of ergens anders ook met een enorm gevoel van flauwigheid bij tijden, omdat er niet in komt. Schoenen gelapt en kapot van allen, en meer andere petites misères die maken men rimpels krijgt. Enfin 't zou niets zijn Theo, als ik maar de gedachte kon houden toch zal 't gaan, doorzetten maar. Nu echter is 't woordje van U ‘ik kan voor 't vervolg weinig hoop geven’, voor mij iets als ‘the hair that breaks the camels back at last’. De last is wel eens zóó zwaar, dat het ééne haartje meer het beest tegen den grond doet vallen. Nu, que faire - Blommers zag en sprak ik op Scheveningen reeds tweemaal, en hij zag een paar dingen van me en vroeg me eens bij hem te komen. Ik maakte eenige geschilderde studies daar, een brok zee, een aardappelland, een veld met nettenverstellers, en hier thuis een kerel in 't aardappelland die kool plant op de leege plekken tusschen 't aardappelloof, en dan onderhanden de groote teekening van 't nettenboeten, zooals ze 't noemen. | |
[pagina 207]
| |
Maar mijn lust voel ik vergaan, men heeft behoefte aan een vast punt ergens. Zie dat ge me zegt: hoop maar op de toekomst, is net als of ge zelf geen hoop meer hebt betreffende mij. Is dat zoo? Ik kan 't niet helpen, ik ben niet prettig door de zorgen ik wou dat ge maar eens hier waart. Gij zegt dat de autographies wat mager zijn van effect, het verwondert me niet in 't minst als ik denk dat 't physiek van iemand op zijn werk influenceert, en mijn leven is te droog en te mager, waarachtig Theo ter wille van 't werk zouden we een beetje beter moeten gegeten hebben, maar 't kon er niet af en het zal zoo blijven, als ik niet een klein beetje meer ruimte krijg op een of andere manier. Daarom toe, laat de photo's eens kijken aan Buhot of zoo, als ge zelf niet sturen kunt en zie een debouché te vinden door hem als 't kan. Ik heb er haast berouw van dat ik weer ben gaan schilderen, want als ik er niet mee vorderen kan, wou ik liever ik 't maar daargelaten had. Nu het gaat niet zonder verf, en verf kost duur, en omdat ik nog wat moet betalen aan Leurs en Stam kan ik niet laten oploopen. En ik schilder zoo graag. Nu ik weer bezig was, kreeg ik in dingen van verleden jaar weer meer pleizier, en heb weer geschilderde dingen in 't atelier gehangen. De zee waar ik vreeselijk veel van houd, zij dient met schilderen geattaqueerd te worden anders heeft men er geen vat op. Zie Theo ik hoop maar dat gij den moed niet opgeeft, maar waarachtig als ge gaat spreken van ‘geen hoop geven voor 't vervolg’ dan word ik melankoliek, want gij moet den moed en de energie hebben om te zenden, anders zit ik vast zonder dat 't in mijn macht is om voort te komen, want die vrienden konden zijn, zijn vijandig geworden en schijnen 't te willen blijven. Denk er eens over na, dat ik toch niets deed dat dit motiveeren kon eigenlijk, althans niet motiveeren kon dat Mauve b.v. of Tersteeg of C.M. zoo koel zijn niet eens iets te willen zien of een woord spreken, ik vind 't menschelijk men over 't een of ander en froid gerake, maar 't en froid zijn vol te houden zelfs nu er meer dan een jaar passeert en na herhaalde pogingen om 't bij te leggen, is niet aardig. Zoo eindig ik voor heden met de vraag: Theo, toen in 't begin | |
[pagina 208]
| |
gij tot mij spraakt over 't schilderen en we hadden toen kunnen vooruitzien 't werk van nu, zouden we geaarzeld hebben te vinden dat het recht was ik schilder zou worden (of teekenaar dan, wat doet het er toe)? Ik geloof niet dat we toen geaarzeld zouden hebben om door te zetten als we b.v. deze photo's hadden kunnen vooruitzien nietwaar, want er moet toch een schildershand en oog zijn, wil men zoo'n geval uit het duin in een of anderen vorm creëeren. Nu echter is het dikwijls ik zoo beroerd me gevoel, als ik de lui antipathiek zie blijven en koud, dat ik den moed verlies. Nu ik redresseer me dan weer, en ga weer aan 't werk en lach er om, en omdat ik in 't heden werk en geen dag laat omgaan zonder te werken, geloof ik dat ik wel degelijk hoop heb op de toekomst, ofschoon ik 't gevoel daarvan niet heb, want ik zeg het U, er schiet me geen spacie in mijn hersens over om over de toekomst te philosopheeren, zij 't om me van streek te brengen, zij 't om me te troosten; het heden vasthouden en niet laten voorbijgaan zonder te zien er iets uit te halen, ziedaar wat ik geloof plicht te zijn. Tracht gij U dus ook ten opzichte van mij te houden aan het heden, en laat ons volhouden wat we kunnen volhouden, liever heden dan morgen. Toch Theo hoeft ge me niet te sparen als 't een kwestie is van geld alleen, en als gij als vriend en broer maar ietwat sympathie voor 't werk houdt, verkoopbaar of onverkoopbaar. Als dat 't geval maar is dat ik in dit opzicht Uw sympathie houden mag, dan kan 't me bitter weinig schelen, en dan moeten we kalm en koelbloedig raadschaffen. Dan als er geen hoop is voor 't vervolg in 't finantiëele, zou ik proponeeren een verhuizing naar buiten op een dorp, geheel buiten, uithalende de helft van huishuur, en voor 't zelfde geld als men hier voor slecht betaalt, goed en gezond eten, noodig voor de vrouw en de kleintjes en voor mij eigenlijk ook. Tevens nog voordeelen hebbende voor modellen misschien. Ge weet verleden zomer heb ik geschilderd - verscheidene studies heb ik nu weer eens opgehangen, omdat bij 't maken van nieuwe ik er weer oog op kreeg er toch iets in was. Indirect hielp dat schilderen me voor mijn teekenwerk gedurende de wintermaanden en 't voorjaar, en voerde ik dat op tot deze laatste teekeningen toe. Nu echter voel ik weer 't goed zou zijn een tijd te schilderen en ik dat noodig heb om toniger te worden, | |
[pagina 209]
| |
ook in de teekeningen. Ik had plan de wijven die in 't gras netten zitten te verstellen, tamelijk groot te schilderen maar op Uw woord zie ik er van af tot ik u spreek. Ik heb nog drukjes van de autographies gekregen, doch ook nog zwak, maar de man zegt nu hij er eigenlijk meer inkt op had moeten doen en er me nog betere zou geven. N'importe, ik heb er eens een proef mee genomen om in klein formaat als voor illustratie croquis te maken. Och Theo ik zou veel meer kunnen vorderen als ik 't wat ruimer kon hebben. Maar ik weet er niets op te verzinnen, overal stuit ik op onkosten. Als ik de historie van dezen of genen schilder lees, zoo zie ik ze toch allen geld noodig hadden en beroerd werden als zij niet voort konden. Schrijf eens spoedig want ik ben niet prettig en in tweestrijd of ik Scheveningen durf doorzetten dat met kosten aan schildergerei gepaard gaat. Ik heb Breitner nog gesproken sedert over die drie aangezette composities. Het was wel zoo iets, van dat hij ze in een moment van van streek zijn had gemaakt. Hij zeide mij hij er spijt van had ze zoo gemaakt te hebben, en liet mij een veranderde compositie zien van den dronkaard, en studies van gemeene straatwijven, die oneindig beter waren. En ik zag ook een paar in wording zijnde aquarellen en een schilderij van een hoefsmederij, die met een bedaarder en juister hand en hoofd waren gedaan. Ik las een boek dat hij me leende: Soeur Philomène, van de Goncourt, die ‘Gavarni’ schreef. De geschiedenis passeert in een gasthuis, erg goed. Ik had gehoopt ge wat zoudt hebben kunnen sturen - nu in elk geval, vooral als ge geen geld hebt moet ge me eens spoedig schrijven, want 't is een toer moed te houden in de gegevenen. Ik vind de teekeningen waarnaar de photo's zijn, nog niet diep genoeg van toon, nog niet genoeg de emotie die de natuur opwekt weergevende, maar als ge dit vergelijkt bij 't geen ik mee ben begonnen, met de figuren van vroeger, zoo meen ik mij niet te vergissen, er een richting van vorderen in is en dien stroom mogen we niet loslaten. Dus laat ons zien door te sjouwen. Ik wou ge maar eens kwaamt. Schrijf in elk geval spoedig, adieu met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
[pagina 210]
| |
Ik vind het niet goed Theo, om uit te geven meer dan men ontvangt - maar als 't een kwestie is van werkstaken of doorwerken zoo ben ik voor 't doorwerken tot het uiterste. Millet en de andere voorgangers hebben doorgezet tot den deurwaarder toe, of sommigen hebben gevangen gezeten, of zijn moeten verhuizen her en derwaarts, doch ik zie in hen niet dat zij hebben gestopt. En bij mij is 't nog maar in 't begin, maar als een donkere schaduw zie ik het in de verte en maakt 't me soms het werken somber. | |
302Beste broer Zondagavond. Of het koortsachtigheid is of zenuwen of iets anders, weet ik niet - maar ik voel mij niet wel. Ik denk aan die expressie in uw brief in verband met verschillende dingen meer dan noodig is hoop ik. En heb een onrustig gevoel dat ik niet van me af kan zetten ofschoon ik het heb getracht af te leiden. Er is immers niets, of is er wel wat, als er wat is spreek dan ronduit wat voor soort van obstacles er zouden in den wind zijn. Schrijf in elk geval eens, als 't kan per ommegaande of er iets is of niet. Ik kan 't niet helpen als het zonder oorzaak is, maar ben in eens beroerd geworden, het kan reactie zijn van dat ik me overspannen heb. Schrijf me eens in elk geval kerel, hebt ge de photo's gekregen? Ik ga nog een eind loopen om te zien of het wegtrekt. Gegroet en t. à t.
Ik heb eigenlijk geen vriend behalve U, en als ik beroerd ben zijt gij me altijd in de gedachten. Ik wou ge maar eens hier waart en we toch nog eens overleggen konden over een verhuizing naar buiten. Behalve wat ik U reeds schreef is er anders niets bijzonders met mij en gaan de dingen wel - maar ik kan wel wat binnenkoorts gekregen hebben of zoo, en ben beroerd. Ik heb weer moeten betalen rechts en links, huisheer, verf, bakker, kruidenier, schoenmaker, weet ik wat, en het overschotje is weinig. Enfin maar 't beroerdste is dat men na veel zoodanige weken soms de krachten wat verminderd voelt om de dingen te dragen, en een algemeene vermoeienis begint te voelen. | |
[pagina 211]
| |
Al hebt ge niet om direkt te sturen broer, zie dat in elk geval ge mij eens, zoo ge kunt, per ommegaande schrijft. En met betrekking tot die bewuste toekomst, als er onraad zou wezen zeg het maar gerust, homme avisé en vaut deux, 't is beter te weten precies waar men mee zou te strijden hebben. Ik heb nog zitten werken vandaag, maar er overviel me in eens een malaise door merg en been die ik niet precies weet waaraan toe te schrijven. Het is op zulke momenten dat men van ijzer zou willen zijn, en het land kan hebben maar vleesch en been te zijn. Ik had aan U geschreven vanmorgen vroeg maar toen ik mijn brief had weggebracht, was het net of in eens al de moeite die ik al gehad had met een en ander, zich samen pakte, en het werd mij te sterk, omdat ik de toekomst niet begreep meer. Anders kan ik het niet zeggen, en niet begrijpen het waarom van dat het niet vlotten zou met het werk. Mijn gansche hart heb ik er op gezet, en dat kwam me als een vergissing voor, momenteel althans. Toch kerel gij weet het zelf, waarop in de praktijk, in 't werkelijke leven waar zal men zijn kracht en zijn denken en geestesinspanning aan geven? Men moet er maar een slag in slaan, en zeggen ik zal wat doen en het doorzetten. Nu en dan kan het verkeerd uitkomen en kan men stuiten op een muur, als de lui het niet hebben willen, maar toch men hoeft niet het zich aan te trekken nietwaar? Ik geloof niet dat men er zich over beroerd maken moet, maar het wordt iemand soms te sterk en men wordt beroerd, al wil men anders. Nu dacht ik dat ik spijt had, dat ik indertijd maar niet in de Borinage ergens ziek geworden en kapot gegaan was, in plaats van het schilderen. Want ik ben U maar tot last en ik kan het toch niet helpen, want om goed te worden zou men veel periodes door moeten, en intusschen is hetgeen men maakt daarom niet slecht als men zijn best er op doet, maar er zouden lui moeten zijn, die het beschouwden in zijn verband en richting en streven, en niet eischten ik weet niet wat ze eigenlijk willen. Ik zie nu de dingen zwart in. Als ik 't nog alleen was, maar het is de gedachte aan de vrouw en aan de kinderen, die arme schapen, die men veilig zou willen houden en zich voor aansprakelijk voelt. Het gaat goed met de vrouw in den laatsten tijd. | |
[pagina 212]
| |
Ik kan met hun er niet over spreken, maar voor mijzelf werd het me al te bang vandaag. Werken is 't eenige wat men doen kan, als dat niets helpt, is men ten einde raad. En ziet ge, het zit hem daarin dat de mogelijkheid om te werken afhangt van het plaatsen van 't werk, want men heeft onkosten - hoe meer men werkt hoe meer onkosten, (ofschoon dit laatste niet in alle opzichten). Het niet plaatsen, als er anders geen inkomsten zijn, maakt vorderingen onmogelijk die anders vanzelf zouden volgen. Enfin kerel ik ben er benauwd over geworden meer dan ik dragen kan, over den algemeenen stand van zaken, en ik zeg U mijn gedachten. Ik wou dat gij maar eens spoedig kwaamt. Enfin en vooral schrijf eens spoedig want ik heb er behoefte aan. Natuurlijk kan ik met niemand anders zoo over de dingen spreken als met U, want anderen hebben er niet mee te maken, en zijn er buiten. | |
303Beste broer, Sedert ik U gisteren schreef heb ik rondgeloopen met een angstig en onrustig gevoel en vannacht kon ik er niet van slapen. Het is - zal ik kunnen doorgaan of zal ik niet kunnen doorgaan - kort en bondig is dat waar ik over tob. Gij hebt nu voorloopig de photo's en met die voor U zult ge U mijn gemoedstoestand juister kunnen voorstellen, dan voor gij ze hadt. De teekeningen welke ik nu maak zijn mij een schim van wat ik bedoel, doch een schim die reeds een bepaalde gedaante heeft en wat ik zoek, waar ik op af ga is niet iets vaags, doch dingen uit de volle werkelijkheid, niet anders onder den duim te krijgen dan door geduldig en geregeld werken. Zie zich voorstellen dat 't een werken met horten en stooten zou moeten worden is iets wat mij een schrikbeeld is. Niemand kan zonder geld werken, met zoo weinig mogelijk te werken is raadzaam dunkt me, doch iedereen zou bij de gedachte aan 't ophouden of tekort komen van 't geen men absoluut noodig heeft, zich neergedrukt voelen en melankoliek. O Theo er is last en tegenspoed verbonden aan het werk, maar wat is het in vergelijking van de misère, die voor den dag komt als iemand een leven zonder activiteit leidt. Dus geen moed verliezen, en we moeten elkaar maar 't hart sterk zoeken te maken inplaats van week of van streek. | |
[pagina 213]
| |
Nu heb ik met Blommers gesproken over 't schilderen, hij wil ik het doorzetten zal; ik voel ook zelf dat ik, na deze 10 of 12 groote teekeningen gemaakt te hebben nu op een punt ben waar ik van manier moet veranderen, in plaats van er meer op dezelfde wijs te maken. Dat waar ik U over schreef, (en waar gij ook over schreeft, onze gedachten hebben elkaar weer gekruist), de magerheid of wat men la sécheresse noemt, is hetgeen aan de orde van den dag is om te overwinnen en mag geen chronisch gebrek worden. Zie ik vind het weer merkwaardig dat werkelijk gij en ik weer 't zelfde schijnen te hebben gedacht, want als gij er maar een enkel woord van schreeft, het is 't geen direct in 't oog valt in die twee autographies en in de foto's ook. Het komt mij voor, een en ander zoo kwaad niet zou zijn als er dat gebrek niet in was. Ik heb aan oorzaak en middelen om het te overwinnen gedacht, en zie geen anderen weg dan in mijzelf de werkkracht te vernieuwen, en op mijn physiek ook wat te werken, daar het een kant op gaat die niet goed is. Ik heb absoluut wat geld noodig en moet me, èn in mijn gestel èn in mijn schilderkist wat restaureeren, anders zou ik vreezen dat er later dingen zouden komen kijken, die moeilijker terecht zouden te brengen zijn. Het is nu in 't begin - de laatste teekeningen zijn hier en daar minder droog dan vroeger zelfs. Als 't nu zijn mocht Theo dat ik ergens op eenige manier wat hulp of sympathie kon krijgen zoo zou ik denken dat het spoedig genoeg zoude opfleuren kunnen. Ik zou U een soortgelijk moment van sécheresse kunnen aantoonen in de historie van menigeen, die het radicaal overwonnen heeft. Bijna al de lui die de Ecole de Rome doorgemaakt hebben, en die een tijd van assidu blokken op 't figuur gehad hebben, komen aan het eind van den cursus met betrekkelijk knappe, betrekkelijk heel precies geteekende dingen voor den dag, die echter niet aangenaam zijn om te zien, daar er iets van une âme en peine in is, 't welk ze later verliezen als ze zich wat vrijer voelen en bewegen kunnen. Nu reken ik me echter zoo knap niet als voornoemde lui, evenwel ik heb zonder onder den dwang van een bepaalden cursus te zijn, toch terwille van mij op te werken in het teekenen, mijzelf opgelegd om het figuur met volharding te bestudeeren. En juist door die inspanning, door dat overwerken ben ik in de sécheresse verzeild. | |
[pagina 214]
| |
Ik wou dat ge spoedig kwaamt. Nog eens, terwille niet van mijn plezier of gemak maar terwille van de orde en het vorderen van het werk, zou het goed zijn als ik wat ruimte kon krijgen. Als gij dezen brief leest in verband met de gezonden foto's zoo zult ge geloof ik zien, dat ik de zwakke zijde der teekeningen zelf zie en middelen om die zwakheid te contracarreeren zie en zeer zeker niet weiger er aan te werken om te overwinnen, doch tevens sta voor de vraag hoe ik aan 'tgeen ik er voor noodig zou hebben, komen zal. Dat ik 't niet heb reken ik echter Uw schuld niet te zijn, maar het is toch de mijne ook niet en que faire, que faire? Rusten is geen sprake van, maar afleiding vinden in verandering van manier van werken en van motieven zou geloof ik iets goeds zijn. Ik voel een behoefte na die figuurstudie's veel in dingen als de zee, het bronzige aardappelloof, stoppelvelden of omgeploegde aarde te kijken. Om tijd te winnen heb ik mijzelf niet gespaard, me op alles bekrompen mits ik maar doorwerken kon, doch nu kan ik weinig meer uit me zelf krijgen, geen wissels op mijn eigen levensbehoeften meer trekken. Er is aan dien kant niets meer uit te persen, er is maigreur en sécheresse. Enfin après tout ik hoop me, wat er ook komen moet, niet zwak te houden, en heb hoop een zekere werkkoorts en woede me desnoods er doorheen zou dragen, zooals een schuit door een golfslag over een rif kan worden gedonderd of zandbank, en van het onweer profiteeren kan om niet te vergaan. Doch zulke manoeuvres lukken niet altijd, en zou 't wenschelijk zijn de plek te kunnen omzeilen met wat laveeren. Après tout, als het mislukt, wat is er aan me verloren, zooveel hecht ik ook niet eraan. Maar men zoekt in 't algemeen het leven te doen vrucht geven inplaats van maar te laten verwelken, en denkt bij tijden dat men zelf eigenlijk ook een leven heeft, dat niet onverschillig is voor de wijs waarop men er mee rondspringt. Maar het is niet in mijn macht. Als ik niet eens een extraatje heb, zoo moet ik telkens als ik 't gewone ontvang er zooveel van geven, er niet veel overschiet voor de 10 dagen die voor de borst staan, op den laatsten waarvan men op den weg loopt met een zeer zwak en flauw gevoel in den maag, en dan krijgt zoo'n zandweg in 't duin iets woestijnachtigs. Schrijf in elk geval eens spoedig of ge in de photo's iets vindt. Adieu, een fermen handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |
[pagina 215]
| |
304Waarde Theo, Zooeven thuis komende van Scheveningen vind ik Uw brief, waarvoor hartelijk dank. Veel dingen er in doen mij genoegen. Vooreerst ben ik blij dat de donkerheden in de toekomst aan onze vriendschap niets kunnen veranderen of er mee te maken hebben. Verder ben ik blij dat gij spoedig komt, en dat gij vooruitgang bespeurt in het werk. De verdeeling van Uw inkomsten direct en indirect onder niet minder dan 6 personen is wel merkwaardig. Doch de onderverdeeling van de frs 150 van mij onder 4 levende wezens, terwijl al de onkosten voor model, teekengerij, schilderbehoeften, huishuur er af moeten, geeft ook wel te denken nietwaar? Als het eens kon wij die frs 150 uit het werk haalden 't ingaande jaar - ik reken 't ingaat bij Uw bezoek, zou een heerlijk ding zijn. Wij moeten daarover raad schaffen. Het is jammer dat ik met het schilderen niet wat verder ben, ik moet dat toch nog eens expliceeren vanaf 't begin. Toen ge verleden zomer hier geweest zijt, kreeg ik geld van U om me eens flink in te spannen. Ik heb toen Stam en Leurs er van moeten betalen, en heb bijgekocht en direct betaald en ben aan 't werk gegaan. Toen bovendien schreeft ge een tijd later dat gij geld zoudt binnen krijgen en dat dan ‘de verf en de schilderkist niet ontbreken zou’. Doch dat heeft niet zoo mogen zijn, want van dien tijd af zijt ge als ge 't U herinneren kunt zelf niet zonder tegenspoed geweest. Evenwel in 't begin van den winter of liever in 't eind van den herfst kreeg ik weer een extraatje. Toen moest daar weer geld voor Leurs af, ik had toch geschilderd in die herfstdagen, o.a. toen we de stormen op Scheveningen hebben gehad. We stonden toen voor den winter en ik achtte 't niet raadzaam in nieuwe onkosten me te steken bij de meerdere uitgaven voor brand, etc., daar er weinig van het extraatje overschoot. Nu, ik ben toen weer eens flink model gaan nemen en zeer zeker is de periode van toen tot nu dezen laatsten tijd er eene geweest, dat ik voel in 't figuur gevorderd te zijn. Maar bij het maken van die figuurstudies was het absoluut niet mogelijk verf te koopen of te aquarelleeren, want als ge nadenkt zult ge U herinneren, hoe gij meermalen gemeend hebt te kunnen sturen en er niet van komen kon, eerst meendet ge in Maart doch daarvoor hebt ge zelf nog geld moeten opnemen. | |
[pagina 216]
| |
En hebt voor de vrouw moeten zorgen, en hebt het geval met H.v.G. gehad, en later stilstand in de zaken betrekkelijk. Nu, ik heb 't soms toch willen doen als ik eenigszins dacht het te kunnen schipperen, ik heb nog geld van Rappard opgenomen, ik heb een extraatje van Pa gehad. Maar hoe gaat het - als de meikever die aan den draad zit, een eindje vliegen kan, doch dan stuit op iets fataals. Ik begon dingen, doch zoodra de maand uit was moest ik voor 't betalen der rekening weken krom liggen, soms haast onhoudbaar gegêneerd. Zoo niet altijd heb ik dat kunnen doen wat in mijn hart was en is om te doen. Enfin den moed niet verloren, we moeten opnieuw er op hameren. Ik heb daar juist eenige studies van marines meegebracht, die zouden kunnen tot grondslag dienen voor aquarellen, als die heele kleine van de laatste badgasten, die ik U eens in een brief stuurde. We zullen ons best doen maar wel zijn het moeielijke tijden. Waar ik pas aan begon, wat eigenlijk meer dan iets anders presseert, is het schilderen van figuurstudies maar ik sta perplex hoe 't te bekostigen. Ik heb 't atelier laten veranderen ook nog. Het is er zoo mee dat ik zelf al lang op hoop geteerd heb. Maar ge komt spoedig - dat 's een goed ding, in elk geval ziet ge dan eens wat ik nog hier heb, en zult dan wel zien ik niet veel stilgezeten heb ook. Ik moet echter zien ik wat kracht krijg, want als ik die wat terug mocht vinden, zal 't hoog noodig zijn ze te gebruiken. Want mijn kracht is er bij ingeschoten, het is niet normaal dat ik moe ben als ik een eindje loop als van hier naar de post, en zoo is het tegenwoordig. O ik zet toch door natuurlijk, maar ik moet er wat aan doen. Mijn gezondheid is daarom niet van streek in den grond of chronisch, want het is niet door excessen veroorzaakt maar door te weinig voeding of te slappe op den langen duur. Nu dit jaar zal wat presseert om te vorderen zijn, dat er geschilderd moet worden. Nu geef ik U nog eens in overweging iets, waar ik verleden jaar reeds met een woord over heb geschreven, doch U geloof ik door 't hoofd is gegaan. Hier moet ik betalen voor verf etc. den particulieren prijs uit de tweede hand. | |
[pagina 217]
| |
Zou 't niet mogelijk zijn ge verf machtig werd van Paillard of zoo iemand, in een zekere hoeveelheid tegen den netto prijs uit de eerste hand, dus van den maker zelf? Dat zou ongetwijfeld een stap nader zijn om te maken dat de verf niet hoefde te ontbreken. En zou ik heel blij zijn reeds als we dit zoo konden schikken, dat gij telkens als ge zendt b.v. 10 francs af wildet houden. Dat maakt 30 francs per maand, 90 in de drie maanden, en zou ik U niet telkens lastig vallen om een paar tubes doch als ik netto prijslijst heb, opgeven 't benoodigde voor 3 maanden. Wilt ge hierover eens Uw gedachten laten gaan, ik geloof dat zou een goede maatregel zijn. Paillard of Bourgeois of wie dan ook komt er niet op aan. Gij als handelaar zoudt wellicht in de termen vallen tegen netto prijzen te krijgen. Ik had nog een plan om tot iemand te spreken over me verf te leveren tegen netto prijs, doch hij kan niet hoor ik van hem, nu ik er eens over gepraat heb. Ge moet maar zien dat ge spoedig komt broer, want ik weet niet hoelang ik het zal kunnen volhouden. De dingen zijn me wat te veel, ik voel dat ik er onder bezwijk. Ik zeg het U ronduit, dat op zoo'n manier ik bang word, dat ik er niet komen zal, want mijn gestel zou goed genoeg zijn, als ik niet lang had hoeven te vasten, maar 't is telkens geweest òf vasten òf minder werken, en zooveel mogelijk koos ik het eerste, totdat nu ik te slap ben geworden. Hoe dat uit te houden? Den invloed ervan zie ik zoo duidelijk en klaar in mijn werk dat ik er bekommerd over word hoe verder te komen. Gij moet hierover niet spreken broer, want als zekere personen zoo iets wisten zou het zijn: ‘o zie je wel, dat hebben we al lang vooruit gezien en vooruit gezegd’, en niet alleen zouden ze me toch niet helpen, maar bovendien me de mogelijkheid afsnijden om met geduld weer aan te sterken en me te redresseeren. Gegeven mijn tegenwoordige omstandigheden kan mijn werk niet anders zijn dan het is. Als ik mijn lichamelijke slapheid kan te boven komen, zullen we zien te vorderen, ik heb het al uitgesteld en uitgesteld om me te versterken, omdat ik voor anderen te zorgen heb en voor 't werk. Maar ik ben ten einde raad nu, de vooruitgang in 't werk is niet te verwachten voor ik wat sterker ben, het blijkt me al te duidedelijk in den laatsten tijd dat mijn physiek er op influenceert. Ik verzeker U dat het niet iets anders is dan een verzwakking | |
[pagina 218]
| |
door inspanning en te slappe voeding. Sommigen die over mij wel eens gepraat hebben als had ik een soort kwaal, zouden er weer over beginnen, en dat is een kletspraatje dat heel leelijk is, en houd het dus voor U zonder er verder over te praten, als ge hier komt. Maar de droogheid in het werk is betrekkelijk buiten mij om, en zal veranderen als ik er me boven op kan werken. Hetgeen ik 't meest naar verlang is Uw komst, en dat we samen 't werk eens doorloopen en elkaar weer eens zien. Gegroet en in den tusschentijd zie ge eens een keer meer schrijft, want ik heb er behoefte aan. En dank voor dezen laatsten brief hoor; heb 't zoo goed mogelijk. Het zal weer een kwestie zijn van vasten moeten deze volgende dagen tot Uw brief weer komt. Schrijf zoodra het U mogelijk is. | |
305Waarde Theo, Vanmorgen komt een man bij me die 3 weken geleden een reparatie aan de lamp voor me gedaan had en van wien ik tegelijkertijd eenig aardewerk had gekocht, dat hij me zelf opdrong om te nemen. Hij kwam mij een standje maken dat ik zijn buurman pas betaald had en hem niet. En dat met 't noodige lawaai, vloeken, schelden etc. Ik zeg hem dat ik hem betalen zal zoodra ik geld onvang maar 't op 't moment niet heb, en dat is olie in 't vuur. Ik verzoek hem de deur uit te gaan en eindelijk duw ik hem de deur uit, maar hij, misschien expres 't daarop latende aankomen, pakt mij bij den nek en gooit me tegen den muur aan en verder plat op den grond. Zie dit is iets, waar ge uit ziet met welke petites misères men te maken heeft. Zoo'n kerel is sterker dan ik hè - ze geneeren zich niet. Nu zulk slag zijn al de kleine winkeliers etc., waar men voor dagelijksche behoeften mee te maken heeft. Zij komen zelf vragen dit of dat van hen te nemen of als men naar een ander gaat, vragen om klandisie, maar als men ongelukkigerwijs langer dan een dag of 8 met betalen moet wachten is het schelden en standjes maken. Enfin ze zijn eenmaal zoo, en wat zal men er van zeggen, ze zitten zelf ook in de engte soms. Ik schrijf U 't geval eens om U te toonen dat het wel ietwat urgent is, dat zoo mogelijk ik wat geld kon maken. | |
[pagina 219]
| |
Toen ik naar Scheveningen ging heb ik er nog een paar moeten laten wachten. Ik heb een beetje zorg broer, en nogal verdriet en moeite. Ik verlang naar Uw komst, omdat ik het wel decideeren wou of ik verhuizen moet al dan niet. Om het hier te kunnen houden, zou ik iets meer moeten verdienen in 't algemeen, het weinige dat ik tekort kom maakt het leven hier onhoudbaar. Overigens het werk heb ik zoozeer geen tegenspoed mee, wat betreft dat al de petites misères mijn lust erin niet influenceeren, en niet beletten ik toch een en ander maak. Bij de Bock staan een paar kleine marines, een met een woelige, een met een kalme zee, in welk genre ik enorm graag zou doorgaan. Gisteren een boerenwoning met rood dak onder hooge boomen. Nu figuurstudies schilderen zou me geloof ik voor veel dingen helpen, ik ben er aan begonnen met een jongen in 't aardappelland, en een in den tuin bij een rieten schutting. Daar zou ik kracht achter moeten kunnen zetten. Het incident van vanmorgen is mij een wenk dat het plicht is om raad te schaffen en kleiner te gaan wonen en op een dorpje, als er geen licht komt om 't hier ietwat ruimer te krijgen. Anders 't atelier hier is praktisch genoeg, en aan mooie dingen om te maken is hier geen gebrek. De zee heeft men ook niet overal. Wat ik U zei dat ik me niet sterk voelde is waar, het is nu neergedraaid op pijn tusschen de schouders en in den lendenwervel, wat ik bij tijden wel meer heb, maar ik weet bij ondervinding men dan wat op zou moeten passen, anders wordt men te zwak en kan zich er niet zoo makkelijk meer van redresseeren. Betrekkelijk geef ik de dingen over. De omstandigheden zijn me wat te zwaar geweest in den laatsten tijd, en mijn plan om door assidu en raisonable werken vrienden van vroeger terug te winnen ligt in duigen. Theo, één ding is 't wel goed we eens bespreken - ik zeg niet dat daar nu direct sprake van is, maar de dagen zouden nog somberder kunnen worden, en voor dat geval wou ik wij het afspraken. Mijn studies en al wat er van werk op 't atelier is zijn gedecideerd Uw eigendom. Nu is er geen sprake van - nog eens - maar in vervolg van tijd b.v., wegens 't niet betalen van belasting - kan men den boel verkoopen, maar in dat geval wou ik het werk wel in veiligheid brengen en het huis uit. Het zijn mijn studies die voor later werk ik moeielijk missen kan, dingen die me veel moeite gekost hebben om te maken. | |
[pagina 220]
| |
Hier in de straat is er tot heden geen één die belasting betaalt, toch zijn allen voor verschillende sommen aangeslagen, ik ook en heb ik tweemaal schatters bij me gehad, die ik echter op mijn 4 keukenstoelen en ongeverfde tafel heb gewezen en gezegd ik niet in de termen viel zoo hoog aangeslagen te worden. Dat als ze bij een schilder tapijten, piano's, antiquiteiten, etc. vonden, ze misschien geen ongelijk hadden zoo'n man aan te kalken als kunnende betalen, doch dat ik niet eens mijn verfrekening betalen kon, en er geen articles de luxe doch wel kinderen bij me waren, en er dus niets bij me te halen was voor hen. Ze hebben me toen biljetten en aanmaningen gestuurd, doch ik heb me daar niets van aangetrokken en toen ze er eens om terugkwamen, gezegd dat het noodeloos was want dat ik er eenvoudig mijn pijp mee opstak. Dat ik het niet had en mijn 4 stoelen, tafel, etc. toch niets zouden opbrengen, dat het nieuw niet zooveel waard was als waar ze me voor wilden opschrijven. Sedert hebben ze me dan ook met rust gelaten nu reeds maanden lang, en anderen hier in de straat betalen ook niet. Toch nu we er over aan 't spreken zijn, voor zoo'n geval wou ik ik wist waar mijn studies te bergen. Enfin ik zou ze bij v.d. Weele b.v. kunnen brengen of zoo. En mijn gereedschap ook. Er is altijd nog een zekere hoop bij mij, dat als ge eens op 't atelier komt, gij nog dingen vinden zult waarvoor misschien iemand op te warmen zoude zijn, ook al hebben ze nu geen bepaalde handelswaarde. Aan werk mankeert het niet. Après tout heb ik in den grond geen gevoel van moedeloosheid en integendeel kan ik instemmen met wat ik onlangs in Zola las: ‘Si à présent je vaux quelque chose c'est que je suis seul et que je hais les niais, les impuissants, les cyniques, les railleurs idiots et bêtes’. Maar dat alles zou misschien niet wegnemen, ik 't beleg niet kon houden als ik hier bleef. Ik schrijf er juist over omdat het in 't begin is, en de manoeuvre van goedkooper gaan wonen misschien de uitkomst, al is het op zichzelf alleen ter wille van minder verwonen bepaald urgent. V.d. Weele heeft de zilveren medaille voor zijn schilderij, die hij dubbel en dwars verdiend heeft, ik ben blij dat hij die gekregen heeft. Ik heb over dat schilderij van v.d.W. veel gedacht, omdat ik | |
[pagina 221]
| |
't heb zien maken voor een deel, en ik er nogal over gepraat heb met hem, en dadelijk er mee ingenomen was. Ik geloof Theo dat met geregeld en bedaard voortwerken, in de toekomst ik ook zoo iets zoude kunnen. Maar er zou in elk geval nog een periode van assidu schilderen tusschenbeide moeten liggen en daarvoor zouden middelen moeten wezen, die 't me nu donker voorkomt te kunnen krijgen. V.d. Weele is er toe gekomen door de helft van zijn tijd te sacrifieeren aan dingen die hij niet voor zijn pleizier doet, maar dan ook middelen door wint om zijn schilderkist gevuld te houden en te eten, etc. Misschien, misschien als er bij mijn werk 't een of ander artikel mocht komen dat de lui zouden willen hebben, lapte ik 't hem ook. Om te verkoopen op zichzelf - als 't niet daarom was om te kunnen voortgaan, - zou ik anders niet veel geven; ik zeg U ronduit dat van de idees omtrent kunst, die ik in mijn periode bij Goupil heb opgedaan, - ofschoon ik wel denzelfden smaak gehouden heb, - voorzoover zij de praktijk aangaan weinig heeft steek gehouden. 't Maken der dingen gaat niet zooals men als men handelaar is zich wel voorstelt, en het schildersleven is anders, de studie is anders. In welken zin zou ik moeielijk kunnen zeggen maar het woord van Daubigny: ‘ce ne sont pas mes tableaux que j'estime davantage, qui me rapportent le plus’, is iets wat ik nu geloof en toen ik bij G. & Co. was en had het gehoord, zou ik gedacht hebben dat hij 't zoo maar par manière de dire zeide. Adieu kerel, ik zit er een beetje in, ge ziet aan wat ik u schrijf van mijn schermutseling van dezen morgen dat de lui niet veel consideratie met me gebruiken. Als men een hoogen hoed droeg en ik weet niet wat meer, dan bleven ze waarschijnlijk meer op een zekeren afstand. Men heeft toch zijn gevoel van de dingen, en het is niet aangenaam. Enfin, ik wou er iets bij 't werk te vinden was waardoor wat ruimte kon komen. Adieu schrijf eens spoedig, ik verlang er zoo naar. t. à t. Vincent.
Ik zou minder bezwaar in de toekomst zien als ik minder onhandig was om met de lui om te gaan. 't Vinden van koopers is, als ik zonder U ben, onmogelijk om zoo te zeggen, en met U is het langzamerhand mogelijk. En als we ons uiterste best doen, | |
[pagina 222]
| |
zal het op zijn pooten blijven en niet te gronde gaan, maar we moeten samen blijven. Ik nu heb er behoefte aan we weer eens elkaar zien en samen nagaan welken kant 't werk uitmoet. Met de Bock en andere schilders, ik praat eens met hen maar ik spreek niet over de dingen alsof ik ten volle hen vertrouwde, en hoeven zij veel zaken niet te weten. Nu zulke dingen als dat kleine incident van vanmorgen tel ik natuurlijk niet, maar het contact met een boel onaangenaamheden van buiten af, maakt dat men behoefte heeft alles eens te vergeten door te praten met iemand die ten volle de dingen begrijpt en sympathie heeft. Het alledaagsche is voor mij de dingen voor me zelf te houden en kortaf me er door te slaan. Maar als men wat gevoel heeft, zoo is dat alledaagsche niet voldoende en zoekt men naar waarachtige vriendschap en vertrouwen. Het is juist omdat bij tijden mijn gestel begint te bezwijken, en ik de kracht om de dingen te verdragen voel verminderen, dat ik het U ronduit zeg dat ik eens behoefte heb om rustig met U te zijn en elkaar eens te zien. Ik heb dit jaar strijd gehad om het atelier vol te houden, vreeselijk moeielijk is het soms geweest aan den gang te blijven. En ik moet mijn kracht eens vernieuwen. En schrijf nu eens als 't eenigszins kan - en dat kan toch wel - een keer meer in den tusschentijd die nog zou moeten verloopen tot we elkaar zien. Ik moet doorwerken, en er is een gevoel van afgematheid dat me telkens overdondert, een algemeene flauwheid die reactie is van inspanning en telkens terugkomt, maar waar ik iets aan doen moet anders wordt het erger. Ik zou dit niet tegen de Bock of zoo iemand zeggen - maar U vertrouw ik genoeg om het te zeggen. Het is geen kwestie van moed verliezen of iets opgeven, maar van meer kracht te hebben gespendeerd dan men missen kan, en min of meer épuisé te zijn in krachten. Alles en alles samen genomen zal 't er op aan komen dat we goed elkaar blijven verstaan en de vriendschap goed warm houden. Komt er dan ongeluk, we zullen 't braveeren maar broer laat ons elkaar trouw blijven. Ik win alles daarbij, want zonder U zou ik 't niet hebben kunnen houden tot zoover we nu zijn, gij wint er niets bij dan toch alleen | |
[pagina 223]
| |
het gevoel van iemand een carrière te geven, die anders geen carrière zou hebben. En later, wie weet wat we zoodoende nog samen maken. Het schilderen om 't goed te krijgen, zal nog wel een periode van eenig scharrelen kosten, maar als ge de studies ziet zult ge geloof ik toch zien dat het geen malligheid is. Dat ik U nu zoo dikwijls schrijf over geldgebrek 't is omdat de nood aan den man is. Men moet lichamelijk niet te zwak worden en in zijn gevoel niet al te veel gekrenkt. En wordt het te erg, en 't vuur wat na aan de scheenen, is het plicht rond te kijken of men de omstandigheden niet wat bedaren kan. | |
306Waarde Theo. Tot mijn verrassing kwam gisteren nog een brief van U met ingesloten bankbiljet. Ik behoef U niet te zeggen ik er blij om was en recht hartelijk er U voor dank. Maar het biljet heeft men geweigerd te wisselen wegens te veel gescheurd te zijn. Ik heb er echter f 10 op gekregen en is 't opgestuurd naar Parijs, wordt het aan de bank geweigerd zoo moet ik de f 10 waarvoor ik kwitantie teekenen moest, retourneeren, doch wordt 't gewisseld aan de bank zoo krijg ik de rest later. Wat gij schrijft in uw brief omtrent dien strijd die men hebben kan over de kwestie of men aansprakelijk is voor de ongelukkige gevolgen eener goede daad - of men niet beter deed zoo te handelen dat men weet het niet goed is, doch tevens men er toch zonder ongelukken mee uit zal komen - dien strijd ik ken hem ook wel. Als men het geweten volgt - 't geweten is voor mij de allerhoogste rede - de rede in de rede - zoo komt men in verzoeking te denken men verkeerd of dwaas gehandeld heeft, vooral raakt men van streek als meer oppervlakkige menschen er zich over vroolijk maken dat ze zoo veel wijzer zijn en er zoo veel beter komen. Ja het is dan soms moeielijk, en als er toestanden komen waarin de moeielijkheden tot een springvloed stijgen, kan men er toe komen spijt te hebben men is zooals men is, en wenschen minder conscientieus te zijn geweest. Ik hoop dat gij u van mij geen andere voorstelling maakt, dan als hebbende ook voortdurend dien zelfden inwendigen strijd, en dikwijls ook vermoeide hersens, en als in veel gevallen ook | |
[pagina 224]
| |
niet wetende te beslissen over kwesties van of men beter of slechter deed dit of dat. Terwijl ik aan 't werk ben voel ik een onbepaald vertrouwen in de kunst, en dat ik er komen zal, maar in dagen van physieke oververmoeidheid of als er finantiëele hinderpalen zijn voel ik dat geloof minder en overkomt me twijfel, die ik tracht te overwinnen door dan maar weer direct de handen uit den mouw te steken. En zoo is 't ook met de vrouw en de kinderen, als ik bij hen ben en het kleine mannetje komt op handen en voeten naar me toe kruipen, kraaiend van pleizier, twijfel ik niet in 't minst of 't is in den haak. Al heel dikwijls heeft dat kind mij gecalmeerd. Als ik thuis ben dan is hij van mij niet af te krijgen, zit ik te werken hij komt aan mijn jas trekken, of werkt zich tegen mijn been op totdat ik hem op mijn schoot neem. Op het atelier kraait hij tegen alles, zit stil te spelen met een stuk papier, een eind touw of een oud penseel, 't is een kind dat bijna voortdurend vroolijk is, als hij dat humeur volhoudt zijn leven lang dan zal hij knapper zijn dan ik. Nu wat zullen we zeggen over die kwesties van dat er tijden zijn dat men voelt er een zekere fataliteit is, die 't goede verkeerd, 't verkeerde goed doet uitkomen. Ik geloof men het recht heeft die gedachten te beschouwen als voor een deel uitvloeisel van overspanning, en als men ze heeft zich niet tot plicht moet stellen te meenen, de dingen inderdaad zóó zwart zijn als men ze dan inziet; maar omdat men, als men er over zou gaan malen krankzinnig zou worden, is het integendeel raisonnable zich physiek te sterken alsdan en als dat gebeurd is eens flink de handen uit den mouw te steken, en helpt dat dan nog niet, steeds toch die twee middelen te blijven volhouden, en het als iets fataals te beschouwen als die melankolie blijft. Op den duur zal men dan in geestkracht toenemen en het leven volhouden. Er blijven onpeilbaarheden, er blijft sorrow of melankolie, maar tegenover dat eeuwigdurende negatieve staat positief het werk dat men zoodoende toch gedaan krijgt. Als het leven zóó eenvoudig was en de dingen zoo in elkaar zaten als de geschiedenis van den braven Hendrik of een gewone dominee's alledaagsche preek, 't zou zoo heel moeielijk niet zijn zich een weg te banen. Maar nu is dat eenmaal zoo niet, en ze zijn tot in 't oneindige gecompliceerder, en goed en kwaad | |
[pagina 225]
| |
komen op zichzelf evenmin voor als zwart en wit in de natuur. Nu moet men zorgen niet te vervallen in opaque zwart - in bepaalde slechtheid, en nog meer moet men 't wit als van een gewitten muur vermijden, dat de schijnheiligheid is en het eeuwige phariseïsme. Wie de rede en vooral 't geweten, de allerhoogste rede - de sublieme rede - moedig tracht te volgen en door te voeren eerlijk te zijn, hij zal moeielijk geheel en al verdwalen geloof ik, ofschoon men niet zonder fouten en hoofdstooten en zwakheden het er afbrengen zal, en de volmaaktheid niet bereiken. En er zal een diep gevoel van medelijden en van bonhomie door ontstaan geloof ik, breeder dan dat afgepaste dat den dominee's eigen is als specialiteit. Men moge zoodoende noch door de eene noch door de andere partij als iets beteekenend bschouwd worden, en onder de mediocriteiten gerekend, en zich zelf door en door niets anders dan een gewoon mensch onder de menschen voelen, men zal komen met dat al tot een betrekkelijk vaste sereniteit in 't eind. Men zal er toe komen zijn geweten tot een staat van ontwikkeling op te voeren, zoodat het de stem van een beter en hooger ik wordt, die 't gewone ik tot zijn knecht heeft. En men zal niet in scepticisme of in 't cynieke vervallen, niet onder de rotte spotters hooren. Niet in eens. Ik vind het prachtig gezegd van Michelet en dat eene woord van Michelet zegt al wat ik bedoel: ‘Socrate naquit un vrai satyre, mais par le dévouement, le travail, le renoncement des choses frivoles, il se changea si complètement qu'au dernier jour devant ses juges et devant sa mort il y avait en lui je ne sais quoi d'un dieu, un rayon d'en haut dont s'illumina le Parthénon.’ Nu datzelfde verschijnsel ziet men in Jezus ook, die eerst maar een gewoon werkman was en zich opwerkte tot iets anders, wat het dan ook geweest zij, eene persoonlijkheid zóó vol medelijden, liefde, goedheid, ernst, dat men er nog door getrokken wordt. Een timmermansjongen wordt in veel gevallen een timmermansbaas kleingeestig, droog, gierig, ijdel, en wat er ook van Jezus zij, hij heeft de dingen anders opgevat dan mijn vriend de timmerman van de werf hierachter, die zich opgewerkt heeft tot huisjesmelker, en toch heel wat pedanter is en meer over zich zelf maakt dan Jezus. Ik moet echter niet te veel in 't afgetrokkene vervallen. Mijn plan is vooreerst te zien mijn krachten te vernieuwen en | |
[pagina 226]
| |
ik denk dat als die weer wat boven 't laagwaterpeil komen, ik weer nieuwe gedachten voor het werk zal krijgen om mijn manier van doen een anderen kant dan dat droge uit te sturen. Als gij komt zullen we hier nog eens over praten ook - ik geloof niet dat het een kwestie is van een paar dagen. In eenige dagen als ik wat eten naar binnen krijg krachtiger dan den laatsten tijd, zal ik wel mijn ergste malaise kwijt zijn denk ik, doch het zit nog dieper dan dat, en ik wou ik doorzetten kon, tot ik eens overvloed van gezondheid en kracht had, wat niet tot de onmogelijkheden behoort om te bereiken, bij veel buiten zijn en iets hebben waar men met lust aan werkt. Want het is eene daadzaak, dat nu al mijn werk te mager en te droog is. Dat is me in den laatsten tijd zoo klaar als den dag geworden en ik twijfel niet in 't minst of er is een algemeene, grondige verandering noodig. Het is mijn plan er u nog eens over te raadplegen als ge het werk van dit jaar gezien zult hebben, of gij het met me zoudt eens zijn omtrent een paar maatregelen, en zijt ge het eens dan denk ik wij er wel in slagen zullen er bovenop te komen. Wij zullen niet moeten twijfelen maar avoir la foi de charbonnier. Ik mag lijden het biljet gewisseld wordt. Ik ben enorm blij dat gij het hebt gelapt om wat te sturen, want ik geloof dat het me een ziekte coupeert. Ik zal het U schrijven hoe 't met 't biljet afloopt. En als ge toch den eersten Augustus kondt zenden zou goed zijn. Ik geloof dat het altijd nog mogelijk is, dat wij bij 't doorzien van het werk tot een ander plan komen voor 't vervolg - wat weet ik nu ook niet - maar er moet ergens werk zijn dat toch gedaan moet worden, en ik net zoo goed kan doen als een ander. Als Londen wat dichter bij was, zoo zou ik althans het niet maar overlaten. Weet steeds goed dat het mij een enorm pleizier zou zijn als wij een artikel maken konden dat opging, ik zou dan minder strijd hebben over het geld van U, dat gij zelf eigenlijk best gebruiken kondt. Nogmaals dank en gegroet, t. à t. Vincent. | |
[pagina 227]
| |
307Waarde Theo, Een van de dingen waarom ik er wel eens over heb gedacht om te verhuizen zou ook op een andere wijs te verhelpen zijn. Gisteren en eergisteren heb ik eens in de buurt van Loosduinen rondgeloopen, ben o.a. van 't dorp naar zee gegaan en heb er talrijke korenvelden gevonden, wel niet zoo mooi als de Brabantsche, maar toch moet men daar maaiers, zaaiers, arenoprapers hebben, van die dingen die ik dit jaar gemist heb en waarom ik bij tijden behoefte had aan iets anders. Ik weet niet of gij dien kant kent, ik voor mij was in vroeger jaren daar niet geweest. Heb er nog een studie geschilderd aan het strand. Er zijn daar eenige zeeweringen of hoofden - piers - jetées - en heele goede ook, van verweerde steenen en gevlochten takken. Ik ben op een van die gaan zitten schilderen het opkomend tij, totdat 't zoo dicht bij me kwam ik mijn boel moest oppakken. Nu dan daar tusschen 't dorp en de zee staan struiken van een diep bronsachtig groen, verwaaid van den zeewind en zóó echt dat men van meer dan een denkt: o dit is nu de Buisson van Ruysdael. Men kan daar nu met den stoomtram heen en dus is het te bereiken, ook als men bagage heeft of natte studies moet naar huis brengen. Zie dit is een krabbel van 't weggetje naar zee. | |
[pagina 228]
| |
Ik heb bijzonder aan U gedacht op die wandeling. Ik twijfel niet of ge zult het met me eens zijn dat de duinen in den omtrek van de stad en Scheveningen in de laatste 10 jaren reeds veel verloren hebben van het echte en iets anders, een meer frivole karakter krijgen, jaarlijks meer. Nu niet alleen 10, doch 30, of zelfs 40 en 50 jaar terug, komt men op de periode, toen 't schilderen van duinen etc. in hun waar karakter een aanvang nam. Toen ter tijde waren de dingen meer Ruijsdaelachtig dan nu. Wil men iets zien dat een Daubigny- een Corotstemming opwekt, men moet verder op gaan, waar de grond bijna vierge is van de voetstappen der badgasten enz. Scheveningen is zonder kwestie zeer mooi maar vierge is de natuur er lang niet meer; nu die virginiteit der natuur vond ik buitengewoon op de wandeling waarvan ik U vertelde. Dit was zoowat die pier. 't Is zelden dat in den laatsten tijd zóó de stilte, de natuur alleen tot me heeft gesproken. Het zijn soms juist die plekken waar men niets van wat men de beschaafde wereld noemt meer voelt, en dat alles gedecideerd achter den rug heeft, 't zijn soms juist die plekken die men noodig heeft om tot kalmte te komen. Alleen ik zou er U toch bij gewenscht hebben omdat gij denk ik diezelfde impressie zoudt hebben gekregen van 't zich bevinden in een entourage, net als ik me voorstel Scheveningen was in den tijd toen de eerste Daubigny's verschenen, en die | |
[pagina 229]
| |
entourage vond ik dat een sterke, opwekkende kracht had om iets te ondernemen dat mannelijk is. Misschien als ge komt zou 't aardig zijn we samen eens daar waren met niets van de beschaving om ons heen, alleen een armzalig schelpenkarretje op den witten weg, en verder struiken die ieder op zich zelf ‘de Buisson’ van Ruysdael schijnen. Verder 't landschap meest zeer eenvoudig vlakke plannen: terreinen verweerden duingrond, ternauwernood ietwat golvend. Ik geloof die plek U en mij zóó zou stemmen als we er samen waren, dat we omtrent het werk niet aarzelden maar vast voelden wat we bedoelen moeten. Was 't door een toevallige overeenstemming van een wat sombere stemming met die entourage, of zou ik dezelfde indrukken ook in 't vervolg er terug vinden, ik weet het niet maar als ik weer eens behoefte voel het tegenwoordige wat te vergeten, en te denken aan den tijd van 't begin der groote revolutie in de kunst, waarvan Millet, Daubigny, Breton, Troyon, Corot de aanvoerders zijn, zoo ga ik weer eens naar diezelfde plek. Ik wou wel gij er eens waart, misschien als ge komt dat we er eens konden gaan loopen, met de stoomtram is men gauw genoeg te Loosduinen en kan zelfs tegenwoordig tot Naaldwijk toe gaan. De vlakke terreinen daar achter Loosduinen, 't is net Michel - en het eenzame strand ook. Als ik sedert onze brieven van den laatsten tijd over de toekomst minder dan over 't ongeveer tegenwoordige nadenk, zoo heb ik wel nog hoop dat wij bij Uw komst het besluit zullen nemen ik U een aantal kleine aquarellen maak om eens te probeeren, en misschien kleinere schilderijtjes. Als wij maar geraken kunnen tot zooveel ruimte, dat dit jaar ik 't schilderen eens assidu doorzetten kan. Die wandeling alleen in een plek van 't duin wijd weg heeft mij veel rustiger gemaakt door een gevoel alsof men niet alleen was geweest, doch eens gepraat had met een van de ouden uit den tijd van 't begin Daubigny. 't Zou me niet verwonderen of gij zoudt de natuur daar ook onthouden als ge er eens geloopen hadt. Ik heb onder 't schrijven van dezen brief door van dien struik een aquarel opgezet, van 't andere geval - van die jetée heb ik een studie geschilderd, en in elk geval heb ik zoo een souvenir van die wandeling, dat ik U nog kan laten zien als ge komt. En als ge trek hebt gaan we er eens samen loopen als ge komt. | |
[pagina 230]
| |
Overigens ben ik nog niet precies normaal, 't kan wel zijn mijn maag wat verslapt is, 't geen ik zou opmaken uit het verschijnsel van een soort duizelingen in 't hoofd enz., die lastig genoeg zijn om het urgent te maken er iets aan te doen: Doch hierover genoeg. - Tot zoover schreef ik gisteren. Nu heden - Maandag - kan ik U melden gelukkig het gescheurde biljet te Parijs is geaccepteerd geworden, en ik er slechts weinig op verloren heb, in 't geheel ontvangen hebbende drie en twintig gulden. Ik heb nu met U eene zaak te bespreken die hoop ik gij goed zult vinden. In vorig schrijven deelde ik U mijne bepaalde meening mede dat het onverantwoordelijk zoude zijn als we ons best niet deden te profiteeren van de netto prijzen van de verf, inplaats van maar net of er niets aan te doen was den particulieren prijs te betalen, verliezende alzoo 33 1/3%. Doch omdat ge verleden jaar hier niets op antwoordet zoo dacht ik er mogelijk moeielijkheden mochten zijn om op den naam van G. & Co. iets te halen bestemd tot meer privaat gebruik, en van mijn kant deed ik démarches die ik vroeger reeds oppervlakkig geëntameerd had, om zonder dat gij er ingemengd zijt hetzelfde te verkrijgen en ik hoop maar dat gij in 's hemels naam niet twijfelen zult of dit is praktisch. Ge weet ik geef les aan een landmeter, nu diens vader is drogist en handelt in verfwaren, is depôthouder van Paillard en levert o.a. aan Mauve. Voor dat lesgeven aan den zoon heb ik nooit iets gehad, maar wel veel betuigingen van dienstwilligheid van den vader. En daarop ben ik maar eens doorgegaan, en 't volgende tot hem gezegd: dat ik niet twijfelde of hij had onder zijn voorraad een tamelijk aantal niet courante tubes. Dat deze door mij evenwel konden worden gebruikt en ik die van hem zoude overnemen tegen netto prijs Paillard, op voorwaarde hij mij ook de courante tubes in vervolg van tijd op dezelfde condities zou leveren. Eerst had hij bezwaar, maar toen heeft hij zijn voorraad eens nagegaan en heb ik een schikking gemaakt met hem als bovenstaand. Ik neem van hem over bijna 300 tubes waaronder b.v. verscheiden carmijn en ultramarijn tegen minder (f 10 minder op de partij, die tegen netto prijs van Paillard over de f 50 kost), dan den netto prijs Paillard, kostende alsdan mij die 300 stuks f 40. Winnende daardoor bovendien het recht voortaan al | |
[pagina 231]
| |
wat ik noodig heb van verf te bestellen tegen netto prijs Paillard, profiteerende alzoo 33 1/3%. En niet alleen heb ik dat rabat van 33 1/3 op de olieverf doch bovendien op de waterverf. We kunnen er nog eens over spreken als ge komt. 't Spreekt vanzelf ik die 300 tubes niet in eens hoef te nemen of te betalen doch in zooveel termijnen, maandelijksche b.v., als ik wil. Maar ik ben er blij om, daar 33 1/3% nog al schelen zal, vooral op den langen duur. Zoodoenlijk zal het minder ondoenlijk zijn om het schilderen doortezetten. Ik heb vandaag een veldezel gekocht en schilderlinnen, het eerste is pleizierig omdat men zich zoo vuil niet maakt dan wanneer men op zijn knieën werkt buiten. Op dit moment heb ik een stuk of 7 aquarelstudies van dezen zomer - landschap. Van wat ge gezonden hebt heb ik wat versterkende dingen gebruikt, maar ik heb niet veel eetlust daar de maag niet goed werkt, en ben ik bang het een tijdje moet duren eer het weggaat. Ik zal blij zijn als ge komt, omdat het voor een boel dingen goed zal zijn geloof ik. Als ge tegen 1 Augustus toch kunt zenden zou goed zijn. In elk geval ben ik blij, dat ik tegen dat gij komt toch nog wat geschilderde studies heb ook. Ik heb een model, een boerenjongen die hier in de buurt woont, wien ik al eens over 't schilderen van studies heb gesproken. Hij zou 't kunnen schikken dat hij 's morgens heel vroeg met me mee ging, geheel naar buiten in 't duin bijvoorbeeld. Adieu, het beste U toegewenscht in alle dingen en gegroet, geloof me t. à t. Vincent. | |
308Waarde Theo, Dank voor Uw brief van gisteren en voor het ingeslotene. Gelukkig is ook het andere biljet gewisseld geworden tegen f 23. Ik heb de meest verontrustende dingen zoodoende kunnen dempen, ofschoon niet alles, want er moest veel af voor verf direkt die ik intusschen had gehad. Zeer verlangend ben ik te weten of gij weer zoo van plan zijt te doen als verleden jaar, eerst een paar dagen naar thuis en dan direkt naar hier. | |
[pagina 232]
| |
Laat ons afspreken ge thuis maar niet praat over bezwaren in de toekomst of weinig kans tot plaatsing van het werk. Althans niet direkt, laat ons eerst eens samen praten en kijken wat er nog is. Theo, ik verlang vreeselijk om de aardappelwroeters te schilderen. Ik geloof dat het goed zou doen. En zelfs al werd het niet verkocht het zou toch ons helpen om te vorderen, daar sommige personen soms veranderen als ze eens iets gezien hebben dat ze niet verwachten. Nu ik heb een paar studies er voor reeds gemaakt, maar ik heb er nog niet genoeg model voor kunnen nemen, en ik zie kans ze nu direkt nog veel beter te maken, als ik maar eens een beetje bij kas mocht blijven. Het is nu net de tijd, en daarom van vacantie nemen kan betrekkelijk niets inkomen, want zoo goed en zoo kwaad als ik vorderen kan blijf ik aan den gang. Toch Uw idee van doen zooals Weissenbruch, is ook het mijne, maar letterlijk kan ik het niet uitvoeren omdat 14 dagen naar de polders gaan me meer zou kosten dan 14 dagen thuis blijven, en ik al niet weet, hoe ik thuis de eerste 14 dagen door zal scharrelen. Maar anders zooals ik U met een woord schreef reeds, ik zit toch veel in 't groen te kijken, en maak landschapstudies of marinestudies om eens afleiding te hebben van 't figuur en bevind me daar goed bij. Maar het figuur roept me eigenlijk weer en wel zoo sterk dat ik tracht te doen wat de omstandigheden maar eenigszins toelaten. Als ik grif kon doorzetten, zoo zoude de herfst niet passeeren zonder dat de bewuste aardappelwroeters tot stand kwam. Ik weet niet in hoever de studies die ik schilder met de teekeningen, voldoende zullen zijn in de gegevenen, maar quand bien même zal ik zien er iets van te maken. Model is niet heel makkelijk te krijgen tegenwoordig, omdat er veel werk op 't veld is, en ik wou dat ik er wat meer aan geven kon want dan was het te overkomen. Enfin ik zal - nu is 't me nog absoluut onmogelijk - maar zoodra ik het er met mogelijkheid kan afnemen, eens een paar kerels een heelen dag zien te krijgen buiten in 't duin voor de aardappelwroeters. Dat zou de korte en bondige weg zijn en ik zal er mijn best op doen. Ik hoop in de dagen, die verloopen zullen tusschen nu en Uw komst nog een en ander te schilderen. | |
[pagina 233]
| |
Ik voel me nog niet in orde, maar gelukkig animeert het werk mij, zoodat als ik bezig ben ik de zwakte zoo zeer niet voel, maar wel blijft het me in de tusschenpoozen als ik niet voor de natuur zit, overvallen. Een soort duizeling soms en hoofdpijn ook bij tijden, enfin het is wat verzwakking. Ik heb het al uitgesteld en uitgesteld om me wat te versterken, daar er dingen waren die vóórgingen en dat heeft wat te lang geduurd. Maar gij zult U wel kunnen begrijpen dat het werk er nog al op aan komt, en juist omdat ik er al veel aan gedaan heb zou ik er niet af kunnen. Gij zult het wel zien als gij komt, dat het zaak is wij ferm doorzetten. Ge zegt het wel terecht dat wat ik U schreef over de finantiëele zaken zorg geeft, maar er staat tegenover dat wij er niet verre van af kunnen zijn 't een of ander te maken dat al is het tegen betrekkelijk weinig, verkocht kan worden. Het werk wordt mij veel klaarder. En als ik er over denk, is het een kwestie van bespoedigen of vertragen alleen en dat wij later zelfs inhalen zullen, zelfs het verleden, maar het is een weergaasch doornige, moeielijke, zorgvolle tijd waar we in zijn met dat al. Als het me mogelijk was genoeg te krijgen om geheel en al voldoende verf en model te hebben dit seizoen, zoo zou er wel wat opklaren en veel ook geloof ik. Enfin in elk geval is het erg best dat gij spoedig komt. Een heel zware zorg is mij dezer dagen grootendeels van de schouders gevallen. Verleden jaar beproefde ik herhaaldelijk figuurstudies te schilderen, nu ze werden toen zóó dat ik er desperaat over was. Ik heb het nu weer begonnen en ik heb nu niet iets wat me direkt hindert in de uitvoering meer, omdat ik veel gemakkelijker teeken dan verleden jaar. Toen raakte ik telkens in de war als ik mijn schets onder 't schilderen kwijt raakte en moest er lang op zitten om die schets te maken, zoodat als ik 't model maar kort hebben kon er absoluut niets van terecht kwam. Maar ik heb er nu de grootst mogelijke maling aan als de teekening uitwischt en maak ze alleen direkt met 't penseel en de vorm komt er toch genoeg in om aan de studie wat te hebben. Daarom zeg ik dat ik nu mijn weg klaarder zie, ik weet wel dat ik veel studies zal noodig hebben, doch die zullen mij niet moeielijker vallen dan ze te teekenen, en daarom dit jaar veel schilderen en we zullen wel licht krijgen. Dat hoop ik vast en zeker. Zoo voor den winter heb ik het plan soortgelijke studies van | |
[pagina 234]
| |
koppen, als waar ik U een paar geteekende van stuurde, te schilderen. Ik zou dat zelfs direkt doen, als het niet zaak was de figuurtjes op 't land na te loopen terwijl 't seizoen er is. V.d. Weele is nu op reis gedurende de vacantie - ik hoorde hij heeft de zilveren medaille te Amsterdam voor zijn schilderij van de zandopladers. Als hij terugkomt in de stad hoop ik wel nog veel aan hem te hebben, omdat ik geloof dat die aardappelwroeters in zijn geest zullen vallen, en hij me bij het uitvoeren van mijn plan er mee nog nuttige dingen zal kunnen zeggen. En Rappard ook als hij terugkomt. De twee eerste figuren die ik nu dit jaar schilderde deed ik nog net als ik verleden jaar probeerde - eerst teekenen en dan den contour invullen. Dat is, wat ik de droge manier zou willen noemen. De andere manier is dat men eigenlijk de teekening 't laatst doet, en te werk gaat door eerst de tonen te zoeken, zonder zich veel te bekommeren over de teekening, alleen trachtende de tonen in eens ten naastenbij op hun plaats te zetten, en langzamerhand den vorm te preciseeren, en de onderverdeeling der kleurtjes. Dan krijgt men meer dat het figuur als door de lucht omgeven er op komt, en komt er iets zachters in. Terwijl de kleuren fijner worden juist omdat men er dikwijls over heen gaat en de eene kleur door de andere veegt. Ge zult als de twee eerste die ik nu maakte, in hun tegenwoordigen toestand blijven, 't verschil wel zien. Er is een tentoonstelling van teekeningen, die verleden jaar in de Gothische zaal was, maar ik vind het nogal bijzonder dun dit maal, en weinig er bij dat men van dezelfden niet reeds gezien had, en meestal beter. Er zijn een paar teekeningen van J.v. Berg die ik al mee van de besten vond van wat er is. Meestal is het zoo dat Schipperus en zulken al van de besten zijn. Betreffende het maken van die aardappelwroeters, ik heb gedeeltelijk de wording gezien van het groote schilderij van v.d. Weele nu pas, en bij Rappard al de studies voor de schilderijen die hij maakte verleden jaar. Zoo dat wat er zou komen kijken voor het definitieve schilderij, ik wel zoo wat me vooruit kan voorstellen. Als het me eenigszins mogelijk is zal ik nog vóór dat ge komt, eens in het duin een paar studies maken ervoor, n.l. met model naar die velden achter Loosduinen gaan 's morgens vroeg of 's avonds tegen de schemering. Ik geloof dat het iets zou kunnen worden. | |
[pagina 235]
| |
De compositie van de teekening zou nog wel wat aan veranderd worden, en vooral het effekt meer bestudeerd, toch zou ik het ongeveer zoo houden. Ik geloof dat de figuren krachtig zouden moeten worden en al de rest in een lila-achtig grijs waas. In de teekening vind ik de verdeeling van donkere vlakken en lichtere niet eenvoudig genoeg, de figuren gedeeltelijk licht en gedeeltelijk donker zijnde en de grond eveneens. Of de grond en de figuren moeten meer tot elkaar gebracht worden en een donker silhouet tegen een lichte lucht vormen - of lucht en grond moeten meer een grijs dampig geheel vormen waartegen de toniger vlakken der figuren uitkomen. Die beide effekten bestaan, doch dat van de teekening is niet goed zoo als 't nu is, want het is te droog en te mager, en omdat de figuren met den grond te veel tonen gemeen hebben komen ze er niet af en de lucht hoort er niet bij. Enfin de toon moet gansch anders worden, maar de compositie kan betrekkelijk blijven. Het is me een zekere rust te denken dat we elkaar eens spoedig zien zullen, en eens samen kijken hoe we 't werk zullen voortzetten. Voorloopig zal ik zien er nog wat bij te maken, en met het oog daarop zou ik erg graag het geld van den tienden een paar dagen vroeger hebben, als het kon. Dan zou ik nog voor gij komt willen trachten die studies in het duin te maken. Het kan er nu nog niet af daar ik zooveel heb moeten betalen. Gij weet, wat gij schreeft betreffende de mogelijkheid eener teleurstelling met de percenten van de zaak. Wel, ik hoop die catastrophe geen plaats zal hebben, doch we moeten het beschouwen als zijnde een meevaller als het dan goed uitkomt, en van den tijd dien we nog hebben geen snipper laten verloren gaan. Het zou mij zeer verwonderen als ten langen laatste sommigen niet begonnen terug te komen van gedachten dat ik iets absurds bedoelde of deed. Gij zult wel zien wat ik bedoel in de studies, en, denk ik, U sommige onzer vroegere gesprekken over kunst wel herinneren. Wij moeten het hart maar trachten opgeruimd te houden, en goed doorzetten. Wat mij dezer dagen een zekere mate van goeden moed geeft, is dat ofschoon ik in verscheiden maanden niet schilderde, ik geloof dat er toch vooruitgang is in de geschilderde studies van verleden jaar en nu. 't Geen komt omdat dingen van 't teekenen en proportie meten, die mij toen veel moeite kostten nu betrekkeijk wegvallen, en ik dus voor de | |
[pagina 236]
| |
natuur zittende, in plaats van als 't ware om twee dingen tegelijk te denken te hebben, teekenen en schilderen, alleen aan het schilderen hoef te denken. Bij 't opvoeren komt men wel weer in beide tegelijk maar ook dat is anders. Nu ik zal dezer dagen leven op hoop van Uw komst. Als ik wat voorspoed mag hebben met het schilderen dan worden misschien de tijden wat makkelijker. De 14 dagen tusschen nu en dat ge komt zullen echter niet heel makkelijk zijn om door te komen. Als het kan denk dan aan wat ik U vroeg van zoo mogelijk een paar dagen vóór den tienden zelfs, nog wat te 'ontvangen want dan zou ik zien die figuurstudies in 't duin nog te maken vóór gij komt. Adieu en nogmaals dank voor Uw brief, en voorspoed in alle opzichten U toegewenscht, en geloof me t. à t. Vincent. | |
309Waarde Theo, In afwachting van Uw komst is er haast geen oogenblik of ik ben met mijn gedachten bij U. Dezer dagen doe ik mijn best nog wat verschillende studies te schilderen, zoodat ge dan tegelijk daar nog iets van zien kunt. En ik bevind me er goed bij afleiding te zoeken in die verandering van werk, want als ik niet letterlijk als Weissenbruch doe en een dag of 14 bij de polderwerkers ga logeeren zoo doe ik toch in dienzelfden geest en het kijken in 't groen is wel iets calmeerends. En bovendien ik heb bepaald hoop een eind te vorderen met de kleur zoodoende. 't Komt me voor dat de laatste geschilderde studies vaster en degelijker zijn van kleur. Zoo b.v. een paar die ik maakte in den regen, dezer dagen, van een man op een natten slijkweg, geloof ik meer de stemming uitdrukken. Enfin we zullen zien als ge komt. Het zijn meest impressies van landschap, 'k wil niet zeggen zóó goed als die soms in Uw brieven voorkomen, daar ik nog dikwijls stuit op technische moeielijkheden - maar toch heeft het er iets van geloof ik, b.v. een silhouet van de stad 's avonds als de zon ondergaat, en een trekweg met molens. Anders is het beroerd genoeg dat ik me toch flauw blijf voelen | |
[pagina 237]
| |
als ik niet bepaald aan 't werk ben, toch geloof ik het aan 't wegtrekken is. Ik ga bepaald eens mijn best doen een voorraad kracht op te doen, want ik zal het noodig hebben om eens flink door te schilderen ook aan figuur. Er ontwaakt een zeker gevoel voor de kleur in me dezer dagen bij het schilderen, sterker en anders dan ik tot heden het nog heb gevoeld. Het kon wel zijn dat die malaise van dezer dagen met een soort omwenteling in manier van werken in verband staat waarnaar ik reeds meermalen heb gezocht en veel over gedacht. Ik heb al dikwijls geprobeerd om minder droog te werken, maar het werd telkens weer ongeveer hetzelfde. Maar 't is net alsof dezer dagen nu wat verzwakking mij verhindert om te werken zooals gewoonlijk, dit eer helpt dan hindert, en het mijzelf wat loslaten en in plaats van scherp kijken naar de gewrichten en analyseeren van het in elkaar zitten der dingen, meer kijken door de haren van de oogen, me er meer direct toe brengt de dingen als vlekken kleur tegen elkaar te zien. Ik ben wel nieuwsgierig hoe of dit verder zal gaan en waartoe het zich zal ontwikkelen. Ik heb me er wel eens over verwonderd dat ik niet meer colorist was, omdat mijn temperament dat bepaald zou doen verwachten - en toch tot heden ontwikkelde zich dat weinig. Nog eens ik ben nieuwsgierig hoe of het verder zal gaan - dat mijn laatste geschilderde studies anders worden zie ik duidelijk. Als 'k me wel herinner hebt gij er nog een van verleden jaar, van een paar stammen in het bosch. Ik geloof niet dat die bepaald slecht is, maar het is toch nog dat niet wat men in studies van coloristen ziet. Er zijn juiste kleuren in zelfs, maar al zijn ze juist ze doen niet wat ze doen moeten en ofschoon de verf hier en daar sterk geëmpâteerd is, zoo blijft het effect te mager. Ik neem nu die tot voorbeeld en geloof dat nu de laatste, die minder geëmpâteerd zijn, toch vaster van kleur aan het worden zijn, daar de kleuren meer door elkaar gewerkt zijn en de toetsen over elkaar geschilderd, zoodat het meer in elkaar smelt en meer iets geeft van b.v. de zachtheid van de wolken of van het gras. Bij tijden heb ik er veel zorg over gehad dat ik niet vorderde met de kleur, en ik heb nu wel weer hoop. We zullen zien hoe het verder gaat. | |
[pagina 238]
| |
Nu kunt ge wel denken ik er erg verlangend naar ben dat ge komt, want als gij het ook zaagt dat het aan 't veranderen is, zoo zou ik er niet meer aan twijfelen of we zijn op een spoor. Ik durf mijn eigen oog betreffende mijn eigen werk niet recht te vertrouwen. Bijvoorbeeld die twee studies die ik gemaakt heb terwijl het regende - een slijkweg met een figuurtje - het komt mij voor dat dat het 't tegenovergestelde van sommige andere studies is - de stemming van dien triestigen regendag vind ik er in terug als ik er naar kijk, en in 't figuur, ofschoon niets dan een paar vlakken, is een soort leven dat niet door juistheid van teekening veroorzaakt wordt, want het is niet geteekend om zoo te zeggen. Wat ik zeggen wil is dat ik dus geloof dat in die studies b.v. iets is van dat mysterieuse, dat men krijgt door de natuur aan te kijken als door de haren van de oogen, zoodat de vormen zich vereenvoudigen tot vlakken kleur. De tijd moet er overheen gaan, maar voorloopig zie ik in verscheidene studies iets anders in de kleur en den toon. Dezer dagen denk ik wel eens aan een verhaal dat ik in een Engelsch tijdschrift las, een schildersgeschiedenis waar een persoon in voorkomt, die ook in een tijd van moeielijkheden verzwakt was en naar een afgelegen streek ging in de turfvelden, en daar in die melankolieke natuur zichzelf vond om zoo te zeggen, en er toe kwam om de natuur zoo te schilderen als hij ze voelde en zag. Het was heel juist beschreven in het verhaal, blijkbaar door iemand die verstand van kunst had en het trof mij toen ik het las, maar nu denk ik er wel eens aan dezer dagen. Enfin, ik hoop maar dat we spoedig er eens over zullen kunnen spreken en eens samen raadplegen. Als ge kunt schrijf nog eens spoedig, en natuurlijk hoe eer ge zoudt kunnen sturen hoe liever ik het hebben zou. Met een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent.
Onwillekeurig en zonder eenige bepaalde aanleiding schrijf ik nog iets hierbij dat eene gewone gedachte van mij is. Niet alleen ben ik laat begonnen betrekkelijk met teekenen, doch daar kon nog wel bijkomen dat ik betrekkelijk op zoo heel veel jaren leven niet mag rekenen. Als ik zoo in alle koelbloedigheid berekenenderwijs bij wijze | |
[pagina 239]
| |
van raming of bestek maken van iets, daar aan denk, dan ligt het in den aard der zaak dat ik onmogelijk met zekerheid daaromtrent iets beslists weten kan. Doch door vergelijking met diverse personen wier leven men mocht kennen, of in vergelijking met wie men zekere rapporten mocht meenen te zien, kan men toch zekere stellingen maken die niet absoluut zonder fondatie zijn. Omtrent den duur dus van den tijd dien ik voor de borst heb om nog in te werken meen ik zonder voorbarigheid dit te mogen aannemen: dat een zeker aantal jaren mijn corpus het quand bien même wel zal uithouden - een zeker aantal, neem tusschen 6 en 10 bijvoorbeeld. Te meer durf ik zulks aan te nemen daar er momenteel nog geen direct ‘quand bien même’ is. Dat is de periode waarop ik vast reken, voor de rest zou ik het al te veel in de lucht speculeeren vinden iets in mij zelf te durven bepalen, aangezien het juist van deze eerste b.v. 10 jaar af zal hangen of er na dien tijd nog iets zij al dan niet. Verteert men zich veel in die jaren, men komt de 40 niet over, bijft men genoeg geconserveerd om zekere schokken die dan een mensch plegen aan te vallen, te weerstaan, min of meer gecompliceerde physieke moeielijkheden op te lossen, zoo is men van 40 tot 50 weer in een nieuw, betrekkelijk normaal vaarwater. Doch berekeningen daaromtrent zijn nu niet aan de orde, maar wel plannen voor zoo als ik begon te zeggen eene periode van tusschen de 5 en 10 jaar. Mijn plan is niet mij te sparen, geen emoties of moeielijkheden veel te ontzien - 't is me betrekkelijk onverschillig of ik langer dan korter leef, ik ben bovendien niet competent mijzelf in 't physieke zóó te leiden als b.v. een medicus het betrekkelijk kan. Ik ga dus door als een onwetende, maar die dit ééne weet: in eenige jaren moet ik een zeker werk afdoen’; ik hoef mij niet te overhaasten want daar is geen heil in - maar in alle kalmte en sereniteit moet ik doorwerken zoo geregeld en geconcentreerd mogelijk, zoo kort en bondig mogelijk; de wereld gaat mij slechts in zoover aan dat ik als 't ware een zekere schuld en plicht heb omdat ik 30 jaar op die wereld heb rondgemarcheerd, uit dankbaarheid een zeker souvenir te laten in den vorm van teeken- of schilderwerk - niet gemaakt om deze of gene richting te behagen maar waarin men een oprecht menschelijk gevoel uit. Dit werk is dus het doel - en in die gedachte zich concentreerende, vereen- | |
[pagina 240]
| |
voudigt zich hetgeen men doet en laat in zoover dat het niet is een chaos, maar al wat men doet één zelfde streven is. Nu gaat het werk langzaam - reden te meer men geen tijd verliezen moet. Guillaume Regamey was iemand die geloof ik weinig bepaalde reputatie heeft nagelaten, (ge weet er zijn twee Regamey's, F. Regamey schildert Japaneezen en is zijn broer) maar die een personaliteit evenwel is waarvoor ik veel respect heb. Hij stierf op 38-jarigen leeftijd, en eene periode van een jaar of 6, 7 daarvan was bijna uitsluitend gewijd aan teekeningen die een zeer eigenaardig cachet hebben, en gemaakt zijn terwijl hij niet zonder physieke moeielijkheden werkte. Dat is er een uit velen, een heele goede onder vele goeden. Ik noem hem niet zoozeer om mijzelf met hem te vergelijken, ik ben zóó goed niet als hij - maar om een bepaald voorbeeld te noemen van een zekere zelfbeheersching en wilskracht, die eene bezielende gedachte vasthield die in moeielijke omstandigheden hem den weg wees om toch in alle sereniteit een goed werk te verrichten. Het is op zoo 'n wijs dat ik mij zelf zie - als moetende in eenige jaren iets doen waar hart en liefde in zit, dat doen met wilskracht. Leef ik langer tant mieux, maar ik denk daar niet aan. In die eenige jaren moet iets gedaan worden, die gedachte is mijn leiddraad bij mijn plannen maken over het werk. Een zeker verlangen om er kracht achter te zetten zal U dan te meer begrijpelijk zijn. Tegelijk eene zekere beslistheid om eenvoudige middelen te bezigen. En misschien ook zult gij u kunnen begrijpen, ik voor mij mijn studies niet op zichzelf beschouw, doch altijd de gedachte heb aan het werk in zijn geheel. | |
310Waarde Theo, 't Bericht dat ge reeds op reis zijt bij dezen was me recht aangenaam. Dank voor Uw schrijven en het ingeslotene. Dat ik verlangend naar U uitzie behoef ik U niet te zeggen; ik ben deze laatste dagen ver van wel geweest - altijd hetzelfde, bij tijden hartklopping ook, waar het ten langen laatste bij mij wel op neer kan draaien dat het hart aangedaan wordt. Enfin ik weet daar zelf niet alles precies van, doch wel weet ik dat ge thuis of tegen wien ook er niet van spreken moet, uit vrees van misconstructie in hun voorstellingen betreffende mijn omstandigheden. | |
[pagina 241]
| |
Waarvan ik alleen dit bedoel dat ik wat goeds maken wil, quand bien même, en er kans is zulks te bewerkstelligen als we onze sereniteit behouden, toekomst donker of niet donker. Als ik wist wanneer, n.l. met welken trein ge kwaamt, zoo zou ik U afhalen. En gesteld ge mocht bij mij komen terwijl ik uit ben, zoo kan de vrouw U zeggen waar ik ben, want om U niet te missen ga ik niet verder van huis dan hier achter op den Binkhorst een paar studies schilderen. Zeer nieuwsgierig ben ik naar wat ge van 't werk vinden zult, of er iets bij zal zijn waar ge iets in vinden zult of niet. Enfin we zullen zien. Ik ben wel steeds denkende er over de aardappelwroeters te ondernemen als groot schilderij, al zou het zijn dat het niet voor volgend jaar af kwam en dit seizoen slechts half af kwam. Mij dunkt de compositie zou zoo kunnen blijven en vast begonnen worden. Ik ben niet competent te onderscheiden in hoeverre mijn onwel me gevoelen een physieke oorzaak zou hebben, of voor rekening van overspannen zenuwen komt. Het is me wel eens alsof ik U in den tusschentijd eens had moeten spreken kunnen, en praten over 't werk, maar nu zijt ge toch eindelijk gekomen en dat ons samenzijn in elk geval me calmeeren zal, geloof ik vast. Ik hoop we samen eens een flink eind zullen loopen ook. Schreef ik U ik te Loosduinen doornstruiken heb gevonden precies als le Buisson van Ruysdael? 't Is in die buurt, dat ik me voorstel studies voor aardappelwroeters te gaan maken. Ik mag lijden ik spoedig weer geheel normaal zal zijn, ik zal er mijn best voor doen, want ik heb er gruwelijk het land aan dat ik niet zoo voort kan als 't zou kunnen zijn als ik mijn volle kracht had. Betreffende wat ik aan Rappard schreef dat ik meende niet in de wereld te zijn om mijn gestel te conserveeren, zoo is dit een kwestie dat er omstandigheden zijn waarin men moet kiezen of deelen tusschen werken en niet eten, of eten maar het werk laten waaien (dus n.l. als 't werk onkosten vordert en voorloopig niet rendeert.) Nu kies ik in sommige gevallen het eerstgenoemde, en geloof niet zulks een vergissing is daar ons werk blijft doch wij zelf toch in geen geval, en iets te doen leven is 't, en ik liever een paar jaar daarvan heb dan veel jaren van er maar over suffen en uitstellen. En ik zei toen | |
[pagina 242]
| |
tegen Rappard er bij dat ik voor mij meende er waarheid was in het mysterieuse woord: ‘wie zijn leven zal zoeken te behouden die zal het verliezen, doch zoo wie het verliezen zal ter wille van iets hoogers, die zal het vinden.’ Adieu kerel tot ziens, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |
311(Briefkaart). Waarde Theo, 14 Augustus. Zooeven ontving ik een brief van thuis, (bedank er Pa s.v.p. voor, ik had den brief nog niet toen ik schreef), en ik verneem Uw plan is uit Breda te gaan 2.15 Vrijdag. Mocht er nog verandering komen in Uw reisplan zoo meld het me, dan kom ik U afhalen van den trein. Want als ge gehaast zijt, zoo moeten we zorgen we geen tijd die we samen zijn kunnen, laten ontsnappen. Ik heb onderhanden een geschilderde schets voor aardappelrooiers, ik hoop het iets wordt. Ik verlang erg naar U, heb prettige dagen, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Let eens op het veld in Brabant, wat ze er uitvoeren. En zie ge eens een weversinterieur in 't dorp bekijkt, of dat geen mooie gevallen zijn. | |
312Beste broer, (Na Theo's bezoek). Zooeven thuis komende is het allereerste wat ik behoefte gevoel te doen, U iets te verzoeken - welk verzoek ik niet twijfel of is slechts daarom noodig, omdat ge er uit zien zult ik hetzelfde bedoel als gij - het is in de verschillende zaken welke we nu niet in eens konden afhandelen, me niet te brusqueeren. Want ik heb eenigen tijd noodig om te beslissen. Betreffende mijn betrekkelijke koelheid tegenover Pa, ziehier iets wat ik U vertellen wil, wegens gij er over spraakt. Nu omstreeks een jaar geleden kwam Pa te 's Hage eens voor 't eerst nadat ik van thuis was heengegaan terwille van vrede te zoeken, die ik daar niet vond ook. Ik was toen natuurlijk reeds met de vrouw en zeide: ‘Pa aangezien ik het niemand kwalijk neem in mijn gedrag iets stuitends te vinden, gegeven de bestaande vormen, zoo blijf | |
[pagina 243]
| |
ik van zelf weg van zulken, die ik meen zich voor mij zouden schamen. En U begrijpt wel dat ik het U niet zal lastig maken en zoolang ik nog niet mijn zaken in orde heb en me er boven op gewerkt zou U het dan niet beter vinden ik maar niet bij U kwam?’ Had Pa daarop gezegd iets als: ‘neen maar dat is toch te ver gedreven’, zoo zoude ik sedert hartelijker geweest zijn, doch Pa's antwoord was tusschen ja en neen in en luidde: ‘och doe zooals je 't beste vindt’. Welnu zoo meenende zij zich schaamden voor mij min of meer, 't welk kloppen zou met wat ge me zeidet, was ik in correspondentie niet druk - Pa ook niet en zijn zijn brieven noch de mijne betrekkelijk vertrouwelijk geweest. Dit entre nous, alleen tot explicatie, niet om verder gevolgtrekkingen uit te maken. Tegenover de hand grijpen als iemand ons den vinger slechts reikt, en zich indringen, staat: de hand loslaten welke niet ten volle en gulweg ons zoude worden gereikt, of vrijwillig weggaan geheel, daar waar men slechts geduld wordt. Of ik me vergist heb al dan niet qu 'en sais-je? Tusschen U en mij is een band welke bij volgehouden werk de tijd slechts versterken kan, en dat is de kunst, en heb ik wel hoop we après tout elkaar zullen blijven verstaan. Ik ben bang dat ik tot U iets heb gezegd over het werk, dat ik anders had moeten zeggen, en heb een vaag gevoel van dat ik U met iets heb moeten hinderen, wegens er bij Uw heengaan toch iets scheen te zijn. Ik hoop dit zich zal oplossen. Betreffende het werk is dat wat in alles mij sedert ik er op attent ben geworden, meer en meer begint duidelijk te worden, de magerheid der uitvoering. Die zoude me verontrusten indien ik het niet een natuurlijk gevolg vond, (dat ik in 't eerste werk van zeer veel mij sympathieke personen ook heb meenen te zien) een natuurlijk gevolg van de inspanning, die men doen moet om de allereerste zwarigheden te overkomen. En een terugblik slaande op de laatste jaren, die zeer vol moeite achter me zie. Welke moeite bezonken zijnde, er een andere periode van werken hoop ik komen zal. Die fout is zoo doorloopend en de verandering er van zoo noodig, dat we moeten zien zoodanige maatregelen te nemen dat we tot een tijd van kalmte komen. En dus daarop werken, anders blijft het zoo. Zooals mijn werk is, ben ik zelf ook, en moet ge | |
[pagina 244]
| |
een beetje in consideratie nemen. Ik weet niet of gij al dan niet zoudt van meening zijn, het beter is nu zoo iemand als b.v. Herkomer, Green of Small te gaan zien, dan wel te wachten tot èn het werk èn ik zelf wat tot kalmte zijn gekomen. Ik zou voor 't laatstgenoemde zijn, 't kan zich binnen in me misschien spoedig ophelderen, maar nu zou ik liever niet direct in de gecompliceerde Londensche affaires gaan laveeren. Betreffende een en ander wat ge me zeidet bij 't heengaan, hoop ik ge niet vergeten zult een en ander betreffende mijn kleeding etc. ietwat overdreven is. Is 't werkelijk zóó, welnu dan ben ik graag de eerste om fout te bekennen, doch het komt me voor dat het een oud relletje was, reeds meer opgehaald van vroeger dan op recente observatie gegrond, tenzij als ik buiten in 't veld ben of op 't atelier. Ge moet als ge me waarachtig helderheid in dezen geven wilt, niet brusqueeren. Dit jaar ben ik om zoo te zeggen geheel buiten alles geweest van conversatie. En heb me ook niet gegeneerd dat is waar, om kleeren. Is het dat alleen, het is vooral nu ik het nieuwe pak van U heb, niet zoo moeielijk te veranderen nietwaar? Alleen ik wenschte van harte dat men me zulke zwakheden liever vergaf, dan er over sprak. Als ik er driftig over word is het omdat ik er al zooveel over gehoord heb; me nu eens goed dan minder gekleed, en 't een historie is als van den boer, zijn zoon en den ezel, waarvan de moraal, dat men 't moeielijk de menschen naar den zin kan maken, U bekend is. Van U werd ik er niet zoozeer driftig om, dan dat het mij van U verwonderde, omdat gij wel weet hoeveel verdriet ik er al over gehad heb, en dat het een relletje is geworden dat toch niet uit zal gaan, wat ik ook doe. Enfin in elk geval, ik heb het nieuwe pak van U, en dat oudere dat toch ook nog wel degelijk goed is, en dus is het voorloopig uit nietwaar en niet meer er over. En dit wilde ik nog eens zeggen betreffende hoe ik over den verkoop denk. Ik geloof dat als wij doorwerken, totdat in plaats van dat men het de liefhebbers moet aanprijzen of expliceeren of er iets bij zeggen, zij vanzelf er zich toe getrokken gevoelen, dit het beste is. Althans wanneer het geweigerd wordt of niet bevalt moet men zich daar waardig en kalm in houden zooveel mogelijk. | |
[pagina 245]
| |
Ik vrees zoo dat mijn démarches, als ik me presenteer, meer schade dan voordeel doen en wenschte ik er van vrij was. Het is mij zoo pijnlijk met de meesten te spreken, ik ben er niet bang voor doch weet ik een onaangename impressie maak. De mogelijkheid om dat te veranderen stuit wel eens af op kwesties dat het werk er onder lijden zou als men anders leefde. En houdt men 't werk maar vol, schikt het zich later. Neem Mesdag, een waar mastodont of hippopotamus, evenwel hij verkoopt zijn schilderijen. Ik ben nu zoo ver nog niet, doch de persoon dien ik noem begon ook laat en werkte zich op langs een eerlijken, mannelijken weg, wat er ook verder van hem zij. 't Is geenszins uit luiheid ik dit of dat laat, veeleer om meer te kunnen werken en al wat het werk niet geheel direct is, daar te laten. Was ik maar wat verder zoodat het makkelijker te verkoopen was, ik zou gedecideerd zeggen wees gij de man die de zaken behandelt, ik wil met den verkoop niet te maken hebben en leef heel en al buiten dien kring. Nu evenwel helaas kan ik zoo nog niet spreken, en gij hebt daar geen schuld aan, doch verzoek ik U in ons beider belang en ter wille van den vrede, om geduld. Het spijt me vreeselijk dat ik U het leven moeielijk maak - misschien heldert het zich op - als ge echter wankelt, zeg het mij ronduit, dan zou ik liever alles opgeven dan U zwaarder last dan draagbaar is te laten drukken. Dan ga ik gedecideerd naar Londen, direct, om n'importe wat te zoeken, al is het pakken dragen en laat de kunst tot beter tijden, tenminste het een atelier hebben en het schilderen. Als ik terugkijk in het verleden stuit ik steeds op dezelfde mij nog niet geheel opgehelderde fatale punten, welke samenvallen in de maanden Augustus 1881 tot Februari 1882. Daarom noem ik onwillekeurig steeds dezelfde namen. Wat U scheen te verwonderen. Beste broer beschouw me niet als iets anders dan als een gewoon schilder, die voor gewone bezwaren staat en meen niet er iets bijzonders gebeurt als er donkerheden zijn. Ik bedoel stel U de toekomst noch zwart noch fel licht voor, ge zult beter doen met in 't grijze te blijven gelooven. Wat ik ook tracht te doen, en me zelf in fout reken als ik daarvan afwijk. Gegroet, en t. à t. Vincent. | |
[pagina 246]
| |
Betreffende de vrouw zoo twijfel ik niet of ge zult in elk geval begrijpen, ik niet brusqueeren zal van mijn kant. Om nu nog even terug te komen op wat ge bij 't heengaan zeidet: ik begin meer en meer te denken als Pa. Welnu dat zij zoo, gij zegt er waarheid mede, en ik voor mij ofschoon zooals gezegd ik meen niet precies zoo te denken en te doen, respecteer dit karakter en weet er misschien een zwakke zijde aan doch ook een goede zijde. En als ik in aanmerking neem dat als Pa iets van kunst wist ik zonder twijfel gemakkelijker met hem zoude kunnen praten en meer het eens blijven, gesteld gij wordt als Pa plus uw kennis van kunst - best - ik geloof wij elkaar zullen blijven begrijpen. Met Pa heb ik herhaaldelijk oneenigheden gehad, doch nooit is de band geheel en al gebroken. Nu dus laat ons eenvoudig de natuur daarin zich laten ontwikkelen; gij zult worden wat ge worden zult, ik zal ook niet precies blijven zooals ik nu ben, laat ons niet elkaar verdenken van iets absurds en we zullen 't wel blijven schipperen. En laat ons er over denken dat wij elkaar van jongs af kennen en duizend andere dingen ons tot elkaar brengen kunnen meer en meer. Ik ben eenigszins bezorgd over wat u scheen te hinderen en betwijfel of ik precies weet waar het hem schort, of liever geloof het minder in een afzonderlijke bepaalde zaak zijn oorzaak heeft, dan in het bespeuren dat er punten zijn waarin onze karakters uiteenloopen en de een dit, de ander dat, beter begrijpt. Als gij en ik er naar zoeken het eens te blijven is dit wenschelijk geloof ik. Een ding - als ik u te lastig wordt - laat dan de vriendschap blijven al kunt ge me minder helpen in 't financiëele. Ik zal dan wel eens klagen - ik zit hier of daarover in den brand - doch zonder arrière-pensée en meer om het eens uit te spreken dan dat ik van U eischen zou of verwachten dat gij alles kunt, wat ik immers niet doen zou kerel! Het ligt mij op het hart dat ik dingen zeide, die ik desnoods geheel terug zou willen nemen of ongezegd wenschte gelaten te hebben - of gesteld gij gaaft toe er een kiem van waar was - niet anders dan zéér overdreven zou willen beschouwd zien. Want weet het toch goed dat de doorloopende hoofdgedachte, die waarbij al 't andere klein als niets wordt, is en blijven zal, hoe de toekomst ook zij, een gevoel van dankbaarheid jegens U. | |
[pagina 247]
| |
Verder dat als ik eens minder gelukkig was in de toekomst ik dit in geen geval - zegge in geen geval - begrijpt ge - ook niet dus als gij geheel uw hulp moest terugtrekken - als uw schuld zou beschouwen. Wat overbodig zou zijn te zeggen als ik niet me had uitgelaten meer doordat mijn zenuwen te sterk werkten, dan dat in kalmte ik zoo denk, dat gij indertijd meer afdoend iets had moeten zeggen. Laat dat loopen, ge doet mij plezier als ge dat als ongezegd wilt beschouwen. Ik denk dat als dat bewuste terechtkomt het vanzelf door den tijd terechtkomt als ik kalm ben. Doch in zenuwachtigheid wijt ik 't nu aan dit dan aan dat. Zoo met meer wat ik niet alles wil ophalen, ofschoon ik mij ook wat ik in zenuwachtigheid zeg, later herinner, en ook betrekkelijk er een kiem van kan aan zijn; doch alle beginsels loopen niet door en lijken in zenuwachtige spanning dikwijls meer dan ze zijn. Van mijn kant, al was het dat bij het heengaan er iets scheen te zijn zal ook niet er over doorgaan. Ik denk wel degelijk over wat ge zegt en schreef U reeds over kleeren, dat ik zulks niet weiger en U volkomen gelijk geef - maar ook zonder ge zulks zeidet het zou weten - dat als ik ooit bij Herkomer of zoo kwam er op uiterlijk gelet wordt. Verder wat ge omtrent Pa zeidet - er was nu aanleiding aan Pa meer te schrijven dan anders en zult ge zelf den brief lezen. En zoo met alles. Om kort te gaan als ik er toe kom een oordeel te vellen over personen, omstandigheden, kringen, waar ik niet in verkeer is het begrijpelijk ik niet raak spreek, doch phantaseer buiten de natuur om, en de dingen zeer phantastisch zie, zooals tegen het licht in alles vreemd wordt. Gij die er dichter bij zit begrijpt niet hoe het mogelijk is, zij toch eenigermate zoo zich voordoen op een afstand van achteren gezien. En al was 't dat ik als dan glad verkeerd zoude zien, zoo zou wie er over nadacht, misschien begrijpen dat gegeven deze en die gebeurtenissen ik moeilijk anders kan spreken. Waar de dingen in de war zijn gekomen is een korte periode en die korte periode kan niet anders dan voortdurend een plaats in mijn gedachten innemen en houd ik 't voor natuurlijk dat moment een reactie moet hebben nog in 't vervolg wegens personen, ook al ontwijken zij elkaar opzettelijk, toch fataal weer tegenover elkaar komen te staan in den loop der jaren. | |
[pagina 248]
| |
313Beste Broer, Ik wenschte ge kondt inzien ik in verschillende dingen consequent moet zijn. Ge weet wat een ‘erreur de point de vue’ in 't schilderen is, n.l. heel iets anders en veel ergers dan eene misteekening van dit of dat detail. Een enkel punt beslist de meerdere of mindere helling; het meer rechts of links zich developpeeren van de zijvlakken der voorwerpen door de heele compositie heen. Nu in het leven is er iets dergelijks. Als ik zeg 'k ben een arm schilder en sta voor jaren van strijd nog - in mijn dagelijksch leven moet ik 't inrichten à peu près zoo als een boerenarbeider of een fabrieksarbeider het doet, dan is dat een vast punt waar veel dingen uit volgen, die men dus uit zijn verband rukt als men ze anders dan in 't algemeen beschouwt. Er zijn schilders in andere omstandigheden, die anders kunnen en moeten doen. Ieder moet beslissen voor zichzelf. Als ik andere kansen, andere gegevens had en er geen dingen gebeurd waren van beslissenden aard, natuurlijk ik zoude er door geïnfluenceerd zijn geworden in mijn doen en laten. Nu echter - en à plus forte raison - wegens ik als er maar eenigszins kwestie zou kunnen zijn van het te beschouwen als mij iets aanmatigen waarop ik geen recht had, zelfs al had ik après tout het recht maar wegens het opperen der kwestie alleen, ik vanzelf me retireer van omgang met menschen, die een zekeren stand ophouden, zelfs van mijn familie. Zoo staan wij voor deze daadzaak. Mijn vast voornemen om dood te zijn voor alles behalve mijn werk. Moeielijk is 't me echter over die anders eenvoudige gewone zaken te spreken wegens ze in verband staan ongelukkigerwijs tot veel dieper dingen. Niets is meer ‘angoisse’ dan een zielstrijd tusschen plicht en liefde, beide hoog opgevoerd. Als ik U zeg ik kies mij plicht weet ge er alles van. Een enkel woord dat we er over spraken op den weg, deed mij voelen daaromtrent in mij niets is veranderd, dat het is en blijft een wond waar ik over heen leef, doch die in de diepte zit en niet heelen kan, over jaren zal zijn wat 't was den eersten dag. Ik hoop dat gij begrijpt wat ik bij mijzelf voor strijd had nu pas. Deze: Quoi qu'il en soit (neem dat quoi? niet vragende want ik | |
[pagina 249]
| |
heb het recht niet het te onderzoeken) - wil ik op mijn qui vive zijn eerlijk man te blijven en dubbel attent op plicht. Haar heb ik nooit verdacht noch verdenk ik, noch zal ik verdenken dat finantiëele redenen haar motieven waren, anders dan eerlijk en billijk is. Zij ging zoover het raisonnable was, anderen overdreven. Verder echter begrijpt gij ik niets presumeer omtrent liefde voor mij, en wat wij zeiden op den weg blijft tusschen ons. Sedert zijn er dingen gebeurd die niet zouden geweest zijn als op een zeker moment ik niet gestaan had voor een gedecideerd ‘neen’ primo, en ten tweede voor een belofte, dat ik niet in haar weg zoude komen. In haar respecteerde ik een sentiment van plicht - haar heb ik nooit verdacht, zal ik nooit verdenken van iets laags. Voor mijzelf weet ik dit eene, dat primo 't er op aankomt niet af te wijken van wat plicht is, en men met plicht niet transigeeren mag. Plicht is iets absoluuts. De gevolgen? wij zijn er niet voor verantwoordelijk, voor het initiatief van plicht doen of niet doen ja. Ziehier het lijnrecht tegenovergestelde aan den stelregel: het doel heiligt de middelen. En mijn eigen toekomst is een beker die niet voorbij kan gaan tenzij ik hem uitdrink. Dus fiat voluntas. Gegroet - goede reis - schrijf spoedig - maar ge begrijpt hoe ik de toekomst opnemen zal met sereniteit en zonder dat een trek in mijn gezicht spreekt van dien strijd in de allerdiepste diepte. t. à t. Vincent.
Gij begrijpt echter ik alles moet ontwijken wat me in verzoeking zou brengen te aarzelen, en ik dus alles en allen vermijden moet wat me haar in herinnering zou brengen kunnen. Die gedachte heeft me trouwens ook dit jaar wel eens meer beslissend gemaakt dan ik anders zou zijn geweest en gij ziet dat ik zulks wel zóó kan doen, dat niemand er 't rechte van begrijpt. | |
314Waarde Theo, (19 Aug. '83.) Tegelijk met dezen schrijf ik een brief aan Pa, waarin een en ander staat dat ik nu niet dubbel zal schrijven. Wees zoo goed en lees Pa's brief. In dit schrijven aan U wensch ik nog eens te zeggen dat hoe langer hoe meer het mij voorkomt, de meest praktische en directe | |
[pagina 250]
| |
weg om te vorderen met het werk is, het niet al te ver te zoeken en laag bij den weg te blijven. Als ik aan Londen denk zoo is dat een animeerende gedachte, weet dat wel, maar de kwestie alleen, is het nu uitvoerbaar? is het nu 't geschikte moment? Is het niet beter eigenlijk dat ik ronduit zeg tegen mezelf: ‘reken je werk nog niet rijp genoeg, wegens wat ge wilt en bedoelt nog niet begrijpelijk genoeg schijnt voor wie het zien, daar ze er als 't ware van schrikken min of meer - ga nog door - werk trouw en krachtig naar de natuur. Zoek het nog eens geheel buiten op de hei of in 't duin, en laat het provisoir genoeg zijn, wie het nu zagen er nu nog niet veel in zien. Ga dus niet door om het te laten kijken, reken niet op bijval in Londen nu direct - het moet nog beter.’ Dit een en ander zeg ik tot mezelf, en na wat ik bij dezen schrijf omtrent de vrouw in consideratie genomen te hebben, zult gij wellicht ook vinden dat er redenen zijn te twijfelen of Londen nu kan of moet gedaan worden direct. Ik weet nog niet te beslissen. Maar een eenvoudige gedachte die me goed schijnt, juist wegens het eenvoudige ervan, is dat ik geen andere démarche doen zoude dan goedkooper te gaan wonen, buiten ergens, waar het land typig is. Ik ben verlangend te weten of Pa en gij meer of minder kunt treden in mijn gevoelens betreffende het blijven met de vrouw. Ik wenschte zulks mogelijk ware, in zoover dat we in plaats van de vrouw de straat op te sturen, haar belofte van beterschap maar beantwoordden met hartelijk vergeven en vergeten. 't Is beter ze behouden blijft dan dat ze te gronde gaat. Ze zegt tot mij van morgen dit: ‘Wat betreft 't geen ik vroeger deed, ik denk er zelfs niet aan en ik heb met moeder er ook niet zoo over gesproken, ik weet alleen dat als ik weg moet ik toch niet genoeg verdien, vooral omdat ik voor de kinderen kostgeld betalen moet, en als ik de straat dan daarom op zou gaan zou het zijn omdat ik moet, niet omdat ik wil.’ Ik geloof dat ik U er eens over geschreven heb wat er tusschen ons passeerde toen zij in 't gasthuis was, en ik nog niet besloten haar bij me in huis te nemen of niet. Ze vroeg toen ook niets, wat zeer afsteekt bij meer gewone momenten bij haar. Ik kan niet precies zeggen hoe haar expressie was, maar iets van een schaap dat zeggen zou: moet ik geslacht worden ik zal er me niet tegen verzetten. Enfin iets zóó navrants, dat ik niet anders kan dan vergeven ten | |
[pagina 251]
| |
volle, ja veeleer schuld gevoel zelf dan dat ik beschuldigen zou. Evenwel ik heb dit voor me gehouden en haar verschillende dingen laten beloven, dat zij ordelijker zou zijn, ijveriger, beter poseeren, niet naar de moeder gaan, etc. En nu is het bij mij ook volkomen vergeven, volkomen vergeten, zonder arrière-pensée, en ik trek partij voor haar even als ik vroeger deed. Het is een innig medelijden, dat zóó sterk is dat alles er voor wijkt, en ik evenmin nu anders kan doen dan verleden jaar in 't gasthuis, en nu zeg als toen, zoolang ik een stuk brood heb en een woning zijt gij er thuis. Het was toen geen hartstocht, het is nu evenmin hartstocht, het is een elkaars behoeften begrijpen als afdoende daadzaken. Nu echter wetende hoe door de familie van haar zij veel van streek is gebracht verleden jaar, en vreezende zij weer inzakken mocht, wou ik wel ik met haar ergens op een dorpje kon wonen waar ze niets zag van de stad, en veel van de natuur ongezocht onder de oogen kreeg. Trouwens van 't begin af heb ik geweten haar gestel jaren noodig heeft voor alles terecht is, en dus is er nog hoop. Nu, het kleine jongske is vreeselijk aan mij gehecht, tegenwoordig nu het begint te kruipen en te staan zit het altijd naast me, waar ik in huis heenga. Zie Theo met te handelen naar wat wij vast en duidelijk voelen, geloof ik wij wel in vergissingen kunnen vervallen, ettelijke malen ons hoofd stooten, maar voor groot kwaad en voor wanhoop geloof ik wij bewaard blijven als we vragen wat is plicht - en dus doen zoo goed als we kunnen wat gedaan moet worden. Zoo betreffende het werk, dat er aan mankeert betwijfel ik niet doch dat ik niet gansch en al verdwalen zal, en toch komen, zij het na veel zoeken, tot iets goeds, betwijfel ik evenmin. En ik geloof zoo, dat het gevaarlijk is om den vooruitgang in iets anders te zoeken, dan in hetgeen direct werk is. Ik wou, ik lui als Mauve of om een ander te noemen, Herkomer, tot vriend had, evenwel dit is niet het allereerste wat ik geloof er op aankomt, en zouden zij ook niet beschouwen als het eerste. Door trouw doorwerken, 't moge langer of korter duren, voorspoediger of minder voorspoedig gaan, kan het niet missen of vroeger of later ontmoet men onder schilders een vriend, als b.v.M. of H. zou kunnen zijn, voor vast. | |
[pagina 252]
| |
En misschien eer als men maar stillekens werkt dan wanneer men 't hem gaat vragen of hem bezoeken, wat met mij te minder kans op welslagen heeft, wegens een en ander, wat gij zelfs meer dan ik gevoelt, met mij 't geval te zijn, van zonderlingheid, want ik zie zelf er wel iets van, maar niet dat het zóó erg is, dat bij tijden ik niet verwonderd zoude zijn over langdurigheid van moeielijkheden om eenig vertrouwen te vinden bij de menschen. Gesteld mijn gebreken zouden zijn even erg en even ontwijfelbaar als die van b.v. de vrouw, dan wou ik dat sommigen voor mij deden zooals ik nu met de vrouw deed, en reeds meermalen deed, het vergeven niet ten halve maar door en door, alsof er absoluut niets ware geweest of meer te verwachten was. Hebt ge misschien tot C.M. iets gezegd dat ik misschien de vrouw zoude verlaten, neem dan s.v.p. direct dit terug; ik kan niet iets doen dat nu me bleek wreed te zijn of onbarmhartig. Of ik met de vrouw verder gelukkig zal zijn ik weet het niet en kon wel eens zijn van niet - zeker blijft er aan mankeeren - doch het geluk is niet hetgeen waar we voor aansprakelijk zijn, maar wel zijn we er voor aansprakelijk in hoever we ons geweten volgen. Adieu kerel, en als ge wilt schrijf me nog een enkel woordje terwijl ge te Nuenen zijt. Ik kan niet anders spreken. Ge moet nu Pa's brief maar eens lezen. Als ik de vrouw verliet, zij zoude misschien gek worden, maar omdat ik voor mij reeds meermalen in haar buien van ondragelijk humeur een middel heb gevonden om haar tot bedaren te brengen door een angst die haar drukte te calmeeren b.v., omdat in den loop van dit jaar zij heeft leeren zien zij in mij waarlijk een vriend heeft, die in haar zwakheden haar wel eens voorkomt, en begrijpt waar het hem schort, is er dat je ne sais quoi in haar gekomen van rust als ik bij haar ben, en op den duur zal zij hoop ik beter worden, vooral als wat haar terugsleept in 't verleden, waar zij liever niet aan herinnerd moet worden, haar niet meer trekt. Verhuizen is echter wenschelijk maar moet tevens bezuinigingsmaatregel zijn. Tot haar zijn b.v. dingen gezegd als dat ik haar zou verlaten ter wille van de kinderen. Dit is niet zoo, het zou in geen geval mijn reden zijn, maar is een van de dingen die haar desoriënteeren en doen wenschen zij de kinderen niet had. Theo met haar is het zoo, dat zij wel leert doch men heel dikwijls haar hetzelfde moet wijzen, en zij maakt iemand wel eens | |
[pagina 253]
| |
moedeloos, toch als zij - maar het gebeurt haar zelden - er toe komt om te zeggen, wat zij wil en bedoelt, is het vreemd hoe rein zij is ondanks haar bedorvenheid. Net of heel diep iets gespaard is in de ruïne van haar ziel en hart en geest. En haar expressie in die enkele momenten is als die van een Mater Dolorosa van Delacroix, of als zekere koppen van Ary Scheffer. Daar geloof ik in, en nu ik dat weer heb gezien, respecteer ik dat diepe en houd mijn mond over haar gebreken. Ik hoop kerel gij nog een paar mooie zonsondergangen ziet boven het stille land, ver van de stad af, voor gij naar de stad terug gaat. Betreffende verandering van woonplaats, ik weet dat dit op meer dan eene plaats zou te vinden zijn. Maar natuurlijk doen we wat we doen, met bedaardheid, en dus schrijven we er nog wel eens over. Adieu, heb nog goede dagen, en weet dat wat ook de toekomst baren zal, ik hoop blijf houden dat latere dagen kalmer zullen zijn. t. à t. Vincent. | |
315Waarde Theo, Gij begrijpt dat ik wel een beetje verlangend zal zijn om van U te vernemen of gij mijn brief hebt gelezen. Betreffende mijzelf, de weg dien we berekenen 't goedkoopst te zijn - ik geloof dat het op een dorp gezocht zou moeten worden - zou me de meest raisonable in gegeven omstandigheden toeschijnen. Als de frs 150 per maand kunnen blijven, geloof ik wij het er haast of geheel mee kunnen dekken. Beste broer gij ziet dat in geen geval er voor mij schijnt ruimte te kunnen komen. Ik zal trachten er niet over te klagen, en verbijten wat ik verbijten kan. Mijn overtuiging dat het werk eigenlijk meer eischt, blijft wel bestaan, en dat ik ook aan eten en andere behoeften wat meer moest kunnen besteden, doch als ik het met minder moet doen, après tout mijn leven is misschien het eten niet waard, wat zal ik er beweging over maken. En het is niemands directe schuld, ook mijn eigen niet echter. Een ding echter hoop ik dat gij inziet - dat meer doen dan zelfs in eten, kleeren, al wat comfort is, al wat eigenlijk noodig is | |
[pagina 254]
| |
zich gêneeren, men niet doen kan. Waar men zelfs daarin zich heeft bekrompen, kan geen kwestie van onwil zijn nietwaar? Gij begrijpt wel dat als iemand tot mij zeide, doe dit, doe dat, maak hier, maak daar een teekening van, ik het niet zou weigeren, ja herhaaldelijk met pleizier probeeren, als 't de eerste keer niet lukte. Doch niemand spreekt daarover, of zóó vaag, zóó in het algemeen, dat het me meer in de war dan op streek helpt. Beste broer betreffende kleeren, ik heb aangetrokken wat ik kreeg zonder naar meer te verlangen, zonder naar meer te vragen. Ik heb gedragen kleeren van Pa en van U, die soms anders zitten aan mijn lijf dan ik wel helpen kan, ook wegens de tailles kunnen verschillen. Als gij blauw blauw wilt laten dat er op mijn toilet wel eens wat aan te merken is, zal ik tevreden blijven met wat ik heb, en dankbaar er voor zelfs met weinig, ofschoon natuurlijk als ik kan in later tijd ik wel nog eens zal er op terugkomen, en U hoop te zeggen: Theo, weet gij nog wel den tijd toen ik met een langen domineesjas liep van Pa, etc., en 't komt me voor nu de dingen stilletjes op te nemen, later er samen eens over te lachen, als we ons er meer bovenop gewerkt hebben, oneindig verkieselijk is boven nu er over te twisten. Voorloopig heb ik voor als ik eens uit moet Uw pak, dat ge meebracht en nog meer wat presentable is. Dat ik op 't atelier of buiten die niet aantrek, houdt me dat ten goede, 't zou moedwillig bederven zijn want men krijgt altijd de een of andere vlek bij het schilderen, en vooral als men zelfs bij regen en wind een effect tracht te pakken. Mijn idee omtrent geld verdienen is zoo eenvoudig als maar zijn kan, het is dat het moet komen door het werk, en dat ik niets win met in de gegevenen persoonlijk menschen er over te gaan spreken. Toch als ik eens kans zie, ik ga er op af - b.v. wat ik U nog zei van Belinfante, van Smulders, maar tot heden was 't geluk me weinig dienstig. Enfin daar treur ik niet over, als gij me maar niet van streek maakt door mij van onwil te verdenken. Want ik geloof, dat als gij grondig nadenkt, gij niet twijfelen zult of ik heb ijver, en dat als gij bovendien zoudt eischen ik meer bij menschen ging vragen om van mij te koopen, ik zou het doen maar misschien zou ik dan melankoliek worden. Als het kan, laat mij toe ik voort ga zooals tot nog toe. Indien | |
[pagina 255]
| |
niet, en als gij wilt ik personen zal gaan opzoeken met mijn werk, ik weiger het niet als gij het mij aanraadt. Doch beste broer, menschenhersens kunnen niet alles verdragen. Getuige Rappard, die hersenkoorts kreeg, en nu tot naar Duitschland toe is om er af te komen; mij nu agiteert het meer dan me nuttig is, als ik zulke démarches doe van bij menschen te gaan spreken over het werk. En hoe kom ik er vandaan? met een weigering, of met een kluitje in 't riet gestuurd. Het zou me niet agiteeren als gij 't b.v. waart, die mij kent en met wien ik gewoon ben te spreken. Ik zeg U ik voel me minder energiek buiten als ik onder de menschen geweest ben. Als we nu geen tijd verliezen met démarches in dien zin, zoo vorderen we langzaam maar vast en ik weet geen beteren weg. In geen geval zal ik eene serieuse bestelling afslaan, wat men ook vragen moge, in mijn geest of tegen mijn zin, ik zal trachten het zoo te doen als men wil, het over te doen als men wil. Enfin ik neem mij voor in geen geval ongeduldig te worden, zelfs als men het mij opzettelijk moeielijk zou maken. Meer dan dat kan ik niet zeggen, en wilt gij zelf mij iets opgeven, kunt ge zelf er een proef mee nemen of meer proeven, ik ben tot Uw dispositie. Ik geloof dat er een verschil is tusschen nu en vroeger jaren. Vroeger werd er meer hartstocht gebruikt èn bij het maken èn bij het beoordeelen van werk. Men koos beslist deze of gene richting, men koos energiek partij voor deze of die. Er was meer animo. Nu vermeen ik er een geest van grilligheid en satiété is. Men is lauwer in het algemeen. Ik voor mij schreef het U vroeger reeds dat het mij voorkwam sedert Millet er reeds een sterke daling was te bespeuren, als was 't toppunt reeds bereikt en de décadence begonnen. Dit werkt op allen en alles. Ik ben er altijd blij om dat ik de collectie teekeningen van Millet in 't Hotel Drouot nog heb gezien. Op dit moment zijt ge te Nuenen. Ik wou wel broer dat er geen redenen waren, dat ik afwezig ben. Ik wou we er samen liepen op het oude boerenkerkhofje, of bij een wever. Dat is nu niet zoo - waarom niet - och omdat ik begrijp dat ik een trouble fête zou schijnen in de gegeven stemmingen. | |
[pagina 256]
| |
Theo nogmaals - ik begrijp het niet geheel en al en vind het wat te ver gegaan dat zoowel gij als Pa U gegeneerd gevoelt om even met me te loopen. Ik van mijn kant blijf toch weg, ook als mijn hart verlangt naar samenzijn. Ten minste aangezien ik althans dat enkele oogenblikje van 't zij U 't zij Pa eens zonder arrière-pensée, alleen wegens onverbreekbare banden te zien, niet goed missen kan, wenschte ik voortaan wij het artikel vormen of kleeren nooit meer bespraken, als wij elkaar zien. Ge ziet aan alles hoe in plaats van mij in te dringen, ik zoover mogelijk me retireer. Maar laat de vormen geen algeheele verkoeling veroorzaken. Dat eene lichtpuntje dat wij eens in 't jaar elkaar even zien, moet niet getroubleerd worden. Adieu, t. à t. Vincent.
Betreffende het werk zoo aarzel ik niet. Gij hebt gelezen Fromont Jeune en Riszler ainé, nietwaar? In Fromont jeune vind ik U niet natuurlijk, maar in Riszler ainé, in zijn geabsorbeerd zijn in zijn werk, zijn beslistheid daar, terwijl hij overigens een bonhomme was en tamelijk nonchalant en kortzichtig, zijn weinig behoeften voor zichzelf, zoodat hij voor zich zelf niets veranderde toen hij rijk werd, vind ik wel overeenkomst met mezelf. Ten opzichte van mijn werk zijn al mijn gedachten zoo geordend, zoo gedecideerd, dat ik geloof gij wel doet aan te nemen wat ik zeg: laat me zooals ik ben maar begaan, mijn teekeningen zullen goed worden als wij op den gewonen voet met elkaar blijven zelfs, maar omdat het goed worden afhangt, een beetje afhangt van het geld voor mijn verschotten en onkosten - en niet van mijn inspanning geheel alleen - wees met het geld zoo mild als het kan, en als ge kans ziet er eenige hulp van een anderen kant bij te vinden, laat het niet. Maar in deze weinige regels staat ook eigenlijk alles wat ik te zeggen heb. Gij moet door mijn handelwijs toen ik bij Goupil vandaan ging U niet laten desoriënteeren omtrent mijn eigenlijk karakter. Was de zaak toen voor mij geweest dat wat de kunst nu voor me is, zoo had ik toen beslister gehandeld. Nu echter was 't me toen twijfelachtig of het mijn carrière was of niet, en was ik meer passief; toen mij gezegd werd, zoudt ge niet weg gaan? zei ik: gij vindt dat ik weg moet gaan? dus ik ga weg - meer niet. Er is toen meer gezwegen dan gesproken. | |
[pagina 257]
| |
Had men het toen anders behandeld, had men gezegd: wij begrijpen niet Uw handelwijs in dit of dat, expliceer het, zoo zou 't anders geloopen zijn. Ik zei U broer dat discretie niet altijd begrepen wordt. Tant pis misschien. Nu is het beter ik de carrière heb die ik heb, geloof ik, maar toen ik bij Goupil vandaan ging, waren er andere motieven dan kleeren, bij mij althans. Er was toen een half of heel plan ik te Londen in de nieuwe zaak bij de schilderijen eene betrekking zou krijgen, waarvoor ik mij vooreerst niet geschikt rekende, tweedens geen lust in had. Ik had wel in de zaak willen blijven als het minder absoluut een betrekking van spreken met de bezoekers geweest ware. Als men kortom mij toen had gevraagd, hebt gij pleizier in de zaak, was mijn antwoord geweest: ja zeker - wilt gij er in blijven? ja als gij mij waard rekent wat ik verdien, en niet hinderlijk of schadelijk rekent. En zou dan een betrekking aan de drukkerij misschien, of die te Londen, maar wat gewijzigd, hebben gevraagd en geloof ik gekregen. Men heeft me echter niets gevraagd doch alleen gezegd: ‘vous êtes un employé honnête et actif, mais vous donnez un exemple mauvais pour les autres’, en ik heb daar niets tegen in gezegd, omdat ik niet influenceeren wilde of ik blijven zou of niet. Ik had er echter een boel tegen in kunnen zeggen als ik gewild had, en wel zulke dingen, als geloof ik gemaakt zouden hebben ik blijven kon. Ik zeg dit wegens ik van U niet goed begrijp gij niet weet dat het hem in heel andere dingen toen zat dan in toilet. Nu - tegenover U - zeg ik wat ik nu niet twijfel recht is te zeggen, aangezien mijn vak mijn vak is en ik niet twijfel of ik moet er in blijven. Ik zeg tot U dus dit: niet alleen wensch ik de dingen tusschen ons te houden zooals ze zijn, maar ik ben zelfs zoo dankbaar voor onze relatie, dat ik naar armer of rijker, moeielijker of makkelijker niet vraag, als stilzwijgende conditie aannemende dat ik met alle condities tevreden ben en schikken, plooien, me behelpen wil als het moet. Maar ik verlang alleen gij niet twijfelen zult aan mij ten opzichte van goeden wil, ijver - en een beetje gezond verstand me toekent, zoodat ge me niet verdenkt van malle dingen te doen, en dus stillekens in mijn gewone doen me laat voortwerken. Natuurlijk moet ik zoeken om te vinden en lukt me lang niet alles, toch in 't eind wordt het werk goed. | |
[pagina 258]
| |
Geduld tot het goed is, niet loslaten tot het goed is, niet twijfelen, is wat ik wou gij en ik samen hadden en hielden. Als we dat houden weet ik niet in hoeverre we geldelijk voordeel zullen hebben, maar dat - op conditie van samenwerken en eensgezindheid echter - we zullen kunnen blijven volhouden ons leven lang, nu eens niets verkoopende en het moeielijk hebbende, dan bij tijden wel verkoopende en het gemakkelijker hebbende, geloof ik wel. Dat is kort en bondig genoeg. Het volhouden hangt af van onzen wil om samen te blijven, zoolang die wil bestaat is het mogelijk. Nu noem ik nogmaals Riszler aîné, (ik geloof gij het boek kent, lees het anders eens en mijn bedoeling zal U duidelijk zijn), en wijs U er op hoe die man had een uiterlijk min of meer als het mijne, hoe zijn leven was werken op den zolder van de fabriek aan zijn dessins en machines, hoe overigens hij voor niets tijd had of lust, en zijn grootste luxe voor zichzelf was een glas bier te drinken met een ouden kennis. Weet dat de historie in het boek er eene is die hier er niets op aan komt, andere dingen in 't boek niets ter zake doen, ik wijs U op het karakter, de levensmanier van Riszler ainé op zichzelf, zonder arrière-pensée aan iets anders in de historie. Alleen eigenlijk om U te expliceeren dat ik weinig aan mijn kleeren denk wegens de wijs van werken - als ge wilt van zaken doen van mij - is een persoonlijk werken, niet een démarches doen bij menschen. Enkele vrienden die ik later zal krijgen, zullen me geloof ik nemen zooals ik ben. Ik denk ge dezen brief zult begrijpen, en begrijpen het bij mij niet is een boos worden over als me iets gezegd wordt van kleeren. Neen, ik word van binnen hoe langer hoe bedaarder en geconcentreerder en om mij boos te maken zoude heel iets anders noodig zijn. Waar ik ook kwam, zou ik zoo ongeveer dezelfde zijn - misschien werkelijk overal in 't begin een slechte impressie maken. Doch dat die blijven zou voor altijd, bij die personen welke ik er eens over sprak onder 4 oogen, betwijfel ik. Nu van dit moment aan ben ik weer geheel in het werk verdiept. Doe voor mij zooals het kan, denk er zelf over wat de zaak nuttig kan zijn of ons er komen bespoedigen. Ik twijfel aan Uw goeden wil of vriendschap niet. Gegroet, heb goede dagen en schrijf eens spoedig. Adieu, Vincent. | |
[pagina 259]
| |
316Beste broer, Uw brief kwam heden en gaf mij in veel opzichten ruimte. Ontvang mijn dank voor de démarche bij C.M. gedaan - ik zal C.M. bedanken, hem eenige studies sturen, verder - over de vrouw vooral - niets. Toch nog één ding. Ik zal U dezer dagen een brief schrijven dien ik op mijn gemak schrijven zal, en mijn best zal doen kort te schrijven, en toch er datgene in te zeggen wat ik meen noodig te zijn. Dien brief zoudt ge dan kunnen houden om - als gij staat of zult staan tegenover iemand die misschien te bewegen ware studies van me te nemen - zoo iemand precies mijn eigen gedachte en bedoeling te zeggen. Mijn gedachte vooral deze zijnde: één teekening van me op zichzelf, zal ook in vervolg van tijd niet ten volle voldoen, een aantal studies zullen, hoe uiteenloopend overigens, toch elkaar aanvullen. Kortom voor de liefhebbers zelf is het m.i. beter, zij er een aantal nemen dan een enkele. En als 't op 't geld neerkomt, heb ik liever te doen met een liefhebber die goedkoop voortdurend zou nemen, dan een enkelen keer slechts, al betaalde hij dan goed. Nu kan ik U nog vertellen ik een bezoek heb gehad van Rappard, en hij de grootere teekeningen zag en in zijn spreken er over hartelijk was. Toen ik hem zei ik mij wat slap voelde en dacht het komen kon wegens het maken ervan niet vanzelf gaat, scheen hij er niet aan te twijfelen of dit hoorde onder de begrijpelijke zaken. Wij spraken samen over Drenthe. Hij gaat dezer dagen daar weer heen, en hij gaat ook nog verder, namelijk naar de visschersdorpen op Terschelling. Ik voor mij, nu vooral na 't bezoek van Rappard, zou erg graag naar Drenthe gaan. Zoo zeer zelfs dat ik onderzocht heb of het verhuizen van het heele boeltje makkelijker of bezwaarlijker te doen zou zijn. Door intermediair van van Gend en Loos kan men de meubels, zelfs de kachel en bed meenemen door een halven goederenwagon te nemen, wanneer zelfs weinig of geen pakkisten noodig zouden zijn. Natuurlijk denk ik daarover, wegens al zijn die dingen die ik heb niet heel veel waard, het toch een groote uitgaaf is als men weer van voren af aan zich zou moeten installeeren. Mijn voornemen zou dan echter zijn, gaan met vrouw en kinderen. | |
[pagina 260]
| |
Wij zouden staan voor de kosten van die verhuizing en reiskosten. Eenmaal daar geloof ik, ik voor vast in die heidestreek en veenderijen zoude blijven, waar hoe langer hoe meer schilders komen, en metdertijd wellicht een soort kolonie van schilders zou kunnen ontstaan. Het leven is daar zooveel goedkooper dan hier, dat ik geloof het mij f 150 of f 200 per jaar in elk geval reeds zoude bezuinigen, op woning vooral in elk geval. En van het geld van C.M. mijn schuld betaald hebbende, ware 't misschien wenschelijk snel te zijn in die beweging. Eene reis derwaarts om poolshoogte te nemen, zoude mij voorkomen als eigenlijk overbodig. Ik heb voor mij liggen een kaartje van Drenthe. Ik zie daarop een groot wit vak zonder tittels van dorpen, 't wordt doorsneden door de Hoogeveensche vaart die plotseling eindigt, en ik zie 't woord Veenen op de kaart dwars door het blanke vak geschreven. Rondom dat blanke vak een aantal zwarte stipjes met dorpsnamen, een roode stip voor het stadje Hoogeveen. Aan de grens een meer - 't Zwarte meer - een naam die te denken geeft, allerlei baggerlui stel ik me op de oevers voor. Enkele dorpsnamen als: Oosterheuvelen, Erica, hebben ook iets dat te denken geeft. Enfin deel mij eens mede wat gij zoudt denken van de mogelijkheid eener snelle beweging van verhuizen naar die streek. Als er van kwam, ik zoude beginnen met op gegevens van Rappard's ondervinding daar af te gaan. Dan zijn raad volgen van meer in dien achterhoek te gaan, waarvan ik U beschrijf hoe 't zich op de kaart voordoet. Ik zie dezer dagen een uitvoerige kaart van Drenthe te krijgen, met de aanduiding der terreinen er op. Wel zouden we staan voor eene onmiddellijke uitgave, maar op den duur zouden we veel uithalen geloof ik. Meer dan dat reken ik van belang ik zoude zijn in een streek zeker zeer opwekkend, zeker vanzelf stemmende tot al wat serieus is, en mijn werk er niet anders dan op verbeteren kan. Hoe groot zoude die uitgave zijn? ik zal U dat dezer dagen eens uitrekenen meer nauwkeurig. Ik veronderstel de heele familie doorgaat voor 2 1/2, men kan echter eischen voor 3 persoon. De reiskosten staan in mijn spoorboekje niet, maar zullen ver- | |
[pagina 261]
| |
onderstel ik onder de f 10 per persoon blijven. 1/2 wagon tot Assen werd geschat door van Gend & Loos op f 20. Men zoude evenwel zich eenigszins moeten prepareeren op eenige dagen verblijf in de herberg, wat ± f 1 per persoon per dag bedraagt. Hier is de huishuur vooral en bovendien de duurte van alles voor mij assommant. En de allerzwaarste uitgaaf, die van model, zou ginder zeer zeker in dit opzicht verschillen dat ik met 't zelfde meer en beter model zou hebben, of met minder geld evenveel. Ik zoude wel denken dat indien ik ergens daar me zou vestigen, Rappard in die zelfde streek nog meer zou komen dan nu, en wij eenige gezelligheid aan elkaar zouden hebben. Zooals ik U zeg, vooral sedert zijn bezoek en wat wij samen bespraken omtrent het werk, fixeerde zich mijn idee op Drenthe. Overigens ik kan ook desnoods hier zoeken naar goedkoopere woning, en ik vind het hier ook mooi maar toch - ik wou wel eens met de natuur alleen zijn - zonder stad. Hoeveel genoegen 't geen ge omtrent het werk zegt mij geeft, kan ik U moeielijk zeggen, ik ben blij gij zegt er iets bijdoen is eigenlijk verkeerde politiek. Men valt daardoor in halve maatregelen, die een half mensch van iemand maken. Dat waar wij op werken moeten is dat het quelque chose de mâle er nog meer in komt. Dat gij iets daarvan nu reeds ziet, geloof ik niet ge zult hoeven terug te nemen, vooral niet als ik mijn kracht terug heb. Het is nu wel lastig dat mijn maag zelfs het gewone niet verdragen kan, en mijn trek zou wezen, als ik er aan toegaf - alleen zure appelen. Ik geef daar niet aan toe doch genoeg, er is verslapping meer dan recht is. Ik verwacht nog een brief van Rappard over Drenthe ook. In elk geval schrijf ik U spoedig nog, ook over een plan van eenvoudig hier blijven, als ik van mijn huisbaas informatie hebben zal over een woning te Voorburg, die hij zegt ik misschien goedkoop zou kunnen krijgen. Adieu, nogmaals hartelijk dank, t. à t. Vincent. | |
317Waarde Theo, Hedenmorgen was ik bij v.d. Weele en zag de studies die hij uit Gelderland medebracht. | |
[pagina 262]
| |
En mijn trek om naar Drenthe te gaan verminderde niet door wat ik van hem nog hoorde. Toevallig wist hij van een der dorpen, die ik op 't oog had, dat de natuur daar prachtig is en vol karakter. Ik zei tegen hem nog eens dat ik wel gewenscht had, wat meer omtrent schilderen te weten gekomen te zijn dit jaar. Nu zijn antwoord was: och zanik daar toch niet over, iedereen heeft primo zijn persoonlijke twijfelingen, leert hij van een ander, is dikwijls 't gevolg hij behalve zijn eigen ook nog de zwakheden van zijn meester er bij krijgt, ga gerust en zonder daarover te denken voort. - Enfin in den grond denk ik precies 't zelfde, behalve dat ik het te eigenwijs zou vinden, als ik niet bleef trachten toch op mijn qui vive te zijn van anderen wat te leeren. Maar wat men zoodoende eens ziet of hoort van een ander, moet wellicht als een buitenkansje beschouwd worden. Een klein bewijs hoe weinig vast de vrouw in haar karakter is, kunt ge zien uit wat ik U zeg dat sedert haar bepaalde belofte van nu pas om niet meer bij haar moeder te gaan, zij toch weer er heenging. Ik heb haar deswegens gezegd dat als zij zoo'n belofte zelfs geen 3 dagen kon houden of zij dan verwachten kon, ik haar berekend zoude vinden voor eene belofte van trouw voor altijd. Want ik vind dit heel leelijk van haar, en moet er haast uit opmaken dat ze meer bij dien boel hoort dan bij mij. Zegt dan echter weer dat ze er spijt van heeft, maar - morgen zal ze 't weer doen, dat begin ik er van te denken; maar zij zegt - o neen. Op zoo'n manier krijg ik er spijt van haast dat ik de dingen serieus opvat. Toen ik het haar liet beloven zeide ik haar: op drie manieren staat het met h - rij in verband als je er heengaat, vooreerst omdat ge zelf indertijd bij je moeder woonde en zij je zelf er toe aanzette om de straat op te gaan. Dan omdat zij woont midden in een zeer gemeene buurt, die gij meer reden hebt te vermijden dan iemand anders en eindelijk woont de h - r van je broer daar in huis. Echter is het ook nu niet absoluut onmogelijk b.v. éen tijd buiten en van al haar familierommel afzijnde, ze terecht komt maar - wie waarborgt me het ginder niet zal zijn ‘wat is het hier beroerd, waarom heb je mij hier gebracht? Zij maakt me bang voor die dingen ook als ik mijn uiterste best doe om in 't extreme van haar te verlaten niet te vervallen. Dat wat Zola zegt komt me voor waar te zijn: ‘Pourtant ces femmes-là ne sont point mauvaises, leurs erreurs et leur chûtes | |
[pagina 263]
| |
ayant pour cause l'impossibilité d'une vie droite dans les commérages, les médisances des faubourgs corrompus’, ge weet wel wat ik bedoel uit L'assommoir. Ik weet wel dat er onderscheid is ook, maar toch er zijn punten van overeenkomst tusschen hoe ik tegenover haar sta tegenwoordig en de passage uit L'assommoir waar die smid ziet dat Gervaise den verkeerden weg opgaat, en hij op haar niets vermag wegens zij dubbelhartig en omdat alles troebel is voor haar oogen niet kan besluiten partij te kiezen. Ik heb meer medelijden met de vrouw dan ooit te voren, omdat ik zie dat zij rust noch duur heeft. Ik geloof dat op dit oogenblik zij geen beter vriend heeft dan ik, die meer van harte haar zou helpen als zij het me mogelijk maakte. Doch zij zoekt mijn vertrouwen niet, en maakt mij absoluut machteloos door wel aan eigenlijk haar vijanden haar vertrouwen te geven, ik sta er voor zij niet inziet dat er kwaad is in wat zij doet - of niet 't wil begrijpen, denk ik soms. De periode dat ik boos werd om verkeerdheden van haar heb ik reeds lang doorgemaakt verleden jaar. Als ik nu haar in dezelfde fouten zie vervallen, het verwondert mij niet meer en als ik wist 't haar redding was zou ik er me in kunnen schikken geloof ik. Omdat ik zóó over haar denk dat ‘quand bien même’ ik haar niet voor slecht houd. Doch ik houd haar niet voor slecht, zij heeft nooit gezien, wat goed was, hoe kan ze goed zijn? Ze is bedoel ik niet verantwoordelijk als iemand, die 't begrip heeft er onderscheid is tusschen kwaad en goed, tot dat begrip is zij au fond niet gekomen dan bij instinct zeer vaag en verward. Ik geloof van haar dat als zij wist wat ze doen moest, zij het doen zou. Wat gij zeidet - dat gij geloofde het haar goed zou doen als zij van mij van daan was - is iets dat ik zelf waarschijnlijk zou vinden, als zij dan niet in haar familie verviel primo en secondo van 't eenige wat nu haar nog recht houdt betrekkelijk - haar kinderen - af moest. 't Is een geval waar men geen uitweg in ziet. Ik weet niet of het te begrijpen is zooals ik het zeg, maar ziehier hoe het zit - au fond wil zij bij mij zijn en is aan me gehecht, maar zij is er blind voor dat zij zelf zich van mij verwijdert en ik kan er niets van zeggen of 't is - ja ik weet het wel, je neemt me toch niet. - Nu zijn dat de goede buien en wat de slechte zijn is nog desperater. Dan zegt ze ronduit: nu ja ik ben onverschillig en lui en dat ben ik ook altijd geweest en daar is ook niets aan te doen, of - nu ja ik | |
[pagina 264]
| |
ben een h - r ‘of het kan toch op niet anders uitkomen dan dat ik in 't water spring’. Denkt men nu eens na over dat verwaarloosde, half of liever heel bedorven, ik zou willen zeggen door 't riool gesleepte karakter van haar, dan zeg ik voor mij - après tout kan zij niet anders zijn dan ze is, en van mij zelf zou ik het bête en verwaand vinden als ik met een groot, plechtig klinkend woord haar veroordeelde. Ge zult nu misschien beter begrijpen dan verleden, hoe ik er toe kwam om op haar toe te passen wat de pastoor Bienvenu uit Victor Hugo's Misérables gewoon was tegen leelijke zelfs vergiftige beesten te zeggen: ‘pauvre bête ce n'est pas sa faute qu'elle est ainsi’. En gij zult wel kunnen inzien dat ik zóó graag haar boven water zou houden, dat bij voorbeeld als het te vinden was door haar te trouwen, ik ook nu haar trouwen zou. Maar is het daarmee gevonden? als zij b.v. in Drenthe zou gaan malen, waarom hebt ge me hier gebracht - dan was men nog even ver. Hetgeen ik hoop gij niet op tegen zult hebben, gegeven de dingen zoo als ze zijn, gegeven de noodzakelijkheid om te avanceeren, gegeven wij er over hebben gedacht, gegeven mijn voornemen om als het kan, n.l. als zij zelf het niet absoluut onmogelijk maakt met haar te blijven, 't geen zeg ik ik hoop gij niet op tegen zult hebben ik voor nu onmiddellijk besluit is - doorvoeren mijn naar Drenthe gaan. Gaat de vrouw mee of niet, hangt af van haar zelf, ik weet zij overlegt met haar moeder. Wat weet ik niet. Vraag ik niet naar ook. Maar wil ze meegaan, och laat haar meegaan. Haar te verlaten is haar terugstooten in de prostitutie, dat kan dezelfde hand niet doen die haar trachtte er uit te helpen, nietwaar? Drenthe is voor 't werk en voor de bezuiniging 't best wat we m.i. doen kunnen, en ik denk ge dat ook zoo inziet. Dus wat er nu momenteel zij van haar, we gaan door met de uitvoering van dat plan als ge 't goedvindt. Bij het weggaan zeg ik, gaat gij mede of blijft ge, tot de vrouw. Als ze mee gaat dan zal ik ginder geloof ik meer invloed hebben en haar wel wat flinker krijgen. Heden stuur ik een aantal studies aan C.M. Ik blijf erg blijde met Uw herziene opinie over 't werk - Uw herziene opinie klopt met die van Rappard - ook v.d. Weele gelooft dat er iets in mijn werk is. Ik voor mij geloof van me zelf, dat | |
[pagina 265]
| |
er in ieder schildersleven een periode is van ondingen maken en ik geloof dat die bij mij zelfs reeds een tijd lang achter den rug is. Verder dat het bij mij geleidelijk maar vast vooruit gaat, en dat over hetgeen ik nu doe, later door beter werk een reflexie zal komen, die beter zal doen uitkomen dat nu zelfs er al iets in is van eenvoud en waarheid, en wegens gij het zelf zegt, van mannelijk opvatten en aankijken. Zoo als gij in een studie iets vindt, zult ge niet hoeven terug te nemen wat ge er in vindt, en later beter werk zal er U niet geheel voor bekoelen. Weissenbruch zeide mij verleden jaar reeds zoo iets - ga gij stil door, en als ge oud zijt, zult ge nog met rust op uw eerste studies zien. Veel schilderen is nu echter iets wat niet uitgesteld mag worden. Dat en nog weer eens een doortrokken worden van de sereniteit der natuur in een heistreek - twijfel er niet aan - brengt ons tot overwinning in 't eind, en tot vooruitgang van de eene maand op de andere. Dezer dagen schilder ik ook nog al druk, ik heb weer studies uit het bosch vooral. Gegroet en schrijf eens spoedig, t. à t. Vincent.
Met de geschilderde studies zal het zóó gaan, als met de geteekende. Later, als ik meer gevonden heb, zal men zien dat in dit figuur of dat brok landschap reeds een zeker persoonlijk karakter is. Enfin, als alles naar wensch gaat, hoop ik U nog dezen herfst uit Drenthe studies te sturen. | |
318Waarde Theo, Heb dank voor Uw brief en het ingeslotene. Ik wil er reeds heden op antwoorden. Het kan waar zijn wat gij schrijft - wat we ook reeds bespraken - wat ik er voor en na dien tijd zelf ook meermalen over heb gedacht dat indien de vrouw verplicht was van mij af te zijn, op eigen beenen te staan, zij een rechte koers zou beginnen. Wegens ze 2 kinderen heeft, is het echter een zeer moeielijk geval, maar wat zal ik er van zeggen - in de gegevenen is het iets waar zij zelf toe noodzaakt, en de omstandigheden nog veel meer echter toe noodzaken. Ik onderstreep dit laatste. Weet ge wat ik heb gedaan, ik heb vandaag met haar een rustigen dag gehad, met haar erover gesproken lang en breed, haar uit- | |
[pagina 266]
| |
gelegd ten volle hoe het met mij stond, en dat ik weg moet voor mijn werk, en een jaar moet hebben van weinig uitgeven en wat verdienen, om 't gepasseerde, dat me wat te zwaar was, in te halen. Dat ik voorzag dat als ik met haar bleef, ik haar toch niet zou kunnen helpen meer over korten tijd, en dan alweer in schuld raken hier waar het duur is, en er niet meer uit kunnen. Zoodat kortom zij en ik wijs moesten zijn, en van elkaar gaan als vrienden. Dat zij van haar familie moet gedaan krijgen, die de kinderen opnemen en dat zij moet gaan dienen. Nu het is zoo duidelijk dat ik het hier moeielijk zou kunnen houden, dat zij het ook wel begrijpt. En zoo is onze afspraak, wij op dit moment beiden in den brand zittende en het erger makende door bij elkaar te blijven, zullen scheiden voor een tijd, of voor altijd, zooals het loopt. Ik zeg er bij, of voor altijd, omdat zij voor haar kinderen, ik voor mijn werk een reden hebben, om te moeten leven quand bien même, en dingen zullen moeten doen tegen onzen zin, en - misschien niet zoo goed zullen kunnen zijn als we zouden willen. Ik heb tot haar gezegd: ‘gij zult er wel niet kunnen komen geheel recht, maar ga zoo recht mogelijk, ik zal ook zoo recht mogelijk gaan, maar weet vooruit ik verre van geheel goed het er af zal brengen in 't leven.’ Dus zeg ik ‘zoolang ik maar wete dat gij Uw best doet en niet alles loslaat en goed zijt voor de kinderen, zooals gij weet ik er ook goed voor ben geweest - als ge maar zóó doet dat de kinderen bij U al zijt ge maar een arme dienstmeid, al zijt ge maar een arme hoer, toch een Moeder vinden, zijt en blijft ge met al den bliksemschen troep fouten in mijn oog goed. En ik ofschoon ik geen oogenblik twijfel of heb soortgelijke agrémenten, zal niet anders worden hoop ik, dan zooals'ik was in zoover dat ik geen vrouw met een dikken buik of in de rats zal zien, of ik zal er 't mijne van denken en doen wat ik er aan doen kan als 't in mijn weg komt. Als het met U, zeg ik, zoo gesteld was, als toen ik U vond, wel ge zoudt bij mij een thuis hebben - een schuilplaats voor den storm, zoolang ik een stuk brood en een dak heb, maar nu is 't zoo niet en de storm voorbij, ge kunt geloof ik, een rechten weg maken voor uw voeten zonder mij - welnu ge moet dat probeeren. Ik voor mij zal me ook een rechten weg voor de voeten zien te | |
[pagina 267]
| |
maken, ik moet hard werken en doe gij dat ook.’ Zoo op die manier heb ik er over gesproken. Och broer gij ziet het wel, wij zouden niet van elkaar gaan als we niet moesten. Ik zeg U, we zouden niet van elkaar gaan als we niet moesten. Hebben we elkaars fouten niet telkens vergeven en weer opgemaakt? Wij kennen elkaar zóó dat wij elkaar niet slecht meer kunnen vinden. Of het liefde is weet ik niet, maar wat er tusschen ons is, is er tusschen ons. Betreffende 't moeten - ziet ge, ik wil ook niet in scharrelen vervallen, ik wil doorwerken, recht door - krachtig - doen wat gedaan moet worden in zake schilderen. Daar weet ik kan ik niet verkeerd aan doen, dat wil zeggen ik weet niet hoe het zal uitkomen voor haar of voor mij als ik flink doorzet, maar zeker zal het beter uitkomen als ik desnoods alleen mij een eind verder sabel, dan dat wij beiden in stagnatie zouden vervallen door te blijven bij elkaar, als we in elkaars wielen rijden. Nu kom ik terug op wat Drenthe betreft. Denk er eens over of gij een weg ziet voor mij om geld te krijgen, voor mij alleen er heen te gaan. Desnoods kan ik, stel ik me voor, de meubels hier laten, ergens een hoek zolder huren van mijn huisbaas. Maar ik wil af, hoe eer hoe liever, van mijn zware huishuur vooreerst, begrijpt ge en ik wil naar ginder hoe eer hoe liever. Ik heb het noodig om te vorderen. Drenthe, Katwijk, Brabant, 't kan me niet schelen een tijd te zijn bij een boer of zoo, geheel geheel wijd weg, buiten, wijd weg in zoover de natuur echt moet zijn. En dan moet ik veel schilderen, en iets meer aan schilderbehoeften kunnen besteden. Ik heb met v.d. Weele alles nog eens besproken, hij is een middag op 't atelier geweest, heeft mijn studies een voor een gezien, wij hebben toen verscheidene ervan verschilderd samen om mij dingen te wijzen van techniek. Enfin, hij heeft me nuttige dingen gewezen. Verder voor ik ga dezer dagen dus, zal hij nog wat van zijn tijd geven om me een en ander te zeggen. Wisselingh is ook een morgen bij me geweest. Heel gezellig - hij zeide ik was verder dan hij gedacht had - we hebben samen koffie gedronken en over de oude tijden gepraat. Hij gaf me veel moed en v.d. Weele ook, maar het schilderen kan niet ontweken worden, ik moet - laat ik het nu maar eens ronduit zeggen, zien dat ik een honderdtal flinke studies schilder. | |
[pagina 268]
| |
Ziet ge, doorzetten er mee. En die studies moeten praktische motieven zijn ook. Brokken natuur met karakter. Wisselingh zal wel eens wat van mij nemen, misschien reeds spoedig, en ik heb met hem afgesproken ik dezen herfst reeds of tegen den winter, enfin als ik een poosje geheel buiten zal zijn geweest, hem wat hoop te zenden en daarmee voort te gaan, zoodat hij op de hoogte blijft van wat ik uitvoer, of hij er al dan niet van neemt. Ik heb hem gezegd, schrijf me over wat ik U zenden zal en dan zal ik in dat genre doorzetten, waar gij denkt iets mee te kunnen doen. Betreffende C.M., ik stuurde hem meer dan 20 studies, zoo geloof ik hij - bovendien later kunnende inruilen - niet malcontent zal zijn. Daar gij zelf niet over hebt zoo wilde ik U in bedenking geven, hem eens de zaak bloot te leggen, dat het goed zou zijn ik naar buiten kon en eens flink door schilderen. Dat wij zullen zien het zonder zijn hulp er af te brengen, maar dat als het eens moest, het zooveel helpen zoude als hij niet geheel zich er buiten hield in 't vervolg. Gij ziet er is wel mogelijkheid op wij er nu toe raken, toe te komen met het gewone, en toch te doen wat het werk vordert, ook wat schilderen betreft. Bij een boer in Drenthe betaalt men iets van f 1. per dag voor logies en kost. De vrouw wou ik wel aanvankelijk een oogje op houden zooveel ik kan met wat bij te passen, maar toch de zorg zal verminderen, en het atelier moet dan een tijd opgegeven worden. De boel geborgen in een hoek zolder tot betere tijden. En dan zonder bagage, zonder gezelschap, op reis voor studie. Schrijf mij nu eens spoedig hoe gij denkt over een en ander, ik wou gij dadelijk eens schreeft als ge dezen gelezen hebt, hoe gij denkt over een en ander. Ik voor mij ga morgen mijn huur opzeggen, en afspreken ik desnoods mijn boeltje hier ergens bergen kan. De vrouw gaat op een dienst uit. En ondertusschen werk ik wat ik kan. Betreffende een plan om ergens heen te gaan, ik wacht Uw schrijven af en wij zullen zien wat we doen kunnen daarna. Ik hoop het een weg is om er boven op te komen. Adieu kerel, hebt 't zoo goed mogelijk, heb wat voorspoed met de zaken, geloof me t. à t. Vincent. | |
[pagina 269]
| |
319Waarde Theo, Uw brief ontvang ik daareven toen ik thuis kwam van uit de duinen achter Loosduinen, doornat, want een uur of 3 had ik in den regen gezeten, op een plek waar alles Ruysdael, Daubigny of Jules Dupré was. Ik kwam terug met een studie van kromme, verwaaide boompjes, en een tweede van een boerderij na den regen. Alles is reeds brons, alles is dat wat men buiten in de natuur zien kan slechts op dit moment van 't jaar, of als men voor een van die schilderijen staat als Dupré b.v., en zoo mooi is men in zijn verbeelding altijd er onder blijft. Ge schrijft over Uw wandeling op dien Zondag te Ville d'Avray, op dat zelfde moment van dien zelfden dag wandelde ik ook alleen, en wil U van die wandeling ook iets zeggen, als wanneer waarschijnlijk wederom onze gedachten eenigermate zich kruisten. Ik had gesproken met de vrouw zooals ik U schreef - we voelden dat de toekomst ons gesloten was om samen te blijven, ja dat wij elkaar ongelukkig zouden maken, toch voelden we van weerskanten hoe sterk wij gehecht waren aan elkaar. En toen was ik naar buiten gegaan, wijd weg, om eens met de natuur te praten. Nu ik kwam te Voorburg en vandaar tot Leidschendam. Ge kent die natuur daar, superbe boomen vol majesteit en sereniteit naast groene, afschuwelijke speelgoeddooskoepeltjes en al wat de logge verbeeldingskracht der rentenierende Hollanders voor absurditeit weet te verzinnen in zake van bloemperkjes, priëeltjes, veranda's. De huizen meest heel leelijk, sommigen echter oud en deftig. Nu op dat moment kwam hoog over de weilanden oneindig als de woestijn, 't eene wolkgevaarte na 't andere aangestuwd, en de wind stuitte 't allereerst tegen de rij buitens met hun geboomte aan den overkant van de vaart, waar de zwarte kolenweg langs loopt. Die boomen, ze waren superbe, er was een drama in elk figuur zou ik zeggen, maar ik bedoel in elken boom. Dan het geheel was bijna nog mooier dan die geteisterde boomen op zichzelf beschouwd, juist omdat het moment zóó was dat zelfs die absurde koepeltjes een zonderling karakter kregen, nat geregend en verwaaid. Ik zag er in een beeld van hoe ook een mensch van absurde vormen en conventies, of een ander vol exentriciteit en caprices, mits maar een waarachtige smart hem aangrijpe - een calamiteit hem doe ontroeren, een dramatisch figuur van eigenaardig karakter kan worden. | |
[pagina 270]
| |
Ik kwam er toe een oogenblik te denken aan de maatschappij van tegenwoordig, hoe bij het ten gronde gaan ervan, zij ook momenteel menigmaal tegen het licht van een vernieuwing in gezien, als een groot, somber silhouet zich voordoet. Ja voor mij het drama van storm in de natuur, het drama van smart in het leven, is wel het beste. Een ‘Paradou’ is mooi, doch Gethsemané is toch mooier. Och een klein beetje lucht, een klein beetje geluk moet er zijn, doch vooral om den vorm te laten voelen, de lijnen van 't silhouet te doen spreken, maar laat het geheel maar somber wezen. Ik moet zeggen, dat de vrouw zich goed houdt. Zij heeft er smart van en ik ook, doch zij is niet moedeloos en zij weert zich goed. Ik had nog een stuk goed gekocht onlangs om studielinnen van te maken zelf, en ik heb het nu aan haar gegeven voor hemden voor de scharminkels, en goed van mij laat ik ook voor hen vermaken, zoodat zij nog een en ander meekrijgen en daar is zij druk aan bezig. Als ik zeg we scheiden als vrienden, is dat waar - maar gescheiden zijn wij gedecideerd, en sedert heb ik daar ook meer vrede bij gevonden dan ik dacht, omdat wat haar mankeerde van dien aard is dat het voor mij zoowel als voor haar iets fataals was als wij aan elkaar gebonden waren, wegens men om zoo te zeggen voor elkaars gebreken verantwoordelijk is. Alleen blijft mij zorg - hoe zal 't met haar zijn over een jaar? Bij mij in huis neem ik haar zeker niet meer, maar ik wilde toch haar niet uit het oog verliezen, want ik houd te veel van haar en de kinderen. Juist omdat het iets anders was en is dan een passie, kan dat ook. Ik hoop dat het plan van Drenthe doorgaat. Gij vraagt wat zou ik noodig hebben? Ik behoef U niet te zeggen ik van plan ben veel te werken, ik zal dat moeten doen om mij te vernieuwen. En ginder heeft men niets van schildergerei, dus wat betreft voorraad mee te nemen, zulke dingen mee te nemen als waarachtig nuttig zijn, bepaald hoe meer hoe beter. Goed gereedschap is nooit weg, en al is het duur, men haalt het er uit. En om er te komen moet men heel wat schilderen. De tijd dien ik ginder zal doorbrengen, hoop ik zeer weinig van te laten verloren gaan, en veel model te nemen ook, wat daar goedkoop genoeg zal wezen waarschijnlijk. | |
[pagina 271]
| |
Maar het leven is er goedkoop, en ik zal meer met de frs 150 kunnen doen dan hier. Maar dat alles kan ik schikken zooals het uitkomt eigenlijk. Ik zou het wenschelijk vinden een groote uitgaaf te kunnen doen wegens veel mij mankeert wat anderen hebben, en eigenlijk niet te missen is. Mijn plan is het in Drenthe een eind ver te brengen met het schilderen, zoodat ik in de termen val voor de Teekenmaatschappij als ik terug kom. Dat staat weer in verband tot een tweede plan van naar Engeland gaan. Ik geloof dat het gepermitteerd is te speculeeren, mits men het maar niet in de lucht of op al te losse gronden doe. Zoo betreffende Engeland. Zeer zeker stel ik mij voor daar iets makkelijker te verkoopen dan hier, dat is zoo, dus ik denk wel eens aan Engeland. Doch hoe het punt waartoe ik gekomen ben, staat tot de Engelsche liefhebbers weet ik niet en omdat ik het niet weet, wil ik eerst hier een klein positief begin hebben in verkoopen. Vóór ik 't raadzaam acht demarches te doen ginder. Als ik hier enkele dingen begin te verkoopen, dan aarzel ik geen oogenblik meer, maar begin naar ginder te zenden of naar ginder te gaan. Doch zoolang ik hier absoluut niets verkoop, zoo zou ik me in 't tijdstip heel licht vergissen, als ik de wijsheid niet had te wachten tot ik hier zelfs een beginsel zie. Ik hoop dat gij dit idee dienaangaande billijk vindt, dat zoude mij een rust zijn, want in Engeland is men zeer serieus als men eens begint; wie in Engeland in den smaak valt, vindt er trouwe vrienden. Ik zal b.v. Ed. Frère en Henriëtte Browne maar eens noemen, die nu evenmin vervelen als den eersten dag toen hun werk er gezien werd. Maar wil men er slagen, men moet het een beetje soigneeren, en zeker zijn dat men productief kan zijn in dat wat men er heen zendt. Uw brief deed mij veel genoegen, want ik zie dat gij in 't plan van Drenthe iets ziet, en dat is me genoeg, het zal zich dan van zelf later openbaren welke partij er van te trekken is. Maar voor mij staat het al vast direct in verband met van de Teekenmaatschappij lid zien te worden, en verder met Engeland - wegens ik zeker weet de motieven van ginder als ik er eenig sentiment in slaag te leggen, sympathie zullen vinden in Engeland. | |
[pagina 272]
| |
Enfin, doorzetten maar met Drenthe, 't zij we veel of weinig voorloopig uitgeven kunnen. Als ik reisgeld heb ga ik er heen, al heb ik niet veel schilderbehoeften in voorraad. Wegens de tijd van herfsteffecten reeds is begonnen, en ik daar nog wat van hoop te snappen. Doch ik hoop het zoo zal zijn dat ik de vrouw nog iets geven kan voor den eersten tijd. Alleen als ik weg kan, ga ik weg. Ik zeg tot U dat ik de vrouw voorloopig van plan ben iets of wat te helpen, veel mag ik niet, kan ik niet ook, doch niemand anders dan U spreek ik hierover. En wat ik U zeg, dat wat er ook met haar gebeure, ik haar niet meer in huis kan of wil hebben, kunt gij op aan, want het zit in haar niet om te doen, wat ze als zoodanig doen moest. Ik hoop dat het alles op zijn pooten terecht komt, maar de toekomst van haar en van mijzelf ook, zie ik toch somber. Ik geloof ook wel dat er in haar nog iets wakker zal worden, doch het zit hem juist daarin dat het reeds wakker had moeten zijn, dat nu het haar moeielijk zal zijn haar betere gedachten te volgen, als ze niemand heeft om er haar in te steunen. Nu wou ze niet luisteren, dan zal ze verlangen me te spreken en het zal niet meer kunnen. Zoolang zij met mij is geweest had zij geen tegenstelling, en nu zal ze in een andere omgeving dingen zich herinneren, waar ze nu niet om gaf en niet op lette. Zij zal nu door tegenstelling daar nog wel eens over denken. Nu is het voor mij soms door en door navrant dat wij beiden voelen het niet houdbare van samen door de toekomst worstelen, en dat toch wij zóó gehecht zijn. Zij is vertrouwelijker dezer dagen dan gewoonlijk, en de moeder had haar eenige streken opgestookt, die zij niet heeft willen doen jegens mij. Dingen in het genre waar wij toen ge hier waart over spraken, van lawaai maken of zoo. Ge ziet er is iets in haar als een begin van iets degelijkers, en mocht dat maar blijven. Ik wou dat zij trouwen kon, en als ik U zeg dat ik een oogje op haar blijf houden, is het omdat ik haar dat aanraad. Als zij maar een man vindt die half goed is, is 't voldoende, dan zal zich datgene verder ontwikkelen wat hier er in beginsel in is gekomen, namelijk een meer huiselijke, eenvoudige zin, en als zij zich daaraan houdt, zoo zal ik ook in 't vervolg haar niet | |
[pagina 273]
| |
geheel en al aan haar lot hoeven over te laten, want dan blijf ik haar vriend tenminste en oprecht ook. Schrijf me weer spoedig en gegroet, t. à t. Vincent. | |
320Waarde Theo, In vorig schrijven kon ik omtrent mijn plannen nog niet in details treden, wat ik nu in sommige opzichten kan. Ik begin met U te zeggen dat wat betreft de vrouw, ik nu met zekerheid weet dat een en ander wat ik reeds vermoedde, van dat zij den laatsten tijd onderhandeld heeft over haar toekomst, ook reeds vóór ik tot het besluit van scheiden gekomen was, waar is. Juist omdat ik daar bijna zóó zeker van was toen, als nu dat ik er meer precies van weet wat voor plannen het zijn, moest ik besluiten te scheiden. Het besluit genomen zijnde wilde ik kort en krachtig nu met mijn reisplan voortgaan. De eerste te nemen maatregel was de huur opzeggen - dat is reeds gebeurd. De tweede maatregel is hoe te doen met mijn goed, dat mij in een tijd van nog niet precies weten waar ik voor lang blijven zal, ballast zou zijn en onkosten veroorzaken. Het blijft hier in huis op den zolder, daar ik met mijn huisbaas eene afspraak daaromtrent heb gemaakt. Ge zult vragen heb ik dan plannen te 's Hage terug te komen? Neen. Maar over b.v. 1/2 of 1 jaar zal ik misschien weer in rapport met sommige schilders hier dienen te komen, als ik een eind verder ben, als ik een partij studies van nog eens echt buiten heb. En dan zal ik waarschijnlijk een tijd een voor atelier zeer geschikte kamer, of liever bijgebouw nemen van dezen zelfden huisbaas, in zijn eigen huis te Voorburg, niet te 's Hage, wat mij dan veel voordeeliger zal uitkomen dan hier in de stad wonen, waar ik zoo licht niet meer toe komen zal. Zoo ben ik van overtolligen ballast af, en weet meteen waar ik me aan kan houden als ik op een punt kom, (vooreerst natuurlijk zeker niet, maar stel over 1 jaar b.v.) wanneer een tijdelijk retour naar hier in de termen zou vallen. Waarom? b.v. omdat tegen dien tijd ik misschien van de Teekenmaatschappij zou kunnen lid worden om maar iets te noemen, wat onder de dingen hoort waar ik dan misschien verlangen naar zou kunnen hebben, en zou kunnen bereiken. | |
[pagina 274]
| |
Gij zult dat wel met mij eens zijn dat den Haag een zeer eigenaardige plaats is. Het is eigenlijk 't centrum van de kunstwereld in Holland, en tegelijk zijn de omstreken gevarieerd en zeer mooi, zoodat men er altijd werken kan. En dus - ofschoon voorloopig zeker niet - over een tijd van b.v. 1 jaar zal allicht aanleiding zijn hier voor korter of langer te wezen. En door dezen maatregel omtrent het goed blijf ik in kennis met iemand die mij kent, en zóó als ik 't vraag, in elk geval aan een woning kan helpen. Zoo dus ik ben vrij man, en zonder ballast, ik kan weg wanneer ik wil. En met de frs 150 van U, kan ik nu meer doen dan toen er zooveel af moest. En door dat ik eens wat lucht krijg van zorgen die assommant waren, heb ik hoop ook. De reiskosten vereenvoudigen zich niet weinig op die manier. De eenige ‘drawback’, ‘schaduwzij’ of hoe je 't noemen wilt, is dat ik voor mij wel degelijk hoop op terecht komen van de vrouw had in Drenthe, en nu een zwaar hoofd er in heb. Het is zeer zeker haar eigen doen dat mij tot handelen heeft doen beslissen, maar als ik de middelen had kunnen vinden zoo had ik als uiterste poging voor haar, haar toch meegenomen naar Drenthe. Enfin beslissen moest ik, want elke week uitstel deed mij meer in de doornen raken hier, zonder vordering met haar. In geval ik mijn goed zou meenemen, kost 1/2 wagon naar Drenthe bij nadere berekening van Van Gend & Loos zeker nog iets meer dan f 25, n.l. thuisbrengen en halen komt er nog bij, ofschoon niet heel veel. Nu dan zouden er eenige pakkisten noodig zijn die ik zou moeten koopen, en dat kost ook al weer. Mijn goed te hebben was makkelijk doch het komt te duur uit, en vooral als men ginder heen en weer zou trekken. Ik zoude vooreerst wel eens een kijkje willen nemen op Katwijk om nog eenige zeestudies te maken, en omdat in elk geval dat te bereiken is, al zou ik met de reis in Drenthe een tijd moeten wachten wegens het geld. Och Theo, mijn gevoel van dezer dagen zult ge wel begrijpen; een groote melankolie over de vrouw en de kinderen, maar het kon niet anders - tevens al mijn gedachten zijn op het werk, en heb ik veel animo wegens ik dingen kan doen nu die anders mij niet mogelijk waren geweest. Beste broer - als gij precies voelen kondt wat er in mij omgaat, en hoe om zoo te zeggen ik een stuk van mij zelf besteed heb | |
[pagina 275]
| |
aan de vrouw, namelijk alles vergeten en me geconcentreerd om haar er boven op te brengen - als gij precies voelen kondt een soort weemoed over 't leven, die mij echter niet onverschillig er voor maakt, integendeel ik heb liever mijn smart over een en ander, dan vergeten of onverschillig worden - als gij precies voelen kondt in hoever ik mijn sereniteit ‘put in worship of sorrow’ en niet in illusie, misschien voor U zelfs broer, zou mijn binnenste heel anders en meer los van het leven zijn, dan gij U nu wel er in kunt denken. Ik zal over de vrouw zeker niet veel meer spreken, ik zal evenwel veel aan haar blijven denken. Met haar is 't geweest een kwestie van alles of niets, wat betreft helpen van 't begin af. Geld haar geven om vroeger op haar eigen te blijven kon ik niet, ik moest haar bij me innemen, wou ik iets doen kunnen waar ze wat aan had. En mijns inziens was 't een rechte weg geweest haar te trouwen en mee te nemen naar Drenthe, maar èn zij zelf èn omstandigheden geef ik toe, het niet toelaten; zij is niet lief, zij is niet goed, doch ik zelf ben dat ook niet, en zoo als we waren, bestond er serieuse gehechtheid door alles heen. Ik heb behoefte aan werken, en ik heb ook behoefte ge eens spoedig schrijft, adieu met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik voeg nog een woordje hierbij - gij vraagt, wat heb ik noodig; ik dacht er nog over en onmogelijk is het mij te zeggen wat ik eigenlijk noodig acht, want dat zou lang niet weinig zijn, en laat ons dus zien wat bereikbaar is, en het daarmede doen. Waarschijnlijk zal het bereikbare blijven onder hetgeen au fond noodig was, maar in het leven is het al iets als men ten deele zijn plannen kan volvoeren. En ik voor mij zeg U dat ik het doen zal met wat ge er voor vinden kunt. Het leven is ginder goedkooper, en van zelf zal ik kunnen bezuinigen bij hier vergeleken, en als er eens een jaar overheen gegaan is zal ik door die bezuiniging alleen, reeds een eind verder kunnen gekomen zijn. Ik kan per postpakket, ook ginder zijnde, verf etc. laten komen, dus als ik kan, ja, dat spreekt vanzelf, neem ik voorraad mee, maar als ik niet kan stel ik daarom de reis niet uit. Dat het afgeloopen jaar toch solide zal blijken geweest te zijn, heb ik hoop op, want mijn werk heb ik niet verwaarloosd en integendeel een aantal zwakke punten versterkt. Er zijn er nog meer te versterken natuurlijkerwijs, maar die liggen dan ook aan de beurt nu. | |
[pagina 276]
| |
Betreffende wat ik U schreef in een vorigen brief dat de vrouw zekere beloften direct had gebroken, dat was serieus genoeg, n.l. een démarche om als meid in een h - renkast te gaan, waar de moeder gelegenheid toe had opgevischt en haar toe aanzette. De vrouw zelf, direct heeft ze er sedert opnieuw spijt van gehad en ziet er van af, doch evenwel zeer zeer zwak is 't van haar, en juist op dat moment het te doen; maar zóó is zij - tot heden althans - de kracht om zoo iets tegen te spreken met een absoluut neen heeft ze tot nog toe niet. Enfin, mij dringt ze tot maatregelen die ik al dikwijls uitgesteld en uitgesteld heb. Ik heb bij die gelegenheid echter iets gezien in haar, van alsof 't een crisis - ik hoop een tot hiertoe en niet verder ware geweest. En zoo is het, dat zij zelf dit scheiden beschouwt als kunnende ten goede uitkomen. En wegens zij met de moeder al te zeer in fataal rapport staat, moeten die twee of samen den slechten of samen den goeden weg op. En zal er samenwonen met de moeder van komen, en samen bij beurten uit werken gaan, en het op een eerlijke manier zien er af te brengen. Dat is haar plan, en hebben zij eenige werkdagen reeds, en heb ik advertenties geplaatst, en zoeken zij dagelijks, en krijgen er zelf pleizier in. Ik zal dat ook blijven doen, en zoolang 't noodig is doorgaan met advértenties, en enfin al die dingen waarmee ik van nut of medewerking kan wezen. En als ik nu kan, betaal ik voor hun bij mijn weggaan een aantal weken kamerhuur, en een brood per dag of zoo, om hun nog meer tijd te laten om dat plan goed op touw te zetten en uit te breiden. Doch dat ik plan heb hun nog dat toe te stoppen is iets, wat ik hun nog niet heb beloofd, omdat ik zelf nog niet weet of ik het zal kunnen. En zal dat naar omstandigheden doen. En haar raad ik gedecideerd aan, een mariage de raison met een weduwnaar of zoo, waar ik haar bij zeg dat ze voor zoo iemand beter moet zijn dan voor mij. Schrijf me weer spoedig niet waar? | |
321Waarde Theo, Met pakken etc. ben ik zoover, dat direct als ik reisgeld heb ik vertrekken zal. Het is 't best dat in de gegevenen ik kortaf te | |
[pagina 277]
| |
werk ga, want de tijd van verhuizen etc. kan men niets goeds uitvoeren wat het werk betreft, en zal ik niet weer op streek zijn tot ik ergens buiten zit. Zoo dus als gij tegen den 10den iets zendt, hoop ik weg te kunnen, al is 't dat ik niet in eens door kan zoo ga ik in een dorp dichtbij desnoods een dag of wat logeeren. Ik hoop dat het maar zal uitkomen volgens 't geen gij mogelijk acht, trouwens ik zelf ook min of meer, dat het de vrouw tot een zwenking ten goede brengt. Doch ik vrees dat zal niet wezen, en zij zal den ouden weg opgaan. Deze laatste dagen zag ik weer duidelijk dat het naloopen van de advertenties maar voor den schijn werd gedaan en zij mijn vertrek waarschijnlijk afwachten om iets te beginnen, waarover zij niet tot mij spreken. Reden te meer voor mij om direct te vertrekken, want anders zoude er van komen dat ze opzettelijk de dingen hangende hielden. En hier heeft de moeder weer een handje in. Ik ben dus van plan kortaf weg te gaan en een veertien dagen te laten voorbijgaan. Dan zal ik hen schrijven en zien hoe het gesteld is. Ik begin ook te gelooven dat ik weg moet om hun tot ernst te brengen. Maar zulk een proef is gevaarlijk, want ook in dien korten tijd reeds kunnen zij veel bederven. Waarom, waarom is de vrouw zoo onverstandig? Wat Musset heeft genoemd ‘un enfant du siècle’ is zij geheel en al - en ik denk wel eens aan de ruïne van Musset zelf als ik kom op haar toekomst. In Musset was iets hoogs, welnu in haar is er ook een je ne sais quoi, ofschoon zij zeker geen artist is. Was ze dat maar een beetje. Zij heeft haar kinderen, en worden die meer dan ze 't nu zijn zelfs nog haar idee fixe, zoo is er iets solide in haar, maar ook dat is nog niet wat 't zijn moet, ofschoon haar moederliefde toch ofschoon onvolkomen 't beste in haar karakter m.i. is. Ik heb eens gehoord dat er eene relatie geweest is tusschen Musset en George Sand. George was bedaard, positief, zeer ijverig, Musset was lâche, onverschillig en verwaarloosde zelfs zijn werk. Het kwam tusschen die twee karakters tot een crisis en scheiding. Daarna een wanhopige poging van Musset en berouw, maar niet dan nadat hij nog dieper in den modder gezakt was, en intusschen had George Sand haar zaken in orde gebracht, zat ge- | |
[pagina 278]
| |
heel verdiept in een nieuw werk, en zeide: ‘het is te laat, nu kan het niet meer’. Alleen dit zijn zoozeer kwesties van zielstrijd, en harten krimpen er meer bij samen van pijn dan het wel schijnt. Theo als ik wegga zal ik niet gerust omtrent haar weggaan, integendeel ongerust omdat ik zoo weet zij slechts wakker zal worden als het te laat is, slechts een vurige begeerte naar iets eenvoudigers en reiners zal krijgen als 't moment om het te bereiken voorbij zal zijn gegaan. Als ik dat sphinxachtige in haar zie dan ken ik dat van ouds en in haar en in anderen en het is een zeer kwaad teeken. Dan het melancholieke kijken in den afgrond is ook fataal en het middel om dat te doen wijken is hard werken. En nu Theo - ze legt de handen al weer te veel in den schoot - nu melancholie als ze te overwinnen is moet overwonnen worden door sjouwen en wie dat zelf niet voelt, welnu die is er dan voor goed bij en gaat regelrecht naar den kelder. 't Haar zeggen heb ik gedaan, bij tijden het er een beetje ingekregen ook. Gij ziet zij is wel aan 't randje nietwaar? Het zal mijn hand niet zijn, die er haar indondert, doch eeuwig er bij blijven staan en haar terughouden kan ik ook niet. Zooveel gezond verstand moet iemand hebben dat als hij gewaarschuwd, geholpen wordt, hij meewerkt. Tegen den tienden doe Uw best mij zooveel te sturen ik desnoods weg kan, wegens dit wijs zoude zijn. Evenwel breng niet U zelf in ongelegenheid, want ik zal doen naar omstandigheden, en U direct schrijven hoe ik gedaan heb. Is het te weinig voor Drenthe, ga ik een dag of wat naar Loosduinen en wacht daar af. Loosduinen heb ik nog prachtige dingen gevonden - oude boerderijen - en de effecten zijn superbe 's avonds daar. Ik zou dan mijn goed waarschijnlijk vooruitzenden, of in depôt laten. Doch tevens is het juist een moment dat ik geschikt de huur kan opbreken, en als uw brief komt vertrek ik van hier. Het is dan een wenk voor de vrouw dat zij doorzetten moet, ik zal nog advertenties er bij plaatsen, doch deze twee laatste dagen was het weer slabakken, en ik vrees zij in den grond het plan veranderd hebben. Adieu Theo, ik wou de dingen al geregeld waren, want zulke dagen als deze zijn moeielijk en heeft men weinig aan. Heb het goed en voorspoed, geloof me, t. à t. Vincent. | |
[pagina 279]
| |
Ik hoop gij niet ongesteld zijt geworden, ik heb 't een tijd geleden ook gehad, maar is toch weer opgehouden. Misschien zijn eieren nog het beste om de maag dan wat aan te sterken, als tenminste zwakheid de oorzaak is. | |
322Waarde Theo, Uw brief en ingesl. frs 100 heb ik zooeven ontvangen. En ik vertrek morgen naar Hoogeveen in Drenthe. Vandaar verder; en vandaar uit zal ik U een adres opgeven. Dus schrijf in geen geval meer naar hier. En ik zoude U voorstellen direct nog met een woordje C.M. van mijn afreis te verwittigen, wegens het zoo als ge zelf zegt onder de mogelijkheden behoort, hij mij naar hier schrijven zoude. Heeft hij dat reeds gedaan, zou 't beste zijn hij terugzending van den brief verzocht aan 't postkantoor, want ik niet wetende precies wat mijn aanstaand adres zal wezen, kan zelf het hier aan de post of aan den huisbaas eerst later opgeven. Vriend Rappard is ook reeds op reis en heeft Drenthe reeds achter den rug, is bijna al op Terschelling. Hij schreef me uit Drenthe ‘het land hier is zeer ernstig van stemming, menigmaal deden de figuren mij denken aan studies van jou. Wat 't leven betreft, goedkooper kan men zeker nergens terecht. En den Zuidoosthoek ('t door mij bedoelde terrein) houd ik voor 't oorspronkelijkst’. Theo bij het heengaan heb ik zeer zeker een melankoliek gevoel, veel meer dan 't geval zoude wezen indien ik overtuigd was de vrouw energiek zoude zijn, en haar goeden wil niet équivoque. Enfin, uit een en ander weet ge 't voornaamste. Ik voor mij moet doorzetten, of ik zou zelf zinken zonder haar daardoor iets verder te brengen. Maar de kinderen waar men hart voor heeft! Ik kon er niet alles voor doen, doch indien de vrouw gewild had! Ik zal er echter niet heel veel over zaniken want ik moet doorzetten quand même. Nu voorzichtigheidshalve durfde ik 't er niet op wagen verf mee te nemen, want ik zal ginder dadelijk mijn goed moeten betalen als 't komt, dan logement en reiskosten verder. Doch als wij zoo gelukkig zijn van iets te krijgen van C.M., zal ik van daar uit per postpakket laten komen een en ander ik heb uitgezocht. Hoe eer dat gebeuren kan hoe beter. | |
[pagina 280]
| |
Dus als gij iets hoort schrijf mij dan zoodra ge mijn adres ginder weet, en natuurlijkerwijs vind ik best de voorgestelde schikking omtrent gedeeltelijk remboursement der frs 100 zelfs indien gij à court zijt, wacht een gunstig moment af met al datgene dat hij zou kunnen zenden. Ik voor mij geloof dat C.M. wel eens niets zou kunnen doen. In elk geval broer is het energiek en heel best gezien van U gij direct dit stuurdet, want dan ben ik al vast ginder en kan mij oriënteeren, en wij kunnen zeker zelf bezuinigen al komt er geen hulp. Daarom dank voor dit, en geloof het een goede maatregel zal blijken. Mijn plan is ginder te blijven, bij voorbeeld totdat gij toekomende jaar naar Holland komt. Ik zou U dan ook niet willen missen. Maar zoodoende zou ik er net alle seizoenen zien voorbijgaan, en een overzicht hebben van 't karakter der dingen in die streek. Ik heb me voorzien van een binnenlandsch paspoort geldig voor 12 maanden. Met hetwelk ik het recht heb te gaan waar ik wil, en te blijven in een plaats zoolang en zoo kort 't me convenieert. Ik ben erg blij dat ik dus voortgang kan maken, want zoodoende helpen we ons zelf, ginder reken ik 50 frs voor logies en kost, en de rest aan het werk, en dat scheelt veel bij wat ik hier in de gegevenen kon doen. Zoo al hielpen anderen niet, wij zullen niet stil zitten. Gegroet, want ik heb heden nog veel te beredderen - schrijf dus een lettertje aan C.M. en dezer dagen ontvangt ge bericht van mijn adres, als alles wel gaat reeds morgenavond. Adieu met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ge schreeft mij onlangs ‘misschien zal je plicht je er toe brengen om anders te doen’ of zoo, dat is iets waar ik direct zeer over gedacht heb, en wegens zoo ontwijfelbaar mijn werk de démarche van naar ginder gaan gebiedt, is mijn begrip dat werk meer direct plicht is dan zelfs de vrouw, en terwille van de laatste, 't eerste niet lijden mag. Wat verleden jaar anders was, daar ik nu mijns inziens juist op het punt van Drenthe ben, maar men heeft een verdeeld gevoel en zou beide willen doen, wat niet kan in de gegevenen, èn wegens 't geld èn meer dan dat, wegens er op haar niet vast is te rekenen. |
|