Brieven aan zijn broeder. Deel 1
(1914)–Vincent van Gogh– Auteursrecht onbekend
[pagina 248]
| |
Pastorie te Etten.
| |
Etten
| |
144Waarde Theo, (Etten, 1 Mei 1881). Van harte wensch ik U geluk met Uw verjaardag. Nog telkens denk ik aan Uw bezoek, ik ben blij wij alzoo elkaar weer eens hebben gesproken, en hoop het er van komen zal, gij ook in den zomer nog eens zult komen. Sedert eenige dagen ben ik hier, en het is buiten mooi, maar het weer laat nog niet alle dagen toe om buiten te teekenen. | |
[pagina 249]
| |
Ik ben intusschen begonnen aan de Millets. Le Semeur is af, en de 4 Heures de la journée geschetst. En nu moeten daarbij nog komen: les Travaux des champs. Er was zooals ge weet een tentoonstelling van aquarellen te Brussel, en die was vrij interessant. Er waren 4 Mauves of 5, Bûcherons, J. Maris: duinen, net een schilderij van Ruijsdael of v.d. Velde, dan J.H. Weissenbruch, superbe, 5 groote teekeningen. Roelofs dito, ook 5 stuks groote, dan Gabriël en v.d. Sande Bakhuijzen en Valkenburg en v. Trigt en P. Stortenbeker en Vogel etc. van de Hollanders. Dan was er een Mesdag, die men moest weg denken om eenige andere teekeningen te kunnen zien, althans zoo ging het mij. 't Strand bij schemering, stormachtig weer, lucht met grauwe wolken met rossen gloed van de ondergegane zon. Op den voorgrond een visscher te paard, een rijzig, zonderling donker silhouet, dat zich tegen de witte schuimende golven afteekent. Die figuur spreekt met lui aan boord van een pink, die op 't tweede plan ligt te dobberen. Op dek zijn lui bezig met een lantaarn, en zij hebben het met den man te paard blijkbaar over het anker, dat hij moet komen halen. 't Was een groote importante teekening, breed gedaan, en zoo krachtig, dat zooals ik zei, eigenlijk niets 't er bij uithield. Wat mij nog trof waren 2 teekeningen van ter Meulen, schapen in de duinen, en schapen in de sneeuw, dat wordt terdeeg goed. Dien man heb ik, als ik mij wel herinner, bij Bakhuijzen op 't atelier zien tobben en blokken, en hij is er toch gekomen nu, althans die twee teekeningen waren uitmuntend. Dan waren er teekeningen van Meunier: Varlet dans une grange, gedistingueerd van kleur en behandeling, van opvatting ook, doende denken aan Millet b.v. qua eenvoud en trouw aan de natuur; van hem ook nog een chauffeur en een fabrieksarbeider. Er waren ook verscheidene teekeningen van Rochussen. En nog meer, maar eigenlijk trof alleen Meunier mij, van de Belgen. Rappard gaat over drie weken naar Holland, en zal denkelijk dezen zomer buiten blijven werken, en daarna den volgenden winter misschien naar Parijs, maar vooreerst zal hij daar niet heengaan om er te blijven. Ik geloof, dat hij toch terdeeg een emmer koud water over den rug heeft gekregen daar indertijd, maar dat is geen reden waarom hij er niet bij een nieuw verblijf meer voorspoedig zou | |
[pagina 250]
| |
kunnen zijn. Zeker is het, dat hij sedert heel wat is gevorderd. Ik ben toch zoo blij, dat het alzoo is geschikt, dat ik eenigen tijd rustig hier kan werken; ik hoop zooveel studies te maken als ik maar kan, want dat is het zaad waar later teekeningen van komen. Schrijf mij van tijd tot tijd toch, en houd mij zoo mogelijk van een en ander dat U treft, op de hoogte, en komt het U ter ooren, er hier of daar een teekenaar kan worden geplaatst, denk dan aan mij. En nu is het posttijd, ik zal U op de hoogte houden van wat ik doe, en gij moet ook maar eens zeggen van tijd tot tijd, wat gij mij zoudt raden bij voorkeur te teekenen en te zoeken, soms zal ik er nut van hebben, soms misschien niet, maar zeg maar gerust eens 't een en ander, dat zal ik aan U ook doen, en dan moeten we maar wederkeerig trachten kaf van koren te scheiden. Adieu, met een handdruk in gedachten,
Vincent. | |
145Waarde Theo, Ik voeg een woordje bij omdat er aan U wordt geschreven, want ik dacht ge ook van mij wel eens wildet hooren, wat ik eigenlijk uitvoer. Als het niet regent ga ik elken dag naar buiten, meest op de hei. Ik maak mijn studies nog al vrij groot, zooals gij er reeds een paar gezien hebt bij uw bezoek, zoo heb ik o.a. een hut op het heike gemaakt, en ook die schuur met mosdak op den Roozendaalschen weg, die ze hier de Protestantsche schuur noemen. Gij zult u mogelijk herinneren wat ik bedoel. Dan de molen daar vlak tegenover op dat weiland, en de olmboomen op het kerkhof. En ook nog een met houthakkers, die bezig zijn op eene uitgestrekte vlakte alwaar een groot mastbosch is geveld. En verder tracht ik zoo de werktuigen te teekenen als: kar, ploeg, eg, kruiwagen, etc. etc. Die met de houthakkers is nog het best uitgevallen, en zou denk ik U bevallen. Misschien komt Rappard dezen zomer nog eenigen tijd hier, ik heb een brief van hem. In gedachten een handdruk en geloof mij, t. à t. Vincent. | |
[pagina 251]
| |
146Waarde Theo, Het is tijd dat ik U weer eens een woordje schrijf. Ge moet weten dat Rappard hier is geweest, een dag of 12, en nu is hij weer vertrokken. Natuurlijk moet gij de groeten van hem hebben. We zijn samen nog al veel uit geweest, verscheidene malen, o.a. naar de hei bij Seppe, naar de zoogenaamde Passievaart, een groot moeras. Aldaar heeft Rappard een groote studie geschilderd (1 meter bij 50) waarin veel goeds was. Overigens heeft hij een stuk of 10 kleine sepias gemaakt, ook in 't Liesbosch. Terwijl hij aan 't schilderen was, heb ik een penteekening gemaakt van een andere plek in 't moeras, alwaar veel waterlelies groeien (bij den Roozendaalschenweg). Wij zijn ook samen naar Prinsenhage geweest, doch Oom lag te bed en is weer niet wel. Rappard gaat wel vooruit in zijn werk dunkt me, hij schijnt naar 't geen ik van hem hoorde, een goed ingericht atelier t'huis gekregen te hebben. Nu gaat hij deze week naar Loosdrecht, alwaar hij een maand denkt te blijven. Hij werkt ook geregeld en veel. Ik heb gekregen Cassagne: Traité d'aquarelle, en ben bezig dat te bestudeeren; al zou het zijn dat ik geen aquarellen maakte, zoo zal ik er toch nog allicht veel in vinden, b.v. voor sepia en inkt. Want tot heden ben ik nog maar uitsluitend met potlood blijven teekenen, opgewerkt of uitgehaald met de pen, desnoods met een rietpen, die breeder werkt. Hetgeen ik geteekend heb in den laatsten tijd, bracht die manier van doen ook mee, daar het zulke onderwerpen waren als waarbij veel te teekenen was, ook perspectief teekenen, n.l. enkele werkplaatsen hier in het dorp, een smidse, timmermanswinkel en klompenmaker. Willemien is nu vertrokken, en dat spijt mij, zij poseert zeer goed, ik heb een teekening van haar, en nog van een ander meisje, dat hier gelogeerd heeft. Daar heb ik een naaimachine op gebracht. Er zijn tegenwoordig geen spinnewielen meer, en dat is voor schilders en teekenaars wel erg jammer, evenwel er is iets voor in de plaats gekomen dat niet minder pittoresk is, en dat is de naaimachine. Hoe staat het eigenlijk met Uw naar hier komen dezen zomer, is er nog geen kans op dat dit werkelijk gebeurt? Ik hoop het dat er van komen zal. | |
[pagina 252]
| |
Rappard schijnt er daar te Loosdrecht een eigen bootje op na te houden, dat is nogal gezellig. Van Loosdrecht denkt hij naar Gelderland te gaan. Hij zou U zeer graag eens ontmoeten, en ik heb hem beloofd dat als ge kwaamt, en ik wist vooruit wanneer, ik 't hem zou laten weten, omdat hij alsdan 't zoo zou zien te schikken dat hij U eens zag. Of hij nog weer naar Parijs terug zal gaan, weet ik niet, hij sprak er in 't geheel niet van. Of dit een teeken is dat hij er niet meer over denkt, dan wel of integendeel il couve son projet, dat weet ik niet. Als ik te rade ga met de omstandigheid, dat hij pas 23 jaar oud is en meer dergelijke dingen, dan zou 't mij niet verwonderen of het laatste was 't geval. Gij zult hoop ik, als ge eens een oogenblikje disponibel hebt, wel eens schrijven. Als ge soms kans ziet om mij een catalogus van den Salon te bezorgen, dan zou ik mij daarvoor zeer recommandeeren. Rappard gaat, naar hij mij zeide, zich ook al de boeken van Cassagne aanschaffen. Hij sukkelt nog met zijn perspectief, en ik weet geen beter geneesmiddel voor die kwaal, althans als ik er zelf volkomen van mocht genezen zou ik het aan die boeken te danken hebben, dat wil zeggen aan 't in praktijk brengen van de theorie, die er in staat. Het in praktijk brengen er van, kan men er evenwel niet bij koopen, ware dat zoo, er zou meer debiet van zijn misschien. En nu adieu met een handdruk,
t. à t. Vincent. | |
147Waarde Theo, In uw laatsten brief schrijft ge, er veel kans is ge betrekkelijk reeds binnenkort naar Holland komen zult. Dit doet me pleizier, omdat ik er zeer naar verlang om U te zien. Nu ik weet ge komt, vind ik het nog veel meer onnoodig U 't een of ander op te zenden, 't geen ik licht zou gedaan hebben als ge niet waart gekomen, opdat ge zoudt zien dat al zijn mijn teekeningen nog bij lange na niet wat ze moeten worden, zij evenwel naar ik meen niet slechter worden. Enfin ge zult zien wat er van is, als ge komt. In mijn vorigen brief schreef ik U een woordje over een catalogus van | |
[pagina 253]
| |
den Salon, ik deed dit opdat ge er aan zoudt denken in geval ge en eens een kunt opvangen. Evenwel desnoods kan ik er natuurlijk zeer wel buiten, 't is geen levensbehoefte. Maar iets anders is eigenlijk wel een levensbehoefte, en als ge komt en 't is u niet al te moeielijk meeslepen, breng daar dan wat van mee. Namelijk van wit papier Inqres. Ik heb er een voorraad van meegebracht uit Brussel en heb er met pleizier op gewerkt, daar het zich goed prêteert voor de pen, en vooral ook voor een rietpen. Nu heb ik er sedert eenigen tijd niet meer van, en kan hier niet anders krijgen dan glad papier zonder grein (tenzij men dan Whatman of Harding zou nemen, maar dat is wat te duur voor schetsen, papier Ingres is van 10 centimes per vel meen ik). Ainsi, doe je best om er eene kleinere of grootere partij van in je koffertje te werken, en ge zult me daar meer pleizier mee doen dan met iets anders. Ik heb nog een teekening gemaakt in 't Liesbosch en nu is 't verbazend warm geworden, al te warm om overdag op de hei te zitten, en ik werk t'huis dezer dagen om teekeningen van Holbein uit de Bargues te copiëeren etc. Ik heb ook eens naar aanleiding van een en ander dat ge indertijd gezegd hebt, een paar portretten naar photographies probeeren te teekenen, en houd het er voor dit een goede oefening is. Gelijk ik reeds zei, schrijf eens als ge kunt, en ontvang een handdruk in gedachten, Vincent. | |
148Waarde Theo, Recht prettig vond ik het dat ge weer hier waart, en wij weer eens praten konden over een en ander. Nog steeds blijf ik het jammer vinden, dat wij nog niet veel meer kunnen samen zijn. Niet dat ik aan praten op zich zelf veel waarde hecht, maar mijn bedoeling is, dat ik wel wenschte we elkaar nog veel beter en intiemer kenden, dan nu 't geval is. Dat dacht ik vooral nog in 't terugrijden van Rozendaal, toen ik U naar 't station gebracht had, ook naar aanleiding van sommige dingen waarover we in 't laatste oogenblik het hadden in 't station. Het verheugt mij, dat in Uw brief van heden ge hoop geeft, dat | |
[pagina 254]
| |
't niet zoo enorm lang duren zal, voor ge weer eens terugkomt. Natuurlijk ben ik weer heelemaal beter, ben evenwel den dag na Uw vertrek in bed gebleven, en heb eens gesproken met Dr. van Gent, een flink, practisch man; niet omdat ik deze onbeteekenende malaise de moeite waard rekende, maar veeleer omdat in 't algemeen, wel of niet wel, ik graag eens van tijd tot tijd een dokter spreek, om te weten dat alles in orde is. Als men zoo nu en dan een gezond en waar woord over gezondheid hoort, krijgt men, dunkt me, daaromtrent langzamerhand veel helderder begrippen, en als men zoo ongeveer weet, waar men zich voor moet wachten, waar men zich aan moet houden, dan gaat men niet mee met allerlei wind van meening, met allerlei nonsens, die men zoo dikwijls over gezondheid en ongezondheid hoort. Ik ben verder druk aan de Exercises au fusain te teekenen, op 't papier Ingres dat ge hebt meegebracht, 't kost mij moeite genoeg om aan dat werk te blijven. 't Is veel meer animeerend om iets buiten te teekenen, dan zoo'n blad uit de Bargues, maar toch, ik heb mijzelven de taak opgelegd, ze nog eens, en dan ook voor 't laatst, door te maken. 't Zou niet wel zijn als ik verviel bij het teekenen naar de natuur in te veel details, en groote dingen over 't hoofd zag. En dat vond ik veel te veel in mijn laatste teekeningen. En 't is daarom dat ik nog weer opnieuw die methode van Bargue (die werkt met groote lijnen en massa's, en eenvoudige, fijn gevoelde contours) wil bestudeeren. En laat ik momenteel het teekenen buiten rusten; dan wanneer ik er op zal terugkomen na korten tijd, zal ik beter oog krijgen op de dingen dan vroeger. Ik weet niet of gij ooit Engelsche boeken leest, zoo ja, dan kan ik U zeer recommandeeren ‘Shirley’ door Currer Bell, schrijfster ook van een ander boek ‘Jane Eyre’. Dat is zoo mooi als de schilderijen van Millais of Boughton of Herkomer. Ik vond het te Prinsenhage, en las het in drie dagen uit, hoewel 't een vrij volumineus boek is. Ik wenschte wel dat alle menschen hadden, wat ik zoo langzamerhand begin te krijgen, het vermogen om een boek zonder moeite, in korten tijd te lezen, en er een sterken indruk van te behouden. Het is met het boeken lezen als met het schilderijen zien, men moet zonder twijfelen, zonder aarzelen, zeker van zijn zaak, mooi vinden wat mooi is. Ik ben bezig om zoo langzamerhand al mijn boeken weer in orde | |
[pagina 255]
| |
te brengen, ik heb te veel gelezen om niet systematisch voort te werken, om althans eenigermate te trachten op de hoogte te komen van de moderne litteratuur. Het kan mij soms zoo erg spijten, dat ik nog niet veel meer weet van geschiedenis, b.v. vooral ook van de moderne geschiedenis. Enfin met spijt hebben, en bij de pakken neerzitten, daar zou men niet verder mee komen, maar vooruitscharrelen is wat men moet zoeken te doen. Het deed mij recht veel plezier, je in je gesprekken onlangs enkele malen op waarlijk goede philosofie te betrappen, wie weet wat een nadenkend wezen je metdertijd nog wordt. Als ‘Illusions perdues’ van de Balzac je te lang is, (2 deelen), begin dan eens met: le Père Goriot, 1 deel slechts, hebt ge eenmaal Balzac gegeten, dan zult ge dat boven enorm veel andere dingen prefereeren, onthoud den bijnaam van de Balzac ‘vétérinaire des maladies incurables’. Tegen dat ik de Bargues af heb, zal het herfst worden, dat is wel een heerlijke tijd om te teekenen, ik wilde wel, dat dan Rappard nog eens weer hier kwam. Ik hoop ook te slagen met een goed model te vinden, b.v. Piet Kaufman, de arbeider, maar ik denk dat het beter zal zijn hem niet hier aan huis, maar hetzij op de werf, hetzij bij hem thuis, 'tzij op 't veld, te laten poseeren met een schop of ploeg of iets anders. Maar wat een toer is het, om de lui aan 't verstand te brengen, wat poseeren is. - Boeren en burgers zijn desperaat verstokt op 't punt waar ze niet af willen, dat n.l. men niet anders moet willen poseeren dan in zijn zondagspak, met onmogelijke plooien, waar noch knie, noch elleboog, noch omoplaten, noch eenig ander lichaamsdeel zijn karakteristiek deukje of verhevenheid in heeft gemerkt. Waarlijk dat is een van de petites misères de la vie d'un dessinateur. Nu adieu schrijf eens als ge kunt, en ontvang in gedachten een handdruk, en geloof me
t. à t. Vincent. | |
149Waarde Theo, Daareven kom ik terug van een reisje naar 's Hage, ik ben van avond alleen thuis, daar Pa en Moe nog te Prinsenhage zijn. Nu is het dus een goede gelegenheid U eens te vertellen van een en ander. | |
[pagina 256]
| |
L.l. Dinsdag ging ik van hier, nu is het Vrijdagavond. Ben te 's Hage geweest bij den Heer Terste, eg bij Mauve, en bij de Bock. De heer Tersteeg was zeer vriendelijk, en zeide, hij vond ik was vooruit gegaan. Daar ik de heele serie Exercises au fusain 1-60 weer gemaakt had, nam ik die eens mede, en 't was ook bepaaldelijk naar aanleiding daarvan dat hij het zeide, want hij hecht er althans nog een zekere waarde aan, dat ik die maak, alsmede dat ik nu en dan eens een figuur van Millet, Boughton of anderen copieer, en de meesten vinden dat minder goed. Zoo had ik dan daar eenige satisfactie ook van dat werk. Bij Mauve was ik een middag en avond gedeeltelijk, en zag veel moois op zijn atelier. Mijn eigen teekeningen interesseerden Mauve meer. Hij heeft mij heel wat wenken gegeven, waar ik blij om ben, en ik ben zoowat met hem afgesproken, dat ik binnen betrekkelijk korten tijd, als ik weer wat studies heb, opnieuw bij hem zal komen. Hij heeft mij een heele partij van zijn studies laten zien, en ze mij uitgelegd - geen schetsen van teekeningen, of ontwerpen voor schilderijen, maar werkelijke studiebladen, schijnbaar onbeteekenend. Hij wil mij aan 't schilderen hebben. Met de Bock nu, heb ik met genoegen kennis gemaakt; was op zijn atelier. Hij heeft een groot schilderij van de duinen, waar veel goeds in is, onder handen. Maar die kerel moet figuur gaan teekenen mijns inziens, om nog heel wat andere dingen te leveren. Ik geloof dat hij een echt schilderstemperament heeft, en nog niet zijn laatste woord heeft gezegd. Hij dweept met Millet en Corot, maar gaven die beiden zich moeite voor 't figuur, ja of neen? De figuren van Corot zijn wel niet zoo bekend als zijn landschappen, maar dat neemt niet weg, dat hij ze toch gemaakt heeft. Trouwens bij Corot is iedere boomstam geteekend en gemodeleerd met een aandacht en liefde, als goldt het een figuur. En een boomstam van Corot is nog heel iets anders dan een van de Bock. Een van de mooiste dingen van de Bock, vond ik een copie van Corot. Die zou wel niet licht voor een echte doorgaan, maar was toch zeer serieus, serieuser dan menige valsche Corot, waarvan 't verschil met een ware, minder in 't oog springt. Dan heb ik met hem 't Panorama van Mesdag gezien, dat is een werk waar men alle respect voor moet hebben. Ik heb er bij gedacht aan een woord, ik meen van Burger, of Thoré, over de | |
[pagina 257]
| |
Leçon d'anatomie van Rembrandt: le seul défaut de ce tableau est de ne pas avoir de défaut. De 3 teekeningen van Mesdag op de tentoonstelling hadden mogelijk meer défauts, maar wekten onmiddellijk sympathie, althans zoo ging het bij mij. Van de tentoonstelling gesproken, er was een superbe teekening van Israëls: naaischool te Katwijk; Mauve: een ploeg, superbe, schapen in de duinen, en dan nog een enkel figuur, een arbeider, die op den grond zit uit te rusten, 's avonds. Artz had er 3 teekeningen, als ik mij wel herinner, een scène in een gesticht, oude mannen en vrouwen die pap zitten te eten, zeer important, zeer goed en serieus, verder twee studiekoppen vol karakter, man en vrouw van Scheveningen. Weissenbruch had o.a. een teekening met waterlelies, zoo eenvoudig, zoo vol stijl, zoo vol kennis en liefde, dat veel teekeningen van anderen 't er niet bij uit hielden. Hoewel men 't op deze tentoonstelling duidelijk zien kan, dat er heel wat knappe landschapschilders onder de jongeren zijn. Duchâtel o.a., en Neuhuijs. Alb. Neuhuijs had een groote figuurteekening, die superbe was. Een meisje en twee kinderen. Een nieuwe verschijning was 't werk van Clara Montalba. Dat is een zeer eigenaardig talent, doet mij denken aan Rochussen in sommige dingen. Bij den heer Tersteeg zag ik ook nog veel moois van Valkenburg, Neuhuijs, etc. etc. J. Maris had prachtige dingen op de tentoonstelling, o.a. twee meisjes in 't wit, bij de piano, en een molen in de sneeuw. Willem Maris zag ik nog bij de Bock, wat heeft deze een mooie schets van hem, een weg in den winter met een figuurtje onder een parapluie. Toevallig heeft Bosboom mijn studies gezien, heeft mij nog een en ander gezegd er over, maar ik wenschte, ik maar eens meer gelegenheid had, om door hem terecht gewezen te worden. B. is een van die menschen die de gaaf hebben om ook aan anderen iets te leeren, en aan 't verstand te brengen. Hij had 3 of 4 goede teekeningen op de tentoonstelling. Ik ben in den Haag geweest tot Donderdagmorgen. Toen ben ik nog naar Dordt gegaan, omdat ik in de spoor een plek gezien had, die ik eens teekenen wilde. Namelijk die rij molens. Hoewel het regende, heb ik het toch nog gedaan gekregen, en zoo heb ik althans nog een souvenir meegebracht van mijn uitstapje. | |
[pagina 258]
| |
Ik heb bij Stam papier Ingres gevonden, eens zoo dik als 't gewone, daar kan men wat meer op doen. Maar helaas is het wit. Zoudt gij soms kans zien mij bij gelegenheid wat van dat zelfde soort te bezorgen, dat zoowat de kleur heeft van ongebleekt katoen of linnen? Zooals er eenige vellen bij die vorige partij, die ik van U heb, waren, en zooals dat waarop de Exercises au fusain gedrukt zijn. Teekent men op 't wit, moet men noodwendig een vlakken toon over 't heele papier brengen voor men begint. Zoo ben ik dus naar den Haag geweest, misschien kan het een begin zijn om weer serieus met Mauve en anderen bekend te worden. Dat zou ik wel willen. In gedachten druk ik U de hand. Ontvang mijn dank er voor, dat gij mij zoo trouw helpt in dezen. Om de kosten had ik het wellicht gelaten, althans nog uitgesteld. t. à t. Vincent.
De Bock was nog zeer in zijn schik met de teekeningen van Millet, die hij van U heeft gekocht. | |
150Waarde Theo, (Etten Sept. '81.) Hoewel ik pas kort geleden U heb geschreven, zoo heb ik ditmaal U nog iets meer te zeggen. Namelijk dat er een verandering in mijn teekenen is gekomen, zoowel in mijn manier van doen, als in het resultaat daarvan. Ook naar aanleiding van een en ander dat Mauve mij zeide, ben ik opnieuw begonnen te werken naar levend model. Ik heb er onderscheiden personen hier toe kunnen krijgen gelukkig, o.a. Piet Kaufman, de arbeider. Het zorgvuldig bestudeeren, het aanhoudend en herhaaldelijk teekenen van de Exercises au fusain van Bargue heeft mij beter inzicht gegeven in het figuurteekenen. Ik heb leeren meten en zien, en groote lijnen zoeken. Zoodat 't geen mij vroeger wan- | |
[pagina 259]
| |
[pagina 260]
| |
hopig onmogelijk scheen, nu langzamerhand mogelijk gaat worden, Goddank. Tot 5 maal toe heb ik een boer met een schop, enfin ‘un bêcheur’ geteekend, in allerlei standen, tweemaal een zaaier, tweemaal een meisje met een bezem. Verder een vrouw met witte muts, die aardappelen schilt, en een herder op zijn stok geleund, en eindelijk een ouden zieken boer, op een stoel bij den haard gezeten met het hoofd in de handen en de elbogen op de knieën. En daar zal het natuurlijk niet bij blijven, als er eens een paar schapen over de brug zijn volgt de geheele kudde. Spitters, zaaiers, ploegers, mannen en vrouwen, moet ik nu onophoudelijk teekenen. Al wat tot het buitenleven hoort, onderzoeken en teekenen. Evenals veel anderen dat deden en doen. Ik sta nu niet meer zoo machteloos voor de natuur als vroeger. Uit den Haag bracht ik conté in hout, (evenals potlood) mede, en daar werk ik nu veel mede. Ook begin ik met het penseel en de doezelaar er in te werken, met wat sepia of O.-I. inkt, en nu en dan eens met wat kleur. Zeer zeker is het dat de teekeningen, die ik dezen laatsten tijd gemaakt heb, weinig lijken op iets anders wat ik tot nu toe maakte. De grootte van de figuren is zoo ongeveer die van een Exercise au fusain. Wat betreft landschap, ik houd het er voor dat dat er in geenendeele bij hoeft te lijden, integendeel het zal er bij winnen. Hierbij een paar kleine schetsjes om U een gedachte er van te geven. Natuurlijk moet ik de menschen die poseeren, betalen. Wel niet veel, maar omdat het dagelijks terugkomt, is dit eene uitgave meer, tot zoolang ik er niet in slaag teekeningen te verkoopen. Maar daar slechts zelden een figuur mij totaal mislukt, zoo zullen de kosten van model, er naar 't mij voorkomt, reeds betrekkelijk spoedig gansch en al kunnen uitgehaald worden. Want voor iemand die een figuur heeft leeren aanklampen, en vasthouden tot 't op zijn pooten op 't papier staat, is in den tegenwoordigen tijd nog wel wat te verdienen ook. Ik hoef U wel niet te zeggen, dat ik U deze schetsjes alleen zend, om U een gedachte te geven van de pose, ik heb ze vandaag gekrabbeld in korten tijd, en merk dat er heel wat op de proportie aan te merken valt, zeker meer dan op de eigenlijke teekeningen althans. Ik heb een goeden brief van Rappard, die druk aan 't werk | |
[pagina 261]
| |
[pagina 262]
| |
[pagina 263]
| |
schijnt te zijn, hij stuurde mij zeer aardige schetsen van landschappen. Ik zou wel willen, dat hij nog eens voor eenige dagen naar hier kwam. Dit is een akker of stoppelveld, waar men aan 't ploegen en zaaien is, heb daarvan een vrij groote schets met opkomend onweer. De twee andere schetsjes zijn poses van spitters. Ik hoop er daarvan nog verscheidene te maken. De andere zaaier heeft een korf. Enorm graag zou ik eens eene vrouw laten poseeren met een zaaikorfje, om dat figuurtje te vinden dat ik in 't voorjaar U heb laten zien, en dat ge op den voorgrond van 't eerste schetsje ziet. Enfin, zooals Mauve zegt: ‘de fabriek is in volle werking’. Als gij wilt en kunt, denk dan om het papier Ingres van de kleur van ongebleekt linnen. Schrijf me eens spoedig, en ontvang een handdruk in gedachten. t. à t. Vincent. | |
151Waarde Theo, (Sept.) Daar er weder een brief naar U toe gaat, zoo sluit ik een woordje in. Van harte hoop ik, dat gij het goed maakt, en eens een half uurtje zult kunnen vinden om mij weer eens te schrijven. Ik wil U nu nog zeggen wat ik heb uitgevoerd, sedert ik U het laatst geschreven heb. | |
[pagina 264]
| |
Vooreerst twee groote teekeningen, (krijt en iets of wat sepia), van knotwilgen - zoo ongeveer als onderstaand schetsje. Verder een dito, maar in de hoogte, van den Leurschenweg. Dan heb ik weer een paar keer model gehad, spitter en mandemaker. En dan heb ik van Oom uit Prinsenhage verl. week een verfdoos gekregen, die vrij goed is, zeker goed genoeg om mee te beginnen, (de verf is van Paillard). En daar ben ik zeer blijde mede. Nu heb ik eens dadelijk beproefd een soort aquarel te maken, als bovenstaand motief. Ik reken mij zeer gelukkig model te kunnen krijgen, ik ben ook met een paard en ezel aan 't scharrelen. | |
[pagina 265]
| |
[pagina 266]
| |
Vooral voor het teekenen met waterverf is dat bewuste dikke papier Ingres zeer goed, en heel wat goedkooper dan ander. Toch heb ik er niet bepaald haast mede, want ik heb eenigen voorraad, maar helaas effen wit, uit den Haag meegebracht. Enfin ge ziet ik ben druk aan den gang. Oom gaat morgen naar 's Hage, en zal allicht nog met Mauve eens spreken over de kwestie wanneer ik weer eens bij hem zou komen. En nu à Dieu, ik heb ver geloopen vandaag en ben verbazend moe, maar wilde den brief niet weg laten gaan zonder iets in te sluiten. Heb het goed, en ontvang een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |
152Waarde Theo, Recht veel genoegen deed het mij zooeven Uw brief te ontvangen, en vanwege ik toch reeds dezer dagen voornemens was om U te schrijven, doe ik het nu onmiddellijk naar aanleiding van Uw schrijven. Dat gij het papier Ingres hebt afgezonden, vind ik heerlijk, ik heb nog wel wat, maar niet meer van de bewuste kleur. Dat de heer Tersteeg U omtrent mijn teekeningen heeft gezegd, wat hij gezegd heeft, verheugt mij, en zeer zeker niet minder, dat gij zelf uit de gezondene schetsjes vindt er vooruitgang is, indien die aanvangt te komen, dan zeker hoop ik terdeeg te werken, zoodat noch gij, noch de Heer T., die meer gunstige opinie behoeven terug te nemen, ik zal mijn best doen U in dezen niet te bedriegen. De natuur begint altijd met den teekenaar te weerstaan, maar zoo wie het waarachtig ernstig opneemt, laat zich door dien tegenstand niet van streek brengen, integendeel, 't is prikkel te meer om te overwinnen, en in den grond zijn de natuur en een oprecht teekenaar het eens. Maar de natuur is zeer zeker ‘intangible’, toch men moet haar aanpakken, en dat met vaste hand. En na nu eenigen tijd met de natuur geworsteld en gestreden te hebben, begint die wat meer meegevend en gedwee te worden, niet dat ik er al ben, niemand is er verder vandaan dan ik zelf dat te meenen, maar 't begint beter te vlotten. De strijd met de natuur heeft somwijlen wel iets van wat Sha- | |
[pagina 267]
| |
[pagina 268]
| |
kespeare noemt ‘Taming the shrew’, (d.i. de wederstrevende overwinnen door volharding, bongré et malgré). In veel dingen, maar bepaaldelijk in 't teekenen, meen ik, dat ‘serrer de près vaut mieux que lâcher’. Hoe langer hoe meer gevoel ik dat bepaaldelijk het figuurteekenen goed is, ook indirect ten goede werkt op 't landschapteekenen. Als men een knotwillig teekent als ware die een levend wezen, en dat is toch eigenlijk zoo, dan volgt de omgeving vanzelf betrekkelijk als men maar al zijn aandacht geconcentreerd heeft op dien bewusten boom, en niet gerust heeft voor dat er iets van het leven in kwam. Hierbij een paar schetsjes, ik ben nog al dikwijls op den Leurschen weg bezig tegenwoordig. Werk ook nu en dan met waterverf en sepia, maar dat lukt zoo in eens niet. Mauve is naar Drenthe, heb afspraak met hem ik naar hem toe zal komen, zoodra hij mij schrijft, maar misschien komt hij nog eens een dag te Prinsenhage. De Fabritius te Rotterdam ging ik nog zien op mijn laatste reis, en 't doet mij pleizier dat o.a. die teekening Mesdag onder je oogen is gekomen. Als de teekening van Mevr. Mesdag, waarover je schrijft, is gele rozen op een mosgrond, dan heb ik die op de tentoonstelling gezien, en waarlijk dat is zeer mooi, en zeer artistiek. Wat gij over de Bock zegt vind ik in allen deele waar, 't is ook mijn gedachte omtrent hem, maar 't was mij nog niet gelukt het zoo in woorden te brengen, als gij 't in Uw brief doet. Indien hij zich kon en wilde concentreeren, voorzeker hij ware een beter artist dan nu. Ik heb hem ronduit gezegd: de Bock, als gij en ik een jaar lang ons toeleggen op 't figuur teekenen, dan zijn wij beiden, na verloop van dien tijd, heel andere lui dan nu op 't moment, indien we ons niet aangrijpen, en maar blijven voortgaan zonder iets nieuws er bij te leeren, dan blijven we niet eens wat we zijn, maar stilstaande gaan we achteruit. Als we geen figuur teekenen, of anders boomen als waren het figuren, dan zijn we als menschen zonder ruggegraat, of met een zwakke. Millet en Corot, van wie we beiden zooveel houden, konden die een figuur teekenen, ja of neen? Ik meen die meesters stonden voor niets. En hij gaf mij daarin ook wel gedeeltelijk of geheel gelijk. Trouwens hij heeft, geloof ik, terdeeg serieus gewerkt aan dat Panorama, en ook dat zal in 't algemeen, al wil hij 't zelf niet erkennen, een gunstigen invloed op hem hebben. | |
[pagina 269]
| |
[pagina 270]
| |
Hij zei mij met betrekking tot dat Panorama een alleraardigst woord, dat oorzaak was ik veel sympathie voor hem voelde. Ge kent wel den schilder Destrée. Deze was met een zeer pedant air naar de Bock toe gekomen, en had hem gezegd, natuurlijk zeer uit de hoogte, maar toch zoetsappig, en ondragelijk protegeerenderwijs: de Bock, ze hebben mij ook gevraagd om dat Panorama te schilderen, maar ik heb gemeend, aangezien het iets onartistieks was, het te moeten weigeren. En toen de Bock daarop: ‘mijnheer Destrée wat is gemakkelijker, een Panorama te schilderen, of te weigeren een Panorama te schilderen, wat is artistieker, het te doen, of het niet te doen?’ Of dit precies dezelfde woorden waren, weet ik niet, maar zeer zeker was de repliek in dezen zin, en vond ik dat zeer raak. En heb er evenveel respect voor, als voor Uwe handelwijze betreffende de oudere en wijzere leden in Uwe vereeniging, die ge op hun eigen ouderdom en wijsheid hebt laten teren, terwijl gij zelf wat jonger en energieker de zaak hebt doorgezet. Dat is ware philosophie, die ons aldus doet handelen als de Bock en gij bij die respectieve gelegenheden, van zulke philosophie kan men zeggen, dat zij ook praktijk is, net als Mauve zegt: ‘kleur is ook teekenen’. Mijn papier is vol, dus eindig ik en ga er eens op uit, ontvang mijn besten dank voor Uwe krachtdadige medewerking, en een handdruk in gedachten, en geloof mij, t. à t. Vincent. | |
153Waarde Theo Etten 3-9 1881. Er ligt me iets op het hart dat ik U vertellen wil, en misschien weet ge er reeds iets van en vertel ik U geen nieuws. Ik wilde U zeggen, dat ik dezen zomer zooveel ben gaan houden van K. Doch toen ik haar dit zeide, antwoordde zij mij, dat haar verleden en haar toekomst voor haar één bleven, en zij dus nooit mijn gevoelens kon beantwoorden. Toen was ik in een geduchten tweestrijd wat te doen, mij te resigneeren tot dat: nooit, neen, nimmer, of nog niet de zaak voor beslist en geëindigd te houden, en nog wat goeden moed te houden, en 't nog niet op te geven? 't Laatste koos ik. - En tot heden heb ik geen berouw van die opvatting, hoewel ik nog altijd sta voor dat nooit, neen, nimmer. Natuurlijk heb ik sedert heel wat ‘petites misères de la vie hu- | |
[pagina 271]
| |
maine’ ondervonden, die als ze in een boek geschreven waren, mogelijk zouden kunnen dienen om den een of ander te amuseeren, doch als men ze zelf beleeft, zeker geen aangename gewaarwordingen kunnen geacht worden te wezen. Evenwel tot op heden ben ik blij, dat ik 't resignatie of ‘how not to do it’ systeem maar overliet voor wie er trek in hebben, en mij aangaande nog wat moed vatte. Een der redenen waarom ik U tot heden er niet over schreef, is dat de positie waarin ik mij bevond, zoo vaag en ongedecideerd was, dat ik die U niet kon uitleggen. Nu evenwel zijn we zoover dat ik er over heb gesproken, behalve tot haar zelve, tot Pa en Moe, tot Oom en Tante S., en tot Oom en Tante te Prinsenhage. De eenige, die, doch dat zeer officieus en in 't apart, mij gezegd heeft dat er werkelijk, indien ik hard werkte en voorspoed had, kans voor mij was, is iemand van wien ik 't volstrekt niet verwachtte: Oom Cent. Deze had schik in de manier, waarop ik het ‘nooit, neen, nimmer’ van K. opvatte, n.l. het niet zwaar tillende, maar er zoowat gekheid mee makend. Enfin zoo hoop ik te blijven doen, en zwaarmoedigheid en zwaartillendheid verre van mij te doen. Intusschen hard werkende, en sedert ik haar ontmoet heb, vlot mijn werk veel beter. Ik zeide dat nu de positie zich zoowat decideert; ik geloof dat ik enorm veel moeite zal hebben met de oudere personen, die de zaak reeds nu voor beslist en geëindigd houden, en mij zullen trachten te dwingen er van af te zien. Vooralsnog geloof ik zij zeer zacht te werk zullen gaan, mij aan 't lijntje houden, en met een kluitje in 't riet sturen, totdat 't groote feest van Oom en Tante in December voorbij zal zijn. Daarna vrees ik er maatregelen genomen zullen worden, om mij er uit te knikkeren. Vergeef mij deze wat harde termen, die ik gebruik om U de positie duidelijk te maken; ik geef toe dat de kleuren wat hard zijn, en de lijnen wat sterk getrokken, maar 't zal U toch een duidelijker inzicht in de zaak geven, dan wanneer ik er wat omheen praatte. Verdenk mij dus niet van gebrek aan achting jegens de oudere personen. Alleen geloof ik dat zij er bepaald tegen zijn, zij zullen trachten te zorgen dat K. en ik elkaar noch zullen kunnen zien, noch spreken, noch schrijven, juist omdat zij zeer wel begrijpen, dat indien we elkaar zagen, spraken of schreven er kans was op gedachtenverandering van K. | |
[pagina 272]
| |
K. zelf meent nooit van gedachten te veranderen, en de oudere personen trachten mij te overtuigen, dat zij niet veranderen kan, doch hebben toch vrees voor die verandering. De oudere personen toch zullen omtrent deze zaak veranderen, niet dan wanneer K. van gezindheid verandert, doch dan wanneer ik iemand zal geworden zijn, die op zijn minst f 1000 per jaar verdient. Nog eens, vergeef de harde contours waarmee ik de dingen afteeken. Gij zult misschien wel van mij hooren zeggen, dat ik forceeren wil, en dergelijke uitdrukkingen, maar wie begrijpt niet hoe onzinnig forceeren is bij liefde. Neen, dat is verre, verre van mij. Doch 't is geen onbillijk of onredelijk verlangen, dat ik wensch dat K. en ik elkaar zullen zien, spreken, schrijven, om elkaar beter leerende kennen, zelf beter te kunnen inzien of we voor elkaar geschikt zijn, al dan niet. Een jaar van omgang met elkaar zou heilzaam zijn voor haar en mij, doch de ouderen zijn werkelijk verstokt op dat punt. Doch nu begrijpt ge wel, dat ik niets hoop ongedaan te laten wat me nader moge brengen tot haar, en 't is mijn voornemen: Zoolang zal 'k haar beminnen,
Tot ze in 't eind mij ook bemint.
Theo zijt gij soms ook verliefd, ik wenschte dat gij het waart, want geloof me dat ook de petites misères er van hun waarde hebben. Men is soms in desolatie, er zijn momenten waarin men als 't ware in de hel is doch - er is ook iets anders en beters aan verbonden. Er zijn 3 trappen 1o niet beminnen en niet bemind worden; 2o beminnen en niet bemind wordenGa naar voetnoot†) 3o beminnen en bemind worden. - Nu zeg ik dat de tweede trap beter is dan de eerste, maar de derde! dat is datte. Nu, old boy, word nu ook maar verliefd, en vertel me dat dan ook eens, houd U leuk in 't onderhavige geval en heb veel sympathie voor me. Rappard is hier geweest, bracht aquarellen mee die goed worden. Mauve komt hoop ik spoedig, anders ga ik naar hem. Ik teeken veel, en geloof 't beter wordt, ik werk veel meer met 't penseel dan vroeger. Nu is 't zoo koud dat ik haast uitsluitend figuur teeken binnenshuis, naaister, mandenmaker, etc. | |
[pagina 273]
| |
Een handdruk in gedachten, en schrijf spoedig, en geloof me, t. à t. Vincent.
Als ge ooit verliefd wordt, en een ‘nooit, neen, nimmer’ mocht krijgen, resigneer U vooral niet! doch ge zijt zoo'n gelukskind dat iets dergelijks U wel niet overkomen zal, hoop ik. | |
154Etten, 7-9 1881. Old boy - Deze brief is voor Uzelf alleen, ge zult dien wel voor Uzelven houden, niet waar? 't Zou me niet verwonderen Theo, indien mijn vorige brief een min of meer zonderlingen indruk op U moet hebben gemaakt. Doch evenwel hoop ik zult gij er een indruk door gekregen hebben, die U eenigermate het terrein doet overzien. Met rechte groote houtskoolstrepen trachtte ik de proporties en plans aan te geven; zijn de onmisbare grondlijnen eenmaal gevonden, dan kloppen we het houtskool weer af met een zakdoek of een vleugel, en gaan dan meer intiem de contours zoeken. Deze brief zal dus in een meer intiemen, minder harden en hoekigen toon geschreven zijn dan de vorige. Vooreerst moet ik U eens vragen of het U ook maar eenigermate verwondert dat er liefde is, ernstig en vurig genoeg om niet te bekoelen, ook niet door veel ‘neen, nooit, nimmer's’? Mij dunkt voorzeker zal U dit, wel verre van Uw verwondering op te wekken, zeer natuurlijk en raisonnable voorkomen. De liefde toch is iets positiefs, iets sterks, iets zóó werkelijks, dat het even onmogelijk is voor iemand die liefheeft, dat gevoel weer in te trekken als de hand te slaan aan zijn eigen leven. Zegt ge nu daarop: ‘maar er zijn toch menschen, die de hand slaan aan hun eigen leven’, dan antwoord ik daarop eenvoudig: ‘ik geloof eigenlijk niet dat ik een man ben met dergelijke inclinaties.’ Ik heb erg veel trek in het leven gekregen, en ik ben erg blij dat ik lief heb. Mijn leven en mijn liefde zijn een. ‘Maar ge staat voor een “nooit neen nimmer” brengt ge me onder 't oog. Dan zeg ik daarop: old boy, vooralsnog beschouw ik dat “nooit neen nimmer” als een stuk ijs dat ik op mijn hart druk om het te ontdooien. Te beslissen wie 't nu winnen zal, de koude van dat stuk ijs of mijn levenswarmte, dat is een delicate kwestie, in welke ik mij voorals- | |
[pagina 274]
| |
nog liever niet uitspreek, en ik wenschte ook wel dat anderen daaromtrent den mond hielden, indien zij niets beters te zeggen hebben dan: “onontdooibaar” “gekkenwerk” en dergelijke liefderijke insinuaties. Indien ik een ijsberg uit Groenland of Nova Zembla voor den neus hadde, van ik weet niet hoeveel meters hoog, dik en breed, dan voorzeker ware 't een critiek geval als men er voorstond en voornoemd gevaarte omvademen wilde en op 't hart drukken om hetzelve te ontdooien. Doch aangezien ik vooralsnog geen ijsgevaarte van dergelijke dimensies voor den boeg in mijn vaarwater heb bespeurd, aangezien, zeg ik, zij met nooit neen nimmer en al, niet vele meters hoog, dik en breed is en als ik wel gemeten heb niet onomvatbaar is, zoo kan ik het “onzinnige” van mijn handelwijze nog niet inzien. Mij aangaande dus, ik druk het blok ijs “nooit neen nimmer” aan 't hart, ik weet er niet anders op en als ik 't zoover wil trachten te brengen dat het verdwijnt en ontdooit - wie heeft daarop tegen??? Uit welke physica zij de onsmeltbaarheid van ijs hebben geleerd is mij een raadsel. Ik vind het wel erg melancholiek, dat er zoovelen zijn die 't zoo zwaar tillen, doch ben evenwel niet van zins er zelf melancholiek om te worden en den opgevatten goeden moed weer los te laten. Dat zij verre. - Laat melancholiek zijn wie wil, ik heb er genoeg van, en wil niet anders dan vroolijk zijn als een leeuwerik in de lente! Ik wil geen ander liedje zingen dan: Aimer encore! Hebt gij, Theo plezier in dat “nooit neen nimmer”, ik geloof waarachtig het tegendeel van, U. Doch er schijnen nu eenmaal sommige menschen te zijn, die er schik in hebben en misschien sans le savoir, “natuurlijk uit bestwil, met de beste bedoelingen” zich occupeeren om mij 't stuk ijs van de borst te rukken en zonder zich zulks bewust te zijn meer emmers koud water op mijn vurige liefde gieten dan zij zelf wel denken. Doch ik houd het er voor dat vele emmers koud water mij vooreerst niet koel zullen maken old boy.- Vindt ge 't niet erg snugger van de lui, dat zij geïnsinueerd hebben dat ik er mij maar op prepareeren moest, dat ik wel eens spoedig kon hooren, dat zij een andere rijkere partij geaccepteerd had, dat zij mooi geworden was en wel een aanzoek zou krijgen, dat zij gedecideerd een tegenzin had in mij, als ik verder ging dan “broeder en zuster” (dat was de uiterste grens), dat 't toch zoo jammer zou | |
[pagina 275]
| |
zijn als ik “intusschen” (!!!) eene andere mogelijk betere kans zou laten passeeren!!!- - - - - - - - - - -’ Wie nog niet geleerd heeft te zeggen: ‘zij en geen ander’ weet die wat liefde is? - Toen men mij bovenstaande dingen zeide toen voelde ik met geheel mijn hart, met geheel mijn ziel, met geheel mijn verstand: ‘zij en geen ander’. ‘Zwakheid, hartstocht, onverstand, gemis aan wereldkennis toont ge, als ge zegt ‘zij en geen ander’ opperen mogelijk sommigen, ‘houd een slag om den arm, pas er een mouw aan.’ Dat zij verre! - Deze mijn zwakheid zij mijn sterkte, van ‘haar en geen ander’ wil ik afhankelijk zijn, en ook indien ik 't kon zou ik van haar niet onafhankelijk willen wezen.- Zij heeft evenwel een ander liefgehad en nog steeds zijn haar gedachten in dat verleden, en schijnt zij gewetensbezwaren te hebben tegen de gedachte zelfs aan eene mogelijke nieuwe liefde. Er is een woord evenwel en ge kent het: Il faut avoir aimé, puis désaimé, puis aimer encore! Aimez encore: ma chère ma trois fois chère, ma bien aimée.- Ik zag dat zij steeds aan dat verleden dacht, en zich daarin verdiepte met devotie. Toen dacht ik: hoewel ik dat gevoel respecteer, en het mij ontroerd en treft die diepe rouw van haar, zoo vind ik er toch iets fataals in. Dus mag het mijn hart niet week maken, maar ik moet vast en beslist zijn als een stalen lemmet. Ik wil trachten ‘iets nieuws’ te wekken, dat 't oude niet wegneemt, doch evenwel recht van bestaan heeft. En toen begon ik - aanvankelijk lomp, onhandig maar toch gedecideerd, en 't eindigde met het woord: K. ik heb u lief als mijzelven - en toen zei ze: nooit, neen, nimmer. Nooit, neen, nimmer, wat staat daar tegenover: Aimer encore! Wie 't winnen zal, ik kan dat niet beslissen. God weet het, ik weet alleen dit eene evenwel: ‘that I had better stick to my faith’. Toen ik dezen zomer 't ‘nooit neen nimmer’ hoorde, o God wat was dat schrikkelijk, hoewel ik er niet onvoorbereid op was, zoo was het evenwel aanvankelijk iets verpletterends als de verdoemenis - en ja - 't wierp mij voor een oogenblik als 't ware ter aarde. Toen evenwel in dien onuitsprekelijken zielsangst rees daar in mij eene gedachte als een helder licht in den nacht; deze namelijk: zoo wie kan resigneeren die resigneere zich, doch indien gij kunt gelooven, zoo geloof! Toen stond ik op, niet als resigneerend doch | |
[pagina 276]
| |
als geloovig en had geen andere gedachte dan: zij en geen ander! - Gij zult tot mij zeggen: waarvan zult ge leven indien gij haar wint, of wellicht: ge zult haar niet krijgen, - doch neen, zoo zult gij niet spreken. Wie lief heeft leeft, wie leeft werkt, wie werkt, die heeft brood. Zoo dan ben ik kalm en gerust in dezen, en juist dat heeft invloed op mijn werk, dat mij hoe langer hoe meer aantrekt, juist omdat ik mij bewust ben, dat ik er in zal slagen. Niet dat ik iets buitengewoons zal worden, maar iets ‘gewoons’ wel degelijk, en dan bedoel ik met gewoon, dat mijn werk gezond en raisonnable zijn zal, en een reden van zijn zal hebben, en ergens toe dienen kunnen. Ik geloof dat niets ons zoo zeer in de werkelijkheid doet verzeilen, als een werkelijke liefde. En wie in de werkelijkheid verzeilt, is die op een slechten weg? Ik meen neen. Maar waar zal ik 't bij vergelijken, dat eigenaardige gevoel, die eigenaardige ontdekking ‘liefhebben’? Want werkelijk 't is een ontdekking van een nieuw half rond voor een mensch in zijn leven, als hij ernstig verliefd raakt. En daarom zou ik nu wel wenschen dat gij ook maar verliefd raaktet, doch daar moet een zij bij komen; maar 't is met die zij net als met andere dingen, wie zoekt die vindt, hoewel 't vinden zelf een geluk is, en geen verdienste van ons. Het is ook een erge verrassing als ge dan wat gevonden hebt, en - en - en - dan blijkt U te bevinden niet voor een ‘ja en amen’, doch voor ‘een nooit, neen, nimmer’, dat is aanvankelijk niet aangenaam, doch verschrikkelijk. Maar zooals Oom Jan terecht zegt, de duivel is nooit zoo zwart of men kan hem nog onder de oogen zien, zoo is 't ook met een ‘nooit, neen, nimmer’. Nu moet ge toch, als ge 't nog niet reeds gedaan hebt, vooral wanneer ge dezen ontvangen en gelezen hebt, bepaald me eens schrijven, want nu verlang ik natuurlijk erg naar een brief van U, sedert ik U zoo heb toegesproken als ik gedaan heb. Ik geloof niet dat ge mij 't geen ik U gezegd heb, zult ten kwade duiden maar eigenlijk dat ge min of meer dergelijke gedachten hebt omtrent de zaak van de onmisbaarheid van een ‘zij en geen ander’ in 't algemeen. Wat hier ook van zij, schrijf me nu spoedig en geloof me, t. à t. Vincent. | |
[pagina 277]
| |
155Old boy, Hoe ge mijn beide vorige brieven hebt opgenomen, blijkt me nog niet uit Uw schrijven van heden aan Pa en Moe gericht. Juist omdat ge daarin geen brief voor mij insloot, noch ook melding maaktet van 't ontvangen van mijn letteren, zoo houd ik het daarvoor, dat ik nu wel spoedig een brief van U zal krijgen. En in de gegevene is 't me veel aangenamer dat ge mij schrijven zult na lezing van mijn beide, of anders deze medegerekend mijne drie brieven, die elkaar aanvullen, en niet op zichzelf staan, dan dat ge onmiddellijk den eersten alleen zoudt hebben beantwoord. Wat moet mijn eerste brief koud en hard hebben geklonken, en ongetwijfeld meendet ge alstoen wel, dat ik al bizonder verhard en verstokt was. Maar had ik er ongelijk in, en zult ge 't me ten kwade duiden, dat ik U niet zoo maar onmiddellijk mijne meer teedere en intieme gevoelens openbaarde, dewijl zij U toch zouden gevonden hebben, o man van zaken! in Uwe alledaagsche affairekoorts, die niet precies de stemming is om liefdeshistories te apprecieeren. Ik dacht dus zoo iets van: neen, we zullen hem eerst wakker maken, en dan pas zachtere woorden in ZEd zaaien. We zullen hem eerst eens omploegen, dien man die ‘zaken afhamert’. Deswegens was de eerste brief koud als een ploegschaar. Maar wat betreft de tweede, had ik ongelijk te beweren, dat die ernstiger en meer intiem zou wezen? En nu we eenmaal weer intiem aan 't spreken zijn geraakt, willen we dat voortzetten.
Uw brief aan Pa was zoo min of meer zwaarmoedig en om U waarachtig de waarheid te zeggen, kon ik er niet wijs uit worden en weet ik niet wat er van te denken, is er iets serieus, ja of neen? En verwonderden me sommige uitdrukkingen, primo omdat gij het waart, die ze uittet en secundo omdat gij ze uittet tegenover Pa en Moe. Immers toch, gij sluit meer dan wie ook, al Uwe grandes et petites misères de la vie humaine in u zelf op, en als ge ze uiten mocht, dan zou het zijn tegenover zulken van wie ge weet, dat ze sterk zijn in 't een of ander, waarin gij U dan min of meer zwak mocht voelen. Enfin ik geloof dat dan als gij ergens U zwak in voelt, ge die zwakheid alleen belijdt aan iemand, van wien ge weet, dat hij U genezen kan er van. Trouwens nog dezen zomer zeidet ge mij zelf, dat gij het er voor hield 't beter was | |
[pagina 278]
| |
niet te spreken over de moeilijkheden van 't leven, maar ze voor Uzelven meende te moeten houden, om, zeidet ge, Uw veerkracht niet te verliezen. Ik vond dat een geestkracht, die mij zeer imponeerde, hoewel ik eigenlijk er verre vandaan was er mede te sympathiseeren, en mij bewust ben van maar al te dikwijls door mijn behoefte aan sympathie me te hebben laten verleiden, om die te gaan zoeken bij zulken, die mij in plaats van mij te versterken, min of meer ontzenuwden. Pa en Moe zijn erg best, doch zij hebben weinig oog op de eigenlijke gemoedsstemming, en de eigenlijke omstandigheden van U zoowel als van mijzelven. Zij hebben ons lief - U vooral - van ganscher harte, en wij houden beiden, ik zoowel als gij, in den grond ook recht veel van hen, doch helaas! praktischen raad kunnen zij ons in vele gevallen niet geven, en er zijn gevallen waarin zij met de beste bedoelingen ons niet begrijpen. Dat ligt niet zoo zeer aan hen of aan ons, dan aan 't verschil van leeftijd en 't verschil van denkwijs en 't verschil van omstandigheden......Maar - dat ons thuis ons rustpunt is en blijft, kome wat kome, en we wel doen dat te apprecieeren, en verplicht zijn van onzen kant dat thuis te eeren, dat ben ik ten eenemale met U eens, hoewel ge van mij eene zoodanige rondborstige verklaring misschien niet had verwacht. Evenwel is er een rustpunt, beter, noodiger, onmisbaarder dan ons thuis bij onze ouders, hoe goed, hoe noodig, hoe onmisbaar ook, en dat is ons eigen huis en haard........................Gij herinnert U mogelijk dat we dezen zomer gesproken hebben over de vrouwenkwestie met een soort van respectieve desolatie. Dat we zooiets voelden of meenden te voelen: La femme est la désolation du juste.
En - en - ik en misschien ook gij, wel een beetje althans, waren ons inziens Monsieur le Juste en question, - of nu bovenstaand woord, 't zij waar, 't zij onwaar is, ben ik niet bij machte te beslissen, omdat ik sedert dezen zomer ben gaan twijfelen of ik eigenlijk reeds recht wist: ‘qu'est-ce que c'est qu'une femme, et qu'est-ce que c'est qu'un juste.’ En 't plan heb opgevat om eens nader die beide questies te onderzoeken, van welk onderzoek 't resultaat is, dat ik nu menigmaal tot mij zelven zeg: Tu ne sais pas encore ce que c'est qu'une femme. Tu ne sais pas encore ce que c'est qu'un juste, si non toutefois que tu n'en es pas encore un. | |
[pagina 279]
| |
't Geen heel iets anders is dan mijn stemming van dezen zomer. Niet ik, doch vader Michelet zegt tot alle jonge mannen als gij en ik: il faut qu'une femme souffle sur toi pour que tu sois homme. Elle a soufflé sur moi mon cher! Faut-il de même et par recontre qu'un homme souffle sur une femme pour qu'elle soit femme? Je le pense très certainement. Ziedaar dus een liefdes-historie voor U man van zaken! Vindt ge 't erg vervelend en erg sentimenteel? Toen ik eenmaal mij vastelijk voorgenomen had haar, ook zelfs indien dit haar misnoegen aanvankelijk mocht opwekken, niet te verlaten en van achter haar niet weder te keeren, toen ik eenmaal enkel en alleen mij vastklemde aan het ‘zij en geen ander’ en het aimer encore, toen gevoelde ik een zekere kalmte en vastberadenheid. Toen was ook mijn zwaarmoedigheid van mij geweken, toen werden ook alle dingen nieuw voor mij, toen ook vermeerderde mijn werkkracht. Wel zijn er zulken, die meenen dat ik mij behoorde te resigneeren en meenen dat het tegen de regelen is mij niet voor verslagen te houden, doch als men zegt van mijn declaratie van dezen zomer ‘vogeltjes die te vroeg zingen krijgt de poes’ dan kent ge 't versje: Hij liet er een bundeltje veertjes.
Doch die groeien later meneertjes
Veel mooier dan vroeger weer aan. -
Nu is 't me evenwel ‘une petite misère de la vie humaine’ dat ik niet eens nu en dan naar haar toe kan gaan of haar schrijven, en dat wel wat al te zeer, sommige, die een heilzamen invloed er op zouden kunnen hebben om ‘dat neen nooit nimmer’ te ondermijnen, integnedeel koren geven op den molen van neen nooit nimmer. Ik wenschte dat zij nergens en bij niemand sympathie vond voor haar ‘neen nooit nimmer’ en allen 't met vereende krachten er op toe wilden leggen om dat ‘neen nooit nimmer’ frauduleus bankroet te doen gaan. Het kortom ten eenemale te reduceeren tot een monument ter waarschuwing van andere ‘neen nooit nimmer’ zeggende dames, en tot aanmoediging van zulken die zeggen: aimer encore. Doch zoover zijn we nog niet. Ik zou het erg best van U vinden, als ge op de een of andere manier Pa en Moe die vreeselijk zwaartillend zijn in dezen, en 't geen ik dezen zomer deed ‘ontijdig en onkiesch noemen’ | |
[pagina 280]
| |
(totdat ik zeer beslist en bepaald verzocht heb, dergelijke expressies niet meer te gebruiken) ik zou het, zeg ik, erg best vinden, als ge hen wist te bewegen tot minder zwaartillendheid, en meer goeden moed en humaniteit. Een woord van U heeft allicht meer invloed op hen dan 't geen ik zeggen kan, en 't zou voor hen zoowel als voor mij zoo goed zijn, als zij mij bedaard lieten voortwerken. Zij zouden willen, dat ik bepaald alle correspondentie staakte met Oom en Tante b.v., zooiets kan ik natuurlijk niet beloven en ook al staak ik die correspondentie voor een tijd, zoo is 't toch dat ik die daarna weer krachtiger dan te voren opvat. Zij wil mijn brieven niet lezen - maar - maar - maar - de vorst en de winterkoude is wat al te bitter dan dat ze erg lang duren kan. - Ik vind het veel gezonder en natuurlijker dat zij, toen ik voor 't eerst tot haar over deze dingen sprak, zoo vreeselijk energiek met dat ‘nooit neen nimmer’ voor den dag kwam. Juist dat - geeft mij de verzekering dat er een fatale kwaal bestond, en hoop dat ik de fatale kwaal van al te zeer in 't verleden zich te verdiepen heb in 't hart getast - nu volgt er een crisis van verontwaardiging, maar de operateur lacht in zijn vuistje en zegt: touché! Entre nous soit dit! - hoor Theo - zij mag 't niet weten dat ik in mijn vuistje lach over 't resultaat van den lancetsteek. Ik ben zoo min of meer berouwvol tegenover haar natuurlijk ‘heb ik U pijn gedaan? och wat was ik toch ruw en hard? hoe kon ik zoo zijn?’ Dat is mijn houding vis à vis haar. Erg boetvaardigen en nederigen brief aan Oom, maar toch ‘zij en geen ander’ gezegd tot ZEdl. Ge zult me toch niet verraden broer? 't Voorgevallene als niet voorgevallen te beschouwen, dat is altemaal nonsens en humbug. Daar komt niets van in. Kerel ik ben zoo blij met dat ‘blauwtje’ ik zou het wel willen uitkraaien, maar ik moet me leuk houden. En haar op nieuw attaqueeren op de een of andere manier. Maar hoe haar te naderen? hoe tot haar te geraken? zoo eens erg onverwacht en onvoorziens. Want als ik geen voet bij stuk houd dan komt het fatale zich verdiepen in 't verleden met 7 dubbele kracht terug en de zaak van ‘aimer encore’ is toch zoo 'n goede zaak en wel waard dat men er zijn ziel aan overgeeft. Nu heb ik zoowat over Pa en Moe geprutteld, maar behalve dat zij eigenlijk geen sikkepit vatten van hoe de zaak in elkaar zit en niets begrijpen van 't ‘aimer encore’ en geen andere woorden | |
[pagina 281]
| |
wisten te zeggen dan ‘ontijdig en onkiesch’ totdat ik die gestopt heb, zijn zij erg goed voor mij en vriendelijker dan ooit. Maar liever had ik zij wat meer in mijn gedachten en opvatting van de dingen konden inzien. Zij denken volgens een soort resignatie systeem in veel dingen, waar ik niet kan mij resigneeren. Nu een brief van U met een aardigheid over 't ‘nooit neen nimmer’ zou mogelijk erg heilzaam wezen. Dezen zomer o.a. had een enkel woord van Moe mij gelegenheid kunnen geven om haar nog veel te zeggen wat niet in 't publiek kan gezegd worden. Zij weigerde echter zeer gedecideerd om dat woordje te zeggen, integendeel sneed mij de gelegenheid af. En kwam bij mij met een gezicht vol medelijden en met allerlei troostwoorden en zonder twijfel had zij een heel mooi gebed voor mij gebeden, dat mij toch de kracht tot resignatie zou mogen geschonken worden. Doch tot heden is dat gebed onverhoord gebleven maar is mij integendeel kracht tot actie geschonken. Gij begrijpt dat iemand die ageeren wil 't maar half goed kan vinden dat zijne moeder om resignatie voor hem bidt. En ook haar troostwoorden un peu hors de saison vindt zoolang hij niet desespereert maar integendeel zegt uit den grond van zijn hart: ‘Je n'accepte point le joug du désespoir.’ Ik wou ze maar niet gebeden had voor mij, maar mij gelegenheid tot een intiem onderhoud met haar had gegeven. Voorts in plaats van koren te geven op den molen van nooit neen nimmer, had zij wel toen K. vertrouwelijk tot haar sprak en haar hart eens uitstortte, met wat meer sympathie mijn zaak kunnen behartigen. Ik zeg U dit een en ander om U te bewijzen dat een energiek woordje van U tot Pa en Moe gericht, een ware vriendendienst jegens mij zou wezen. Ik heb het immers wèl broer, dat we niet alleen broers, maar bovendien vrienden en geestverwanten zijn? Sedert ik werkelijk liefheb is er ook meer van de werkelijkheid in mijn teekeningen gekomen, en ik zit U nu te schrijven in 't kleine kamertje met een heele collectie mannen, vrouwen en kinderen uit het ‘Heike’ etc. om mij heen. - Mauve is ziek, doch Pa en Moe hebben hem gevraagd om hier beter te komen worden, zoodra hij de reis ondernemen kan. à Dieu schrijf spoedig, een handdruk in gedachten, geloof me t. à t. Vincent. | |
[pagina 282]
| |
156Beste broer, Uw brief heb ik ontvangen, doch meen dat die alleen antwoord is op No. 1 van de mijne. In No. 2 en No. 3 vond ge van zelf ‘een standje’ tot dank voor Uw raad: ‘pas op, dat ge U geen te groote illusies maakt, vóór ge zekerheid hebt, dat het geen vergeefs werken is’. Omdat ge nu dat standje toch reeds hebt geslikt zal ik 't maar niet meer herhalen. Bien te fasse old boy!..................Van 't begin af dezer liefde heb ik gevoeld dat tenzij ik er mij inwierp sans arrière-pensée, zonder slag om den arm, en van ganscher harte, geheel en al en voor altijd, er volstrekt geen kans voor me was en indien ik er me op bovenstaande wijze in geworpen heb, neemt dat niet weg dat de kans zeer gering is. Doch gaat het mij aan of de kans grooter of kleiner is? Ik bedoel, moet ik, kan ik, daarmee rekening houden, wanneer ik liefheb? Neen - geen winstberekening - men heeft lief, omdat men liefheeft. Liefhebben - quelle chose! Verbeeld U eens wat een echte vrouw zou denken als ze merkte dat iemand haar vroeg, houdende een slag om den arm - zou ze hem niet iets ergers zeggen dan ‘nooit, neen, nimmer’! Och Theo, laat ons daar niet over praten, als gij en ik liefhebben dan hebben we lief, voilà tout! En dan houden we ons hoofd helder en verdonkeren onzen geest niet, noch kortwieken onze gevoelens, noch blusschen 't vuur uit en 't licht, doch zeggen eenvoudig: Goddank ik heb lief. Wat zou verder een echte vrouw denken van een minnaar, die bij haar kwam zich zelf bewust, dat hij slagen zou. Ik zou geen dubbeltje willen geven voor zijn resultaat, met iemand als K., en ik zou met de honderdduizend toe, zijn resultaat niet willen ruilen voor 't onderhavige ‘neen, nooit, nimmer’. Nu heb ik aan U afgezonden eenige teekeningen, want ik dacht hij zal er misschien iets van 't Heike in vinden. Zeg me nu eens waarom ze onverkoopbaar zijn, hoe zou ik ze verkoopbaar kunnen maken? Want ik zou zoo nu en dan wel eens een reisgeldje willen verdienen, om 't nooit neen nimmer te gaan peilen. Dat voornemen van mij moet ge niet aan den WelEerw.Zeergel. Heer J.P.S. mededeelen hoor? want als ik heel onverwachts kom, zal hij mogelijk niet anders kunnen doen dan in vredes- | |
[pagina 283]
| |
naam dat maar oogluikend toe laten. Zoo'n WelEerw.ZeerGel. Heer J.P.S. wordt een heel ander persoon wanneer ge zijn dochter liefhebt, dan vóór dien tijd. in de verbeelding van de persoon, die in 't ‘onderhavige geval’ betrokken is. Hij krijgt toch als dan iets reusachtigs en neemt ongehoorde proporties aan. Maar dat neemt niet weg, dat als men zijn dochter liefheeft men meer vreest niet naar hem toe te gaan dan wel naar hem toe te gaan, al weet men ook, hij kan vreeselijke dingen doen in de gegevenen. Enfin, tegenwoordig voel ik toch ‘ik heb een teekenaarsknuist, en ik ben erg blij ik zoo'n instrument aan 't lijf heb, al is het nog onhandig. Het papier Ingres is erg best. En dus heet gij in de wandeling 't gelukskind? Ook al een petite misère de la vie humaine. En gij twijfelt er aan of gij 't werkelijk zijt, al dan niet. Maar wat reden hebt ge om er aan te twijfelen? Een gelukskind, dat klaagt - zonder reden! En mij noemen ze de zwaarmoedige en ik vraag U om mij te feliciteeren met een ‘nooit, neen, nimmer’. Zoo dus gelukskind wat schort er aan Uw geluk? Gij weet toch heel pikant te zeggen hoe verliefd worden is, door Uwe vergelijking met die aardbezie. Het is wel fijn gezegd, doch - verliefd zijn met een drie dubbel ‘neen nooit nimmer’ voor den neus en bovendien een WelEerw.Z.Gel. Heer J.P.S. die middelen van bestaan vraagt in 't ‘onderhavige geval’, zoo noemt Z.Edl. het, of liever ze niet eens vraagt, omdat hij (bovendien Philistijn zijnde op 't gebied van kunst) denkt dat er die heelemaal niet zijn. Zulk verliefd zijn, zeg ik, dat is toch niet heelemaal gelijk aan aardbeziën plukken in de lente. En dat nooit neen nimmer is niet zoel als lentelucht, doch bitter, bitter, bitter als nijpende wintervorst. ‘This is no flattery’ zou Shakespeare zeggen. Genoeg, het aardbeziënseizoen is nog niet gekomen, ik zie wel aardbeziënplanten, doch ze zijn bevroren; zal de lente komen en ze ontdooien, en zullen ze bloeien, en dan - dan - wie zal ze plukken.? Dit ‘nooit neen nimmer’ heeft me evenwel geleerd dingen, die ik niet wist, 1e me aan 't verstand gebracht de enormiteit van | |
[pagina 284]
| |
mijn onwetendheid, en 2e dat er een vrouwenwereld is en nog veel meer. Ook dat er middelen van bestaan zijn. Ik zou het wel kiesch vinden van de menschen indien ze zeiden (gelijkerwijs de constitutie zegt: tout homme est considéré innocent jusqu'à ce que sa culpabilité soit prouvée) dat men elkander aanzag als hebbende een middel van bestaan, totdat het tegendeel bewezen was. Men zou kunnen zeggen: deze man bestaat - ik zie hem, hij spreekt tot mij, een bewijs van zijn effectief bestaan is zelfs dat hij niet oningewikkeld is in zeker geval b.v. een ‘onderhavig geval.’ Zijn bestaan mij klaar en duidelijk zijnde, wil ik als een axioma aannemen dat hij dat bestaan te danken heeft aan middelen, dat hij die op de een of andere manier krijgt, en waarvoor hij werkt. Ik wil hem dus niet verdenken van te bestaan, zonder middelen van bestaan. Zoo evenwel redeneeren de menschen niet, vooral niet zekere onderhavige persoon te Amsterdam. Zij moeten de middelen zien, om het bestaan van den onderhavige te gelooven, doch het bestaan van den onderhavige bewijst hen de middelen daar van niet. Wel dit eenmaal zoo zijnde, moeten wij hem vooreerst een teekenaarsknuist voor de oogen houden, niet om hem daarmede te attaqueeren evenwel, of ook zelfs maar te bedreigen. Vervolgens moeten we dien teekenaarsknuist gebruiken, zoo goed en en zoo kwaad als we kunnen. Doch het neen nooit nimmer-raadsel is daarmede nog geenszins opgelost. Het lijnrecht tegenovergestelde beproeven van sommige raadgevingen is ook dikwijls iets practisch, waar men zich wel bij bevindt. Daarom is het in veel gevallen zoo nuttig raad te vragen. Evenwel zijn er raadgevingen, die in hun natuurlijken toestand bruikbaar zijn, en geen binnenstebuiten of ondersteboven keering van noode hebben. Dit laatste soort is evenwel zeer zeldzaam en wenschelijk, want 't heeft nog speciale eigenaardigheden. Eerstgenoemd soort groeit overal bij de vleet, 't laatste soort is duur, 't eerste kost niets, en wordt dus ongevraagd bij 't mud thuisgebracht. ‘Intusschen’!! Yours truly Vincent.
Ik besluit dezen brief met een contra-raad. Als ge ooit liefhebt, houd geen slag om den arm, of liever, als ge zult liefhebben zult ge aan geen slag om den arm denken. | |
[pagina 285]
| |
Verder als ge zult liefhebben, zult gij U niet zeker voelen vooruit dat ge slagen zult, ge zult zijn ‘une âme en peine’ en toch zult ge glimlachen. Wie zich zeker van zijn zaak voelt in dezen zin, dat hij voorbarig zich inbeeldt: zij is de mijne, voordat hij dezen zielstrijd van 't liefhebben strijdt, vóórdat hij, zeg ik, op volle zee, in storm en onweer zweeft tusschen dood en leven, die weet te weinig wat een echt vrouwenhart is, en dat zal hem door een echte vrouw aan 't verstand gebracht worden, op zeer eigenaardige wijze. Toen ik jonger was, heb ik ook eens half mij ingebeeld dat ik lief had, en voor de overige helft had ik werkelijk lief, dit had tot resultaat vele jaren van vernedering. Moge ik als toen niet tevergeefs vernederd zijn geworden. I speak as one ‘who has been down’, uit bittere ervaring, uit eigen schade en schande. Gelukskind! what's the matter? what aileth thee! Misschien zijt ge eigenlijk tot heden niet een gelukskind geweest, maar ik houd er het voor dat ge op den rechten weg zijt het te worden. Dit maak ik op uit den toon Uwer brieven. Theo, alle vaders van meisjes hebben een voorwerp 't welk men den sleutel van de straatdeur noemt. Een erg schrikkelijk wapen, 't welk voornoemde straatdeur kan openen en sluiten, zooals Petrus en Paulus de poort van den hemel. Wel, past dit werktuig ook tegelijk op het hart der respectieve onderhavige dochters? Gaat dat open of toe met den sleutel van de straatdeur? Ik meen neen, doch God en de liefde zijn alleen in staat een vrouwenhart te openen, of te sluiten. Zal 't hare opengaan? broer zal zij mij ooit inlaten? - Dieu le sait - ik weet zulks niet vooruit. | |
157Waarde Theo, Etten 12 November 1881. Een zinsnede in Uw brief van 6 Nov. is een bijzondere beantwoording waard. Gij zegt: ‘in 't tegenwoordige geval zou ik den moed niet opgeven in je plaats, maar de zaak voor de personen, die er niet mee te maken hebben, in de diepste rust laten, mij dunkt dat die handelwijze dan aan enkelen, die er zich nu zeer mee bemoeien zal bevreemden, en hun als 't ware zal ontwapenen’. Indien ik deze taktiek niet reeds meer dan eens vóór dezen een der beste wapens had bevonden, zoo zoudt ge mij iets nieuws verteld hebben. Nu | |
[pagina 286]
| |
echter zeg ik alleen, ja zooveel wist ik ook, toch nu après ça que sais-tu encore? Want ge moet niet vergeten, dat er gevallen zijn waar defensief te blijven niet altijd voldoende is, vooral niet wanneer het plan de bataille der tegenpartij gebouwd is op de wat voorbarige veronderstelling, dat ik zeker niet verder kan gaan dan hoogstens dat defensieve wachten. Indien gij Theo verliefd waart met een dergelijk soort van liefde als ik, en kerel waarom zoudt ge er ooit een andere soort op na houden, dan zoudt ge een heel nieuw verschijnsel in uzelven ontwaren. Zulken als gij en ik, die meest met mannen omgaan, en gij in 't groot, en ik in 't klein, jacht maken op affaires van een of ander aard, wel wij zijn gewoon 't meest van wat we doen met het hoofd te doen - met een zekere politiek, met een zekere scherpzinnige berekening. Doch wordt nu eens verliefd, en zie ge ontwaart tot Uw verwondering, dat er nog een andere kracht is, die ons tot handelen dringt, n.l. het gevoel. We zijn soms wel geneigd daar zoowat den spot mee te drijven, doch dat neemt niet weg, dat het waarheid is, als men, vooral in liefde, zegt: I don't go to my head to ask my duty in this case, I go to my heart. Nu geloof ik toch niet dat gij willen zoudt, dat ik 't zij mijn ouders, 't zij haar ouders, beschouwen zou als personen ‘die er niets mee te maken hebben’ enz. Integendeel 't wil er bij mij niet in, dat het overbodig zou wezen, hen nu en dan eens te spreken over een en ander. Vooral dan, wanneer zij noch positief noch negatief gestemd zijn, zooals nu 't geval is eigenlijk, dat wil zeggen, niets ronduit doen vóór, niets ronduit tegen. Hoe zij dit uit kunnen houden verklaar ik niet te begrijpen, 't is zooiets van noch koud noch warm, en dat heeft iets miserabels. O wat kostbare tijd doet dit misschien verloren gaan! Als gij liever hadt dat ik U maar rekende onder de personen ‘die er niet mee te maken hebben en voor wie ik de zaak in de diepste rust zou moeten laten’ dan zou ik ook tegen Uw zin er U toch nu en dan wel eens over praten en zie zoo is 't nu met Pa en Moe en Oom en Tante S. precies eender. Toen ik Pa dezen zomer 't vertelde, viel hij mij in de rede met een anecdote van iemand die te veel, en een ander, die te weinig gegeten had, ten eenenmale hors de saison en 't was een anecdote zonder kop of staart, zoodat ik dacht: is Pa in de war? | |
[pagina 287]
| |
Dat was misschien uit zenuwachtigheid, omdat hij 't niet verwacht had, en toch was 't onder zijn oogen als 't ware, dat zij en ik dagen en weken hadden gewandeld en gesproken met elkaar. Zijn die oogen nu in deze stemming, helderziende? Ik meen neen. Ware ik zelf weifelend, aarzelend, hinkend op twee gedachten, ik kon vrede hebben met de houding van Pa en Moe. Nu evenwel is het gansch anders gesteld. Deze mijn liefde heeft mij doen partijkiezen en ik gevoel energie, nieuwe gezonde energie in mij. Gelijk ieder die waarachtig liefheeft zulks ondervindt. Hetgeen ik dus zeggen wil broer, is niet meer of niet minder dan dat ik vastelijk geloof, dat een man, wie hij ook zij, zich onbewust is van iets zeer eigenaardigs, eene groote verborgen kracht, diep verborgen in hem, totdat vroeger of later hij wakker gemaakt wordt door eene ontmoeting met iemand, van wie hij zegt ‘zij en geen ander’. Als bij iemand geldzucht en eerzucht niet minder zijn dan de liefde, dan is er mijns inziens iets verkeerds in den man. Als een man alleen liefde heeft, en geen geld weet te verdienen, dan hapert er ook wat aan hem. Eerzucht en geldzucht is een firma binnen in ons, zeer vijandig jegens liefde. Die twee krachten zijn in ons allen in zaad of kiem van 't begin af, later in 't leven ontwikkelen ze zich meestal in ongelijke proportie, bij den een de liefde, bij den ander eerzucht en geldzucht. Doch nu kunnen we, gij en ik, op den leeftijd waarop we zijn, er zelven wel eenigermate aan af en toe doen om den boel binnen in ons in orde te houden. Ik houd het er voor, dat de liefde als ze tot ontwikkeling komt, tot volle ontwikkeling, betere karakters van menschen levert dan de tegenovergestelde hartstocht: Eerzucht en Co. Maar juist omdat de liefde zoo sterk is, zijn wij in onze jeugd vooral, ('k bedoel 17, 18, 20 jaar) meestal niet sterk genoeg om ons roer alsdan recht te houden. De hartstochten zijn de zeilen van 't scheepje, ziet ge. En iemand die op zijn 20sten jaar zich geheel overgeeft aan zijn gevoel, vangt te veel wind en zijn boot loopt vol water en - en hij vergaat - of hij komt er toch weer boven op. Integendeel iemand, die 't zeil Eerzucht en Co. en geen ander ophijscht in zijn mast, zeilt door 't leven recht door zee, zonder ongelukken, zonder bokkesprongen, totdat - totdat eindelijk, | |
[pagina 288]
| |
eindelijk de omstandigheden komen, waarin hij merkt: ik heb geen zeil genoeg, dan zegt hij: alles alles wat ik heb, zou ik geven willen voor één vierkanten meter zeil meer en 'k heb het niet! Hij wordt wanhopig. Ah! doch nu bezint hij zich, dat hij nog andere kracht kan bijzetten; hij denkt aan dat tot heden verachte zeil, 't welk hij tot dusverre bij den ballast heeft geborgen. En dit zeil redt hem. Het zeil liefde moet hem redden, als hij dat niet bijzet, dan komt hij er niet. Het eerste geval, dat van den man wiens bootje omsloeg op zijn 20en jaar of daaromtrent, en verging nietwaar, - of neen, - toch weer onlangs in 't vaarwater verscheen, is eigenlijk dat van uw broer V., die U schrijft als een ‘who has been down but yet came up again’. Wat was dat voor liefde, die ik op mijn 20en jaar had? Moeilijk te defineeren, mijn physieke hartstochten waren zeer zwak als toen, misschien door een paar jaar erge armoede en hard werk. Maar mijn intellectueele hartstochten waren sterk, en ik bedoel daarmede, dat ik er op uit was om zonder iets terug te vragen, of genade te willen aannemen, alleen geven te willen, doch niet ontvangen. Onzinnig, verkeerd, overdreven, hooghartig, vermeten, want in zake van liefde moet men niet alleen geven doch ook nemen, en andersom niet alleen nemen doch ook geven. Wie afwijkt ter rechter of ter linker zijde, hij valt, daar is geen genade voor. Dus viel ik en 't was een wonder dat ik er van boven op kwam. 't Geen mij langzamerhand terecht bracht, was meer dan iets anders, het lezen van practische boeken over lichamelijke en zedelijke ziektetoestanden. Ik leerde wat dieper inzien in mijn eigen hart, en ook in dat van anderen. Ik begon de menschen langzamerhand weer lief te krijgen, mijzelven incluis, en hoe langer hoe meer kwam er opnieuw wat hart en wat geest in mij, die voor een tijd door erge misère van allerlei aard om zoo te zeggen vernietigd en verdord en verwoest waren. En hoe meer ik in 't werkelijke leven terugkwam en met menschen omging, hoe meer er nieuw leven in mij ontwaakte, totdat eindelijk ik haar tegenkwam. Er staat geschreven: ge zult Uwe naasten liefhebben als u zelven. Men kan afwijken ter rechter of ter linkerhand, en dat is al even erg. Mij dunkt, alles voor alles is 't eigenlijke, echte, ware, dat is | |
[pagina 289]
| |
datte - en nu de beide extrêmes: 1e, alles vragen zonder iets te geven, 2e niets vragen, en alles geven. Twee radicaal, fataal slechte dingen, allebei verdomd slecht. Natuurlijk zijn er zulken die 't een of 't ander dezer uitersten meer of minder aanprijzen, de eerste levert ons die leden der maatschappij, welke men schobbejakken noemt, dieven, woekeraars etc. etc., de tweede levert ons Jezuïten en Phariseërs, mannelijke en vrouwelijke, ook schobbejakken hoor! Als ge mij zegt: ‘pas op, dat ge dat neen nooit nimmer niet te lief krijgt’ en ge bedoelt daarmede, pas op dat ge niet alles geeft, en niets neemt, dan hebt ge daarin volkomen gelijk, en als ge 't tot mij zegt, dan zeg ik daarop, vroeger heb ik eens een dergelijke fout begaan. Ik zag af van een meisje, en ze trouwde met een ander, en ik ging ver van haar weg, en bleef haar toch in de gedachten houden. Fataal. Maar door schade en schande wat wijzer geworden, zeg ik nu: we zullen eens zien, of we wel verre van ons zoo maar te resigneeren, door krachtdadige, geduldige energie niet tot een resultaat kunnen komen, waar we wat meer plezier van hebben zullen. We zullen al ons gezond verstand inspannen om dat ‘nooit neen nimmer’ te ontdooien. Theo om U te bewijzen dat ik bedaard redeneeren kan, al heb ik lief, zeg ik U 't volgende: Indien zij en ik sentimenteel van aard waren, en week van hart, dan zouden we elkaar reeds genomen hebben, en er later veel misère van inoogsten, veel armoede, honger, kou, ziekte onder anderen, maar ach, toch deden we beter elkaar te nemen, dan elkaar niet te nemen. Indien woeste hartstocht mij drong en zij daaraan toegaf, zoo zou die hartstocht bekoelen, en mijn lendemain de fête ware desolatie en de hare een gebroken hart. Indien zij een coquette ware en speelde met een mannenhart, en de man zag haar coquetterie niet, die man ware een gek, maar een sublieme gek, als een gek n.l. subliem zijn kan. Indien ik haar naliep om bijoogmerken, geld b.v. of wellust, en dacht: zij kan mij niet ontsnappen om deze of die reden, zoo ware ik de verdomdste aller Jesuïten en Phariseërs (mag ik u ‘intusschen’ zeggen dat het zoo niet is tusschen haar en mij.) Indien wij broertje en zustertje gingen spelen, dan zouden we als kinderen handelen en dat ware hors de saison. | |
[pagina 290]
| |
Indien zij nooit of nimmer mijn gevoelens van liefde beantwoordde, zoo zou ik waarschijnlijk een oud vrijer worden. Indien ik zag dat zij een ander man lief had, zoo zou ik heengaan, verre weg. Indien ik zag, dat zij een man nam dien zij niet lief had, omdat hij rijk was, zoo zou ik amende honorable doen voor mijne kortzichtigheid, en ik zou zeggen: ik heb een schilderij van Brochart aangezien voor een van Jules Goupil, een modeprent voor een figuur van Boughton, Millais of Tissot. Ben ik zoo kortzichtig als dat??? Mijn blik is toch gelijkerwijs de Uwe vrij vast en geoefend. Doch indien zij en ik opstaan tot een nieuw leven, met vernieuwde energie, dan is de toekomst niet duister. Wanneer zij met haar dameshand en ik met mijn teekenaarsknuist werken willen, dan zal het dagelijksch brood niet ontbreken, ook niet aan haar jongen. Wanneer ik een slag om den arm gehouden had toen ik haar vroeg, zou ze mij veracht hebben, en nu veracht zij mij niet. Nu evenwel is mijn derde velletje post haast vol, en ik heb U toch nog iets te vragen. Kerel ik moet haar aangezicht eens weerzien en haar eens spreken, als ik 't niet spoedig doe dan gebeurt er op 't groote feest misschien iets, dat mij veel kwaad zou kunnen doen. Vraag me niet om bepaald te defineeren wat. Waart ge zelf verliefd, ge zoudt het begrijpen; omdat ge zelf niet verliefd zijt, zou ik 't U niet aan 't verstand kunnen brengen. Nu heb ik Theo noodig een reisgeldje naar Amsterdam. Zelfs als ik maar een klein reisgeldje heb, dan ga ik. Pa en Moe hebben mij beloofd zich hier niet tegen te verzetten, mits 't maar als 't ware buiten hen om ga. Als gij broer 't mij wilt sturen, dan zal ik voor U nog heel wat teekeningen maken van 't Heike en weet ik wat meer. En ze zouden er niet slechter op worden, als 't nooit neen nimmer begon te ontdooien. Want 't beste middel voor dessiner encore, is ook al aimer encore. Zoudt gij mij aan het reisgeldje kunnen helpen kerel? Als 't maar 20 francs is, dan zal ik er misschien van Pa nog wel 10 bij krijgen (‘als 't ware buiten hem om, oogluikend’) et alors je décampe plus vite que ça. As-tu compris mon cher! Crois-moi toujours t. à t. Vincent. | |
[pagina 291]
| |
158Beste broer, Vrijdag 18 Nov. 1881. Als ik niet zoo nu en dan eens mijn hart lucht gaf, dan zou de stoomketel springen geloof ik. Ik moet U eens een zaak vertellen, die als ik ze maar in mij opsloot, misschien me van streek zou maken, doch die, als ik ze maar eens rondweg uitspreek, misschien zoo heel zwaar niet behoeft te wegen. Zooals ge weet zijn Pa en Moe van den eenen kant, en ik aan den anderen kant 't onderling niet eens over 't geen gedaan of niet gedaan moet worden met betrekking tot zeker ‘neen nooit nimmer!’ Wel nadat een geruimen tijd ik gehoord had de nog al krasse uitdrukkingen ‘onkiesch en ontijdig’ (verbeeld U eens dat ge lief hadt en men noemde die liefde ‘onkiesch’, zoudt ge daar niet met een zekere fierheid tegen opkomen en zeggen basta!), doch dit opgehouden had op mijn nadrukkelijk verzoek die uitdrukkingen niet meer te bezigen, kwam er iets anders aan de orde van den dag. Nu luidde het ‘dat ik banden zou verbreken’. Wel menigmaal heb ik met ernst, met geduld, met gevoel gesproken er over, dat zulks toch geenszins het geval was. Doch dit hielp voor een tijd, en dan begon 't weer opnieuw. 't Geen ik eigenlijk deed was ‘brieven schrijven’, ziedaar de eigenlijke grief. Doch toen mijns inziens zoo voorbarig en zoo lichtzinnig die ellendige uitdrukking ‘banden verbreken’ bleef doorgaan, deed ik het volgende. Voor een paar dagen sprak ik geen woord, en nam niet de minste notitie van Pa en Moe. A contre coeur, doch ik wilde hen toch eens laten voelen hoe het zijn zou indien er werkelijk banden verbroken waren. Natuurlijk verwonderde mijn gedrag hen, en toen zij 't mij zeiden, antwoordde ik: zie, zoo zou 't nu zijn als er geen band van genegenheid tusschen ons was, doch gelukkig bestaat die wel degelijk en zal die zoo licht vooreerst niet breken. Maar zie nu, bid ik U toch zelf in, hoe miserable zoo'n woord ‘banden verbreken’ is en zeg dat niet meer. 't Resultaat nu was evenwel dat Pa zeer driftig werd, mij van de kamer stuurde, en vloekte, althans 't klonk precies zoo hoor! Wanneer Pa zich driftig maakt, is hij ook van mij gewoon dat | |
[pagina 292]
| |
men hem gelijk geeft, nu evenwel had ik mij vastelijk voorgenomen, die drift in godsnaam maar eens te laten uitbarsten. Ook in drift zei Pa iets van, dat ik maar ergens anders moest heen trekken, doch omdat het in drift gezegd werd, hecht ik daar niet veel aan. Hier heb ik mijne modellen en atelier, elders zou het leven duurder zijn en 't werk moeilijker en de modellen kostbaarder. Doch indien Pa en Moe in bedaardheid mij zeiden: ga heen, natuurlijk zou ik heengaan. Er zijn dingen, die een man niet over zijn kant mag laten gaan..........................................Zijn mijn teekeningen gearriveerd? Ik heb er gisteren weer een gemaakt, een boerenjongen die 's morgens 't vuur van den haard, waar de ketel over hangt, aansteekt, en nog een ander, een oud man die dorre rijzen op den haard legt. Er blijft tot mijn leedwezen iets hards en strengs in mijn teekeningen, en ik denk dat zij n.l. haar invloed er bij zal moeten komen om dat te verzachten. Nu kerel me dunkt er is geen reden om die vloek zoo vreeselijk zwaar op te nemen, misschien nam ik een te hard middel te baat om Pa en Moe iets te laten voelen, 't geen zij niet hooren wilden. Enfin je te serre la main et crois-moi t. à t. Vincent. | |
159Beste broer, Vrijdagavond. Toen ik hedenmorgen mijn brief aan U verzond, n.l. hem in de bus stopte, had ik een gevoel van verlichting. Ik had nog wel een oogenblik in twijfel gestaan, zal ik 't hem zeggen of niet, doch later er nog nader over denkende kwam 't mij voor 't werkelijk niet overbodig was. Ik zit U nu te schrijven in het kleine kamertje, dat nu, omdat 't andere zoo zeer vochtig is, mijn atelier is. Wel als ik nu rondzie, dan hangt het vol met allerlei studies, die alle betrekking hebben op eene bepaalde zaak: ‘Brabantsche typen’. Dat is dus een begonnen werk, en werd ik nu uit dit milieu gerukt, ik zou weer van voren af iets anders moeten gaan doen, en dit zou half afgewerkt blijven stilstaan! dat mag niet! 'k Heb nu sedert Mei hier gewerkt, ik begin mijn modellen te kennen en te begrijpen, mijn werk vordert, doch het heeft heel wat tobberij gekost om op streek te geraken. En nu ik op streek ben zou Pa mij zeggen: omdat gij brieven | |
[pagina 293]
| |
schrijft aan K., en daarom onaangenaamheden tusschen ons ontstaan (want dit is de grondoorzaak, en wat zij ook zeggen mogen: dat ik mij niet naar vormen schik, of weet ik wat meer, 't zijn eigenlijk maar praatjes) omdat er dus onaangenaamheden ontstaan, jaag ik U de deur uit. Dat is immers wat bar, en 't ware immers bespottelijk deswegens een werk, dat op touw gezet is en begint te vlotten, te staken. Neen., neen, dat gaat zoo maar niet! Trouwens de onaangenaamheden tusschen Pa en Moe en mijzelven zijn zoo schrikkelijk niet, zijn volstrekt niet van dien aard dat wij niet bij elkaar zouden kunnen blijven. Maar Pa en Moe worden oud en zij hebben hun préjugés en verouderde denkbeelden, die noch gij noch ik meer kunnen deelen. Als Pa mij met een fransch boek in de hand ziet van Michelet of V. Hugo, dan denkt hij aan brandstichters en moordenaars en ‘onzedelijkheid’, maar dat is immers al te mal, en 't spreekt toch van zelf, dat ik me niet van streek laat brengen door zulke praatjes. Ik heb al zoo dikwijls tegen Pa gezegd: lees dan eens, al is 't maar een paar bladzijden uit zoo'n boek, en U zult zelf ontroerd worden er door, doch dat weigert Pa hardnekkig. Ik las juist nu terwijl deze liefde zich wortelde in mijn hart, het boek van Michelet, L'Amour en la Femme opnieuw, en zooveel dingen werden mij duidelijk die mij anders raadsels zouden zijn. Ik zeide tot Pa ook ronduit, dat ik in de gegevenen meer hechtte aan den raad van Michelet dan aan den zijnen, als ik kiezen moest welke van die twee ik zou volgen. Doch dan komen zij aan met een historie van een oudoom, die behept was geworden met Fransche ideën en aan den drank was geraakt, en insinueeren alzoo dat ik ook een dergelijke carrière zal maken. Quelle misère! Pa en Moe zijn erg best voor mij wat betreft, dat zij doen wat zij kunnen om mij goed te voeden etc. Dat stel ik zeer op prijs, doch dit neemt niet weg, dat de mensch aan eten en drinken en slapen niet genoeg heeft, doch ook verlangt naar wat edelers en hoogers, ja ten eenenmale daar niet buiten kan. Dat hoogere waar ik niet buiten kan, is de liefde tot K. Pa en Moe redeneeren: zij zegt neen dus moet gij zwijgen. Dat zie ik volstrekt niet in, integendeel. En liever gaf ik dat begonnen werk op en al de comforts van dit huis, dan dat ik ook maar voor 't minst mij | |
[pagina 294]
| |
zou resigneeren om af te zien van schrijven aan haar of hare ouders. Enfin ik schrijf er U over omdat wat betreft mijn werk, dat gaat althans zeer zeker U aan, want gij zijt het die er reeds zooveel geld aan gegeven hebt om mij te doen slagen. Nu ben ik op streek, nu vlot het, nu begin ik er licht in te zien, en nu zeg ik, Theo dit hangt boven mijn hoofd, ik zou niets liever doen dan eenvoudig doorwerken, doch Pa schijnt mij 't huis uit te willen zetten, althans zei me dat dezen morgen. Een krachtig woordje van U kan misschien deze affaire in orde brengen. Gij zult het begrijpen wat ik U zeg, dat om te werken en artist te worden, men liefde noodig heeft. Althans voor iemand die zoekt naar gevoel in zijn werk, die moet primo zelf gevoelen. en leven met zijn hart. Doch Pa en Moe zijn harder dan een steen op 't punt van ‘een middel van bestaan’, zooals zij 't noemen. Wanneer er onmiddellijk kwestie is van trouwen, zeer zeker, 'k was 't met hen eens, doch nu is 't een kwestie van neen nooit nimmer smelten, en dat kan een middel van bestaan niet doen. Dat is een gansch andere zaak, eene hartezaak, en daarom moeten zij en ik elkaar zien, schrijven, spreken. Dat is klaar als de dag, en eenvou ig en redelijk. En voorwaar (hoewel ze me houden voor een zwak karakter, een man van boter) ik zal me door niets ter wereld laten afbrengen van deze liefde. Geen uitstellen van heden op morgen, van morgen op overmorgen, geen zwijgend wachten. De leeuwerik kan niet zwijgen zoolang hij stem heeft. Wat moeten we nu doen? Ware 't niet dwaas Theo om nu niet door te gaan met het teekenen van die Brabantsche volkstypen, nu ik er mee vorder, omdat Pa en Moe zich ergeren aan mijn liefde? Neen, dat mag niet gebeuren. Laat zij zich in godsnaam nu maar daarnaar schikken, dunkt me, 't zou toch te gek zijn, dat een jong man zijn energie zou opofferen voor een préjugé van een oud man. En werkelijk Pa en Moe zijn gepréjugeerd in dezen. Neen, hoor eens broer, 't zou al te erg zijn als ik daarvoor mijn arbeidsveld hier verlaten moest, en elders waar 't veel kostbaarder is geld naar de maan brengen, in plaats van ‘een reisgeldje’ te verdienen langzamerhand. Neen, neen, neen er is iets verkeerds in, 't kan niet goed zijn | |
[pagina 295]
| |
dat zij mij 't huis uit willen hebben juist op dit moment. Daar is geen gegronde reden voor, en 't zou mij dwarsboomen in mijn werk. Dus mag dat zoo maar niet gaan. Wat zou zij wel denken, als zij wist hoe het dezen morgen was? Zij is zoo goed en vriendelijk, dat het haar zielssmart is om één enkel onvriendelijk woord te zeggen, doch indien dezulken, zóó zacht, zóó teer, zoo liefdevol als zij, opstaan - piquées au vif! - dan wee dengenen, tegen wie zij opstaan. Moge het niet zijn tegen mij, dat zij opsta, beste broer, ik geloof dat zij begint te zien, dat ik geen inbreker of geweldenaar ben, doch integendeel stiller en bedaarder inwendig, dan ik oppervlakkig wel schijn. Dat heeft zij niet dadelijk gevat - eerst had zij werkelijk een ongunstige gedachte van mij, doch zie, 'k weet niet waarom, terwijl de lucht zich betrekt en donker wordt met onaangenaamheden en vloeken, rijst daar licht aan háár kant. Nu kerel als ge me ‘een reisgeldje’ stuurt, dan krijgt ge dadelijk 3 teekeningen hoor - ‘Schafttijd’, de vuuraansteker’, en diakoniemannetje’. Stuur dus het reisgeldje maar als ge kunt, want de reis zal niet ten eenenmale vergeefs zijn. Als ik maar 20 of 30 francs heb, dan kan ik haar aangezicht ten minste eens weerzien. En als ge wilt, schrijf dan eens een enkel woordje over dat banvonnis, want ik zou nog zoo graag een beetje stilletjes voortwerken hier, dat zou ik het leukste vinden. Ik heb haar en haar invloed noodig om een hooger artistiek standpunt te bereiken, zonder haar ben ik niets, doch met haar is er kans. Leven, werken en liefhebben zijn eigenlijk één. Nu à dieu, met een handdruk t. à t. Vincent.
Een woordje van U ‘uit Parijs’ legt mogelijk gewicht in de schaal, zelfs tegen préjugés. | |
160Beste broer, 19 Nov, 1881. Uwen brief ontvang ik daareven. Dank voor Uw sympathie, dank voor ‘het reisgeldje’. Dank voor Uw opinie omtrent mijn teekeningen, al is die gunstiger dan ik verdien. Blijf mij schrijven over mijn werk, vrees niet me te kwetsen door aanmerkingen, ik zal dergelijke kwetsuren als bewijzen van sympathie opvatten, | |
[pagina 296]
| |
sympathie duizend maal meer waard dan vleierij. Gij schrijft practische dingen, ik moet van U practisch leeren worden, dus moet ge maar veel voor me preeken, want ik weiger niet mij te bekeeren en ik heb de bekeering zoo zeer van noode. Ik geloof dat ik nooit met meer dankbaarheid geld ontvangen heb, dan het muntje van U, want het was mij zoo ondragelijk te denken als ik eens moest gaan, dan zou ik niet kunnen, nu heb ik tenminste nog één slag, die ik slaan zal, verzekerd. Ik had het al lang gedaan als ik maar een tientje rijk was geweest. Echter moet ik de zekerheid hebben, dat zij als ik ga, thuis is. Nu ben ik in voortdurende correspondentie met ons zusje Willemien, die op schildwacht staat en mij waarschuwen zal, want zij gaat naar Haarlem en ik zal hooren van W., wanneer zij naar Amsterdam terugkeert. O Theo zij is zoo diep, maar dat ziet men zoo maar opeens niet. Zij, gij en ik, wij hebben allen een schors van lichtzinnigheid doch van binnen zit er een stam van vaster hout. En 't hare is fijn van grein! Nu we zullen zien, hoe 't verder gaat. Hebt gij soms ook een liefdeshistorie, spreekt ze dan eens rondborstig uit en vertrouw mijn discretie. Ware ik niet: ‘one who has been down’, maar integendeel iemand, die altijd vast in zijn schoenen had gestaan, ge zoudt minder dan niets aan me hebben, doch omdat ik in dien mysterieusen diepen put van misère des harten geweest ben, zoo is er een schaduw van een kans, dat ik U iets praktisch in een of andere zaak des harten kan zeggen. Met mijn teekeningen en practische zaken kom ik bij U om genezing, wie weet of ik U van mijn kant niet tot iets nuttig kan zijn met betrekking tot moeilijkheden in liefde. Ik voor mij heb veel aan vader Michelet. Lees in elk geval eens l'Amour en la Femme, en kunt ge krijgen, My wife and I, en Our neighbours van Beecher Stowe, of Jane Eyre en Shirley van Currer Bell. Veel meer en veel duidelijker dingen dan ik, kunnen die lui U zeggen. De mannen en vrouwen die mogen gedacht worden te staan aan 't hoofd der moderne beschaving, b.v.: Michelet en Beecher Stowe, Carlyle en George Eliot en hoeveel anderen, zij roepen 't ons toe: ‘o man wie ge ook zijt, die een hart in 't lijf hebt, | |
[pagina 297]
| |
help ons om iets werkelijks, iets blijvends, iets waarachtigs te stichten, bepaal U tot één vak, en heb ééne vrouw lief. Laat uw vak een modern vak zijn, en schep in Uwe vrouw eene vrije moderne ziel, verlos haar van de afschuwelijke vooroordeelen, die haar ketenen. Twijfel niet aan hulp van God, als ge doet wat God wil dat ge doen zult, en God wil dat in dezen tijd de wereld hervormd worde door hervorming van zeden, door hernieuwing van 't licht en 't vuur der eeuwige liefde. Door dat middel zult gij zelf slagen en tegelijk zult gij een goeden invloed uitoefenen in Uw kring, kleiner of grooter, naarmate van Uw omstandigheden.’ Zie mijns inziens zijn dat de woorden, die in 't algemeen Michelet zegt tot ons. Wij staan nu als volwassen menschen, als soldaten in 't gelid van ons geslacht. Wij hooren niet tot dat waar Pa en Moe en Oom S. toe hoort, wij moeten meer getrouw zijn aan 't moderne dan aan 't oude. Omzien naar dat oude is fataal. Begrijpen de ouden ons niet, dat mag ons niet van streek brengen, en moeten wij onzen weg gaan ook tegen hun zin, later zullen zij zelf zeggen: ja, ge hadt toch gelijk! Hoewel ge nu misschien denkt dat ik in dit of dat meer of minder sterk ben, zoo zult ge in duizend andere dingen mij erg dom en onontwikkeld vinden, helaas in dit snelle, gejaagde, moderne leven worden we zoo eenzijdig. Doch zouden gij of ik twijfelen of we een meisje mochten vragen, en zouden we twijfelen of we niet in 't eind slagen zouden? Voorzeker 't is presumptie om zich zeker te voelen van zijn zaak, doch wel mag men gelooven: mijn zielsstrijd zal niet tevergeefs zijn, en ik wil hem strijden, ondanks al mijn eigen zwakheid en fouten wil ik hem strijden, zoo goed en zoo kwaad als ik kan. Al val ik 99 keer, de honderdste keer zal ik opstaan! En wat praat men van ‘een middel van bestaan’ als had ik er geen. Welk artist is er, die niet getobd heeft, en gescharreld, en welke andere weg is er dan die van tobben en scharrelen, om te geraken tot vasten grond onder de voeten. En sedert wanneer is er niets meer te verdienen voor iemand met een teekenaarsknuist? Heb weer een spitter begonnen, bezig op 't veld om aardappels uit te steken. En daar is de entourage wat meer geattaqueerd. Boschjes op den achtergrond en een streep lucht. | |
[pagina 298]
| |
Kerel wat is het veld mooi! Als ik meer verdienen zal, en meer kan spendeeren aan modellen, zal ik nog heel andere dingen maken hoor! Doch 't is hard werk voor de modellen ook, geloof dat. Te meer omdat degenen van wie ik me bedien geen modellen van beroep zijn, en misschien des te beter daarom! Komt ge ooit in de gelegenheid om den een of ander er voor op te warmen, dan geloof ik gij langzamerhand met eenige vrijmoedigheid over me kunt spreken. Maar om beter werk te kunnen maken, zal ik langzamerhand nog wat meer aan modellen moeten uitgeven. Nu spendeer ik 20, 25 en 30 cent per dag, doch niet alle dagen kan ik dat doen, en eigenlijk is 't niet genoeg, en kon ik door wat meer uit te geven sneller vorderingen maken. Nu in den winter zal ik weinig buiten met model kunnen werken, doch wel binnen en dat is ook mooi. Dank kerel voor het reisgeldje hoor! Erg braaf en erg humaan! Ontvang in gedachten een hartelijken handdruk, en geloof me t. à t. Vincent. | |
161Beste broer, Etten 23 Nov. 1881. Recht blijde ben ik, dat ge eens hebt geschreven aan Pa en Moe over een en ander. Mij dunkt dat kan niet anders dan goed werken - vooral langzamerhand. Gij zult wel begrijpen, dat ik de man niet ben om moedwillig Pa en Moe met een of ander te grieven. Wanneer ik iets doen moet wat zij niet goed vinden, en dat dikwijls à tort hen grieft, dan heb ik daar zelf veel leed van. Meen echter niet dat de deplorable scène van onlangs, iets was dat alleen drift ten grond had. Helaas, reeds toen ik verklaarde niet te zullen doorstudeeren te Amsterdam, en later toen ik in de Borinage zijnde, weigerde te doen 't geen de predikanten aldaar verlangden, ook toen reeds zei Pa iets dergelijks. Er is dus wel degelijk een langdurig en diepgeworteld misverstand tusschen Pa en mij. En dat ook niet geheel kan worden gedempt, geloof ik. Maar wel kunnen wij van weerskanten elkander respecteeren, ook bij bepaald uiteenloopende, ja menigmaal tegenstrijdige gevoelens, omdat wij in zooveel dingen buitendien het eigenlijk eens zijn. Ik beschouw dus Pa niet als een vijand, maar als een vriend die | |
[pagina 299]
| |
nog meer mijn vriend wezen kon als hij minder bevreesd was, dat ik hem ‘besmetten’ zou met de Fransche ‘dwalingen’(?). Ik houd het er voor, dat als Pa mijn eigenlijke bedoeling begreep ik hem dikwijls soms van eenig nut kon zijn, zelfs bij zijn preeken, omdat ik soms een heel ander oog op een tekst heb. Doch Pa houdt mijne zienswijze voor contrabande en slaat ze systematisch in den wind. Nu, ik zal U met betrekking tot ‘het onderhavige geval’, zoo noemt Oom S. het voorgevallene tusschen K en mij, nog zeggen dat ik eene attaque gewaagd heb op voornoemden Heer S. Door middel van een aangeteekenden brief, ik vrees ‘onaangeteekende’ brieven troffen geen doel, maar dezen zal hij wel moeten lezen, en ik heb daarin getracht Z.Ed. opmerkzaam te maken op verscheidene zaken, die vrees ik, hem eenigzins door 't hoofd gingen, en die hij zich niet wilde aantrekken. Het is een ‘onpolitieke’, zeer gewaagde brief, maar die, dit houd ik voor zeker, althans een impressie zal maken op Z.Ed. Misschien echter aanvankelijk zeker ‘stopwoordje’ dat Z.Ed. zeker niet in een preek zou bezigen, ten gevolge zal hebben. Er zijn geen ongelooviger en verstokter en wereldscher menschen dan dominees en bovenal dominees-vrouwen, (regel met uitzonderingen) doch zelfs dominees hebben soms onder eene wapenrusting van triple airain een menschenhart. Ik ben echter verbazend in spanning, en ik houd mij gereed om zelf naar Amsterdam te gaan, doch daar de reis duur is, mag ik mijn kruit niet verspillen, en de reis naar Amsterdam is mijn reserve als mijn brief niet raakt. Weet gij wel dat Oom S. een werkelijk zeer knap man is, en eigenlijk een artist? Zijne boeken zijn zeer goed, en getuigen van diep gevoel. Ik las dezen zomer nog een werkje dat hij pas heeft uitgegeven over ‘de kleine Profeten’ en een paar andere betrekkelijk weinig gelezen boeken uit den Bijbel. Ik heb dus wel degelijk hoop, dat als de tijd er eens over heengegaan is, er meer sympathie tusschen Z.Edl. en mij zal komen dan tot heden 't geval is. De brief dien ik een paar maanden van hem ontving, was niet onsympathiek of in drift geschreven, alleen zeer beslist was zijn woord ‘'t neen is décisief’. Eerst toen ik ondanks dien brief, toch voortging met te schrijven aan K., meende hij een spaak in 't wiel te moeten steken door intermediar van Prinsen- | |
[pagina 300]
| |
hage. Welke spaak geen steek hield. Niet die hefboom was geschikt om mij er mee van den grond te lichten. A propos! ge moet mij toch ook weer eens spoedig iets laten hooren, ik heb nog dikwijls gedacht over wat ik U schreef. Wanneer ge meenen zoudt dat ik insinueeren wilde dat een mensch zijne passies, gesteld die waren ambitie in affaires en finantieele zaken, moest kortwieken, temperen, of geheel intrekken, dan zoudt ge U toch vergissen. Integendeel die passies moeten alleen meer, en beter soort, vruchten dragen. Zij moeten niet er op verminderen, doch gecontrebalanceerd worden door Liefde. ‘Geldzucht’ is een erg leelijk woord, maar die duivel laat niemand met rust, en 't zou me zeer verwonderen indien hij U, of mij, niet soms zeer getempteerd had, zoo zelfs dat wij er momenteel naar overhelden om te zeggen: ‘'t geld is de baas, 't geld kan alles, 't geld is No. 1’. Niet dat gij of ik ons effectief buigen voor dien monsieur Mammon en hem dienen, maar wel dat hij 't U en mij soms verbazend lastig maakt. Mij door misère gedurende menig jaar, U door een groot salaris. Die twee dingen hebben dit met elkaar gemeen, dat het temptaties zijn om te buigen voor de macht van 't geld. Zwakker of sterker in de respectieve temptaties, noch gij noch ik, vertrouw ik, zijn er voor bestemd om radicaal de prooi te worden van den geldduivel, maar zal hij in 't geheel geen vat op ons hebben? Nu mag die geldduivel U de poets niet bakken, dat gij meenen zoudt dat het zonde was om veel geld te verdienen, en mij mag die geldduivel de poets niet bakken, dat ik zou meenen er iets verdienstelijks was in mijn misère. Neen 't is waarachtig geen verdienste om zoo onhandig te zijn in 't geld verdienen als ik, en dat moet ik veranderen, en om dat te veranderen zult ge me nog menige nuttige wenk geven hoop ik. Maar wel degelijk is 't mijn meening, dat Uwe attentie en wel Uw beste Uw meest geconcentreerde attentie moet gevestigd zijn in dezen tijd, op de ontwikkeling van eene nog niet ten volle in U ontwaakte levenskracht, Liefde. Want werkelijk zij is van alle machten de machtigste, zij maakt ons slechts schijnbaar afhankelijk - de waarheid is: er is geen waarachtige onafhankelijkheid, geen ware vrijheid, geen onwrikbare zelfstandigheid dan door haar. Door de liefde zeg ik, wordt ons plichtsgevoel duidelijk en ons werk ons klaar, en door | |
[pagina 301]
| |
lief te hebben en de plichten van de liefde te vervullen doen we Gods wil. 't Staat niet voor niets in den Bijbel ‘de liefde zal menigte van zonden bedekken’ en verder ‘bij U o God is genade, opdat gij gevreesd wordt’. Nu geloof ik evenwel dat gij veel meer zult hebben aan het opnieuw lezen van Michelet, dan aan den Bijbel. En mij aangaande ik zou voor niets ter wereld Michelet willen missen. De Bijbel toch is wel eeuwig en onvergankelijk, doch Michelet geeft zulke verbazend practische en duidelijke wenken, op staanden voet toepasselijk op dit snelle gejaagde moderne leven waarin gij en ik ons bevinden, dat hij ons spoedig vorderingen doet maken, en wij hem niet missen kunnen. En de Bijbel bestaat uit lagen en er is vooruitgang in, verschil tusschen Mozes en Noach b.v. aan den eenen kant en Jezus en Paulus aan den anderen kant. Neem nu Michelet en Beecher Stowe, die zeggen niet 't Evangelie deugt niet meer, maar zij brengen ons aan 't verstand hoe het toepasselijk is in dezen onzen tijd, in dit ons leven, voor U b.v. en voor mij, om maar iemand te noemen. Michelet zegt zelfs dingen volkomen en hardop, die 't Evangelie slechts als in kiem ons toefluistert. Het moet U geen verwondering baren, dat op 't gevaar af van door U voor een dweper te worden aangezien, ik U zeg dat ik het voor bepaald noodig houd in God te gelooven om te kunnen liefhebben. In God gelooven, daar bedoel ik mee (niet dat ge gelooven zoudt al de preekjes der predikanten, en de redenaties en jesuïtismen der bégueules dévotes collet montées, dat zij verre) in God gelooven daar bedoel ik mee, gevoelen dat er een God bestaat, niet een doode of opgezette (empaillé) maar een levende, die met onweerstaanbare macht ons dringt den kant uit van: Aimer encore. Voilà ma pensée. - Ik heb eens een teekening aan Mauve gestuurd, een spitter op 't aardappelveld, om daardoor hem eens een teeken van leven te geven. 'k Wou hij maar spoedig kwam. Zoodra hij mijn studies eens zal gezien hebben, zend ik er U weer een paar. Als gij wilt dat ik U zoo dikwijls of zoo lang niet schrijven zal, zeg dan maar stop, doch vanzelf komt er misschien een ander stop! n.l. dat al de tijd, die me voor correspondentie overblijft, aan haar gewijd moet worden. Deze erge lange brieven zullen niet altijd blijven voortgaan. 't Is zoo zonderling dat ik zoo ten eenenmale in 't duister verkeer | |
[pagina 302]
| |
omtrent de dingen die te Amsterdam geschieden. Ik bedoel dat ik daaromtrent niets weet dan 't geen ik voel. Hoe kan men nu iets voelen in de verte? Ja, daar kan ik U geen explicatie van geven, maar wordt gij maar eens verliefd, en dan hoort ge misschien ook stemmen in de verte, en ziet kleine dingen waaruit ge groote vermoedt, derwijze als men 't vuur vermoedt door den rook. Gelukkig is het stil zacht weer, dat heeft een heilzame influentie op de menschen. Ware 't bar koud en noordewind mijn ‘onderhavig geval’ stond veel slechter. Intusschen nadert het groote feest van Oom en Tante S. Pa en Moe zijn voornemens er heen te gaan. Ik ben erg blij, dat gij vóór dien tijd eens aan hen hebt geschreven, want ik zou liever niet hebben, dat zij hun ‘gewetensovertuiging’ omtrent de ‘ontijdigheid en onkieschheid’ mijner liefde aldaar op de proppen brachten. Hopende eerlang weer eens een woordje van U te ontvangen, geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent.
Gij moet wel weten, dat ik mijn best doe om heel wat dingen in mezelf te veranderen. Bepaaldelijk ook den slechten toestand van mijn finantiën, en verder ook geloof ik dat 't geen kwaad kan, als ik eens wat meer onder de menschen kom. Nu is zeker 't beste middel en 't meest soliede om er finantieel boven op te komen, dat ik hard werk. Travaillez, prenez de la peine, c'est le fonds qui manque le moins. Maar dat is op zichzelf niet genoeg, of liever er zijn nog andere dingen, waarmee ik werken moet. 't Kan misschien geen kwaad, dat ik lang ‘onder den grond’ als 't ware geleefd heb. Dat ik ben een ‘who has been down’. Doch nu behoef ik niet terug te gaan naar den afgrond, en meen ik wel te doen, alle melankolie te laten varen, en 't leven wat breeder en vroolijker op te vatten op den beganen grond, en oude relaties weer voor zoover mogelijk te vernieuwen, en nieuwe aan te knoopen. Ik zal mijn hoofd wel eens stooten hier of daar, que soit, maar ik wou toch wel eens doorzetten, en kijken of we er niet radicaal bovenop kunnen worstelen. Ik heb er al dikwijls over gedacht of 't goed zou zijn en of 't mogelijk zou zijn, om voor een tijd naar 's Hage te gaan. Het arbeidsveld hier, en de Brabantsche typen als mijn eigenlijk werk beschouwende. Dat moet ik, quand bien | |
[pagina 303]
| |
même, vasthouden, en nog jaren lang kan ik hier stof vinden, nu ik 't eens zoowat heb leeren kennen. Maar het hier bij de Brabantsche typen blijven, hoeft niet weg te nemen, dat ik elders relaties zoek aan te knoopen, en zelfs voor tijd en wijle elders zou vertoeven. Dat doen toch alle schilders en teekenaars. Weet ge wat ik maar wou? Dat K. maar betere dingen begon te vertellen, dan ‘neen nooit nimmer’, dan was 't mogelijk een plan de campagne te maken voor een artistieke expeditie. Doch nu moet ik primo tegen ‘jesuïtismen’ te velde trekken, en daar veel zenuwkracht aan spendeeren, en secundo: ik kan geen tweede campagne beginnen voor de ‘onderhavige’ tot een conclusie gekomen is. Zou K. 't wel weten dat ze zonder zulks te bedoelen, me zoo verbazend contrecarreert! Enfin, ze moet het later goedmaken!!! Dat wil zeggen dat ik er op reken dat ze menige artistieke campagne zal meemaken, begrijpt ge. Doch ik vrees, ik ben druk bezig berenhuiden te verkoopen, die tot heden toe behooren aan beren, die nog niet geschoten zijn door mij. Evenwel nog met één berenhuid wil ik speculeeren. Pa zei onlangs: ‘uit gewetensovertuiging heb ik nooit twee menschen willen influenceeren om elkaar te trouwen’, nu mij aangaande, mijn geweten zegt me lijnrecht 't tegenovergestelde. Michelet heeft zoo'n gewetensbezwaar niet gehad gelukkig; anders waren zijn boeken niet in de wereld. En ik beloof uit dankbaarheid aan Michelet, dat als ik vooral later meer dan nu, onder artisten kom, die er zoo dikwijls ‘omheen draaien’, ik zal doen wat ik kan, om hen aan 't verstand te brengen dat ze moeten trouwen. Tot geruststelling van ‘kunsthandelaars’ die meenen mochten, dat ‘een huishouden’ meer kost dan ‘geen huishouden’ voeg ik er bij, dat een getrouwd artist met zijn vrouw minder verteert en productiever is, dan een ongetrouwd met zijn maîtresse. Vader Millet! zou die grooter uitgaven gehad hebben, dan zooveel Italianen en Spanjaarden, die ‘in de woestijn leven waar de hemel is van koper en de grond van ijzer?’ Is een vrouw duurder dan eene maîtresse? De maîtressen betaalt ge toch wel, heeren kunstkoopers, en ces dames lachen U achter uw rug uit. Qui est-ce qui vous tire des carottes messieurs Goupil et Cie? Les femmes comme il en faut, - of les femmes comme il faut? | |
[pagina 304]
| |
On est sûr de périr à part, on ne se sauve qu'ensemble, ziedaar een van die dingen die Michelet zoo eenvoudig zeggen kan. Soms schijnt het of hij zich bedroog, doch later zegt men hij had toch gelijk. Het is ook op de boeken van Michelet zelf toepasselijk ‘il faut les avoir aimé, puis désaimé, puis aimé encore.’ Zou dit zachte weer zacht genoeg zijn om een dezer dagen het ‘neen nooit nimmer’ te ontdooien? Zou ik op of kort na ‘het groote feest’ er uit geknikkerd worden? à Dieu ne plaise. Zou dat Trojaansche paard in den vorm van een aangeteekenden brief binnen de wallen van Troje zijn gehaald? En indien ja, zullen de in dat paard verborgen Grieken, d.w.z. de in dien brief geschreven dingen, de vesting bemachtigen? Ja, daaromtrent ben ik verbazend in spanning. Adieu, t. à t. Vincent. | |
162Waarde Theo, den Haag Dec. 1881. Zooals ge ziet schrijf ik U uit den Haag. Sedert Zondag l.l. ben ik hier. Zooals ge weet bestond er plan Mauve voor eenige dagen te Etten zou zijn komen logeeren; ik vreesde daar niets van komen zou, of dat het wat al te kort zou zijn, en dacht: ik ga 't eens op een andere manier probeeren en zoo mogelijk wat meer radikaal afdoende. Ik sprak tot Mauve en zei: vindt ge goed, dat ik maar eens royaal nu een maand of zoo 't U wat lastig kom maken, dan ben ik na verloop van dien tijd door de allereerste petites misères van het schilderen en ga dan naar 't Heike terug. Wel, Mauve heeft me dadelijk voor een stilleven, bestaande uit een paar oude klompen en andere voorwerpen geïnstalleerd en dus kon ik aan 't werk tijgen. En 's avonds ga ik ook naar hem toe om te teekenen. Ik ben gelogeerd vlak bij Mauve in een klein logement, waar ik f 30 per maand betaal voor kamer en ontbijt. Dus als ik reken op de frs 100 van U dan is het te doen. En Mauve geeft nog hoop, ik betrekkelijk spoedig nu iets verkoopbaars zal maken. Enfin Mauve zei: ‘ik heb altijd gedacht dat ge een droogkloot waart, doch nu zie ik dat dit niet zoo is’ en ik kan U verzekeren dat dit ronde woord van Mauve, mij meer | |
[pagina 305]
| |
genoegen doet, dan een heele karrevracht jesuïtiesche complimentjes mij zouden geven. Mauve zal U misschien zelf binnenkort wel eens schrijven. ‘Intusschen’ ben ik naar Amsterdam geweest. Oom S. was nogal boos, ofschoon hij zulks in meer gepolijste woorden uitte dan ‘God verdom je’, maar dat neemt niet weg, dat ik geen spijt heb van mijn bezoek aldaar. Wat nu verder te doen, want ge moet weten, ik niet minder verliefd retourneerde dan ik kwam, evenwel niet omdat zij mij geëncourageerd had, integendeel zij maakte mij voor een moment, of liever zoowat 24 uur, verbazend melankoliek, doch toen ik doordacht, meende ik aan zeker iets te merken, ‘ça marche pourtant’. Toen ik doordacht, zeg ik, en dat wat verder dan de romantiek of sentimentaliteit denkt. Maar 't wordt hoe langer hoe minder aardbeien plukken in de lente, tant mieux, de aardbeien zullen op hun tijd ook wel nog eens weer opdokken. Ik ben ook eens bij den Heer Tersteeg geweest, en van de schilders ontmoette ik (de vroolijke) Weissenbruch, en Jules Bakhuizen en de Bock. Kortom Theo ik zal met den dag meer realist worden in alle dingen denk ik. Zij is goddank ook iets erg reëels. Nu wees gegroet, ook van Mauve en Jet, en geloof me, t. à t. Vincent.
P.S. Zoodra ik van Mauve mag, zal ik U weer een teekening sturen, maar M. zegt, al mijn studies moet ik bewaren, vooral figuurstudies. Maar binnen betrekkelijk korten tijd, zegt Mauve, zal ik kleine aquarellen leeren maken. | |
163Waarde Theo, Mogelijk hebt gij al uitgekeken naar een woordje van mij, om te vernemen wat ik dezer dagen uitvoer. En van mijn kant had ik al uitgezien naar een woordje van U. Nog steeds ben ik iederen dag bij Mauve, overdag om te schilderen, 's avonds om te teekenen. Heb nu 5 studies geschilderd en 2 aquarellen, en natuurlijk nog enkele krabbels. Ik kan U niet zeggen hoe goed en hartelijk Mauve en Jet voor mij waren dezer dagen. En Mauve heeft mij dingen gewezen en | |
[pagina 306]
| |
gezegd, die ik wel niet zoo maar op eens doen kan, maar die ik langzamerhand wel zal in praktijk brengen. Maar ik moet terdeeg doorwerken en als ik weer te Etten ben zullen er een paar veranderingen noodig zijn, o.a. ik zal moeten zien ergens een groote kamer te huren, waar ik behoorlijke distantie kan nemen, anders is 't figuurteekenen eigenlijk niet mogelijk, tenzij voor studie van enkele brokken. Enfin, over deze kwestie ben ik aan 't beraadslagen met Mauve, en ik schrijf U daar opnieuw over dezer dagen. De geschilderde studies zijn natures mortes, de aquarellen naar model, een Scheveningsche. Misschien schrijft Mauve zelf U dezer dagen wel eens een woordje. Doch Theo nu ben ik al haast een maand weg en ge begrijpt, ik heb voor mijn doen veel onkosten gehad. Wel heeft Mauve mij verscheidene dingen gegeven van verf etc., doch ik heb een en ander moeten bijkoopen, ik heb ook eenige dagen 't model betaald. En had een paar schoenen noodig en enfin, verder heb ik niet altijd op ieder dubbeltje gezien. Zoodat ik wel een beetje over de grenzen van de frs 200 ben getreden, daar de heele reis mij nu met alles f 90 kost. En nu geloof ik, dat Pa er wat krap inzit, en ik weet niet hoe ik doen moet. Ik voor mij bleef nog graag wat hier, ja zou graag voor een paar maanden een kamer hier huren, b.v. op Scheveningen (en misschien wel voor langer dan een paar maanden). Maar in de gegevenen is 't misschien beter ik terug ga naar Etten. Ik vind Scheveningen zoo almachtig mooi en de typen en figuren. Maar de modellen zijn duur f 1.50 of f 2 per dag, sommigen zelfs meer. Maar men heeft hier omgang met schilders etc. Toen ik Pa deze week schreef om geld toen vond Pa het zoo schrikkelijk veel, dat ik f 90 had verteerd. Gij echter zult denk ik, begrijpen dat dit niet zonder reden is, want alles is duur. Maar ik heb er verdomd het land aan om Pa van iederen cent rekenschap te geven, temeer omdat alles aan allen wordt overgebabbeld, niet zonder toevoegsels en overdrijvingen. Dus wil ik maar zeggen Theo ik begin nu hier een beetje in de penarie te zitten. En ik schrijf U om U dit te zeggen. Ik heb geen geld meer om te blijven, ik heb geen geld om terug te gaan. | |
[pagina 307]
| |
Nu wacht ik nog een dag of wat in elk geval. En ik zal doen wat gij wilt. Zijt gij van meening dat het beter is ik hier nog wat blijf, ik zou erg graag nog wat blijven, en niet teruggaan voor ik nog een eind verder gevorderd ben. Wilt gij dat ik terugga nu direct 't is mij ook goed, mits ikmaar een goede kamer ergens vind, wat grooter dan 't ateliertje thuis, dan kan ik voor een tijd weer alleen scharrelen en later weer eens naar 's Hage terug gaan. In alle geval Theo, ik heb zoo door Mauve eenig licht gekregen met betrekking tot de mysteries van 't palet en het aquarelleeren. | |
[pagina 308]
| |
En daar zullen we de f 90, die de reis nu heeft gekost nog wel uithalen. Mauve zegt dat het zonnetje voor mij opkomt, maär dat 't nog in den nevel zit. Enfin, daar heb ik niets op tegen. Ik zal er U nog wel meer van vertellen hoe hartelijk en goed Mauve was. Nu wacht ik dus een paar dagen nog hier om Uw antwoord te wachten. Maar komt Uw antwoord niet binnen een dag 3 of 4 dan vraag ik Pa om geld om direct terug te gaan. Ik heb U nog allerlei te zeggen waar gij mogelijk belang in stellen zult, omtrent de manier van het werken naar 't model te Etten, maar zooals ik reeds zeide, ik schrijf U hierover later, binnenkort. Hierbij stuur ik U krabbeltjes naar de twee aquarellen. Ik heb alle hoop om in betrekkelijk korten tijd iets verkoopbaars te maken, ja, geloof dat desnoods deze twee reeds zouden te verkoopen zijn. Vooral eene waarin Mauve wat geveegd heeft. Maar ik houd ze liever zelf een tijdje om mij beter verschillende dingen omtrent de uitvoering te herinneren. Wat is aquarel een heerlijk ding om ruimte en lucht uit te drukken, zoodat het figuur in de atmosfeer zit en er leven in komt. Nu, wilt gij dat ik nog een paar aquarellen hier voor U maak, ik wensch niets liever, doch het verblijf hier en de modellen en de verf en 't papier etc. etc. kost alles geld, en ik heb niet meer. Schrijf mij dus in alle geval een woordje par retour de courrier en wilt ge dat ik blijf, stuur mij dan zoo mogelijk wat geld. Ik geloof wel dat ik beter zal kunnen vorderen nu naarmate ik nu eens iets practisch over kleur en penseelbehandeling heb gehoord. En gij kunt wel denken, dat ik er prijs op stel Mauve geen berouw behoeve te hebben van zijne welwillendheid. We zullen probeeren er doorheen te slaan en er wat kracht achter te zetten. Nu adieu, ik reken er op dat ge in elk geval per keerende een woordje schrijft (adres A. Mauve, Uilenboomen 198). Geloof me met een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent.
Dit zijn de sujetten van 2 geschilderde studies: een terre cuite kinderkopje met een bonten muts op en een witte kool met een partij aardappels etc. | |
[pagina 309]
| |
[pagina 310]
| |
164Waarde Theo, (Etten Dec. '81) Soms gooit gij vrees ik, wel eens een boek weg omdat het te realistisch is, heb mededoogen en geduld met dezen brief, en lees hem in elk geval maar eens door al is hij bar. Zooals ik U uit 's Hage reeds schreef, heb ik nog een en ander met U te bepraten nu ik weer hier terug ben. Het is niet zonder emotie, dat ik terugdenk aan mijn reisje naar 's Hage. Toen ik bij Mauve kwam, toen klopte mij het hart wel wat, want ik dacht bij me zelf, zal hij mij ook met een kluitje in 't riet probeeren te sturen, of zal ik hier iets anders ontmoeten? En nu 't geen ik ondervond van hem was, dat hij op allerlei manier practisch en hartelijk mij terecht wees en animeerde. Evenwel niet altijd door maar alles goed te vinden wat ik deed of zeide, integendeel. Maar als hij mij zegt: ‘dit of dat deugt niet’ dan is het omdat hij tegelijk erbij zegt ‘maar probeer 't eens op die en die wijs’ en dat is heel wat anders dan aanmerkingen maken om aanmerkingen te maken. Of iemand al zegt ‘gij zijt ziek’, dat helpt niet veel, maar zegt iemand ‘doe dit of dat en gij zult gezond worden’ en zijn raad is geen bedriegerij, kijk dat is het ware en dat helpt dan ook. Nu ben ik van hem vandaan gekomen met eenige geschilderde studies en een paar aquarellen. Natuurlijk zijn dat geen meesterstukken, maar toch ik geloof waarlijk dat er iets gezonds en werkelijks in zit, meer althans dan in hetgeen ik tot nu toe maakte. En dus reken ik nu te zijn aan 't begin om iets serieus te maken. En daar ik nu over een paar technische ressources meer kan beschikken, n.l. verf en penseel, zoo zijn de dingen als 't ware weer nieuw. Maar - nu moeten wij dat in praktijk gaan brengen. En dan is het eerste, dat ik een vertrek moet vinden groot genoeg om een behoorlijke distantie te kunnen in acht nemen. Mauve zei mij dadelijk toen hij mijn studies zag: ‘ge zit te dicht op Uw model’. Daardoor wordt het in veel gevallen zoo goed als onmogelijk de noodige afmetingen voor de proportie goed te nemen, en dus dat is zeker een van de eerste dingen waarop ik letten moet. Nu moet ik zien een groot vertrek ergens te huren, 't zij een kamer, 't zij een loods. En dat zal zoo enorm duur niet zijn. Een arbeidershuisje doet hier te lande f 30 per jaar huur, dus dunkt me voor een vertrek, dat dubbel zoo groot is als die arbeiderswoning f 60 b.v. En dat is niet onoverkomelijk. Ik heb reeds | |
[pagina 311]
| |
eene loods gezien, doch aan die zijn wel wat al te veel inconveniënten vooral in den wintertijd. Doch althans als 't wat zachter weer is zou ik daar kunnen werken. En verder zijn geloof ik hier in Brabant, niet alleen te Etten maar ook nog wel op andere dorpen, als er hier bezwaren mochten opdokken, modellen te vinden. Evenwel ofschoon ik erg veel van Brabant houd, zoo heb ik toch ook gevoel voor andere figuren dan de Brabantsche boerentypen. Zoo vond ik Scheveningen weer onuitsprekelijk mooi. Maar ik ben nu eenmaal hier en het komt hier allicht goedkooper uit. Echter heb ik bepaald afgesproken met Mauve, dat ik al mijn best zal doen om een goed atelier te vinden, en verder moet ik nu betere verf en beter papier gebruiken. Evenwel is voor studies en krabbels het papier Ingres uitmuntend. En 't komt veel goedkooper uit zelf daarvan schetsboeken van allerlei formaat te maken, dan die schetsboeken gemaakt te koopen. Ik heb nog eenigen voorraad papier Ingres, doch als gij de bewuste studie terugzendt, en ge kunt er weer wat van diezelfde soort bij zenden, zult ge mij erg veel plezier doen. Maar geen spierwit, maar zoo van die kleur van ongebleekt linnen, geen koude tinten. Theo wat is toon en kleur een groot ding. En wie er geen gevoel voor leert hebben, wat zou hij ver van 't leven afblijven. Mauve heeft mij zooveel dingen leeren inzien die ik vroeger niet zag, en 't geen hij mij gezegd heeft, zal ik U bij gelegenheid wel eens probeeren over te vertellen, want misschien kunnen er nog wel een of twee dingen zijn die ook gij niet goed ziet. Enfin we zullen het nog wel eens over artistieke kwesties hebben samen, hoop ik. En gij kunt niet denken wat een gevoel van verlossing ik begin te voelen, als ik denk aan dingen die Mauve mij ook gezegd heeft omtrent het verdienen. Denk eens hoe ik jaren lang gescharreld heb altijd in een soort fausse position. En nu, nu komt er een schemering van echt licht. Ik wenschte wel dat gij de twee aquarellen, die ik nu heb meegebracht eens zaagt, want gij zoudt zien dat het aquarellen zijn net als andere aquarellen. Er mogen nog veel imperfecties in zijn, que soit, ik wil graag de eerste zijn om te zeggen dat ik er zelf nog zeer ontevreden over ben, maar toch het is iets anders dan ik tot nu toe heb gemaakt, en het ziet er frisscher en gezonder | |
[pagina 312]
| |
uit, maar dat neemt niet weg dat het nog veel frisscher en gezonder moet worden, maar niet in eens kan men wat men wil. Dat gaat geleidelijk. Nu heb ik die paar teekeningen echter zelf noodig om 't geen ik nu hier maken zal er bij te vergelijken, want ik moet ze minstens zoo hoog opvoeren, als wat ik bij Mauve maakte. Maar ofschoon M. mij zegt dat als ik nog een paar maanden hier gescharreld heb, en dan nog eens b.v. in Maart bij hem terug zal zijn geweest, ik geregeld verkoopbare teekeningen zal maken, zoo zit ik nu nog in een vrij moeilijke periode. De uitgaven van model, atelier, teeken- en schilderbehoeften vermeerderen, en de verdiensten zijn er nog niet. Weliswaar heeft Pa gezegd dat ik niet bang hoefde te zijn voor de onvermijdelijke kosten, en Pa is in zijn schik met hetgeen Mauve zelf hem gezegd heeft, en ook met de studies en teekeningen die ik terugbracht. Maar ik vind het toch bitter en bitter miserabel dat Pa er door schade zou leiden. Wij hopen natuurlijk wel dat het later terecht komt, maar toch het weegt mij zwaar op 't hart. Want sedert ik hier ben heeft Pa werkelijk niet aan mij verdiend en meer dan eens b.v. een jas of broek gekocht, die ik eigenlijk liever niet gehad had ofschoon ik 't wel noodig had, maar Pa mag er geen schade bij hebben. Te meer als de bewuste jas of broek niet past en maar half of niet doeltreffend is. Enfin al weer petite misère de la vie humaine. Nu vind ik het bovendien zooals ik U reeds vroeger zeide, vreeselijk beroerd om niet precies vrij te zijn, want ofschoon Pa mij niet letterlijk van iederen cent rekenschap vraagt, zoo weet hij toch altijd precies waarvoor en hoeveel ik uitgeef. En nu ofschoon ik desnoods geen geheimen heb, zoo is 't mij toch niet aangenaam dat men mij in de kaart kan kijken, desnoods zijn zelfs mijn geheimen geen geheimen voor degenen, voor wie ik sympathie heb. Doch Pa is niet de man voor wie ik gevoelen kan wat ik b.v. voor U of voor Mauve gevoel. Ik houd wel degelijk van Pa, maar 't is weer een heel ander soort van sympathie dan die voor U of voor Mauve. Pa kan niet met mij meeleven en mee gevoelen, en ik kan mij niet inwerken in het systeem van Pa, - daarin krijg ik het te benauwd - ik zou er in stikken. Ik lees ook wel eens in den Bijbel net zoo goed als ik soms in Michelet of Balzac lees of Eliot, doch in den Bijbel zie ik weer heel andere dingen dan Pa, en | |
[pagina 313]
| |
'r geen Pa er uithaalt volgens een akademisch maniertje dat kan ik er volstrekt niet in vinden. Pa en Moe hebben sedert Ds. ten Kate de Faust van Goethe vertaald heeft, dat boek eens gelezen, want nu een dominee het vertaald heeft, zal het toch wel niet al te onzedelijk (???? qu'estce que c'est que ça) zijn. Doch zij zien er niets anders in, dan de rampzalige gevolgen van eene onkiesche liefde. En zij begrijpen de Bijbel zeker evenmin. Neem nu Mauve b.v. als die iets leest, dat diep is, dan zegt hij maar zoo dadelijk niet, die man bedoelt dit of dat. Want de poëzie is zoo diep en intangible, dat men alles maar zoo niet systematisch definieeren kan, maar Mauve heeft een fijn gevoel, en zie dat gevoel vind ik zooveel meer waard dan het definieeren en critiseeren. En ook als ik lees, en eigenlijk lees ik zooveel niet, en dan nog maar anderhalven schrijver, - een paar mannen, die ik zoo toevallig heb gevonden, dan doe ik dat omdat zij de dingen breeder, en milder, en met meer liefde bekijken dan ik, en de werkelijkheid beter kennen, en om dus van hen iets te leeren; maar al dat geleuter over goed en kwaad, zedelijkheid en onzedelijkheid, daar geef ik eigenlijk zoo weinig om. Want waarachtig 't is me onmogelijk altijd maar te weten wat goed, wat kwaad, wat zedelijk, wat onzedelijk is. De zedelijkheid of onzedelijkheid brengt mij zoo onwillekeurig op K. Ah! ik had U dan geschreven dat het hoe langer hoe minder op aardbeien eten in de lente begon te gelijken, nu dat is dan ook zoo, mocht ik in herhaling vervallen vergeef het mij, maar ik weet niet of ik U al precies geschreven heb wat ik te Amsterdam ondervond. Ik ging daar dan heen, denkende wie weet of het ‘neen, nooit nimmer’ niet aan 't ontdooien is, het is zulk zacht weer. En op een zekeren avond dus scharrelde ik de Keizersgracht langs, zoekende waar het huis was, en vond het dan ook. En ik belde natuurlijk aan en hoorde de familie was nog aan tafel. Maar toen hoorde ik, ik kon wel binnenkomen. Maar daar waren ze allen, behalve K. En ze hadden elk een bord voor zich maar er was geen bord te veel, deze kleine bijzonderheid viel mij in 't oog. Men wilde mij in den waan brengen dat K. er niet was en had haar bord weggenomen, doch ik wist dat zij er was, ik vond dat zoo iets van een comedie of spelletje. Na eenigen tijd vroeg ik: (na een paar gewone praatjes en goedendag zeggen) | |
[pagina 314]
| |
‘maar waar is K.’? Toen repeteerde Oom S. mijn vraag, zeggende tot zijn vrouw: moeder waar is K.? En moeder de vrouw zeide: ‘K. is uit’. En toen vroeg ik voorloopig niet verder, en praatte wat over de tentoonstelling op Arti enz. Nu maar na 't eten verdwenen de anderen, en Oom S. en deszelfs eega en de onderhavige persoon bleven alleen en zetten zich in postuur. Oom S. nam het woord als priester en vader, en zei dat hij juist een onderhavigen brief had zullen sturen aan den onderhavigen persoon, en hij zou dien brief voorlezen. - Evenwel vroeg ik eerst opnieuw: ‘waar is K.’? (want ik wist dat ze in stad was). Toen zegt Oom S.: ‘K. heeft het huis verlaten zoodra zij hoorde dat gij daar waart’. Nu ken ik sommige dingen in haar, en ik moet U verklaren dat ik toen niet wist, en nu nog niet weet met zekerheid, of haar koelheid en ruwheid een goed of een slecht teeken is. Zooveel weet ik, dat ik haar nooit tegen een ander dan mij zoo schijnbaar of werkelijk koel, en bar, en ruw heb gezien. Ik zei dus daar niet veel op, en bleef dood kalm. Laat mij dien brief maar eens hooren, zei ik, of niet hooren, 't kan me anders niet veel schelen. Toen kwam het epistel. Het geschrift was weleerwaard en zeer geleerd, er stond eigenlijk niets in dan dat ik verzocht werd mijn correspondentie te staken, en den raad werd mij gegeven energieke pogingen in 't werk te stellen om de zaak uit mijn hoofd te zetten. Eindelijk was de lezing van den brief uit, ik had net een gevoel of ik in de kerk den dominee, na wat op en neer steigeren met zijn stem, amen hoorde zeggen, het liet me even koel als een gewone preek. En toen begon ik, en zei zoo bedaard en beleefd als ik kon, nu ja op deze wijze had ik al erg dikwijls hooren redeneeren, - maar nu verder - et après ça? Maar toen keek Oom S. op, ja hij scheen eenigszins in consternatie, dat ik niet ten volle overtuigd was dat de uiterste grens van het menschelijk denk- en gevoelsvermogen daar eindigde. Er was dan volgens hem geen ‘et après ça’ meer mogelijk. Zoo gingen we door, en nu en dan kwam er een woordje van tante M. bij, en ik werd wat warm en ik sloeg maar eens door. En oom S. sloeg ook door, zoover als een dominee door slaan kan. En ofschoon hij niet precies zei ‘god verdom je’ zoo zou toch een ander dan een dominee in de stemming van Oom S. zich zoo hebben uitgedrukt. Maar gij weet dat en van Pa en van Oom S. ik op mijn manier | |
[pagina 315]
| |
houd, en ik laveerde wat, en heb wat gegeven en genomen, zoodat op 't eind van den avond zij mij zeiden, dat als ik bij hen logeeren wilde ik het doen kon, toen zei ik: dank je wel, als K. het huis uitloopt als ik kom, dan vind ik dat niet het moment om hier te logeeren, ik ga naar mijn logement. En toen vroegen ze: waar logeert ge? ik zei, ik weet het nog niet, en toen stonden Oom en Tante er op, ze zouden me dan zelf naar een goed en goedkoop logement brengen. En och heer! die twee oudjes gingen met me mee door de koude, mistige, slikkerige straten, en werkelijk ze wezen me een heel goed logement en zeer goedkoop. Ik wou volstrekt niet dat ze meegingen en zij wilden volstrekt 't mij wijzen. En zie ik vond daar iets menschelijks in, en 't bracht me tot kalmte. Nog twee dagen bleef ik te Amsterdam, en ik sprak nog verder met Oom S., maar K. heb ik niet gezien, die verdonkeremaande zich telkens. En ik zei dat zij wel moesten weten, dat ofschoon zij wilden dat ik de zaak als uit en geëindigd zou beschouwen, ik voor mij dat niet doen kon. En dan zeiden zij daarop voortdurend en onwrikbaar: ‘Later zou ik dat wel beter leeren inzien’. Ik las dezer dagen Michelet: La femme, la religion et le prêtre. Boeken zooals dat, zijn vol van de werkelijkheid, doch wat is werkelijker dan de werkelijkheid zelve en waarin is meer leven dan in het leven zelf? En wij, die dan ons best doen om te leven, waarom leven we niet nog veel meer! Ik liep met mijn ziel onder den arm die drie dagen te Amsterdam, ik voelde me verdomd beroerd, en die halve vriendelijkheid van Oom en Tante en al die redenaties, ik vond ze zoo zwaar op de hand. Totdat ik eindelijk mij zelven zwaar op de hand begon te vinden, en tot me zelf zei: zoudt ge soms weer melankoliek willen worden? En toen zei ik tot mijzelf: laat je toch niet overdonderen. En dat was dus op een Zondagmorgen dat ik voor 't laatst naar Oom S. toeging en zei: hoor eens waarde Oom, als K. een engel was, dan zou ze me te hoog zijn, en 'k geloof niet ik op een Engel verliefd zou blijven. Was ze een duivel, ik zou niet met haar te maken willen hebben. In 't onderhavige geval zie ik in haar een echte vrouw, met vrouwelijke passies en grillen, en ik houd enorm veel van haar, en dat is nu eenmaal zoo en ik ben daar blij om. Zoolang zij geen Engel of Duivel wordt, dan is 't onderhavige | |
[pagina 316]
| |
geval niet uit. En Oom S. wou daar niet heel veel op zeggen en sprak zelf over vrouwelijke passies, ik weet niet recht wat hij zeide er van, en toen ging hij naar de kerk. Geen wonder dat men aldaar verstokt en versteent, ik weet dat door eigen ervaring. En dus wat betreft uw onderhavige broeder, die wilde zich niet laten overdonderen, maar dat neemt niet weg dat hij een gevoel had van overdondering, een gevoel net alsof hij te lang tegen zoo'n kouden, harden, gewitten kerkmuur had gestaan. En ja, zal ik nu nog verder vertellen kerel, 't is wat gewaagd om realist te blijven, maar Theo, Theo ge zijt toch zelf ook realist, och verdraag mijn realisme! Ik zeide U, desnoods zijn mijn geheimen geen geheimen, nu ik neem dat woord niet terug, denk van mij wat ge wilt, en of gij goed of niet goed vindt wat ik deed, doet er minder toe. Ik ga voort - van Amsterdam ging ik eens naar Haarlem en zat heel gezellig bij ons lief zusje Willemien, en ik wandelde met haar, en 's avonds ging ik naar 's Hage en ik kwam om een uur of zeven bij Mauve te land. En ik zei: hoor eens Mauve, gij zoudt naar Etten zijn gekomen en zoudt beproefd hebben me min of meer in te wijden in de mysteriën van het palet, maar ik dacht, dat zou zoo maar niet in een paar dagen gaan, nu kom ik dus bij U, en als ge 't goed vindt blijf ik een week of vier, of een week of zes, of zoo lang en zoo kort als ge wilt, en dan moeten we eens zien wat we doen kunnen. 't Is erg brutaal van me om zooveel van U te vragen, doch enfin j'ai l'épée dans les reins. Nu, toen zei Mauve: hebt ge wat bij U? Jawel, hier zijn een paar studies, en toen zei hij mij daar veel goeds van, veel te veel, maar tegelijk ook aanmerkingen, veel te weinig. Nu en den volgenden dag stelden wij een stilleven en hij begon met te zeggen, zoo moet ge nu je palet vasthouden. En sedert maakte ik eenige geschilderde studies en toen later twee aquarellen. Dat nu is 't résumé van 't werken, doch het werken met de handen en het hoofd is 't heele leven niet. Er bleef mij steeds een verkoeling in merg en been zitten n.l. in 't merg en been van mijn ziel, door den voornoemden denkbeeldigen of ondenkbeeldigen kerkmuur. En ik wilde door dat fatale gevoel mij niet laten overdonderen zei ik dan. Toen dacht ik bij mezelf: ik zou wel eens bij een vrouw willen zijn, ik kan niet leven zonder liefde, zonder vrouw. Ik zou geen dubbeltje geven | |
[pagina 317]
| |
om 't leven, als er niet iets oneindigs was, iets dieps, iets werkelijks. Maar zei ik tot mij zelven daarop, gij zegt ‘zij en geen ander’ en zoudt gij naar eene vrouw toegaan, maar dat is immers onredelijk, dat is immers tegen de logica. En mijn antwoord daarop was: wie is de baas, de logica of ik, is de logica voor mij of ben ik voor de logica, en is er geen rede en geen verstand in mijn onredelijkheid of mijn onverstand? En hetzij ik recht of onrecht handel, ik kan niet anders, die verdomde muur is mij te koud, ik zoek een vrouw, ik kan, ik mag, ik wil niet leven zonder liefde. Ik ben maar een mensch en wel een mensch met hartstochten, ik moet naar een vrouw, anders bevries ik, of versteen, of enfin ben overdonderd. Ik had in de gegevenen echter veel strijd in mijzelven, en in dien strijd had de overhand sommige dingen die ik omtrent physiek en hygiëne geloof, en zoo min of meer weet door bittere ervaring. Het is niet ongestraft dat men al te lang zonder vrouw zou leven. En ik geloof niet dat 't geen sommigen God en anderen het opperwezen, en anderen de natuur noemen, onredelijk en meedoogenloos is, en in één woord, ik kwam tot de conclusie: ik wil eens kijken of ik geen vrouw kan vinden. En och heer, ik zocht zoo heel ver niet. Ik vond een vrouw, lang niet jong, lang niet mooi, met niets bijzonders als ge wilt, maar ge zijt misschien min of meer nieuwsgierig. Zij was nog al groot en sterk gebouwd, zij had niet precies dameshanden zooals K., maar die van een die veel werkt. Maar zij was niet grof en niet gemeen, en had iets erg vrouwelijks. Zij had iets van een leuke. figuur van Chardin of Frère of misschien Jan Steen. Enfin 't geen de Franschen noemen ‘une ouvrière’. Zij had veel zorg gehad, dat kon men zien, en het leven was er over heen gegaan, och niets gedistingueerds, niets buitengewoons, niets onalledaags. Toute, à tout âge, si elle aime et si elle est bonne, peut donner à l'homme non l'infini du moment, mais le moment de l'infini. Theo voor mij heeft dat je ne sais quoi van verwelking, dat waar het leven over heen is gegaan, zoo oneindig veel charme. Ah zij had voor mij een charme, ik zag in haar desnoods iets van Feyen Perrin, van Perrugino. Zie ik ben niet precies zoo onschuldig als een bec blanc of veel minder als een kind in de wieg. 't Is niet voor 't eerst dat ik geen weerstand kon bieden aan dat gevoel van genegenheid, bepaald genegenheid en liefde voor die vrouwen, die de dominees zoo verdommen en uit de hoogte vanaf | |
[pagina 318]
| |
den preekstoel veroordeelen en verachten. Ik verdom ze niet, ik veroordeel ze niet, ik veracht ze niet. Zie ik ben haast dertig jaar en zoudt ge denken, dat ik nooit de behoefte aan liefde gevoeld heb? K. is nog ouder dan ik, zij heeft ook liefde achter zich, maar juist daarom is zij mij liever. Zij is niet onwetend maar ik ook niet. Wil zij teren op eene oude liefde en wil zij niet van nieuwe weten, dat is haar zaak, en naarmate zij dat volhoudt en mij ontwijkt, kan ik maar niet mijn energie en mijn geestkracht in den doofpot doen om harentwil. Neen ik wil dat niet, ik heb haar lief, maar om harentwil wil ik niet bevriezen en mijn geest verlammen. En de prikkel, de vonk vuur, die wij noodig hebben, dat is liefde en niet precies mystieke liefde. Die vrouw heeft mij niet afgezet - och wie al die zusjes beschouwt als afzetsters heeft het zoo mis, en dringt zoo weinig door. Die vrouw is goed voor mij geweest, erg goed, erg best, erg lief, op welke manier dat zal ik aan mijn broer Theo zelf maar niet oververtellen, omdat ik mijn broer Theo verdenk daar zelf wel eens iets van ondervonden te hebben. - Tant mieux pour lui. Hebben we veel verteerd samen? Neen, want ik had niet veel, en ik zei haar: hoor eens, gij en ik behoeven ons niet dronken te drinken om wat voor elkaar te voelen, steek gij maar in uw zak, wat ik missen kan. En ik wou dat ik meer had kunnen missen, want zij was het waard. En we hebben gepraat over allerlei, over haar leven, over haar zorg, over haar misère, over haar gezondheid, en ik had met haar een prettiger gesprek dan b.v. met mijn geleerden professoralen neef. Nu heb ik U dit een en ander verteld, eigenlijk ook omdat ge hoop ik zien zult dat ik, ofschoon misschien eenig sentiment hebbende, niet sentimenteel wil zijn op onzinnige wijs. Dat ik quand bien même wat levenswarmte wil houden, en mijn geest helder, en mijn gestel gezond om te kunnen werken. En dat ik de liefde voor K. zoo opvat, dat ik om harentwil niet met melankolie aan 't werk wil tijgen, of mij van stuk laten brengen. De dominees noemen ons zondaars, in zonde ontvangen en geboren, bah! wat vind ik dat verdomde nonsens. Is het zonde lief te hebben, behoefte aan liefde te hebben, zonder liefde het niet te kunnen uithouden? Ik vind een leven zonder liefde een zondigen toestand en een onzedelijken toestand. | |
[pagina 319]
| |
Als ik ergens berouw van heb, dan is het, dat ik vroeger een tijd gehad heb, dat ik mij door mystieke en theologische diepzinnigheden heb laten verleiden om mij te veel in mijzelf terug te trekken. Daar ben ik van teruggekomen langzamerhand. Als ge 's morgens wakker wordt en ge zijt niet alleen, en ge ziet daar in de schemering een medemenschje, dat maakt de wereld zooveel gezelliger. Veel gezelliger dan stichtelijke dagboeken en gewitte kerkmuren, waarop de dominees verliefd zijn. Het was een stemmig eenvoudig kamertje waar zij woonde, met een grijs stillen toon, door het effen behangsel, en toch warm als een schilderij van Chardin; een houten vloer met een mat en een brok oud donkerrood kleed, eene gewone keukenkachel, een latafel, een groot doodeenvoudig bed, enfin het interieur van een echte ouvrière. Ze moest den volgenden dag aan de waschtobbe staan. Juist, heel goed, met een paars jak en een zwarte rok had ik haar even charmant gevonden, als nu in een japon van bruin of roodgrijs. En ze was niet jong meer, misschien even oud als K. - en ze had een kind, ja het leven was er over heen gegaan en haar jeugd was weg, weg? - il n'y a point de vieille femme. Ah en ze was sterk en gezond - en toch niet ruw, niet gemeen. Zij die zoo vreeselijk aan distinctie hechten, kunnen zij altijd daarom ook onderscheiden wat gedistingueerd is? Och heer! de lui zoeken het soms in de hoogte en soms in de diepte als 't vlak bij is, ik ook nu en dan. Ik ben blij dat ik deed wat ik deed, omdat ik vind dat geen reden ter wereld mij van mijn werk moet afhouden, of oorzaak zijn dat ik mijn opgewektheid verlies. Als ik aan K. denk, ja dan zeg ik nog ‘zij en geen ander’ maar die vrouwen die door de dominees veroordeeld en vervloekt worden, 't is niet sedert gisteren dat ik hart voor hen heb, zij hebben zelfs betrekkelijk oudere liefde van me dan K. Als ik dikwijls moederziel alleen met mijn ziel onder den arm, half ziek en in de misère, zonder geld in mijn zak op de straat liep, dan keek ik hen na en benijdde de menschen die met haar mee konden gaan, en ik had een gevoel als ware die arme meiden mijn zusters wat omstandigheden en levenservaring betrof. En zie dat is een oud gevoel in mij en zit heel diep. Ik heb als jongen zelfs soms met een oneindige sympathie en respect zelfs opgezien naar een half verwelkt vrouwengelaat, waar het op geschreven | |
[pagina 320]
| |
tond als 't ware: hier is het leven in werkelijkheid overheen gegaan. Maar mijn gevoel voor K. is gansch nieuw en iets heel anders. Sans le savoir zit zij in een soort gevangenis, zij is ook arm en kan niet alles doen en laten wat zij wil, en zie zij heeft een soort resignatie en ik geloof dat dikwijls de jesuitismen van dominees en devote dames meer impressie op haar maken dan op mij, jesuitismen, die nu eenmaal juist omdat ik eenige dessous de cartes heb leeren kennen, geen vat meer op mij hebben, maar zij hecht er aan en zou het niet kunnen verdragen dat het systeem van resignatie, en zonde, en God en weet ik wat meer, ijdelheid bleek te zijn. En 't komt geloof ik niet bij haar op, dat God eigenlijk misschien pas begint, als we dat woord zeggen, waarmee Multatuli zijn Gebed van een Onwetende besluit: ‘o God, daar is geen God’. Zie die God van de dominees, ik vind hem zoo dood als een pier. Maar ben ik daarom een atheïst? De dominees beschouwen me zoo - que soit - maar zie ik heb lief, en hoe zou ik liefde kunnen voelen als ik zelf niet leefde, en anderen niet leefden, en als we dan leven, daar is iets wonders in. Noem nu dat God, of de menschelijke natuur, of wat ge wilt, maar er is een zeker iets, dat ik niet definieeren kan in een systeem, ofschoon het erg levend en werkelijk is, en zie dat is nu God of net zoo goed als God. En och heer ik heb K. lief om duizend redenen, maar juist omdat ik in het leven en in iets werkelijks geloof, word ik niet abstract meer als vroeger, toen ik ook ten opzichte van God en godsdienst gedachten had zoo plus minus dergelijk als K. nu schijnt te hebben. Ik geef haar niet op, maar die crisis van zielstrijd waarin zij mogelijk is, moet zijn tijd hebben, en daar kan ik geduld mee hebben, en niets van wat zij nu zegt of doet, maakt mij boos. Maar gedurende dat hechten en zich vastklampen van haar aan dat oude, moet ik werken en mijn geest helder houden voor 't schilderen en teekenen en zaken. Dus ik heb gedaan wat ik gedaan heb, uit behoefte aan levenswarmte en met het oog op hygiëne. Ik vertel U dit een en ander ook daarom, dat ge niet weer opnieuw omtrent me gedachten zoudt krijgen van dat ik in een melankolieke, of abstracte diepzinnige stemming was. Integendeel ik zit meestal te scharrelen in en te denken aan verf, aquarellen maken, atelier zoeken etc. etc. Kerel als ik eens een geschikt atelier vond! | |
[pagina 321]
| |
Nu mijn brief is lang geworden, enfin. - Ik wou soms wel dat de drie maanden tusschen nu en dat ik weer naar Mauve ga al om waren. Maar zooals ze zijn zullen ze wel goeds hebben! Schrijf gij me echter eens nu en dan, komt ge soms van den winter nog eens? En hoor eens hier, het huren van 't atelier etc. dat doe ik of doe het niet naarmate van 't geen Mauve ervan vindt, ik stuur hem dien plattegrond volgens afspraak, en misschien komt hij dan zelf eens kijken desnoods. Maar daar moet Pa buiten blijven, Pa is niet de man om in artistieke zaken gemengd te worden. En hoe minder of ik in zaken met Pa te maken heb, hoe beter ik het met Pa zal kunnen vinden. maar ik moet in veel dingen vrij en onafhankelijk zijn. Dat spreekt van zelf. Ik huiver soms als ik aan K. denk en haar zich zie verdiepen in haar verleden en zich vastklampen aan oude doode begrippen. Daar is iets fataals in en och zij zou er niet op verminderen als zij veranderde van gezindheid. Ik acht het bepaald mogelijk dat er reactie bij haar komt, er zit zooveel gezonds en pittigs in haar. - En dus in Maart ga ik weer naar 's Hage en ook weer eens naar Amsterdam. Maar toen ik Amsterdam dezen keer verliet, toen zei ik toch tot mij zelf: in geen geval moogt ge melankoliek worden, en je laten overdonderen, zoodat het werken er onder lijdt, juist nu dat begint te vlotten. Aardbeien eten in de lente, ja dat is in het leven, maar dat is maar een kort moment van 't jaar, en nu zijn we er ver vandaan. En gij zoudt me benijden om dit of dat? Och kerel neen, want hetgeen ik zoek is voor allen te vinden, voor U zelfs misschien eerder dan voor mij. En och in veel dingen ben ik zoo achterlijk en bekrompen, wist ik maar precies waar het zat en hoe ik 't moest aanleggen om het te verbeteren, maar wij zien helaas dikwijls niet de balken in ons eigen oog. Schrijf mij maar eens spoedig en in mijn brieven moet ge maar 't kaf van 't koren scheiden, is er iets goeds soms in, iets waars, tant mieux, maar er is natuurlijk veel in dat onjuist is, min of meer overdreven misschien, zonder dat ik mij dat altijd bewust ben. Ik ben waarachtig geen geleerde, en ik ben zoo verbazend onwetend, och net als veel anderen en meer dan anderen zelfs, maar dat kan ik zelf niet peilen, en veel minder dan mij zelf kan ik anderen peilen, en tast dikwijls mis. Maar al dwalende vinden wij toch soms 't spoor, en il y a du bon en tout mouvement, (à propos ik hoorde dat Jules Breton toevallig zeggen, en heb dat gezegde van hem onthouden). Zeg eens, | |
[pagina 322]
| |
hebt ge ooit Mauve hooren preeken ik heb hem verschillende dominees hooren nadoen - eens heeft hij gepreekt over de schuit van Petrus (de preek was verdeeld in 3 stukken, 1e zou hij die schuit gekregen of geërfd hebben, 2e zou hij ze bij gedeelten of aandeelen zich aangeschaft hebben, 3e zou hij ze (schrikwekkende gedachte) gestolen hebben)? Dan preekte hij verder over ‘de goede intentiën des Heeren’ en over ‘den Tigris en den Eufraat’. En toen deed hij Pater Bernhard na: God - God is almachtig - hij heeft de zee gemaakt, hij heeft de aarde gemaakt, en de lucht, en de sterren, en de zon, en de maan, hij kan alles - alles - alles toch - neen Hij is niet almachtig, er is één ding dat Hij niet kan. Wat is dat ding dat God almachtig niet doen kan? God almachtig kan geen zondaar verstooten...................Nu adieu Theo, schrijf maar eens spoedig, in gedachten een handdruk en geloof me t. à t. Vincent. | |
165Waarde Theo, Daar Pa en Moe schrijven voeg ik er een woordje bij, doch hoop U binnenkort meer uitvoerig te schrijven n.l. dan wanneer Mauve, die dezer dagen te Prinsenhage en ook naar hier komt, er zal geweest zijn. Gij moet weten Theo dat Mauve mij heeft gestuurd een schilderkist met verf, penseelen, palet, tempermes, olie, terpentijn, enfin met al het noodige. Zoodat het er nu door is dat ik ook aan 't schilderen zal tijgen, en ik ben er maar blij om dat het daartoe gekomen is. Wel dezen laatsten tijd heb ik heel wat geteekend, vooral van figuurstudies. Als gij die nu zaagt, zoudt ge wel merken welken weg ik uitga. Natuurlijk ben ik zeer verlangend om te hooren, wat Mauve mij nu verder zeggen zal. Heb dezer dagen ook eens kinderen geteekend en dat is mij erg goed bevallen. Het is dezer dagen buiten prachtig van kleur en toon; juist als ik wat licht krijg in 't schilderen, zal ik er eenmaal toe komen om iets daarvan uit te drukken, doch wij moeten voet bij stuk houden, en nu ik aan 't figuurteekenen ben zet ik dat door, totdat ik een eind verder ben, en als ik buiten werk, dan is 't om boomstudies te maken, doch eigenlijk de boomen beschouwende | |
[pagina 323]
| |
alsof het figuren waren. Ik bedoel ze vooral beschouwende met het oog op den contour, de proportie en hoe ze in elkaar zitten. Dat is het eerste waar men mede te maken heeft. Daarna komt het modelleeren en de kleur en de omgeving en juist over die kwestie moet ik 't eens met Mauve hebben. Maar Theo ik ben toch zoo blij met mijn schilderkist en 't is beter dunkt mij, dat ik die nu pas in handen krijg na reeds minstens een jaar geteekend te hebben uitsluitend, dan dat ik er onmiddellijk mee begonnen was. Mij dunkt dat zult ge wel met mij eens zijn. Nu heb ik in mijn vorigen brief nog vergeten U te zeggen, dat ik het toch zoo best vind, dat gij eens naar Londen zult gaan. Minder gaarne zou ik er U voor goed zien heentrekken, doch het is nu erg best gij er eens mede zult kennis maken. Maar op den duur zoudt ge er geloof ik niet aarden, althans 't wordt mij hoe langer hoe duidelijker, dat mij aangaande ik er toch eigenlijk niet in mijn element was. Hier in Holland voel ik mij toch veel meer thuis, ja ik geloof dat ik weer door en door een Hollander zal worden, en vindt ge niet dat dat eigenlijk het meest raisonnable is? Ik denk dat ik weer geheel en al Hollander zal worden, zoowel in karakter als ook in manier van doen, wat teekenen en schilderen betreft. Evenwel geloof ik dat het mij nog wel te stade zal komen dat ik ook een tijd buitenlands ben geweest, en daar een en ander heb gezien, wat niet overbodig is te kennen. Als gij te Londen komt zou ik wel graag hebben gij mijn oude kameraads George Read en Richardson eens hartelijk voor mij wildet groeten. Den Heer Obach ontmoette ik dezen zomer te 's Hage. George Read is als ge wilt een erg gewoon mensch in zoover dat hij misschien niet, 't zij in zaken, 't zij in kennis zich bizonder onderscheidt, doch als mensch en karakter, als men hem wat intiem kent, is er geen trouwer, geen hartelijker, geen fijngevoeliger kerel dan hij. Hij is zoo leuk en zoo geestig, en zoo bijdehand in het huiselijk leven, dat in dat opzicht hij veel waard is als vriend. Als ik kiezen mocht wie ik 't liefst weer eens terug zou zien van degenen, die ik in Engeland heb leeren kennen, dan zou het geloof ik bepaald George Read zijn. Daarom moet ge als ge mij een plezier wilt doen, eens een praatje met hem maken, en hem eens zeggen dat ik hoop wij onze kennis van vroeger eens zullen vernieuwen, en dat ik hem eens schrijven zal. | |
[pagina 324]
| |
Dat denk ik echter eerst te doen nadat ge hem zult gesproken hebben, en nadat ik aan 't schilderen ben. Want Theo met dat schilderen begint mijn carrière, vindt ge 't ook niet goed 't maar zoo te beschouwen? En nu gegroet, ontvang een handdruk in gedachten en geloof mij t. à. t. Vincent. |