Brieven aan zijn broeder. Deel 1
(1914)–Vincent van Gogh– Auteursrecht onbekend
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Haag
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
schieten, maar dat kan nu niet meer, ik moet geheel en al onafhankelijk blijven van Pa. Hoe? ik weet het nog niet, maar Mauve wil me wat helpen desnoods, en ik hoop en vertrouw gij, en natuurlijk ik zal werken en mij moeite geven zooveel ik kan om wat te verdienen. Ik zit er nu voor, en we zijn eenmaal in het schuitje. Op een ongemakkelijk moment, maar qu'y faire? Ik moet wat eenvoudige meubels hebben en bovendien al mijn uitgaven voor teeken- en schildersbehoeften worden er niet minder op. Ook moet ik probeeren me wat beter te kleeden. 't Is gewaagd, en eene kwestie van er op of er onder. Maar 't moest er toch ééns toe komen dat ik me installeerde, dus wat wil ik, het is nu sneller gegaan dan ik verwacht had. Wat betreft de verhouding tusschen Pa en mij, dat zal zich zoo heel spoedig niet redresseeren. Het verschil van denk- en zienswijs is al te groot. - Ik moet een kwaden tijd door en het water komt hoog, misschien tot aan de lippen, en misschien nog hooger, wat weet ik daar vooruit van? Maar ik zal mijn strijd strijden, en mijn leven duur verkoopen, en probeeren 't te winnen en er boven op te komen. - Tegen 1 Januari betrek ik het atelier. Ik zal wat betreft meubels het allereenvoudigste nemen, een houten tafel, een paar stoelen. Voor bed zou ik tevreden zijn met een wollen deken en den grond. Maar Mauve wil, dat ik toch een bed zal nemen, en wil 't me desnoods voorschieten. Ge begrijpt, ik zit nu verbazend in de zorg en voorzie veel tobberij. Maar 't is me toch een rust, dat ik zóóver gegaan ben dat ik niet meer terug kan, en dat, ofschoon de weg moeilijk te bewandelen is, mijn weg nu duidelijk genoeg zich afteekent. Het spreekt vanzelf dat ik U vraag Theo, als gij het kunt doen, stuur mij dan nu en dan wat gij kunt zonder Uzelven in de penarie te helpen. En in de gegevenen stuur 't liever aan mij dan dat ge 't aan anderen zoudt geven. Want als het mogelijk is, moeten we Mauve er niet in mengen wat 't finantiëele aangaat. Het is al onwaardeerbaar veel waard dat hij mij op artistiek gebied met zijn raad en daad bijstaat. Hij staat er echter op, ik moet b.v. een bed en een paar meubels nemen, en zegt ik zal 't je voorschieten desnoods. Want volgens hem moet ik quandmême toch ook goed voor den dag komen wat kleeren betreft, en het niet zoeken in al te veel zich bekrimpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik schrijf U spoedig wel meer. Ik wil het niet als een ongeluk beschouwen, dat het zoo geloopen is, integendeel ondanks allerlei emotie voel ik toch een zekere kalmte. There is safety in the midst of danger. Wat zou het leven zijn als we niet wat durfden aanpakken! Ik heb overal rondgeloopen om dat atelier te vinden, zoowel in stad als op Scheveningen. Scheveningen is horrible duur. Dit atelier kost maar f 7 per maand, maar de meubels maken het moeilijk. Toch heeft men een eigen gedoente dan loopt dat ook niet meer weg, en heeft men meer vastigheid onder de voeten. Het licht is van 't Zuiden zoo ongeveer, maar het raam is groot en hoog, en ik hoop het er over eenigen tijd wat aardig zal uitzien. Ge kunt denken dat ik mij zeer geanimeerd gevoel. Hoe zal het over een jaar zijn met mijn werk? Kon ik maar uitdrukken, wat ik voel. Nu Mauve begrijpt daar alles van, en hij wil me zooveel technische wenken geven als hij kan, - 't geen waarvan mijn hoofd en hart vol is, dat moet er uit komen, in teekeningen of schilderijen. Mauve zelf is druk bezig aan een groot schilderij van een pink, die met paarden tegen de duinen opgesleept wordt. Ik vind het heerlijk te 's Hage te zijn, en ik vind hier zoo oneindig veel moois, en ik moet daarvan iets zoeken weer te geven. à Dieu kerel, ontvang een handdruk in gedachten en schrijf spoedig. Geloof me t. à t. Vincent.
Veel groeten van M. en Jet. Ik heb nog een beetje geld, maar hoe lang zal ik er mee kunnen rondkomen? Tot 1 Januari moet ik in 't logement blijven! Adresseer Uw brieven maar adres: A. Mauve Uileboomen 198, ik kom daar toch bijna dagelijks. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
167Beste broer, (Januari 1882.) Even kom ik je gelukwenschen met het nieuwe jaar, moge het in alle opzichten een goed jaar voor je zijn, en egoïstisch voeg ik er bij, voor mij ook. Nu mij aangaande, 't zal je misschien niet onaangenaam zijn te vernemen dat ik me heb geïnstalleerd in een eigen atelier. Een kamer en alkoof, het licht is helder genoeg want het raam is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
groot, dubbel zoo groot als een gewoon venster, maar 't is zoo ongeveer op 't Zuiden. Meubels heb ik in den echten ‘rijksveldwachtersstijl’ zooals gij zegt, genomen, maar ik geloof dat de mijne meer direct van dat allooi zijn dan de Uwe, ofschoon gij het woord hebt uitgedacht. (Ik heb b.v. echte keukenstoelen en een echte stevige keukentafel). Mauve heeft me wat voorgeschoten - f 100, om het te huren en te meubileeren, en om het raam en licht in orde te maken. Dat is me wel een zekere zorg, ge zult dit begrijpen, maar enfin 't is de eenige soliede manier, en op den duur is 't veel goedkooper een eigen gedoentetje te hebben, dan altijd maar weer geld voor een quasi gemeubileerde kamer te geven. Nu, ik heb heel wat gescharrel gehad voor ik het vond, en voor ik de meubels zóó schikken kon dat het met 't geen ik had, er voor uit kwam. Maar nu kerel heb ik een echt eigen atelier en ben er erg mee in mijn schik. Ik had niet durven hopen, dat het reeds zoo spoedig zoo zou loopen, maar nu vind ik het best, en gij ook hoop ik. Hoor eens, ge weet er alles van, mijn uitgaven zullen wat meer zijn dan te Etten, maar laat ons zien er flink door te scharrelen. Mauve geeft veel hoop dat ik spoedig aan 't verdienen zal raken. En nu ik in een eigen atelier zit, zal dit allicht een niet ongunstige indruk maken op sommige personen, die tot nu toe dachten dat ik zoo maar wat liefhebberde, rentenierde, of lanterfantte. Ik hoop dat gij dezer dagen me wat zult kunnen zenden. Als ik iets hoog noodig had, en ik vroeg het aan Mauve, hij zou 't mij niet weigeren, maar hij heeft nu voorloopig waarachtig genoeg gedaan. Het overkomt ieder mensch zoo eens in zijn leven dat hij zich eens installeeren moet, en ofschoon ik aanvankelijk tegen het gevoel van schuld opzag, ik voel toch, dat het zoo beter is. Het plan is, dat ik geregeld naar model blijf werken, dat is duur en toch is het 't goedkoopste. De Bock valt me niet mee op den duur, er is iets van een te zwakke ruggegraat in hem en hij wordt kwaad als men hem sommige dingen zegt, die toch maar 't a b c zijn. Hij heeft gevoel voor landschap, hij weet er een soort charme soms in te brengen (o.a. in een groot schilderij, dat hij nu onder handen heeft) maar ik vind toch geen houvast aan hem. Het is te vaag en te ijl - du coton | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
filé trop fin. Zijn schilderijen zijn een schaduw van een impressie, en die impressie is mijns inziens ternauwernood de moeite waard om zoo dikwijls gerepeteerd te worden. Ik zal niet heel druk omgaan met de schilders. Mauve vind ik iederen dag knapper en degelijker en wat wil ik meer? Theo ik zal me evenwel een beetje beter moeten gaan kleeden nu. Ik weet nu zoo de directie die ik uit moet, en kan daar rond voor uitkomen, ik zal dus den omgang met menschen niet vermijden, - ook niet erg de lui achtervolgen. Mauve en Jet laten u groeten. à Dieu ik heb nog een boel te doen. Geloof me t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
168Beste broer, Zeg eens Theo hoe heb ik het met U? Ge hebt toch zeker mijn laatste schrijven ontvangen, waarin ik U een en ander mededeelde omtrent hetgeen thuis voorviel, en hoe dat tengevolge had, dat ik het huis verliet en terugging naar 's Hage en nu hier in mijn eigen atelier zit, adres: Schenkweg No. 138 (nabij station Rijnspoor). Gij weet, Mauve hielp me om mij te installeeren, doch ik zit voor allerlei onkosten nog en ik heb waarachtig sinds een dag of wat geen cent meer in mijn zak. Nu had ik er natuurlijk zoo zeker op gerekend, dat gij althans nu voor de maand Januari de frs 100 mij zoudt gezonden hebben. Maar tot heden ontving ik niets, zelfs geen schrijven van U. Het beroerdste is ik kan onmogelijk met model werken voor ik weer wat in mijn zak heb, en ik kan dus haast niets uitvoeren, het weêr is te slecht om buiten te zitten, ofschoon ik het herhaaldelijk beproefd heb. Het gaat mij best, maar de laatste dagen ben ik flauw van spanning. Ik heb naar modellen gezocht en weet er een paar, doch ik kan ze niet nemen. Ik ben vandaag uit desperatie bij Goupil geweest, want overeenkomstig 't geen gij schreeft, wilde ik in godsnaam Tersteeg vragen mij wat voor te schieten. Doch Tersteeg was net voor een paar dagen uit de stad gegaan. Tegenover Mauve moet ik mij ook goed houden, Mauve heeft waarachtig reeds genoeg gedaan. Tersteeg had mij beloofd eens te komen kijken, doch hij is er nog niet geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als gij om de een of andere reden de frs 100 niet in eens kunt sturen, stuur het mij gedeeltelijk per ommegaande. Ik vind daar net een postzegel in mijn zak, anders had ik dit briefje niet kunnen sturen. Het is een tijd van strijd voor U en voor mij, maar ik geloof we vorderen. Laat ons dus courage houden. à Dieu met een handdruk t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
169(Brief van Theo aan Vincent.) Waarde Vincent, Parijs 5 Jan. 1882. Je twee brieven heb ik ontvangen, en dank er je voor je mij op de hoogte houdt hoe de zaken loopen. Dat je te 's Hage voor goed geïnstalleerd bent vind ik zeer goed, en hoop zoo veel ik kan te zullen doen om je er door te helpen, tot je zelf kunt gaan verdienen; maar wat ik niet goed vind is de manier waarop je het aangelegd hebt om Pa en Moe te verlaten. Dat je het daar niet goed uit kon houden is mogelijk en dat je van zienswijze verschilt met menschen die hun gansche leven buiten hebben gewoond en niet in de gelegenheid zijn om het moderne leven mee te leven, is niet anders dan natuurlijk, maar wat bliksem maakte je zoo kinderachtig en onbeschaamd om op de manier waarop je het aangelegd hebt, Pa en Moe het leven bitter en bijna onmogelijk te maken. Het is niet moeilijk om te vechten met iemand die reeds vermoeid is. Toen Pa mij er over schreef, dacht ik nog aan misverstand, maar je zegt zelf in je brief: dat zal zich zoo gauw niet redresseeren. Ken je hem dan niet en weet je niet dat Pa niet kan leven zoolang er geharrewar tusschen jelui beiden is? Coûte que coûte, je bent verplicht te zorgen dat die zaak in orde komt, en ik verzeker je dat je eens allemachtig veel spijt zult hebben deze zaak zoo ruw behandeld te hebben. Je hebt nu Mauve die je aantrekt en daar je overdrijft is ieder die niets van hem heeft, niet naar je zin omdat je in iedereen dezelfde kwaliteiten zoekt. Is het niet bitter voor Pa als hij zich door iemand die zegt meer vrijdenkend te zijn dan hij, en die hij au fond mogelijk van tijd tot tijd benijdt om helderder inzichten, tot niets gereduceerd ziet? Telt dan zijn leven voor niets? Ik begrijp je niet. Schrijf mij weer eens als je kunt, en groet Mauve en Jet van mij. Steeds t.t. Theo. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Op 't zelfde papier de volgende brief van Vincent.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
(7 Januari 1882.)Voor het uiterlijke heb ik de zaak in orde gebracht door nog eens aan Pa te schrijven dat ik een atelier gehuurd had, dat ik verder met het Nieuwe Jaar gelukwenschte, dat ik hoopte wij in dat nieuwe jaar niet meer op die wijs noch ook op eenige andere manier twisten zouden. Meer doe ik er niet aan, meer hoef ik er niet aan te doen.
....Gij zegt ‘ik begrijp je niet’. Nu dat geloof ik graag, want schrijven is eigenlijk maar een beroerd middel om elkaar dingen begrijpelijk te maken. En het kost veel tijd, en gij en ik hebben toch al veel te doen. Maar we moeten maar wat geduld hebben met elkaar totdat we elkaar weer eens zien en spreken. Wat betreft Mauve - ja zeker houd ik veel van Mauve en sympathiseer met hem, van zijn werk houd ik veel - en ik acht mij gelukkig wat van hem te leeren, maar evenmin als Mauve zelf, kan ik mij in een systeem of richting opsluiten, en behalve van Mauve en het werk van Mauve houd ik ook van anderen, die heel anders zijn en werken. En wat betreft mijzelf en mijn eigen werk, misschien is er overeenkomst soms maar zeker ook wel degelijk onderscheid. Als ik van iemand of iets houd, dan meen ik dat, en er komt bepaald soms hartstocht en vuur bij, doch daarom vind ik niet systematisch alleen enkele personen volmaakt, en al de anderen niets waard - dat zij verre. Ge zegt: schrijf weer eens. - Ja natuurlijk, maar vooraf moet ik met U afspreken hoe. Wilt gij dat ik in een soort koopmansstijl zal schrijven, droog en afgepast, en mijn woorden wikkende en wegende en eigenlijk niets zeggende, of wilt gij dat ik zal voortgaan te schrijven net zooals ik in den laatsten tijd gedaan heb over allerlei, U de gedachten zeggende, die in me opkomen zonder bang te zijn eens door te slaan, zonder mijn gedachten te kortwieken of terug te houden? Dat laatste doe ik het liefst, namelijk vrij uit schrijven of zeggen wat ik bedoel. En nu eindig ik het directe antwoord op uw brief, want ik heb nog met u te spreken over teekenen enz. en daar praat ik liever over. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was veel beter geweest dat ik dezen winter te Etten had doorgebracht en het was vooral om finantiëele reden veel makkelijker voor me geweest - ging ik daarover weer denken en tobben, ik zou er melankoliek van worden, dus het is uit, kort en goed. Ik zit nu hier en moet er zien door te scharrelen. Als ik er nog over ging schrijven met Pa, 't was olie in 't vuur en ik wil niet meer zoo driftig worden en ik werp me met al mijn kracht in het leven en de zaken hier, en wat wil ik, Etten is verloren en het Heike, maar ik zal iets anders zoeken terug te winnen. Nu dank ik U recht hartelijk voor 't gezondene. Ik behoef U niet te zeggen dat ik overigens eigenlijk toch erg in de zorg zit. Natuurlijkerwijs zijn mijn uitgaven meer dan te Etten, en ik kan niet half zoo energiek te werk gaan als ik zou willen, en zou kunnen, als ik over meer te beschikken had. Maar mijn atelier komt in orde. Ik wou dat gij het eens zaagt, ik heb al mijn studies opgehangen en gij moet mij die gij hebt, ook maar terugsturen, want ik kan er nog dienst van hebben. Zij mogen onverkoopbaar zijn, en ik zelf wil graag al de fouten er van erkennen, maar er zit iets in van de natuur, omdat zij gemaakt zijn met een zekere passie. En ge weet ik tob nu om aquarellen te maken, en krijg ik daar den slag van, dan zullen ze verkoopbaar worden. Maar Theo ge kunt er verzekerd van zijn, dat toen ik voor 't eerst bij Mauve was geweest met mijn penteekening, en M. zei: ge moet het eens met houtskool en krijt en penseel en doezelaar probeeren, ik er verdomd veel moeite mee gehad heb om met dat nieuwe materiaal te werken. Ik ben geduldig geweest en 't scheen niets te helpen, toen werd ik soms zoo ongeduldig, dat ik mijn houtskool vertrapte en gansch en al moedeloos werd. En toch een tijd daarna stuurde ik U teekeningen met krijt en houtskool en 't penseel gemaakt, en ik kwam bij Mauve terug met een heele partij dergelijke, waarop hij wel aanmerking had natuurlijkerwijs, en terecht, en gij ook, doch evenwel ik was een stap vooruit. Nu zit ik weer in een dergelijke periode van strijd en moedeloosheid, van geduld en ongeduld, van hoop en desolatie. Maar ik moet daar doorworstelen en enfin over een tijd zal ik het aquarelleeren wel beter vatten. Als het zoo makkelijk was zou er geen aardigheid aan zijn. En met het schilderen is het dito dito. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu komt er nog bij dat het weer ongunstig is en dezen winter ben ik nog niet voor mijn plezier uit. Toch heb ik schik in mijn leven, en vooral dat ik een eigen atelier heb vind ik onuitsprekelijk heerlijk. Wanneer komt ge eens bij mij koffie of thee drinken? Ik hoop spoedig. Ge kunt desnoods logeeren ook, wat best en wat gezellig. En ik heb zelfs bloemen ook, een paar bakjes bollen. En bovendien heb ik nog een ander ornament voor mijn atelier opgedaan; ik heb een verbazend koopje gehad aan prachtige houtsneden uit de Graphic, gedeeltelijk afdrukken niet van de cliché's, maar van de blokken zelf. Precies de dingen waarnaar ik jaren verlangd heb. De teekeningen van Herkomer, Frank Holl, Walker en anderen. Ik heb ze gekocht van Blok den boekenjood, en heb uit een enorme stapel Graphics en London News uitgezocht wat het beste was, voor vijf gulden. Er zijn dingen bij, die superbe zijn, o.a. de ‘Houseless and Homeless’ van Fildes (arme lui voor een nachthuis wachtende), en twee groote Herkomers en veel kleine, en de Irish Emigrants van Frank Holl, en de ‘Old Gate’ van Walker, en vooral een meisjesschool van Frank Holl en dan nog die groote Herkomers: de Invaliden. Enfin dat is net het goedje dat ik noodig heb. En ik heb zulke mooie dingen met een zekere rust in huis, omdat kerel, ofschoon ik er nog een heel eind vandaan ben om ze zelf zóó mooi te maken, ik toch een paar studies van oude boertjes enz. aan den muur heb hangen, die bewijzen dat mijn enthousiasme voor die teekenaars niet maar enkel ijdelheid is, maar dat ik er op tob en er naar streef om zelf ook iets te maken dat realistisch is en toch met sentiment gedaan. Ik heb wel een stuk of 12 figuren van spitters en lui, die op het aardappelveld bezig zijn, en ik denk er over of ik daar niet iets van zou kunnen maken, gij hebt er ook nog een paar van, o.a. een man die aardappelen in een zak doet. Enfin ik weet het nog niet, maar hetzij nu hetzij later, ik moet dat toch eens maken, want ik heb het dezen zomer zoo bekeken, en hier in de duinen zou ik een goede studie van den grond en de lucht kunnen maken, en dan de figuren er brutaal in. Toch hecht ik niet zoo heel veel aan die studies, en hoop natuurlijk ze nog heel anders en beter te maken, maar de Brabantsche typen zijn karakteristiek en wie weet of er nog geen partij van te trekken is. Mochten er bij zijn die ge houden wilt, ga gerust uw gang, maar die waar ge niets aan hebt wil ik wel heel graag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
terughebben. Door het bestudeeren van nieuwe modellen zal ik vanzelf attent worden op de fouten in de proportie van mijn studies van dezen zomer, en daarmee rekening houdend zijn ze mij allicht nog nuttig. Toen Uw brief zoolang weg bleef (want doordat hij eerst naar Mauve ging, kreeg ik hem nog later), moest ik naar den Heer Tersteeg gaan en die heeft mij f 25 gegeven totdat ik Uw brief zou ontvangen. Het is misschien wel goed dat ik met Uw medeweten, of gij met mijn medeweten 't een of ander met den heer Tersteeg afspreek. Want gij begrijpt Theo, ik moet zoo vast mogelijk weten waaraan ik mij te houden heb, en ik moet vooruit berekenen en weten, dit of dat kan ik doen, of moet het laten. Gij zult mij dus veel genoegen doen als wij vast met elkaar afspreken en ik hoop gij mij daarover spoedig zult schrijven. Mauve heeft mij beloofd dat hij mij zou voordragen om dadelijk buitengewoon lid van Pulchri te worden, omdat ik dan 2 maal in de week 's avonds daar naar 't model kan teekenen, en meer omgang met schilders hebben. Dan word ik later zoo spoedig mogelijk gewoon lid. Nu kerel dank voor het gezondene en geloof me met een handdruk t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
170Beste broer, Net als ik wel meer gedaan heb schreef ik U in mijn laatsten brief kort en bondig een antwoord op een en ander, doch gij moet daarom niet denken dat ik altijd in een koude barre stemming ben, die Mauve misschien een groene zeepstemming of zoutwaterstemming zou noemen. Nu maar al had ik nu eens een groene zeepbrief of zoutwaterbrief geschreven, dat is toch niet erger dan dat ik het al te sentimenteel had opgevat. Gij zegt: gij zult er eens erg spijt van hebben - kerel ik geloof dat ik veel van dien spijt al gehad heb vóór dien tijd. Ik zag het aankomen en zocht het te coupeeren; nu dat is niet gelukt en enfin wat gebeurd is, is gebeurd. Zal ik er nu nog spijt over hebben, neen eigenlijk heb ik zelfs geen tijd om spijt te hebben. Het teekenen wordt hoe langer hoe meer een hartstocht bij me en dat is net een hartstocht als die van een zeeman voor de zee. Mauve heeft mij nu een nieuwen weg gewezen om iets te kunnen maken, n.l. het aquarelleeren. Nu daar verdiep ik mij nu in, en zit te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
smeeren en weer uit te wasschen, enfin te zoeken en te streven. Puisqu'il faut faire des efforts de perdu. Puisque l'exécution d'une aquarelle a quelque chose de diabolique. Puisqu'il y a du bon en tout mouvement énergique. Dus ofschoon ik van plan was om U nog uitvoeriger te schrijven over het voorgevallene thuis, en te probeeren de zaken uiteen te zetten zooals ze mij toeschijnen te zijn, ofschoon ik bovendien graag ook nog over andere onderwerpen U een en ander zeggen wou, ik heb er nu geen tijd voor en ik vind het beter ik U nog eens over het teekenen schrijf. Ik ben dadelijk behalve een paar kleine ook een groote aquarel begonnen, op zijn minst zoo groot als een van die figuurstudies die ik te Etten maakte. Nu spreekt het vanzelf, dat dat zoo maar niet in eens goed en grif van stapel loopt. Mauve zelf zegt me dat ik op zijn minst een stuk of 10 teekeningen verknoeien zal, voor ik zoowat het penseel weet te hanteeren. Nu maar daarachter zit een betere toekomst, dus werk ik door met zooveel koelbloedigheid als ik verzamelen kan, en ook door mijn fouten laat ik me niet afschrikken. Dit is een schetsje van een van de kleine aquarellen, het is een hoekje van mijn atelier met een meisje dat koffie zit te malen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gij ziet ik zoek naar toon, een kopje of een handje dat gloeit en waar leven in zit en dat uitkomt tegen een dommelenden achtergrond, schemerend, en dan brutaal daar tegen uit dat brok schoorsteen en kachel, ijzer en steen en een planken vloer. Als ik die teekening naar mijn zin kon krijgen, dan zou ik er op zijn minst 3/4 van in groene zeepstijl maken, en dan alleen dat hoekje waar dat kindje zit, teer en zacht en met sentiment behandelen. Maar gij begrijpt ik kan dat alles nog niet zoo uitdrukken zooals ik het voel, maar de zaak is maar dunkt me de moeilijkheden aangrijpen, en het groenezeepgedeelte is nog niet groene zeepachtig genoeg, en de teerheid daar tegenover niet teer genoeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar enfin de schets is er toch opgedonderd, en de opvatting is er, en me dunkt die is raisonnable. Nu spreekt 't vanzelf dat men de techniek niet den eersten dag meester is. Dit is 't sujet van de groote teekening, maar ik doe het in haast en het schetsje is afschuwelijk. Ik hoor dat er vandaag iemand voor me geweest is, ik denk de Heer Tersteeg. Dat wou ik wel, want hij heeft me beloofd dat hij zou komen opdokken, en ik wou hem wel eens spreken over een en ander. Hij zou morgenochtend terugkomen. Theo ik heb veel gescharrel met de modellen, ik zoek ze en als ik ze vind, dan is het een toer om ze op 't atelier te krijgen, en dan laten ze me soms in den steek. Net als van morgen een smidsjongen, die kon niet komen omdat zijn vader zei, dat ik een gulden per uur betalen moest, nu daar had ik natuurlijk geen trek in. Morgen heb ik weer 't model van het oude vrouwtje, maar 3 dagen achtereen kon ze niet komen. Nu, dan als ik uit ga zit ik nog al eens in de volksgaarkeuken, of in de wachtkamer 3e klasse, of dergelijke localiteiten te krabbelen. Maar buiten is het zoo verdomd koud, vooral voor mij die nog niet zoo vlug teeken als meer geoefenden, en mijn schetsjes eigenlijk meer uitvoerig moet afmaken om er iets aan te hebben. Zoo dat ge ziet dat ik niet stil zit, en mij voorloopig niet meer verdiep in Etten, maar zoek hier wortel te schieten. Het spreekt vanzelf dat de modellen me geld kosten, en ik moet U zeggen dat ikzelf ook het noodige neem, ofschoon zoo goedkoop mogelijk. (Ik ga in de gaarkeuken eten). En toch zult gij denk ik er geen bezwaar in zien dat ik doorga. Doch 't geen ik in mijn vorigen brief reeds zei dat herhaal ik nog eens, laat mij zoo nauwkeurig mogelijk weten waaraan ik mij te houden heb, en was het mogelijk dat gij met den Heer Tersteeg een afspraak kondt maken, zoodat ik in geval van moeilijkheid zonder er al te veel tegenop te zien naar hem toe kon gaan, dat zou ik erg best vinden. Ik voor mij beloof U, dat ik werken zal wat ik kan, doch het hangt b.v. met modellen dikwijls af van het geld dat ik in mijn zak heb, of niet heb, of ik full speed, half speed of soms in 't geheel niet te werk kan gaan. Zoo ben ik nu in besprek met een moeder met een kindje, doch ik vrees het me te duur zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitkomen. Weet het wel, dat ik het liefst full speed ga, maar....enfin ge begrijpt er alles van, ik moet mijzelven nog inhouden tot er wat meer ruimte en vrijheid komt. Schrijf mij weer eens spoedig, en hoor eens zend in Februari het geld zoo spoedig mogelijk, want ik weet zeker dat ik tegen dien tijd geen cent meer heb. Ik heb plan om toch tusschen de druppeltjes door voortdurend kleine penteekeningen te gaan maken, maar op een andere manier dan die groote van dezen zomer. Wat vinniger en wat nijdiger. Dit is een schetsje van den Schenkweg, het gezicht uit mijn raam. Nu adieu, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
171Waarde Theo, Nu de week om is schrijf ik U maar weer eens. Ik heb geregeld iederen dag model gehad van 's morgens tot 's avonds en het model is goed. Mauve is eens komen kijken, en de Heer Tersteeg ook, en daar ben ik blij om. Nu heb ik al dien tijd met waterverf gewerkt, en ik krijg daar hoe langer hoe meer plezier in. Wat zou ik graag hebben dat gij eens hier waart, ik zou U zooveel te zeggen en te vragen hebben. Zoudt gij in 't voorjaar weer komen? Weet gij het niet wat vooruit? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu is 't geen ik heb gemaakt nog niet goed en nog lang niet, maar het is weer iets anders, en het is wat sterker en frisscher van kleur en zonder dekverf. Nu hoop ik dat gij mij spoedig weer eens schrijft, en wel bepaaldelijk dat wij probeeren een afspraak te maken omtrent het geld. Want ofschoon ik met fr. 100 per maand voor mezelf wel zou kunnen rondkomen, het is een heel andere kwestie wanneer ik bovendien dagelijks mijn model moet betalen en moet te eten geven etc. etc. En dan de onkosten van verf, van papier etc. Ik heb het U reeds in mijn vorig schrijven gezegd, dat het daarvan afhangt of ik full speed of half speed werken kan. En nu ik hier eenmaal zit komen er toch iederen dag allerlei kleine onkosten opdokken, die mij het leven niet makkelijk maken. Nu ik heb evenwel geregeld doorgezet een tijd lang, maar ik zit zonder geld nu. Het is natuurlijk dat wanneer men zich ergens installeert er op allerlei wijs kosten zijn. Maar wat ik er mee win is dat ik gevoel dat ik vooruit ga, en ik zal het aquarelleeren overwinnen, en zelfs zoo heel lang hoeft het niet te duren of mijn werk is verkoopbaar. De Heer Tersteeg zelf zei daaromtrent iets, en als ik op kleiner formaat eens gelukkig ben, dan zal hij denk ik wel iets nemen. En die teekening van dat oude vrouwtje waarvan ik U een schets zond, heb ik afgemaakt nog verder, en den een of anderen dag gaat die wel weg. Geloof me ik werk, ik tob, ik blok den heelen dag, en met plezier ook, maar nu is het er ook zoo mee, dat ik erg gedecourageerd zou worden als ik niet net zoo hard en nog harder kon doorwerken. Als gij er den Heer Tersteeg over schrijft, zal hij U graag crediet geven tot een bedrag dat gij zelf stellen kunt, en hij zelf kan controleeren, als hij wil, waar ik het voor gebruik, als hij mij niet vertrouwt. Doch ik zou het verschrikkelijk vinden als ik niet kon voortwerken op dezelfde wijs als nu een week of drie. Wat betreft het formaat van teekeningen of de sujetten, graag wil ik dienaangaande letten op 't geen de heer Tersteeg of Mauve zeggen. Ik heb nu dezen tijd eenige groote onder handen genomen, omdat ik coûte que coûte die droge manier waarop mijn studies van dezen zomer gedaan zijn, moet overwinnen. En nu zei Mauve toch gisterenavond, ofschoon hij natuurlijk aanmerkingen had ook, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘het begint een aquarel te worden’. Nu als ik dat er maar mee win, dan reken ik dat ik noch tijd noch geld verkwist. En nu ik op grooter formaat eens beproefd heb de penseelbehandeling en de kracht der kleuren te probeeren, kan ik mij weer eens aan kleinere wagen. Trouwens ik heb er reeds twee kleine op touw, maar omdat ik daarmee sukkelde en ze gedeeltelijk weer heb uitgesponsd, heb ik een heele groote onder handen genomen, waarvan ik U een schetsje stuur. Nu dus ik heb voor de volgende week die morgen begint, werk genoeg, maar ik vrees geen geld genoeg, want al wat ik over heb is f 2.50 en nog een paar centen. Wat moet ik nu doen; als ik naar Mauve ga of naar den Heer Tersteeg, en hen vroeg, ik geloof zij het niet weigeren zouden. Doch Mauve heeft reeds zooveel gedaan en aan den Heer Tersteeg verkoop ik liever een paar kleine teekeningen, als ze mij lukken mochten, dan dat ik hem geld te leen vraag. Antwoord mij dus spoedig, en als gij wilt, doe het een of ander, stuur mij wat om door te gaan. Ik voel Theo dat er een werkkracht in mij zit, en ik doe wat ik kan om die los en vrij te maken. Ik heb zorg genoeg met het tobben en scharrelen met mijn teekeningen, en als er al te erge zorgen bijkomen, en ik de modellen niet aan kan houden, dan zou ik in de war raken. Het is wel erg dat gij er voor op moet dokken, doch we staan er nu niet meer zoo voor als b.v. verleden winter. Nu voel ik me op een beteren weg om tot een resultaat te komen. Ik zal doen wat ik kan, ik zal hard werken, en zoodra ik 't penseel wat in mijn macht heb, nog veel harder dan ik nu kan. En als wij nu flink en energiek doorzetten, dan is de tijd niet ver af dat gij mij niet meer hoeft te zenden. Nu kerel blijf doen wat ge kunt, en ik zal ook doen wat ik kan. Adieu, ik reken er op, dat ge spoedig schrijft, ge hoeft ook niet veel op eens te sturen, als ik maar wat van week op week kan doorgaan. Ontvang een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
172Zondagavond, Schenkweg 138 Waarde Theo, (bij de Rijnspoor). Wel heb ik U reeds gisteren geschreven en toch ik schrijf er nog eens over heen. Want ofschoon ik nog wel een dosis moed heb, zoo is het mij toch soms moeilijk om mij tegenover Mauve en Tersteeg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en anderen altijd goed te houden. En dat moet ik toch doen, want ofschoon ik tegenover hen niet mij maar onbezorgd houd, zoo behoef ik toch hun niet alle details en diepten er van mee te deelen. Maar het gebeurt mij dikwijls genoeg dat ik met de handen in 't haar zit. Nu was ik van morgen zoo beroerd dat ik naar bed ben gegaan, ik had hoofdpijn en was koortsig van overspanning, omdat ik zoo opzie tegen deze week en niet weet hoe ik er door zal komen. En ik ben toen weer opgestaan, en weer naar bed gegaan, en nu is het weer gezakt, maar ik wilde het U toch eens zeggen dat ik in mijn brief van gisteren niet overdrijf. Als ik maar hard doorwerk dan zal het niet lang meer duren, of ik verdien wat met mijn werk, maar tot zoolang zit ik geducht in de zorg. Ik heb betrekkelijk ook nog zoo weinig teekenbehoeften of gebrekkige. Nu toch voorloopig genoeg, ik heb mijn kist en ezel en penseelen, maar b.v. deze week trok mijn teekenplank zoo krom als een ton, omdat die te dun was, en mijn ezel heeft bij het verzenden naar hier ook een mankement gekregen, dat hinderlijk genoeg is. Er zijn enfin een massa dingen, die ik nog hebben of verbeteren moet, en natuurlijk hoeft dat alles niet op eens, maar het maakt dat van dag tot dag er kleine dingen noodig zijn, die mij bij elkaar genomen, veel zorg geven. Er zijn soms ook dingen aan mijn kleeren te doen, en Mauve heeft mij ook daaromtrent al een en ander gezegd, dat ik wel doen zal maar dat niet alles op eens kan. Gij weet mijn kleeren zijn meest vermaakte dingen van U, of een paar zijn er bij die gemaakt gekocht zijn, en van slechte stof. Dus het is niet frisch en vooral met al die sjouwerij met de verf, wordt het nog veel moeilijker ze nog maar dragelijk te houden, met laarzen is het dito dito. Mijn ondergoed begint mij ook te begeven. Gij weet wel dat het al een heelen tijd duurt dat ik het niet breed heb, en dan raken veel dingen wrak. En dan gebeurt het soms dat men onwillekeurig, al is het momenteel, vreeselijk neergedrukt wordt, soms juist in een tijd dat men goedsmoeds is, zooals ik dezer dagen werkelijk ben, en zelfs nu ook. En zoo was het van morgen; dat zijn van die kwade uren waarin men machteloos is en flauw van overspanning. Ik geloof dat het eigenlijk kwam omdat ik met Mauve had afgesproken omtrent dingen, die ik met het model en buiten doen zou, en toen dacht ik in eens: misschien kan ik het niet doen omdat ik geen cent meer hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal over twee dagen, en dan denkt Mauve dat ik het uit lafheid heb gelaten. En nu ben ik dus nog eens opgestaan om U nog eens te schrijven, omdat ik geen rust had. En het doet mij zooveel hinder bij 't werk als ik te veel andere dingen in het hoofd heb tegen mijn zin, en terwijl ik voor 't model zit, in de rats ben hoe ik betalen zal, en of ik den volgenden dag zal doorgaan of niet zal kunnen. En ik moet, ik moet bedaard en kalm kunnen zijn bij mijn werk, het is toch al moeilijk genoeg. En nu vooral moet ik mij goed houden, maar ik voelde van morgen zoo duidelijk dat mijn kracht aan het bezwijken ging, niet mijn lust, of mijn moed, en daarom zeg ik het U nog eens. Ik begrijp er alles van dat gij het zelf ook moeilijk kunt hebben, maar mij dunkt er is toch een afspraak te maken met Tersteeg desnoods, zoodat alles geregeld wordt. Nu ik op Pulchri naar 't model kan teekenen twee avonden in de week, zouden desnoods voortaan 4 dagen model genoeg zijn, en nu ik dat oud vrouwtje gevonden heb, behoeft dat zoo kostbaar niet te zijn als toen ik de eerste dagen moest scharrelen met die en met die. Want ik heb al verscheidene modellen gehad, doch zij zijn te duur of zij vinden het een te ver eind om te komen, of zij maken later bezwaar en kunnen niet geregeld terugkomen. Maar ik geloof het met dit vrouwtje goed getroffen te hebben. Gisteren heb ik nog een lesje gehad van Mauve over het teekenen van handen en gezichten, om die dun in de verf te houden. Mauve weet het zoo goed, en als hij iets zegt, dan doet hij het met inspanning en niet om maar wat te zeggen, nu ik luister er ook met inspanning naar, en span mij in op de praktijk. Ik heb wel gisteren nog eens tot Mauve gezegd, dat het zoo noodig was ik er wat bij verdiende, doch ik wil hem niet om geld vragen, want hij geeft mij iets dat veel beter is dan geld, en trouwens hij heeft mij aan mijn meubels geholpen, en dat is meer dan genoeg. Nu ik U geschreven heb, ga ik morgen met goed vertrouwen weer aan den slag. Toen gij dezen zomer te Etten waart, spraakt gij er over dat ik met waterverf zou werken. Toen zag ik er geen gat in en wist niet hoe het aan te leggen. Nu begint er wat licht te schemeren en ondanks alles gaat toch het zonnetje op. Nu adieu Theo, ontvang een handdruk in gedachten en geloof me t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
173Waarde Theo, Schenkweg 138. Donderdag. Uw brief en ingesloten fr. 100 heb ik in orde ontvangen en dank U ten zeerste voor beide. Hetgeen ik reeds vreesde toen ik U het laatst schreef, is me werkelijk overkomen, namelijk dat ik niet wel geworden ben en een dag of drie bijna aanhoudend te bed gelegen heb van koortsachtigheid en zenuwachtigheid. Met bijbehoorende hoofdpijn en kiespijn nu en dan. Dat is een ellendige toestand en het komt door overspanning. Mauve is nog bij me geweest en wij hebben opnieuw afgesproken om maar door alles heen moed te houden. Maar ik heb dan het land zoo aan mijzelven, dat ik niet kan wat ik zou willen, en op zoo'n moment voelt men zich alsof men aan handen en voeten gebonden in een diepen donkeren put lag, machteloos om iets te doen. Nu is het in zoover weer voorbij dat ik gisteravond weer ben opgestaan, en wat gescharreld heb om een en ander in orde te schikken, en toen van morgen uit haar eigen het model kwam kijken, ofschoon ik haar maar half verwachtte, heb ik met Mauve haar geposeerd en heb beproefd wat te teekenen, maar het gaat nog niet en ik heb mij van avond nog geheel lam en beroerd gevoeld. Maar als ik me nog een paar dagen stil houd, dan zal het weer voorbij zijn voor een heelen tijd, en hoef ik niet te vreezen dat het vooreerst terugkomt als ik wat oppas. Het spijt mij zeer dat gij ook niet wel zijt. Toen ik verleden winter te Brussel was heb ik ook zooveel ik kon, baden gebruikt 2 of 3 maal per week in de badinrichting, en ik heb mij daar zeer wel bij bevonden en zal het hier ook weer gaan doen. Ik twijfel niet of als gij het een tijd vol houdt, zal het U ook veel helpen, omdat men daardoor krijgt wat ze hier ‘doorstraling’ noemen, n.l. dat de poriën van de huid open blijven, en de huid haar werking kan doen, terwijl die anders vooral 's winters eenigszins ineenschrompelt. En ik zeg U ronduit dat ik bepaald van meening ben dat men zich niet moet geneeren om nu en dan naar een meid te gaan als men er een weet, waar men op vertrouwen kan en wat hart voor hebben ook, zooals er werkelijk velen zijn. Want voor iemand die een leven van inspanning heeft, is dat noodig, absoluut noodig om normaal en bij zijn positieven te blijven. Men hoeft zulke dingen niet te overdrijven, en buitensporigheden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
te doen, maar de natuur heeft vaste wetten waartegen te strijden fataal is. Enfin ge weet daar zelf wel alles van wat noodig is ge weten moet. Het zou voor U, het zou voor mij goed zijn, als we getrouwd waren, doch qu'y faire? Ik stuur U eens een klein teekeningetje, maar ge moet hieruit niet opmaken dat ze allen zoo zijn, dit is vrij dun en snel gewasschen, maar vooral bij grootere lukt dat niet altijd, ja zelfs maar heel zelden. Toch zal het U misschien een bewijs geven dat het geen hopelooze zaak is, dat ik er zoowat den slag van beet heb. Toen Mauve hier was het laatst, vroeg hij me nog of ik geld noodig had. Ik kon mij toen goed houden tegenover hem, en dat is nu wel beter, doch gij ziet dat in geval van nood hij ook nog wel wat doen zou. En dus ofschoon er nog wel eens zorg zal komen, ik heb wel hoop wij er door zullen scharrelen. Vooral als de Heer Tersteeg zoo goed zou willen zijn om als het U niet gelegen komt, en het bepaald noodig mocht wezen me wat crediet te geven. Gij spreekt van schoone beloften. Het is met mij min of meer ook zoo. Mauve zegt het zal goed gaan, maar dat neemt niet weg, dat de aquarellen die ik maak toch nog niet bepaald verkoopbaar zijn. Nu ik heb er zelf ook wel hoop op, en ik zal er terdeeg op sjouwen, maar het is soms desperaat genoeg als men 't wat hooger op wil voeren en 't wordt dik. Dat is iets om wanhopig te worden, want het is geen kleine moeilijkheid. En de experimenten of proefnemingen met aquarellen zijn vrij kostbaar, papier, verf, penseelen, en model en tijd, en wat niet al. Maar evenwel geloof ik de minst kostbare weg is doorzetten, zonder tijd te verliezen. Want door die beroerde periode moet men heen. Ik moet nu sommige dingen afleeren, die ik mijzelven zoowat geleerd had, en op een heel andere manier de dingen aankijken. Voor men een vasten blik heeft op de proportie der dingen, moet men zich heel wat moeite geven. Het is niet altijd precies gemakkelijk voor mij om met Mauve om te gaan, evenmin als omgekeerd, omdat ik geloof dat wij elkaar niets toegeven in zenuwachtigheid, en het kost hem bepaald inspanning om 't mij te wijzen, en mij niet minder om 't te begrijpen en te trachten 't in praktijk te brengen. Maar ik geloof dat wederkeerig wij elkaar toch zoowat beginnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
te verstaan, en het reeds wat dieper begint te zitten dan wat oppervlakkige sympathie. Hij heeft het druk met zijn groote schilderij dat indertijd voor den Salon bestemd was, het wordt prachtig. En dan heeft hij ook een winter onderhanden. En mooie teekeningen. Ik geloof dat hij in ieder schilderij en in iedere teekening een klein stukje van zijn leven geeft. Hij is soms zoo moe als een hond, en hij zei laatst ‘ik word er niet sterker op’ en wie hem toen op dat moment gezien had, zou niet licht die uitdrukking van zijn gelaat vergeten. Hetgeen Mauve mij tot mijn troost zegt als mijn teekeningen zwaar, dik, modderig, zwart, dood worden is dit: ‘als gij nu al dun werktet, dan zou het maar een zekere chic zijn, en ge zoudt later waarschijnlijk dik worden. Maar gij zit nu te sjouwen en het wordt zwaar, maar dat wordt later snel en dun.’ Mits dat maar zoo uitkomt heb ik er niet op tegen. En gij ziet het nu aan dit kleintje, dat is in een kwartier tijd begonnen en klaar gemaakt, doch, nadat ik er een grootere van gemaakt had, die te zwaar geworden was. En juist omdat ik op die grootere gesjouwd had, kon ik later, toen 't model toevallig even zoo stond, in een oogenblik er dit van op krabbelen, op een klein stukje papier dat van een vel Whatman overgeschoten was. Dit model is een mooie meid, het is 't model van Artz en overal geloof ik, maar ze moet een daalder per dag hebben, en dat is toch voor nu te duur. Dus scharrel ik maar met mijn oud besje. Het lukken of niet lukken van een teekening heeft ook veel te maken met de stemming en toestand waarin men is, geloof ik. En 't is daarom dat ik doe wat ik kan om helder en opgeruimd te zijn. Doch soms zooals nu, overmeestert me een of andere malaise, en dan is het donderen. Toch is dan de boodschap doorwerken, want b.v. Mauve en Israëls en zooveel anderen, die voorbeelden zijn, weten van alle stemmingen partij te trekken. Enfin ik heb eenige hoop dat zoodra ik geheel weer in orde ben, het zal vlotten, wat beter dan nu. Als ik een tijd rusten moet dan zal ik het doen, maar waarschijnlijk is het spoedig voorbij. Alles bij elkaar genomen echter is het niet meer met me als een jaar of wat geleden, toen gebeurde het mij nooit dat ik een dag in bed bleef, en nu is er telkens een of ander, dat me hindert, al is het zoo erg niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enfin mijn jeugd is weg, niet mijn levenslust of mijn levenskracht, maar ik bedoel de tijd dat men niet voelt dat men leeft, en zonder moeite leeft. Eigenlijk zeg ik: tant mieux, er zijn nu betere dingen après tout, dan toen. Houd U goed kerel, het is toch nog al klein en gemeen van Messrs G. en Co., dat men U weigerde, toen ge geld wildet opnemen. Dat hebt ge zeker niet verdiend dat men zoo koelzinnig tegen U was, want ge haalt veel kastanjes voor hen uit het vuur, en spaart Uzelven niet. Dus hebt ge recht dat men wat égards voor U hebbe. Ontvang een handdruk in gedachten, ik hoop dat ik U spoedig wat beters zal te vertellen hebben dan vandaag en in den laatsten tijd, maar ge moet 't me niet kwalijk nemen, ik ben erg lam. Adieu t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
174Waarde Theo, 13 Febr. '82. Ofschoon ik wel eenigszins een brief van U verwacht dezer dagen, zoo schrijf ik toch weer eens. Ik hoorde een en ander aangaande U van den Heer Tersteeg, toen die terugkwam uit Parijs. Hij zeide mij dat het U goed ging, en scheen nog al in zijn schik over zijn reis. Toen ik bij hem was had ik een paar teekeningen, en daarvan zeide hij dat ze beter waren dan de vorige, en zeide mij nog dat ik eens een paar kleine weer maken moest. Daar ben ik nu aan bezig. En ook heb ik gewerkt aan een nieuwe penteekening van een oud vrouwtje dat zit te breien. En ik geloof dat die ook beter is dan die van dezen zomer, tenminste er is meer toon in. Als ik eens een paar penteekeningen heb die terdeeg raak zijn, dan geloof ik daar nog een liefhebber voor te weten. Ik heb ook dezer dagen eens aan C.M. geschreven, dat ik hier een atelier had gehuurd, en hoopte dat wanneer hij eens te 's Hage kwam, hij mij dit zou doen weten of eens zou komen kijken. Oom Cent heeft mij dezen zomer ook gezegd, dat als ik eens een teekening had wat kleiner dan die van dezen zomer, en meer aquarel, ik die maar eens zenden moest, dan zou hij die van me nemen. Misschien is de tijd werkelijk niet ver meer af dat ik door mijn werk wat geld in den zak zal krijgen, dat ik hoog noodig heb, juist om nog serieuser de zaak te kunnen aanpakken. Als gij het kunt te weten komen moet gij toch mij eens mede- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelen wat voor soort teekeningen men aan de illustraties zou kunnen kwijt raken. Mij dunkt ze moeten daar penteekeningen van typen uit het volk kunnen gebruiken, en ik zou er zoo graag op beginnen te werken om iets te maken dat geschikt was voor reproductie. Ik denk niet dat alle teekeningen direct op de blokken worden geteekend, er zal wel een middel bestaan om op het blok een facsimile te krijgen. Evenwel ik weet er het rechte niet van. Soms verlang ik er zoo erg naar om U eens te zien en te spreken, zoudt gij nog in lang niet in Holland komen? Pa had U, geloof ik, nog half en half op zijn verjaardag verwacht. Het deed mij veel plezier dat de Heer Tersteeg de teekeningen wat beter vond, nu ik begin nu ook weer wat thuis te raken met mijn model, en dat is juist de reden, waarom ik er nu nog mee moet doorzetten. In de twee laatste studies heb ik het karakter veel meer gevat, dat hebben mij allen gezegd, die ze zagen. Tegenwoordig ga ik nog al eens teekenen met Breitner, een jong schilder die in kennis is met Rochussen, zooals ik met Mauve. Hij teekent heel handig, en heel anders weer dan ik, en wij maken dikwijls samen typen in de volksgaarkeuken, of de wachtkamer etc. Hij komt nog al eens bij mij op 't atelier om houtgravures te zien, en ik bij hem ook. Hij heeft het atelier dat Apol vroeger had, bij Siebenhaar. Verleden week ben ik op een kunstbeschouwing geweest op Pulchri, waar schetsen waren van Bosboom en van Henkes. Zeer mooi; van Henkes waren er verscheidene grootere figuren dan men gewoonlijk van hem ziet. Hij moest die maar meer maken dunkt me. Weissenbruch is ook eens bij me geweest. Ik kijk al iederen dag uit naar een brief van U, want ik hoop dat gij mij dezer dagen wat zult sturen. Wij moeten het nog een tijdje uithouden kerel, en volhouden, gij zoowel als ik, en dan zullen we er allebei nog wel eens plezier van hebben ook. Ik ben toch zoo blij dat ik het figuur doorgezet heb tot dusver. Als ik landschap alleen gemaakt had, ja dan zou ik misschien nu reeds iets maken dat voor een prijsje te verkoopen was, doch dan zou ik later toch weer vast raken. Terwijl het figuur wel omslachtiger is, en een meer gecompliceerde zaak, doch het is solidener geloof ik, op den langen duur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Bock kwam van middag eens hier. Juist terwijl ik naar 't model zat te werken, en toen hij 't model zag, ja toen begon hij te zeggen, dat hij toch ook wel trek zou hebben om figuur te gaan teekenen, doch hij doet het maar niet. Hij heeft echter onlangs een mooie teekening gemaakt. In Uw vorigen brief hebt gij mij iets gezegd omtrent de kwestie dat gij, voor de inventaris klaar was geen geld kondt opnemen. Maar mocht gij het niet hebben, wees dan zoo goed en schrijf er den Heer Tersteeg direct over, want ik heb niet meer dan een gulden of drie over, en het is reeds bijna half Februari. Dus wacht ik in alle geval een brief van U dezer dagen. Ik geloof dat ik in de laatste teekeningen de proportie veel beter heb dan in de vorige, en dat is juist hetgeen mij de ergste fout toescheen in mijn teekeningen tot nu toe; doch daarin komt goddank verandering, en dan ben ik voor niets meer bang. Adieu Theo, schrijf spoedig, ontvang in gedachten een hartelijken handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
175Waarde Theo, Dezen morgen nog toen ik U schreef, was ik in twijfelmoedigheid over iets wat mij fameus hinderde, waaromtrent ik voorloopig gerust gesteld ben. Ik kan U een slecht nieuws vertellen, namelijk dat Mauve eigenlijk weer zeer onwel is - natuurlijk het gewone. - Doch ook een goed nieuws, dat ik de verzekering heb dat het aan zijn ziekte te wijten is, dat hij in den laatsten tijd mij zeer onvriendelijk heeft behandeld, en niet daaraan dat het met mijn werk den verkeerden weg opgaan zou. Reeds schreef ik U in een vorigen brief, dat ik een bezoek van Weissenbruch had gehad. Weissenbruch is op 't moment zoowat de eenige, die nog bij Mauve toegelaten wordt, en ik dacht dat ik hem eens moest gaan spreken. Toen ben ik heden op zijn atelier geweest, de U bekende zolder. En zoodra hij mij zag, begon hij te lachen, en zei: ‘ge komt zeker eens hooren naar Mauve’, zoodat hij dadelijk wist waarom ik kwam, en ik hem geen explicatie behoefde te geven. Hij deelde mij toen mede, dat zijn bezoek bij mij eigenlijk tot oorzaak had dat Mauve die omtrent mij in twijfeling was, hem er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
eens op afgezonden had, om de opinie van Weissenbruch omtrent mijn werk te hebben. En Weissenbruch heeft toen tot Mauve gezegd: hij teekent verdomd goed, ik zou naar zijn studies kunnen werken. En, voegde hij er bij, ze noemen mij: het zwaard zonder genade, en dat ben ik ook, en ik zou 't niet tegen Mauve gezegd hebben, als ik geen goeds gevonden had in je studies. Ik heb nu permissie om zoolang Mauve ziek is, of het overdruk heeft met zijn groote schilderij, bij Weissenbruch te komen als ik iets weten moet, en Weissenbruch heeft mij gezegd, dat ik mij in geen enkel opzicht omtrent de verandering van stemming van Mauve moet ongerust maken. Ik heb toen ook aan Weissenbruch gevraagd wat hij van mijn penteekeningen dacht. Dat zijn je beste, zei hij. En ik vertelde hem dat Tersteeg er me een standje over gemaakt had. Trek het je niet aan, zei hij, toen Mauve zei dat er een schilder in je stak, zei Tersteeg van neen, en Mauve heeft toen tegen Tersteeg je partij getrokken, en ik was daarbij tegenwoordig, en als 't weer voorkomt, zal ik nu ik je werk gezien heb, zelf ook partij voor je trekken. Dat ‘partij trekken’ is niet wat ik begeer, alleen moet ik zeggen dat het mij soms ondragelijk is als Tersteeg altijd en eeuwig weer tot mij zegt: ‘gij moet er onder de hand eens aan beginnen te denken, dat ge Uw brood moet verdienen’. Dat vind ik zoo 'n afschuwelijke uitdrukking, dat het mij moeite kost om mij dan goed te houden. Ik werk wat ik kan, en spaar mijzelven niet, dus ik ben mijn brood waard, en men moest mij er geen verwijt van maken als ik tot nog toe niet heb kunnen verkoopen. Gij hebt nu deze details omdat ik mij niet kan begrijpen waarom gij in deze maand mij noch geschreven hebt, noch ook iets gestuurd. Mogelijk acht ik het, dat gij misschien van Tersteeg een of ander gehoord hadt, dat U weer overdonderde. Ontvang nogmaals de verzekering, dat ik er op werk om te vorderen met dingen die gemakkelijker te verkoopen zijn, n.l. aquarellen, maar dat kan niet op eens vlotten. Lukt het mij gaandeweg dan is het al spoedig, in aanmerking genomen den korten tijd dat ik bezig ben. Doch op staanden voet zal het mij niet lukken nog. Zoodra Mauve weer beter is en weer eens bij me komt, of ik bij hem, zal hij mij nog wel eens weer opnieuw nuttige dingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeggen naar aanleiding van studies, die ik ondertusschen maak. In den laatsten tijd heb ik bitter weinig aan Mauve gehad, en hij heeft mij ook zelf eens gezegd: ik ben niet altijd gestemd om 't je te wijzen, soms ben ik zoo moe, en dan moet je in godsnaam maar een beter moment afwachten. Ik acht het een groot voorrecht nu en dan eens bij zulke knappe lui als Weissenbruch te komen, vooral als zij zooals Weissenbruch dezen morgen b.v., de moeite nemen om een teekening waar ze aan bezig zijn, doch die nog niet af is, voor den dag halen en uitleggen hoe zij die aanzetten. Dat is 't, wat ik hebben moet. Als gij in de gelegenheid zijt om te zien schilderen of teekenen, let daar dan op, want ik geloof dat menig kunstkooper anders over veel schilderijen etc. zou gaan denken, als hij goed wist hoe zij gemaakt waren. Het is wel waar dat men het bij instinct wel eenigermate begrijpen kan, doch dit weet ik wel, dat ik meer helderheid omtrent verscheidene dingen gekregen heb, juist door het zien werken, en door zelf ook wat te beproeven. Ik zou nog wel erg graag bij gelegenheid wat van dat papier Ingres hebben, het wordt misschien spoedig geschikt weer om buiten te zitten, en dan zou het mij van veel nut zijn. Ik begin zuinig te worden op mijn studies, en wou die bij U zijn wel terug hebben. Adieu kerel, ontvang een handdruk in gedachten; arme Mauve, hij zal niet beter zijn voor zijn groote schilderij klaar is, en dan daarna uitgeput zijn. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
176Waarde Theo, Het is nu 18 Februari en ik heb nog niets van U gehoord deze maand. Omdat gij in uw vorigen brief iets schrijft over niet wel U gevoelen, dacht ik er aan of gij soms ziek waart. Doch de Heer Tersteeg zei me dat gij weer hersteld waart, tenminste dat hij niets aan U gemerkt had. Gij begrijpt dat ik nog al erg om geld verlegen ben. De Heer T. heeft een teekeningetje van me genomen voor f 10, daardoor heb ik 't deze week uitgehouden. Doch hij moet ze hebben klein, en enkel met waterverf, en dat lukt me nog niet. Evenwel er is één schaapje over de brug. Ik werk wat ik kan, doch vergeet niet dat ik er onder doorga, als ik al te veel zorg en spanning heb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schrijf dus per ommegaande als gij kunt, stuur me wat, en geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent.
Deze week heb ik behalve die, die de Heer Tersteeg genomen heeft, ook nog een stuk of 3 studies gemaakt, die van uitvoering nog niet deugen doch waarvan goddank de teekening beter is. Ik geef er veel om, dat ik voel dat ik beter begin te teekenen en dat maakt dat ik courage houd. Het teekenen is 't voornaamste, wat men er van zeggen moge, en verreweg 't moeilijkste ook. Het is daarom dat ik durf zeggen, dat ik binnen 't jaar al iets verkoopbaars maken zal. Want die de Heer Tersteeg nu nam, die tel ik niet, ik zal 't veel beter doen als ik mij in 't teekenen nog versterkt heb, zoodat het mij niet zooveel tobberij meer kost. Adieu kerel, schrijf toch vooral spoedig! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
177Waarde Theo, Zaterdag. Uw laatste brief met ingesloten frs 100 is mij in orde geworden, en ik dank U van harte voor de toezending daarvan. Zou U reeds onmiddellijk bericht van de goede ontvangst hebben gezonden, maar ik heb het zeer druk gehad met een paar teekeningen waar ik model voor had. Want gij moet wel weten, dat als gij het druk hebt, zulks met mij ook het geval is, en meer en meer worden zal, omdat ik meer oog op mijn werk krijg, en dus slechts met inspanning mij er uit los ruk om te schrijven, of den een of ander op te zoeken als het noodig is. Hetgeen mij verheugde was, dat gij schrijft dat ge wellicht reeds spoedig eens naar Holland komt. Wanneer gij nu weer eens zult gezien hebben 't geen waar ik nu in den laatsten tijd aan bezig ben geweest, dan kunnen we misschien nog wel meer helderheid krijgen omtrent de toekomst. Wanneer gij komt, dan hoop ik dat wij eens rustig samen op 't atelier zullen zijn, en ik hoop ook dat gij 't mij vooruit zult schrijven, omdat ik het dan met 't model zoo schik, dat ik dat niet neem gedurende de dagen van Uw bezoek. Gij schrijft mij over Pa's verjaardag; ik moet U zeggen dat ik er mij zoo goed bij bevind van alles af te zijn, het is mij zoo 'n rust, die ik zoo noodig heb bij mijn werk, er kan niet meer in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijn hoofd dan er in kan, en nu zie ik er zoo zeer tegen op om een nieuwe correspondentie te beginnen, dat ik het voorloopig nog stil zoo laat. Als ik aan Etten denk dan krijg ik een soort rilling over mijn lijf, net alsof ik in een kerk was. Enfin qu'y faire, en nog eens qu'y faire? à Propos ge moet 't me niet kwalijk nemen Theo, of denken dat ik nu aan 't vitten ga, doch gij hebt mij iets geschreven, dat ge misschien dacht dat mij plezier zou doen en het deed mij geen plezier. Ge zegt dat die kleine aquarel 't beste is dat ge van me gezien hebt, - nu dat is toch niet zoo, want de studies die ge van me hebt die zijn veel beter, en de penteekeningen van dezen zomer zijn ook beter, want dat teekeningetje beteekent niets, althans ik zond het U alleen om te toonen, dat het geen onmogelijke affaire was dat ik metdertijd met waterverf zou werken. Doch in die andere dingen zit veel meer serieuse studie, en meer degelijkheid, ondanks dat zij er nog groenezeepachtig uitzien. En als ik iets tegen den heer Tersteeg had (maar ik heb niets tegen hem) dan zou het datzelfde zijn. Dat hij n.l. mij encourageert, niet op moeilijke studie naar model, doch veeleer op een procédé dat eigenlijk maar half geschikt is om datgene, wat ik volgens mijn eigen karakter en volgens mijn eigen temperament uit wil drukken, weer te geven. Het spreekt vanzelf dat ik erg blij zou zijn als ik een teekening verkocht, doch het doet me nog meer plezier als een waarachtig artist zooals Weissenbruch van een onverkoopbare(???) studie of teekening zegt: dat is trouw, en daar zou ik naar kunnen werken. Zie, ofschoon het geld vooral nu veel waarde voor me heeft, zoo blijft toch iets te maken wat raisonnable is, voor mij no. 1. Nu iets dergelijks als wat Weissenbruch zei van een landschap, een plaggenveld, dat zei Mauve van een figuur, n.l. een oud boertje, dat bij den haard zit te denken of te suffen, alsof hij dingen uit het verleden zag opdokken in het schijnsel van het vuur of den rook. Het moge wat langer of wat korter duren, maar de weg is toch: diep indringen in de natuur. Il reste à être vrai, zegt Gavarni. Men moge dan voor een tijd in pecuniaire petites misères zijn, daar komt men bovenop en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de teekeningen die vroeger geweigerd werden, verkoopt men alsdan. Nu heb ik eens aan C.M. geschreven om hem te vertellen, dat ik hier een atelier genomen had, en hij heeft mij teruggeschreven dat hij binnenkort te 's Hage dacht te komen en me dan eens zou opzoeken. Ik heb onlangs ook de groeten gehad van mijn ouden vriend Wisselingh uit Londen, die zou ook eens komen, en het deed hem plezier, dat ik aan 't werk was. Nu ik hoop dat het U maar lukken zal om er eens uit te breken, want ik verlang erg naar U. Ik denk dat als gij nu de studies van dezen laatsten tijd zult gezien hebben, ge 't wel heelemaal goed zult vinden dat ik geregeld model neem. Naarmate ik de modellen wat leer kennen, kan ik ze natuurlijkerwijs beter teekenen. En ik heb het nogal goed getroffen om modellen te vinden. Vandaag nu terwijl ik U zit te schrijven, heb ik een kind, dat eens een half uurtje uitrusten moet, en dat half uurtje gebruik ik voor dezen brief. Nogmaals dank voor 't gezondene en een handdruk in gedachten. Adieu, t. à t. Vincent.
P.S. Ik heb nog twee studies van het kindje gemaakt vandaag, het wordt nu donker. Bonsoir. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
178Waarde Theo, Vrijdag 3 Maart. Sedert ik Uw brief ontving en het geld, heb ik dag aan dag model genomen, en ik zit tot over de ooren in het werk. Het is een nieuw model dat ik heb, ofschoon ik ze al eens vroeger oppervlakkig geteekend had. Of liever het is meer dan één model, want uit hetzelfde huis heb ik al 3 personen gehad, een vrouw van een jaar of 45, die net een figuur van Ed. Frère is, en dan haar dochter, een jaar of 30, en een jonger kind van 10 of 12. Het zijn arme menschen en die, ik moet zeggen onbetaalbaar gewillig zijn. Ik heb het gedaan gekregen dat zij poseeren wilden, niet zonder moeite en op conditie, dat ik hen vast werk beloven zou. Nu dat was net precies hetgeen ik zelf zoo erg graag wilde, en ik reken het eene goede zaak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jongere vrouw is niet mooi in haar gezicht omdat zij de pokken gehad heeft, doch het figuurtje is zeer gracieus en heeft wel charme voor mij. Zij hebben ook goede kleeren. Zwart merinos en aardig fatsoen van mutsen, en een mooien omslagdoek etc. Gij behoeft U niet al te ongerust te maken over het geld, want ik schipper het met hen in den beginne, ik heb hun beloofd dat ik hun een gulden per dag zal geven zoodra ik er van verkoop. En dat ik dan bij zal passen wat ik nu te weinig geef. Doch ik moet zien dat ik er wat van aan den man breng. Als ik 't kon doen hield ik alles wat ik nu van hen maak voor mezelf, want als ik ze maar een jaar bewaarde, dan geloof ik zeker ik er meer voor krijgen zou dan nu. Doch enfin, in de gegevene zou ik het al erg prettig vinden als de Heer Tersteeg 't een of ander nam nu en dan; desnoods op conditie van ruil in geval hij ze niet verkoopt. De Heer Tersteeg heeft mij beloofd, dat hij eens bij me komt zoodra hij er den tijd voor vinden kan. De reden waarom ik ze graag hield is eenvoudig deze. Als ik afzonderlijke figuren teeken, dan is het toch altijd met het oog op een compositie van meer figuren, b.v. een wachtkamer 3e klasse, of een bank van leening, of een interieur. Doch die grootere composities moeten langzamerhand rijpen en voor een teekening met b.v. 3 naaisters moet men misschien 90 naaisters teekenen. Voilà l'affaire. Van C.M. heb ik een vriendelijk briefje gehad met belofte dat hij spoedig te 's Hage komt en dan ook bij mij. Nu dat is ook al weer maar een belofte, maar misschien toch iets. Enfin. Overigens zal ik hoe langer hoe minder de menschen naloopen, wie het ook zijn mogen, noch kunstkoopers noch schilders, de eenigen die ik achterna zal loopen zijn modellen, want zonder model werken dat vind ik althans voor mij bepaald verkeerd. Zeg Theo, het is toch iets prettigs als er een klein beetje licht komt, en ik krijg een beetje licht. Het is iets prettigs een mensch te teekenen, iets dat leeft, 't is verdomd moeilijk maar enfin het is heerlijk. Ik krijg morgen kindervisite, twee kinderen die ik amuseeren moet en teekenen tegelijk. Ik wil dat er leven op mijn atelier komt, en heb al allerlei kennissen in de buurt. Zondag krijg ik een weesjongen, fameus typig, doch ik kan hem helaas maar kort krijgen. Het is misschien wel waar dat ik den slag niet heb | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
om met menschen om te gaan die erg op vormen gesteld zijn, doch van den anderen kant heb ik misschien meer vat op arme of burgerluidjes, en verlies ik aan den eenen kant - ik win aan den anderen kant, en ik geef het dan soms maar over, en denk: after all is het recht en billijk dat ik als artist leef in 't geen ik voel en zoek uit te drukken, honni soit qui mal y pense. Nu zijn wij weer in 't begin van de maand; ofschoon het nog niet een volle maand geleden is dat gij mij gezonden hebt, zoo zou ik U wel vriendelijk willen verzoeken, mij als het U mogelijk is, dezer dagen nog wat te sturen. Het hoeft desnoods niet de fr. 100 op eens te zijn, maar als het maar wat is om voort te gaan tusschen nu en den tijd dat gijzenden kunt. Ik zeg dit omdat in een vorig schrijven gij er van spraakt dat gij eerst nadat de inventaris klaar zou wezen, geld kondt loskrijgen. Het gaat mij soms aan 't hart, als ik denk dat ik 't model zou moeten laten wachten, omdat zij het erg hard noodig hebben. Tot op heden heb ik hen betaald, doch de volgende week zou ik het niet kunnen doen. Doch ik kan het model toch krijgen, hetzij de oude vrouw hetzij de jongere hetzij het kind. A propos, Breitner heeft mij onlangs eens over U gesproken, dat er iets was dat hem zoo gespeten had, en waarom hij dacht gij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog boos kondt zijn op hem. Hij heeft n.l. nog een teekening die van U hoort geloof ik, ik heb echter 't rechte van de zaak niet begrepen. Hij heeft een groot ding onder handen, een markt waar veel figuren op moeten komen. Gisterenavond ben ik nog met hem uit geweest om op straat typen van figuren te zoeken, om ze dan later op 't atelier met model te bestudeeren. Zoo op die manier heb ik een oud wijf, dat ik op de Geest waar het dolhuis staat, gezien had, geteekend, zoo op deze manier. (Zie blz. 356.) Nu bonsoir, ik hoop spoedig iets van U te hooren. t. à t. Vincent.
Ik heb de huishuur ook deze week moeten betalen. Wel te rusten, 't is al twee uur en ik ben nog niet klaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
179Waarde Theo, In Uw brief van 18 Februari l.l. zegt gij: ‘toen Tersteeg hier was, spraken we natuurlijk over je, en hij zeide mij, dat wanneer je iets noodig hadt, je gerust bij hem kondt komen’. Doch waarom is het dan, dat als ik Tersteeg dezer dagen vroeg om f 10, hij ze mij wel gaf, doch vergezeld van zooveel reproches, en ik zou haast zeggen beleedigingen, dat ik mij haast niet kon inhouden, ofschoon ik mij heb ingehouden. Ik zou hem de f 10 in het gezicht gesmeten hebben als 't voor mij geweest was, doch ik moest het model betalen, dat eene arme zieke vrouw is, die ik niet mag laten wachten. Dus hield ik me stil. Ik zal evenwel in een half jaar niet meer naar Tersteeg toe gaan, of met hem spreken, of hem mijn werk laten zien. Dat zeg ik niet tegen hem, maar ik zeg het tegen U. Waarde Theo gij zegt wel: ‘zorg dat gij goede vrienden met Tersteeg blijft, want hij is voor ons bijna als een oudere broer’. Doch mijn beste kerel hij moge tegen U vriendelijk zijn, doch ik heb gedurende jaren met zijn onvriendelijken en harden kant te maken gehad. Hij zou gelijk hebben met mij reproches te maken, als ik niet werkte, doch het is ongepermitteerd om iemand die hard werkt en aanhoudend, aan een moeilijk geduldwerk, verwijtingen te doen als: ‘dit staat bij me vast, dat gij geen artist zijt,’ ‘dit weegt bij mij zwaar, dat gij te laat begonnen zijt’, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘gij moet uw brood verdienen’. Dan zeg ik halt! zacht wat. Men kan niet altijd vrienden zijn, men moet ook wel eens twisten. Wat betreft de schikking tusschen U en mij, dat ik van U geld ontvang, daarover verlang ik opnieuw met U in tegenwoordigheid van Mauve en niemand anders te spreken, bij gelegenheid van Uw komst te 's Hage die, hoop ik, spoedig plaats zal vinden. Het groote schilderij van Mauve zal weldra af zijn, als dan zal Mauve mij opnieuw wel een en ander te zeggen hebben over het aquarelleeren. Het resumé van wat hij mij tot dusverre gezegd heeft, is: Vincent, als ge teekent dan zijt ge schilder. En daarom heb ik op het teekenen, op de proportie, op de perspectief gewerkt, en hard gewerkt, nu weken lang, en Tersteeg apprecieert dat niet genoeg, en praat maar over ‘verkoopbaarheid’. In dezen verdien ik zijn verwijtingen niet, toch wil ik mij inhouden omdat ik wel degelijk achting voor Z.Edl. heb, daarom zeg ik: over een halfjaar spreken we elkaar nader, in een half jaar spreken we elkaar niet. Als gij kunt, zend mij het geld voor deze maand spoedig. Ik vorder met mijn werk, doch ik kan niet zonder of met te weinig geld werken. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Ik wil liever in een half jaar geen middageten gebruiken, en op die manier bezuinigen, dan dat ik weer nu en dan f 10 van Tersteeg krijg, vergezeld van zijn reproches. Ik zou wel eens willen weten wat de schilders zeggen zouden van zijn argument ‘minder model nemen om de goedkoopte’, wanneer men modellen gevonden heeft, na veel zoeken, die niet te duur zijn? Zonder model werken is de pest voor een figuurschilder, vooral in zijn eersten tijd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
180Waarde Theo, Gij zult het misschien nogal bar vinden, wat ik U schreef omtrent Tersteeg. Evenwel ik neem dat geenszins terug. Het moet hem zeer vierkant gezegd worden, anders dringt het niet door zijn harnas heen. Hij heeft mij nu jaren lang beschouwd als een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
soort suffer en droomer, hij beschouwt me nog zoo, en zegt zelfs van mijn teekeningen: dat is een soort opiumbedwelming, die ge Uzelf toedient om de pijn niet te voelen, die het U kost dat gij geen aquarellen maken kunt. Welnu dat is wel fijn gevonden, doch dat gezegde is toch ondoordacht, oppervlakkig, en houdt geen steek, de voornaamste reden waarom ik niet op eens aquarellen maken kan zijnde, dat ik nog serieuser moet teekenen, en letten op proportie en perspectief. Genoeg, zijn reproches verdien ik niet, en als mijn teekeningen ZEd. niet amuseeren, het amuseert mij ook niet, ze ZEd. te laten zien op die manier. Hij veroordeelt teekeningen van me waar terdeeg goeds in zit, en dat had ik van hem niet verwacht. Indien ik serieuse studies maak naar 't model is dat vrij wat practischer dan zijn practische praatjes over verkoopbaarheid of onverkoopbaarheid, waaromtrent ik overigens zelf, als hebbende zelf ook wel met schilderijen en teekeningen gehandeld, niet in die mate inlichtingen noodig heb als hij wel meent. Liever dus wil ik zijn vriendschap verliezen, dan hem in dezen gelijk geven. Ofschoon ik momenten heb van overdondering door zorg, zoo ben ik toch kalm en mijn kalmte grondt zich op het serieus aanpakken van mijn werk en op doordenken. Ofschoon ik momenten heb van passie en mijn gestel die soms verergert, zoo ben ik toch bedaard zooals hij, die me lang genoeg gekend heeft, zeer wel weet. Nu zelfs zei hij mij: gij hebt te veel geduld. Dat woord deugt niet, men kan bij kunst niet te veel geduld hebben, dat woord is buiten de proportie. Misschien heeft de heer Tersteeg in mijn geval te weinig geduld. Hij moet nu maar eens en vooral zien dat ik de zaak serieus aanpak, en mij niet laat forceeren om werk in de wereld te sturen, dat niet mijn eigen karakter draagt. Mijn eigen karakter begint vooral in mijn laatste teekeningen en studies, die Tersteeg afkeurde, te komen. Misschien, misschien zou 't mij lukken, nu reeds iets te maken dat misschien met veel moeite verkocht kon worden, in 't genre van aquarel. Doch dat zou zijn aquarellen forceeren in de broeikas. Tersteeg en gij moeten het natuurlijk seizoen afwachten en dat is nu nog niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij sprak Engelsch toen hij hier was, vanwege het model er zat. Ik zei hem: in due time you shall have your watercolours, now you can't - they are not due yet - take your time. En daar blijf ik bij. Suffit. Sedert het bezoek van Tersteeg heb ik een teekening gemaakt van een weesjongen, die schoenen zit te poetsen. Dat mag met een hand gedaan zijn die nog niet precies aan mijn wil gehoorzaamt, doch evenwel de type van dien weesjongen zit er wel in. En wat er ook zij van de gaucherie van mijn hand, die hand zal toch wel eindigen moeten, met te doen wat mijn hoofd wil. Zoo heb ik nog een studie gemaakt van het atelier met de kachel, den schoorsteen, ezel, tabouret, tafel etc., natuurlijkerwijs niet precies verkoopbaar op 't moment, doch zeer goed om perspectief in praktijk te brengen. Ik verlang naar Uw komst, gij hebt nog heel wat te zien wat ik sedert Uw bezoek van dezen zomer gemaakt heb. Theo ik reken er op dat gij mijn werk zult bekijken met sympathie, en met vertrouwen, en niet met twijfelmoedigheid of ontevreden. Omdat ik veel werk denkt Tersteeg, dat het zoo makkelijk is, daarin heeft hij ook al de plank mis. Doch ik ben eigenlijk een werkezel of trekos. Wilt gij als gij komen mocht vooral denken aan het papier Ingres? Het is vooral het dikke, waar ik graag op werk, en dat dunkt me zich zelfs voor studies met waterverf prêteeren moet. Geloof me dat in zake van kunst het woord geldt: eerlijk duurt het langst, beter wat meer moeite op serieuse studie, dan een chic om 't publiek te vleien. Soms heb ik in momenten van zorg wel eens verlangd dat ik wat chic had, doch bij nadenken zeg ik: neen, - laat mij maar liever mijzelf zijn, - en met een ruwe factuur, strenge, ruwe doch ware dingen zeggen. Ik zal de liefhebbers of handelaars niet naloopen, laat wie lust heeft maar bij mij komen. In due time we shall reap if we faint not. Enfin. Zeg Theo wat was die Millet een kerel! Ik heb van de Bock te leen het groote werk van Sensier. Het interesseert mij zoo dat ik 's nachts er van wakker wordt, en de lamp aansteek en blijf lezen. Want overdag moet ik werken. Stuur mij toch spoedig wat als 't U eenigszins mogelijk is. Ik wou wel dat Tersteeg eens voor een week er voor stond, om met hetgeen ik verteer, te doen wat ik er mee doe, hij zou merken dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat geen suffen of droomen of opiumbedwelming is, doch dat men fameus wakker moet zijn om te vechten met zooveel moeilijkheden, die komen opdokken. Ook is het niet makkelijk om modellen te vinden en ze tot het poseeren te brengen. De meeste schilders worden daarin moedeloos. Vooral wanneer men om ze te betalen, zich op eten, drinken, kleeren, moet bekrimpen - te kort doen. Enfin Tersteeg is Tersteeg en ik ben ik. Nochtans weet het wel, ik ben niet opposiet d.i. vijandig tegenover hem, doch ik moet hem te verstaan geven dat hij mij te oppervlakkig beoordeelt, en - en ik geloof dat hij er op terug komen zal, - ik hoop het van harte, want oneenigheid met ZEd. doet mij veel leed, en maakt mij 't leven moeilijk. Ik hoop dat Uw brief spoedig komt - mijn laatste centen zijn om dezen brief te frankeeren. Het is wel pas eenige dagen geleden dat ik de f 10 van Tersteeg ontving, doch daar moest ik denzelfden dag f 6 van betalen aan model, aan den bakker, aan het meisje dat het atelier veegt. Adieu, gezondheid en goeden moed U toegewenscht, ik ben ondanks alles ook niet zonder goeden moed. Je te serre la main, Vincent.
Ik heb een zeer aangenaam bezoek gehad van Jules Bakhuijzen, en ik mag wanneer ik wil bij hem komen. (Naschrift.) Theo het is bijna miraculeus!!! Daar komt primo bericht, dat ik Uw brief moet gaan halen. Daar komt secundo C.M. bestelt me 12 kleine penteekeningen, gezichten van 's Hage, naar aanleiding van eenige die gereed waren, ('t Paddemoes, - de Geest, - de Vleersteeg waren gereed) tegen een rijksdaalder per stuk, prijs door mij bepaald, met belofte dat als ik ze naar zijn zin maak, hij me 12 andere bestellen zal, doch waarvan hij de prijs fixeeren zal hooger dan ikzelf. Daar kom ik tertio Mauve tegen, voorspoedig verlost van zijn groote schilderij, belooft mij spoedig aan te komen. Dus ça va, ça marche, ça. ira encore! En nog iets heeft mij getroffen, en zeer getroffen - ik had gezegd dat 't model niet moest komen vandaag - ik had niet gezegd waarom, - maar de arme vrouw kwam toch, en ik protesteerde. ‘Ja maar ik kom niet om geteekend te worden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik kom maar eens kijken of gij wel eten hebt’, - zij had een portie snijboonen en aardappelen bij zich. Er zijn toch dingen in 't leven, die de moeite waard zijn. Ziehier een paar woorden die mij in de Millet van Sensier zeer troffen en ontroerden, gezegden van Millet: L'art c'est un combat - dans l'art il faut y mettre sa peau. Il s'agit de travailler comme plusieurs nègres: J'aimerais mieux ne rien dire, que de m'exprimer faiblement. Het is eerst gisteren dat ik dat laatste woord van Millet las, doch voor dien tijd had ik datzelfde wel gevoeld, dat is het weshalve ik soms behoefte gevoel om niet met een zacht penseel doch een hard timmermanspotlood en een pen het er in te krassen, wat ik voel. Gare! Tersteeg! Gare! tu as bien carrément tort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
181Waarde Theo, Gij zult mijn brieven ontvangen hebben, ik antwoord op dien van U dezen middag ontvangen. Aan Tersteeg heb ik overeenkomstig uw verzoek direct toegezonden f 10, mij door ZEd. deze week voorgeschoten. Ik schreef U van de bestelling van C.M., het ging aldus te werk. C.M. scheen Tersteeg gesproken te hebben voor hij bij me kwam, althans begon dergelijke dingen te zeggen omtrent ‘brood verdienen’. Mijn antwoord viel mij plotseling in, snel, en ik geloof juist. Ziehier wat ik zeide: brood verdienen, hoe bedoelt ge dat? Gagner son pain, of mériter son pain; - ne point mériter son pain, c'est à dire être indigne de son pain, voilà ce qui est un crime, tout honnête homme étant digne de sa croûte, - mais pour ce qui est de ne point le gagner fatalement, tout en le méritant, ah ça c'est un malheur, et un grand malheur. Si donc vous me dites là: ‘tu es indigne de ton pain’, j'entends que vous m'insultez, mais si vous me faites l'observation passablement juste, que je ne le gagne pas toujours, car parfois il m'en manque, que soit, mais à quoi bon me la faire cette observation-là, cela ne m'est guère utile si l'on en reste là’. C.M. heeft toen maar verder over dat brood verdienen gezwegen. Het onweêr dreigde nog eens, want ik toevalligerwijs den naam van de Groux uitsprekende, met betrekking tot expressie, vroeg C.M. opeens: ‘Doch weet ge wel dat er aan het private leven van de Groux wel een steekje los was?’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gij begrijpt, dat C.M. daar een teer punt aanraakte en zich op een glibberigen weg waagde. Dat kon ik toch niet van dien braven vader de Groux laten zeggen. Dus repliceerde ik: ‘het is mij altijd voorgekomen, dat wanneer een artist aan de menschen zijn werk toont, hij het recht heeft om den zielsstrijd van zijn eigen private leven (die in onmiddellijk en fataal verband staat met de eigenaardige moeilijkheden, die het produceeren van een kunstwerk meebrengt) voor zichzelven te houden, tenzij hij zich daaromtrent uitstorte voor een zeer intiem vriend. Het is zeg ik onkiesch van een criticus de quoi critiquer op te visschen in het private leven van iemand, op wiens werk men niets zeggen kan. De Groux is een meester als Millet, als Gavarni. C.M. had zeker althans Gavarni niet als een meester beschouwd. (Tegen een ander dan C.M. had ik me korter en bondiger kunnen uitdrukken door te zeggen: 't is met het werk van een artist en zijn private leven als met een kraamvrouw en haar kind. Gij moogt haar kind wel bekijken, maar ge moogt haar hemd niet oplichten om te kijken of er ook bloedvlekken op zijn. Dat ware onkiesch bij occasie van een kraamvisite). Ik begon al te vreezen dat C.M. 't mij kwalijk zou nemen, maar gelukkig namen de zaken een beteren keer. Tot afleiding kreeg ik mijn portefeuille met kleinere studies en schetsjes. Hij zei eerst niets meer, totdat wij op een teekeningetje kwamen, dat ik eens met Breitner flaneerende, 's nachts om 12 uur geschetst had, n.l. het Paddemoes (dat Jodenbuurtje bij de nieuwe kerk) gezien van de Turfmarkt. Toen had ik het den volgenden morgen weer aangepakt met de pen. Jules Bakhuijzen had ook reeds naar het dingetje gekeken, en onmiddellijk de plek herkend. ‘Zoudt gij mij meer van die stadsgezichtjes kunnen maken’, zei C.M. Ja wel, want ik amuseer mij daar mee als ik soms moe gewerkt ben met 't model, - hier is de Vleersteeg, - de Geest, - de Vischmarkt. ‘Maak er 12 zoo voor mij’. Jawel zei ik, doch we doen dan een kleine affaire en spreken dus dadelijk over den prijs. Mijn prijs voor een teekeningetje van die grootte, hetzij met potlood, hetzij met de pen, heb ik bij mezelf gesteld te zijn een rijksdaalder - komt U dat onredelijk voor? ‘Neen - maar’, zegt hij - ‘als zij goed uitvallen vraag ik er nog 12 van Amsterdam, mits ge dan mij maar den prijs eens laat vaststellen, dan verdient ge er wat meer mee.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu mij dunkt dat is toch geen kwade afloop van een bezoek, waartegen ik eenigermate had opgezien. Omdat ik toch met U heb afgesproken Theo, dat ik U de dingen maar zou vertellen zoo op mijn eigen manier, zooals 't uit mijn pen komt, beschrijf ik U die kleine scènes zooals ze zich voor doen. Temeer omdat ge zoodoende, ofschoon afwezig, toch een kijkje op mijn atelier hebt. Ik verlang wel naar Uwe komst, omdat ik dan nog serieuser met U kan spreken over b.v. 't geen betrekking heeft op thuis. De bestelling van C.M. is mij een lichtje! Ik zal die teekeningetjes trachten te soigneeren, en er wat pit in te doen zijn. En en tout cas zult gij ze zien, en ik geloof kerel dat er meer zulke zaakjes te doen zijn. Liefhebbers voor teekeningetjes van frs 5 zijn te vinden. Met wat oefening maak ik er elken dag één. En ziedaar, als ze wat vlotten een korst brood en een gulden voor 't model per dag. De mooie tijd met lange dagen komt aan, ik maak het ‘soepkaartje’, d.i. het brood en modelteekeningetje 't zij 's morgens, 't zij 's avonds, en overdag studeer ik serieus naar 't model. C.M. is één liefhebber dien ik nu zelf heb gewonnen, wie weet of 't U. niet lukt er een tweede op te doen dokken, en misschien Tersteeg als hij bekomen is van zijn reproche-furie, een derde, en dan kan 't marcheeren. Morgenochtend ga ik een motief zoeken voor een van die voor C.M. Van avond ben ik op Pulchri geweest. Tableaux vivants en een soort kluchtspel van Tony Offermans. Het kluchtspel heb ik maar laten schieten, omdat ik niet tegen karikaturen en niet tegen de benauwde lucht van een vergaderzaal kan, doch de tableaux vivants wilde ik zien, vooral vanwege 't eene was naar een ets die ik aan Mauve cadeau gegeven had, Nicolaas Maes: de stal van Bethlehem. (De andere was Rembrandt: Isaac die Jacob zegent, met een superbe Rebecca, die kijkt of haar list lukken zal). De Nicolaas Maes was zeer goed van licht en bruin en zelfs kleur, doch van expressie geen dubbeltje waard mijns inziens. De expressie deugde gedecideerd niet. Ik heb dat eens in natura gezien, niet de geboorte van het kindeke Jezus evenwel, maar de geboorte van een kalf. En ik weet nog fameus goed, hoe dat van expressie was. Er stond een meisje bij toen 's nachts in dien stal - in de Borinage - een bruin boerengezichtje met wit nachtmutsje o.a., zij had tranen in de oogen van compassie met de arme koe, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen het beest zijn weeën kreeg en veel moeite had. Het was rein, heilig, wonderbaar, schoon, als een Correggio als een Millet als een Israëls. - Och Theo, waarom gooit ge den boel niet naar de weerga en wordt schilder kerel, ge kunt het als ge wilt. Ik verdenk U wel eens, dat gij een fameus paysagiste in Uzelven achterbaks houdt. Entre nous soit dit, mij dunkt gij zoudt fameus goed berkestammen teekenen,. en de voren van een akker of stoppelveld trekken, en sneeuw schilderen, en lucht etc. Je te serre la main, t. à t. Vincent.
Zeg Theo, zoudt gij die gedachte eens willen rumineeren, of er geen fameus paysagiste in U zit. Wij moeten maar met ons tweeën schilder worden, court et bon, we zullen er den kost wel mee krijgen. Voor 't figuur moet men meer trekos of werkezel zijn, meer homme de peine. There's a long, long thought for you - old boy. Theo blijf wat beter dan H.G.T. De zaak is Theo mijn broer, zich de handen niet te laten binden, door wie dan ook, vooral met geen vergulde ketting. Quoiqu'il en soit artist is gezonder; de pecuniaire zorg is erg vooral, ik zeg nog eens gij als landschapschilder zoudt die nog eerder te boven zijn dan ik, ofschoon ook ik er eenmaal bovenop kom. Maar gij als ge seffens van wal steekt haalt me nog in, want het figuur is gecompliceerd, gaat langzamer. Gij zult begrijpen ik spreek in vollen ernst. - Ziehier een lijstje van Hollandsche schilderijen voor den Salon bestemd. Israëls, een oud man (als hij geen visscher was zou het Tom Carlyle [de schrijver van de French revolution en Oliver Cromwell] zijn, want hij heeft bepaald dien karakteristieken kop van Carlyle) een oud man zit in een hoekje bij een haard, waarin een klein brokje turf nog even gloeit in de schemering. Want het is een donker hutje waar dat oud mannetje in zit, een oud hutje met een klein raampje met een wit gordijntje. Zijn hond die met hem oud is geworden, zit naast hem, - die twee oudjes kijken elkaar aan, zij kijken elkaar in de oogen, die hond en dat mannetje. En intusschen haalt het mannetje zijn tabaksdoos uit zijn broekzak en hij stopt een pijpje zoo in de schemering. Anders niets - die schemering, die stilte, die eenzaamheid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
die twee oudjes, mannetje en hond, dat elkaar kennen van die twee, dat nadenken van dien ouden man, - waarover denkt hij, ik weet het niet, ik kan het niet zeggen, maar het moet een diepe, een lange gedachte zijn, iets, maar ik weet niet wat, uit lang verleden dat komt opdokken, misschien geeft dat die expressie op dat gelaat, een expressie weemoedig, tevreden, onderworpen, iets dat doet denken aan dat fameuse vers van Longfellow, dat telkens eindigt: But the thoughts of youth are long, long thoughts. Ik zou dat schilderij van Israëls willen zien als pendant van La mort et le bûcheron van Millet. Ik weet bepaald geen ander schilderij dan deze Israëls, die het bij La mort et le bûcheron van Millet kan uithouden, dat men er tegelijk mee kan zien; ik weet van den anderen kant geen ander schilderij dat het naast deze Israëls zou uithouden, dan La mort et le bûcheron van Millet, geen ander schilderij dat men tegelijk met deze Israëls zien kan. Verder gevoel ik in mijn verbeelding een onweerstaanbaar streven om dat schilderij van Israëls en dat andere van Millet tot elkaar te brengen en elkaar te doen completeeren. Mij dunkt wat er aan deze Israëls mankeert, mocht wezen dat La mort et le bûcheron van Millet er dicht bij hing, 't een aan 't eene eind, 't andere aan 't andere eind van een lange smalle zaal, - met geen een ander schilderij in die galerij dan die twee, en zij alleen. Het is een fameuse Israëls, ik heb eigenlijk niets anders kunnen zien, zoo greep het mij aan. En toch er was een andere Israëls, een kleine met meen ik 5 figuren of 6, arbeidersfamilie die aan tafel zit. Er is een Mauve, het groote schilderij van de pink die op de duinen wordt gesleept, het is een meesterstuk. Ik heb nooit een goede preek over de resignatie gehoord, noch me een goede kunnen verbeelden, behalve dat schilderij van Mauve en het werk van Millet. Het is wel de resignatie, maar de echte soort, niet die van de dominees. Die knollen, die arme gehavende knollen, zwart, wit, bruin; zij staan daar geduldig, onderworpen, bereid, geresigneerd stil. Ze moeten straks de zware schuit nog 't laatste eindje sleepen, de karwei is haast gedaan. Eventjes stilstaan. Ze hijgen, zijn bezweet, maar ze murmureeren niet, ze protesteeren niet, ze klagen niet, over niets. Daar zijn ze al lang overheen, sedert jaren overheen. Ze zijn geresigneerd nog wat te leven en te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken, doch moeten ze morgen naar den vilder que soit, zij zijn er toe bereid. Ik vind zoo 'n fameus hooge, praktische, zwijgende philosophie in dit schilderij, het schijnt te zeggen - savoir souffrir sans se plaindre ça c'est la seule chose pratique, c'est là la grande science, la leçon à apprendre, la solution du problème de la vie. Mij dunkt dat dit schilderij van Mauve een van de zeldzame schilderijen zou zijn, waarvoor Millet lang zou blijven staan, en in zichzelven mompelen: il a du coeur ce peintre-là. Er waren nog andere schilderijen - ik moet zeggen ik heb er haast niet naar gekeken - ik had genoeg aan bovengenoemde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
182Waarde Theo, Ik dacht er later over na dat het U wellicht zonderling moet voorgekomen zijn, in mijn laatsten brief een uitdrukking te vinden omtrent een zaak, waarover ik U tot dusverre nooit gespróken had, en wel een uitdrukking op vrij beslisten toon, n.l., zoo iets als: ‘Theo gooi den heelen boel naar de weerga en wordt schilder. Er zit een fameus paysagiste in U’. Het moge zoo wezen dat dit woord mij in een moment ontviel waarop mijn hartstochten wat opgewekt waren. Doch dat neemt niet weg, dat het hiermede is als met andere dingen, die ik wel eens in drift, of als een of andere hartstocht is opgewekt, mijns ondanks mij laat ontglippen. Het is er n.l. zoo mee, dat 't geen ik alsdan zeg, dingen zijn die ik lang heb opgekropt, en die ik dan uitspreek soms in ruwe termen. Maar ofschoon ik in bedaarder stemming het in betere woorden zou zeggen, of 't voor mezelven houden, is het zeer zeker ik vooral in bedaarde stemming zeer gedecideerd van die meening ben. Het is er nu uit dus het blijft er uit, ik heb het eindelijk eens gezegd, mijns ondanks, onwillekeurig, in ruwe woorden enfin, maar ge weet mijn intieme gedachte. En als ik schreef: blijf iets beters dan H.G.T. en als ik te kennen gaf dat ik de kunsthandelaars in 't algemeen niet heel hoog schatte, inderdaad dat zijn dingen, die ik wel voor mezelven had kunnen houden, maar nu mijn zwijgen gebroken is en ik sprak, ja dan spreek ik zoo. H.G.T. aangaande, ik heb ZEd. gekend in een eigenaardige periode van zijn leven toen hij pas ‘er boven op’ was gekomen zooals men dat uitdrukt en bovendien pas getrouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De indruk die hij toen op me maakte was sterk - hij was een practisch man - fameus handig en opgewekt, energiek in kleine en groote dingen, bovendien er ging als 't ware poësie - maar van de echte onsentimenteele van hem uit. Ik had toen zoo'n respect voor hem, dat ik mij altijd op een afstand hield en ik beschouwde hem als een wezen met hoogere organisatie als de mijne. Sedert - sedert - sedert - heb ik wel eens getwijfeld - meer en meer - en toch nooit had ik de courage het scalpel van analyse en op den keper beschouwen in hem te zetten. Nu evenwel op een moment, waarin ik zeer op mijn qui vive moet zijn en ter wille van wie het ook zij mijn carrière niet mag bederven, heeft bovengenoemd scalpel hem niet ontzien. En terwijl ik in zijn kantoortje zat of met hem sprak in de schilderijzaal met een zeer alledaagsche uitdrukking op mijn gezicht en ik hem een paar zeer gewone vragen deed, toen nam ik mijn opmetingen zoo koelbloedig als ik kon. Ik had gedacht dat hij iemand was die zich het air gaf van een geldman, van een homme du monde - enfin ik weet het niet in één enkel woord te zeggen, ge zult mijn bedoeling denk ik wel vatten - en die achter dat ijzeren masker veel gevoel en een warm hart verborg. Doch ik bevond dat harnas geweldig dik te zijn, zóó dik dat ik nog niet met zekerheid kan bepalen of de man massief metaal, 't zij staal 't zij zilver is, of dat er heel heel diep in dat ijzer nog een klein vakje is waar een menschenhart in klopt. Is er geen hart in hem dan houdt werkelijk mijn affectie voor hem radikaal op en er komt voor in de plaats een: ‘qu'est-ce que tu me fais toi? Tu m'agaces! Zoodat over een half jaar of een jaar hij mij of totaal koel zal laten of, of misschien vind ik een manier om meer met ZEd. op te schieten. Intusschen - is hij nu nog een ZEd. In dien term denkt men niet aan iemand voor wien men warme sympathie gevoelt. ZEd. drukt uit iets afgezaagds. Genoeg - Suffit. - Theo ik ben gedecideerd geen landschapschilder, als ik landschappen maken zal er zal altijd iets figuurachtigs in zijn. Het is evenwel dunkt mij erg goed dat er ook menschen zijn, die essentieel ‘paysagiste’ zijn. En het preoccupeert me sterk dat gij een zoodanig persoon zijn mocht - sans le savoir. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Evenzeer preoccupeert me het omgekeerde, n.l.: Theo zijt gij inderdaad essentieel een handelaar? Als ik de stelling bewijzen moest, wellicht keerde ik het om en bewees haar uit het ongerijmde. Quoiqu'il en soit, denk er eens over na, ik hoef U niet te zeggen: verzin eer ge begint te schilderen, doch misschien neemt ge 't me niet kwalijk als ik zeg: Theo tot heden zijt ge vrij te doen, te laten wat ge wilt, doch wanneer gij ooit met de Heeren Goupil & Co. een zoodanig accoord maakt, dat gij belooft Uw heele leven in hun zaak te blijven, dan zijt ge geen vrij man meer. En 't komt me voor, dat de mogelijkheid bestaat dat er een moment in 't leven komt, waarin het iemand berouwt zich dusdanig verbonden te hebben. Gij zult zonder twijfel zeggen: er kan een oogenblik komen, waarop sommigen spijt krijgen schilder geworden te zijn. Zij die spijt krijgen, zijn zulken die in 't begin solide studie verzuimen, en jagen en reppen om haantje de voorste te zijn. Enfin, de mannen van den dag zijn mannen van één dag, doch wie zooveel geloof heeft en liefde, dat hij juist plezier heeft in 't geen anderen vervelend vinden, n.l. de studie van anatomie, perspectief en proportie, die blijven staan en rijpen langzaam maar zeker. Toen ik in geldverlegenheid mijzelven een oogenblik vergat, en dacht: ik zal zien maar iets te maken wat een zeker aspect heeft, toen was het resultaat deplorable, ik kon dat niet, en Mauve werd terecht boos op me, en zei: dat is de weg niet, verscheur die dingen. En dat klonk mij eerst te hard, doch later knipte ik ze zelf kapot. Doch toen ik nu serieuser ging teekenen, toen had Tersteeg aanmerking en werd boos, en zag goede dingen in mijn teekeningen over 't hoofd, en vroeg pardoes nu reeds ‘verkoopbare’. Enfin gij ziet hieruit meteen, dat er onderscheid is tusschen Mauve en Tersteeg. Mauve is hoe langer hoe serieuser, hoe meer men over hem nadenkt, en kan Tersteeg die proef doorstaan? Ik hoop ja, doch betwijfel of hij dermate steek houdt als M. En hoe is het met degenen, die in den grond serieus zijn; al hebben ze dikwijls iets onaangenaams, men gaat van hen houden, en raakt met hen thuis, met wie niet serieus genoeg is begint men zich te vervelen. Gij moet ook niet denken dat ik over 't hoofd gezien heb, de ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
andering van finantiëele omstandigheden die een verandering van carrière voor U tengevolge zou hebben. Doch 't geen mij over deze zaak tot U doet spreken is, dat ik ofschoon in 't midden van finantiëele moeilijkheden, toch gevoel dat niets solidener is dan een ‘handwerk’, in den letterlijken zin van werken met de handen. Als gij schilder werd zou één van de dingen, die U verwonderen zouden, zijn, dat het schilderen en wat daaraan verbonden is, werkelijk een tamelijk zwaar werk is uit een physiek oogpunt; de inspanning van den geest, de tobberij met den kop niet meegerekend, wordt er eene tamelijke krachtsinspanning vereischt, en dat dag aan dag. Nu, voor heden spreek ik er niet meer over, alleen zeg ik nog dit: dan wanneer ge naar Holland komen zult, zou ik U graag eens niet maar voor een half uur, doch b.v. een heelen morgen alleen spreken, over practische dingen die ik geleerd heb, hetzij door eigen oefening, hetzij door Mauve of anderen, net alsof ik het U moest uitleggen om het U te leeren. Ik hoop dat ge daar niet op tegen zult hebben, - in 't ergste geval verveelt ge U dien morgen, maar misschien zal het U niet vervelen. Alleen hoop ik dat ge alsdan niet onderwijl aan het ‘verkoopen’ van schilderijen zult denken, doch aan het ‘how to do it’. Enfin nous verrons. Kunt gij mij zoo omstreeks 't eind dezer maand wat geld sturen, het zal mij zeer welkom zijn. Tegen dien tijd hoop ik ook de 12 voor C.M. klaar te hebben. Als hij ze dadelijk betaalt geeft dat me f 30 in den zak, komt daar van U wat bij, dan zou ik het wagen een paar hemden en broeken te koopen, waaraan ik zeer behoefte heb, aangezien de hemden etc. die ik heb in deplorabelen staat beginnen te verkeeren, en ik er maar zeer weinige bezit. Ik heb sedert ik U schreef, steeds met diezelfde modellen gewerkt, en ik moet zeggen dat ik blij ben zoodanige gevonden te hebben. Ik ben bezig om koppen te teekenen, ook moet ik, doch 't kan alles niet opeens, handen en voeten teekenen, hoog noodig. En als 't zomer wordt, en 't bezwaar van koude weg valt, moet ik noodwendig op de een of andere manier wat studies van naakt maken. Niet precies akademische standen. Maar ik wou b.v. zoo almachtig graag eens b.v. naakt model hebben voor een spitter of naaister. Van voren, van achteren, van bezijden. Om goed den vorm te leeren voelen en zien door de kleeren heen, en zich de actie te expliceeren. Ik reken dat een stuk of 12 studies, 6 mannen, 6 vrouwen me al veel licht zouden geven. Iedere studie kost | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
een dag werk. De moeilijkheid zit hem echter ook terdeeg in het vinden van modellen tot dat doeleinde, en als ik het vermijden kan, zou ik het willen vermijden op 't atelier naakt model te hebben, om andere modellen niet schuw te maken. De vrees ‘dat ze zich nakend uit moeten kleeden’ is gewoonlijk het eerste scrupule dat men moet uit den weg werken, als men iemand aanklampt om te poseeren. Althans dat was reeds meer dan eens mijn ondervinding hier, zelfs had ik het met een stokouden man, die trouwens waarschijnlijk zeer Ribera-achtig zou geweest zijn als naakt model. Doch après tout zoek ik niet Ribera, en vooral niet Salvator Rosa, ik zie de dingen zoo niet. Zelfs van Decamps ben ik niet enthousiast, ik ben niet op mijn gemak voor hun schilderijen en kan me er niet indenken, zonder een gevoel van iets te missen en te verliezen. Dan nog liever Goya, of Gavarni, ofschoon die beiden ‘Nada’ zeggen. Als hoogste woord?? ‘Nada’ beteekent dunkt me net precies hetzelfde als dat woord van Salomo: Vanité des vanités, tout est vanité, doch daarop kan ik 't hoofd niet neerleggen zonder nachtmerrie. Enfin. Het is evenwel te laat om te philosopheeren, aangezien ik morgen om half zes op moet vanwege de timmerman even een karweitje bij me doen komt, voor hij naar zijn werk gaat. Dus wel te rusten, en geloof dat ik het zeer serieus meen als ik U over dat schilderen van U spreek. Adieu. t. à t. Vincent.
Ik heb nog weer twee teekeningetjes voor C.M. gemaakt, een brokje Scheveningsche weg en zandwerkers in de duinen. Nu ik Tersteeg het geld teruggegeven heb, vrees ik dat als de huisbaas komt in 't eind van Maart ik niet veel voor hem hebben zal. Daarom is het dat als gij kunt, ik wel wenschen zou gij tegen 't eind van Maart wildet zenden wat ge zenden kunt. Theo, Zondag ben ik nog weer eens bij de Bock geweest, ik weet niet waarom, doch telkens als ik weer bij hem kom, voel ik hetzelfde, die kerel is te zwak, hij komt er niet tenzij hij verandere, tenzij - tenzij - ik vind iets uitgeputs, iets blasé's, iets onoprechts in hem dat mij beklemt, er is iets teringachtigs in de atmosfeer bij hem aan huis. En toch - het loopt niet in 't oog - en er zijn er weinigen die over hem denken als ik, onder zijn kennissen misschien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enfin. Toch maakt hij soms mooie dingen, niet zonder charme en gratie althans, doch a suffit-il? Er wordt zooveel gevorderd, dat het schilderen tegenwoordig haast een veldtocht is, een militaire campagne, een strijd of oorlog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
183Theo, Vrijdagmorgen. Dezer dagen ben ik hard aan het werk geweest, en ik ben in 't touw van 's morgens tot 's avonds. Primo de teekeningetjes voor C.M. Die zijn af, en naar hem toe, doch ik had gehoopt dat ZEd. het geld direct zou hebben gestuurd, en zoo hij het niet direct stuurt, vrees ik het hem door 't hoofd gaat, en wanneer zal hij het nu sturen??? Ik blijf bijna dagelijks dergelijke kleine stadsgezichten teekenen, en ik krijg er den slag nu van beet. Ik wou dat Tersteeg of anderen die beweren, dat ze mij genegen zijn of helpen willen, mij ook maar vroegen om dingen die ik maken kan, inplaats van onmogelijkheden te eischen waardoor ik gedecourageerd word in plaats van geëncourageerd. Enfin que soit. Doch ik had gedacht, dat C.M. me direct betaald zou hebben. Ze waren zeker niet minder dan 't specimen waarop ZEd. ze bestelde, en ik heb er last genoeg mee gehad, voor meer dan f 30 allicht. Als de lui begrepen dat niets, niets is, en dat dagen zonder een cent in den zak erg bar en moeilijk zijn, dan zouden ze, geloof ik, niet zoo zijn om mij het beetje geld, dat ik van U ontvang en dat mij boven water houdt in dezen moeilijken tijd, te beknibbelen, of mij het hart week te maken door mij verwijtingen te doen vanwege ik het van U ontvang. Als ik hard werk, verdien ik dan mijn brood niet? Of zou ik de middelen om te kunnen werken niet waard zijn? Ik wou maar kerel, dat gij spoedig eens naar hier kwaamt, en zaagt of ik U bedrieg, ja dan neen. Blommers heeft mij er over gesproken een kunstavond te geven op Pulchri van mijn collectie houtsneden naar Herkomer, Frank Holl, Du Maurier etc. Ik zou dat zeer gaarne doen, ik heb er genoeg voor 2 avonden desnoods. Enfin 't gaat mij goed, en ik voel dat ik vooruit ga in mijn werk. Ik moet nog pl.m. een jaar teekenen, althans nog eenige maanden, totdat mijn hand secuur vast is, en mijn blik op de dingen, en dan zie ik volstrekt geen bezwaar in den weg waarom ik niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer productief zou kunnen worden voor den handel. Dat ik die eenige maanden tijd vraag is billijk. Het kan niet sneller dan dat, of ik zou slecht werk leveren en dat hoeft niet, met een weinig wachten lever ik goed werk. Kunt gij mij wat sturen dezer dagen? Ik hoop het. Gij weet ik heb Tersteeg de f 10 teruggegeven. Ik wou dat gij schilder werdt, gij kunt het als ge wilt, en gij zoudt daar niets bij verliezen, alleen iets beters worden dunkt me dan als gij kunsthandelaar bleef, al waart gij de beste aller kunsthandelaars. Om er uit te krijgen wat er in U zit zoudt ge evenwel er U met al uw kracht moeten inwerpen. Ik heb U in den laatsten tijd geen schetsjes meer gestuurd, ik wacht nu maar tot ge zelf eens komt, dat is beter. Ben aan figuren bezig, en ook aan een paar landschappen, o.a. bloemkweekerij hier op den Schenkweg. Ik wou wel eens weten sedert wanneer men een artist dwingen mag, of probeeren te dwingen, 't zij zijn procédé, 't zij zijn opvatting te veranderen. Zoo iets te probeeren vind ik zeer onbehouwen, vooral als 't iemand is als Tersteeg, die de pretentie heeft ‘vormen’ te bezitten. Theo kunt ge me wat sturen doe het dan, en iederen dag dien ge 't vroeger zenden kunt, is een dag minder displezier voor me. Enfin - het is werken quand même - à dieu schrijf spoedig. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
184Waarde Theo, Verscheidene keeren reeds heb ik er mij toe gezet om U te schrijven, doch ik kon er niet toe komen om den brief af te maken. En wel om reden dat ik U schrijven wilde nog verscheidene dingen, waarom ik dacht dat het schilder worden van U zoo voor de hand lag. Maar wat ik schreef beviel me niet, en ik kon geen woorden vinden krachtig genoeg. Uw bezwaren bestaan wel degelijk, doch daar tegenover staan veel andere dingen, die er wel tegen opwegen. Op uw 30e jaar kunt gij het zoover gebracht hebben dat de lui U als schilder respecteeren moeten, en rekening houden met Uw werk. En op Uw 30e jaar zijt ge nog jong. Door 't geen gij geleerd hebt bij Goupil, door Uw kennis van veel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaken, hebt gij juist iets wat U in staat stelt velen die ‘vroeg begonnen zijn’ in te halen. Want die vroege beginners hebben menigmaal een periode van jaren lang onvruchtbaar op éénzelfde hoogte blijven, en die periode hoeft iemand, die energiek op later leeftijd begint, niet door. Schilderen is evengoed een vak, waar men genoeg geld mee verdient om van te leven als b.v. smid of dokter. Een artist is in elk geval lijnrecht 't tegenovergestelde van een rentenier, en zooals ik zeg, wil men parabel trekken dan heeft, 't zij een smid, 't zij een dokter meer overeenkomst. Zeer wel herinner ik mij, nu ge er over schrijft, dat toen gij indertijd er mij over gesproken hebt dat ik schilder zou worden, ik dacht dat het zeer ontoepasselijk was, en er niet van hooren wilde. 't Geen mij heeft doen ophouden te twijfelen, is dat ik een begrijpelijk boek over perspectief las, Cassagne: Guide de l'A b c du dessin, en 8 dagen daarna een interieur teekende van een keukentje met kachel, stoel en tafel en venster, op hun plaats en op hun pooten, terwijl vroeger 't mij bepaald hekserij of toevalligheid scheen, dat men diepte en juiste perspectief in een teekening had. Als gij maar één ding geteekend had zooals 't behoort, dan zou de lust onweerstaanbaar zijn om nog 1000 andere dingen te attaqueeren. Doch dat ééne schaap dat over de brug moet, om het er over te krijgen! Als een schilder U eens bij den arm pakte en zei: kijk Theo, zóó moet ge dien akker teekenen, zóó loopen de lijnen van de voren, hierom en daarom loopen ze zóó en niet anders en moeten ze zoo in perspectief gebracht worden. En die knotwilg zóó groot zijnde, is die andere verderop daartegen zóó klein, en dat verschil in grootte kunt ge zus en zoo meten, en kijk, als je dat op je papier dondert, dan zijn die groote lijnen seffens juist, en hebt ge vasten grond onder de voeten, waarop ge nu voortwerken kunt. Zoo'n gesprek, mits met de practijk der zaak er bij, zou toepasselijker zijn in de gegevene dan veel redenaties over 't zij abstracte, 't zij finantiëele dingen. En ik zal mij dus niet in dat vaarwater verder begeven, doch gij staat net op 't randje om den een of anderen dag licht te krijgen in de praktijk, en overkomt het U dat gij iets met juistheid teekent, of kortom dat gij de perspectief der dingen leert zien, dan is 't met Uw kunsthandelaarsschap gedaan, en dan voelt gij net als Correggio: ik ben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook schilder, en dan ziet ge meteen, dat ge U in Uw element bevindt, en dan - dan zijt ge jonger en levenslustiger dan ooit te voren, dan begint de tweede jeugd, die beter is dan de eerste, want die tweede vergaat niet meer goddank, - vergaat niet als de andere. Want de eerste jeugd is weg voor mij en begint weg te gaan voor U. Wat betreft de opvoeding van Cor of brood voor moeder, die twee dingen zullen niet ontbreken, ook niet als gij schilder wordt. En wat Uzelven betreft, Uw eten, drinken, slapen, Uw atelier, Uw model..........zij zijn niet ver van U af, - als het wakker mocht worden in U die gedachte aan het schilderen dan zoudt gij zien, dat het gedaan kan worden. Evenwel opdat gij mij niet verdenken zoudt van 't finantiëele over 't hoofd te zien, zoo zou ik wel willen zeggen - echter met alle respect voor Uwe tegenwoordige betrekking als handelaar - tenzij men een bepaald handwerk hebbe, en iets maken kan met eigen handen, betwijfel ik de soliditeit van het middel van bestaan. Zoodat ik b.v. de maatschappelijke positie van Jaap Maris, solider en onafhankelijker vind dan die van Tersteeg. Voor denkkracht en intelligentie heb ik veel respect, ontbreken die, dan gaat men ondanks zijn handwerk ten gronde omdat men niet wederstaan kan en zijn eigen werk verdedigen, dat ziet ge aan Thijs Maris. Doch juist op menschen, die denkkracht en intelligentie bezitten, en 't spreekt vanzelf ik U daaronder reken, en ik wou er mezelf ook wel bij rekenen, is het toepasselijk dat zij bij uitnemendheid voor handwerk geschikt zijn. Ik resumeer. Als gij het schilderen aanpakt, dan zal het U gelukken en tegen Uw 30e jaar zijt ge als schilder er boven op, niet minder in eenig opzicht dan nu op 't moment. Een mediocriteit in den slechten zin van 't woord komt er gedecideerd niet van U als ge aan 't schilderen gaat. Nu zie ik kans om zeer goed rond te komen als gij deze maand het zoo schikken kunt als gij zegt, n.l. dat ge mij omstreeks de helft nog fr. 100 geeft voor tot 't begin van Mei. Van de nu gezonden frs 100 heb ik Tersteeg nog niet kunnen betalen, ik heb heel wat uitgaven en ik kon b.v. niet langer wachten met mij een pantalon aan te schaffen, en de huishuur. Tegen 't midden van April als gij weer zendt, dan kan (en zal ik het doen als gij het bepaald wilt) ik ze hem teruggeven. Liever echter maakte ik er over een tijd een teekening voor. Zoo moet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
het met mij gaan, ik moet geen contanten teruggeven aan handelaars. De schuld aan U is een ander geval. Wij weten niet hoe de dingen loopen zullen. Als gij kunsthandelaar blijft, dan krijgt ge er metdertijd teekeningen en schilderijen voor, als gij schilder wordt dan in geld, en dan met plezier rente er bij. Wat betreft het geld aan Tersteeg, toen ik hier pas kwam, waren hij en Mauve zoo vriendelijk, en zeiden, ik hoefde volstrekt me niet bezorgd te maken, doch in minder dan één maand draaiden ze om, en spraken heel anders, misschien denkende dat ik in elkaar zou zinken. Dat griefde me eerst, en toen later liet het mij tamelijk koel, en ik dacht: ik zal er me niet verdrietig meer over maken. Breitner ligt in 't gasthuis, ik bezoek hem nog al eens om hem 't zij boeken, 't zij teekengerei te brengen. C.M. heeft me betaald, en een nieuwe bestelling, doch die moeilijk genoeg is: 6 uitvoerige bepaalde stadsgezichten: Evenwel ik zal ze zien te maken omdat ik voor de 6, als ik wel begrijp, zooveel krijg als voor de 12 eerste. En dan misschien nog schetsen van Amsterdam. Blommers is bij me geweest om te spreken over de kunstbeschouwing houtsneden. Heeft 3 uur lang ze zitten bekijken, en was boos vanwege 't bestuur Pulchri gemopperd had omtrent ‘van die dingen, die wel eens in 't Zuid-Hollandsch koffiehuis lagen’. Als dat alles is wat ze van de houtgravure weten, dan zijn ze wel competent om te veroordeelen! Evenwel bestuur Pulchri had bezwaar gemaakt. Blommers wilde evenwel doorzetten, en heeft me gezegd ik ze voor den volgenden Zaterdag moet klaar houden. Het is zeer curieus om sommige schilders hier te hooren redeneeren over wat zij noemen ‘illustrateurs’, over Gavarni b.v. of Herkomer. Dat niet op de hoogte zijn van de zaak, maakt bij sommigen een deel uit van wat zij hun ‘algemeene ontwikkeling’ noemen. Geluk er mee. Nu met een handdruk t. à t. Vincent.
Ontvang mijn dank voor een heerlijk pak Papier Ingres en voor de studies. Op een goeden dag dat de lui zullen beginnen te zeggen, dat ik wel iets teekenen, maar niet schilderen kan, dan kom ik misschien eens met een schilderij voor den dag op 't moment dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij het niet verwachten. Maar zoolang het een air heeft als zou ik het moeten doen, en als mocht ik niet iets anders, dan doe ik het zeker niet. Er zijn omtrent het schilderen twee redeneerwijzen: how not to do it, en how to do it, how to do it met veel teekening en weinig kleur, how not to do it met veel kleur en weinig teekening. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
185Waarde Theo, April '82. Het moet U niet verwonderen, dat ik er U over schreef: word schilder. Omdat ik zelf nu net in een tijd ben, waarin ik een beetje pleizier van mijn vroegere tobberij heb. Want het is er nu zoo mee, dat ik elke week 't een of ander maak, wat ik vroeger niet kon maken, en dat is 't geen waar ik van sprak, dat het is alsof men opnieuw jong wordt. En 't is 't bewustzijn dat niets - (tenzij ziekte) mij ontnemen kan, die kracht die zich nu begint te ontwikkelen, 't is dat bewustzijn, dat maakt dat ik moed heb in de toekomst, en ook in 't tegenwoordige veel onaangenaamheden verdragen kan. Het is een heerlijk ding naar iets te kijken en het mooi te vinden, er over na te denken, en het vast te houden, en dan te zeggen: ik ga dat eens teekenen, en er dan op te werken tot het er op staat. Nu spreekt het vanzelf, dat ik daarom nog niet content ben met mijn werk, in zoover dat ik zou meenen het niet beter te behoeven te doen. Maar de weg om het later beter te doen, is vandaag het zoo goed te doen als men kan, dan is er morgen vanzelf vooruitgang. Ik weet natuurlijk niet, wat gij van mijn teekeningen zult denken als gij ze eens zien zult, doch dit weet ik wel, ik verlang geducht naar Uw komst. (Veel naaktstudies heb ik nog niet, doch er zijn er bij die bizonder veel hebben van de Bargues; zijn zij daarom minder oorspronkelijk? Het komt misschien veeleer omdat ik door de Bargues de natuur onder de oogen heb leeren zien.) En als ik U schrijf: word schilder, dan is het toch eigenlijk niet omdat ik meen, dat in Uw tegenwoordige betrekking niet almachtig veel mooi's is. Maar ik vind schilder nog mooier, en ik wenschte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
het U toe, dat gij in een eigen atelier werktet, in plaats van aan een lessenaar op 't kantoor. Ziedaar. Ik weet zeker, dat er dan in Uw eigen atelier iets in U wakker zou worden, dat ge nu niet weet, - een groote verborgen kracht van werken en scheppen. En is die eenmaal wakker, dan is het voor goed. Als ik Tersteeg hoor praten over behagelijkheid, en verkoopbaarheid, dan denk ik eenvoudig: werk waarop men gesjouwd heeft, en waar men zijn best doet karakter in te leggen en sentiment, dat is noch onbehagelijk, noch onverkoopbaar. En 't is misschien beter, dat men niet dadelijk aan iedereen bevalt. Wat is het heerlijk weer, er is lente in alle dingen. Ik kan 't figuur niet loslaten, want dat is voor mij no. 1, maar ik kan mij soms niet terughouden van buiten. Maar ik ben aan moeilijke dingen bezig, die ik niet mag laten schieten. Dezen laatsten tijd maak ik veel studies van brokken van 't figuur, koppen, hals, borst, schouder. Zie hierbij een krabbeltje. Ik zou dolgraag nog veel naaktstudies maken. Ge weet ik heb de Exercises au fusain geteekend, verscheidene keeren zelfs, maar daar zijn geen vrouwenfiguren bij. Het is heel wat anders 't naar de natuur te doen, dat spreekt vanzelf. Zoo'n teekeningetje als bijgaand is eenvoudig genoeg van lijnen. Doch om als men voor 't model zit, die eenvoudige karakteristieke lijnen te vatten, is moeilijk genoeg. Die lijnen zijn zoo eenvoudig, dat men ze met de pen om kan trekken, maar ik zeg nog eens de kwestie is die groote lijnen te vinden, zoodat met een paar streepen of krassen men het essentiëele zegt. De lijnen zóó te kiezen, dat 't vanzelf spreekt als 't ware, dat ze zoo loopen moeten, dat is iets dat echter niet vanzelf gaat. Het is wel waar Theo dat ik in den laatsten tijd, terwijl ik hier te 's Hage ben, meer dan frs 100 per maand heb uitgegeven, doch als ik dat niet deed, dan zou ik niet met model kunnen werken, en op dezelfde hoogte blijven zonder vooruitgang. Ik zie 't aan meer schilders, b.v. Breitner, zij zijn bang om model te nemen geregeld, en zij werken weinig en langzaam, en was 't dan nog maar goed, doch dat is 't niet eens. Breitner heeft den laatsten tijd ook weer model genomen echter, en toen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
was er natuurlijk meer pit in zijn werk, doch toen is hij ziek geworden. De Engelsche schilders, bepaald de teekenaars van Graphic etc., zij hebben bijkans alle dag model. Zonder dat gaat het mijns inziens werkelijk niet. Als iemand met veel jaren ervaring, figuren uit het hoofd teekent, na veel gestudeerd te hebben, best, doch om systematisch uit het hoofd te werken, lijkt mij al te lichtvaardig. Dat doen Israëls en Blommers en Neuhuijs niet, ofschoon zij zooveel ervaring hebben. Wanneer ik hier dus meer dan frs 100 per maand heb uitgegeven, 't is omdat het niet met minder kon. En geloof dat ik niet lichtvaardig of al te royaal er mee rondspring. Ik wenschte wel, dat ik Tersteeg de f 25 nog niet hoefde terug te geven, want ik heb het geld zoo bepaald noodig om met wat energie te kunnen doorwerken. Tersteeg wordt er niet armer door, en in 't begin zei hijzelf, dat ik geen zorg hoefde te hebben. Terwijl ik door elke f 25 die ik minder heb, moet lijden in mijn werk, en niet doen kan, wat toch gedaan moet worden. Als ik mijn portefeuilles vol studies krijg, dan zal ik daar later mijn geld wel uithalen. En ik verdien liever later wat meer dan nu, liever zorg ik dat ik berekend ben voor mijn vak, dan dat ik mij overhaast om een teekeningetje bij de gratie Gods te verkoopen. Het teekeningetje dat hierbij gaat, is gekrabbeld naar een grootere studie, waar eene meer sombere expressie in is. Er is een gedicht van Tom Hood geloof ik, waarin hij vertelt van eene groote dame, die 's nachts niet slapen kan, om reden dat zij over dag terwijl zij uitging om een japon te koopen, de arme naaisters, bleek, teringachtig, uitgemergeld, heeft zien zitten werken in een bedompt vertrek. En nu heeft zij gewetensangst over haar weelde, en schrikt 's nachts wakker. Kortom 't is een slank, blank vrouwenfiguur, onrustig in den donkeren nacht. Als het moet, dan zal ik er niet meer over spreken en Tersteeg de f 25 geven als gij weer zendt, doch kon het geschikt worden, ik wachtte liever tot hij later een teekening er voor neemt. Nu, heb het goed, en nog eens ik wou gij in een eigen atelier zat te werken over eenigen tijd. à dieu t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
186Waarde Theo, Heden heb ik per post aan U verzonden 1 Teekening, die ik U zend als bewijs van dankbaarheid voor zooveel, dat gij dezen anders barren winter voor mij gedaan hebt. Toen gij verleden zomer die groote houtsnee van Millet ‘la Bergère’ bij U hadt, toen hebSORROW (naar de oorspronkelijke teekening.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik gedacht: wat kan men met één enkele lijn veel doen. Ik heb natuurlijkerwijs niet de pretentie om met een enkelen omtrek zooveel te zeggen als Millet. Doch evenwel heb ik getracht wat sentiment in dit figuur te leggen. Nu hoop ik maar, dat deze teekening U sympathiek moge zijn. En nu ziet ge er meteen aan, dat ik druk aan den slag ben. Nu ik er eenmaal aan begonnen ben, zou ik wel graag een 30-tal naaktstudies maken. Bijgaand is dunkt me 't beste figuur, dat ik nog geteekend heb, daarom dacht ik dat ik 't U zenden wilde. Dit is niet de studie naar 't model, en toch is het direct naar 't model. Ge moet weten dat ik twee vel onderleg onder mijn papier had. Nu had ik er hard op gesjouwd om den contour juist te krijgen, en toen ik de teekening van de plank nam, was het zeer zuiver op de twee vel onderleg doorgedrukt, en toen heb ik 't onmiddellijk naar de eerste studie opgewerkt. Zoodat deze zelfs frisscher is dan de eerste. De twee andere heb ik zelf gehouden, en die zou ik niet graag wegdoen. Gij zult meteen hieruit zien, dat het niet zonder reden is, dat ik U schreef ik wel wilde dat het geld van Tersteeg nog kon wachten, ik heb het nu zelf zoo noodig, en mij dunkt dat hard werken met model de kortste weg is om er geheel bovenop te komen. Het model dat ik heb is wel zoo duur niet, doch omdat de uitgaaf telkens terugkomt, is het mij toch dikwijls moeilijk het te betalen. Enfin schik het zooals het 't beste is, doch als het U convenieert, zend dan 't geen waarvan ge spraakt, niet al te laat in de maand. à Dieu met een handdruk, t. à t. Vincent.
Het komt mij voor deze teekening goed zou doen in eenvoudige grijze passepartout. 't Spreekt vanzelf dat ik niet altijd zoo teeken als ditmaal. Doch ik houd bizonder veel van die Engelsche teekeningen, die in dezen stijl gedaan zijn, en 't is dus geen wonder, dat ik het eens zoo geprobeerd heb, en omdat het voor U was, die zulke dingen wel begrijpt, heb ik niet geschroomd wat melankoliek te zijn. Ik wou zooiets er mee zeggen als: Mais reste le vide du coeur,
Que rien ne remplira,
zooals in het boek van Michelet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
187Waarde Theo, Uw laatste schrijven met ingesloten frs 180 ontving ik in orde, en dank er U ten zeerste voor. Ik ben er zeer blijde om dat gij iets in de gezonden teekening vondt, mij dacht er zat dan ook iets in. Ik zou erg graag willen gij er een klein eenvoudig grijs passepartout om liet zetten, want daarin komt het 't beste voor. - Dan vond ik in 't geen gij zegt omtrent het aspect van sommige teekeningen als hebbende een je ne sais quoi, dat men 't best vergelijken kan bij eene eau-forte non ébarbée, gedeeltelijk juist. Evenwel geloof ik, dat dit eigenaardige effect waarop de kenners m.i. zeer terecht prijs stellen, meer veroorzaakt wordt bij teekeningen (natuurlijk niet bij etsen, want daar is 't het braam van de plaat) door een eigenaardige trilling der hand wanneer men met emotie werkt, dan wel door het materiaal waarmee men teekent. Ik heb zelf onder mijn studies een paar, die er tamelijk wat ik dan maar noemen zal non ébarbé uitzien. Als ik Uw teekening niet gefixeerd heb, of nadat ik ze gefixeerd heb er nog hier en daar in werkte, zoodat er plekken zijn die onaangenaam blinken, gooi er dan brutaal een groot glas melk, of water en melk over heen, en laat daarna droogen, en ge zult zien er een eigenaardig mat zwart ontstaat, veel pittiger dan dat men gewoonlijk in een potloodteekening ziet. - Om dat eigenaardige aspect non ébarbé te krijgen, geloof ik dat men niet precies krijt, maar veeleer houtskool, die vooraf in de lijnolie gelegen heeft, zou moeten gebruiken. Natuurlijk heb ik nu direct de f 25 aan den Heer Tersteeg geretourneerd, en de kwitantie daarvoor ontvangen zonder één woord er bij. Dat ZEd. spreekt van ‘gefroisseerd’ moge zoo zijn, doch ik wou liever hij eens nadacht hoe het mij moet gefroisseerd hebben, telkens dingen te hooren als: ge verdient Uw brood niet, of ge hebt uw rechten verloren of weet ik wat meer. Zie zulke dingen, waarachtig ze froisseeren zeker niet minder, maar oneindig meer dan wat ik ZEd. heb gezegd, zulke dingen, zij gaan soms door merg en been, en grieven tot diep in de ziel. Maar à quoi bon er meer over te pratenʾ Wat betreft het koopen of niet koopen van ZEd. dat beschouw ik als eene heel andere zaak en geheel afgescheiden te moeten zijn van persoonlijke geschillen of verschil van inzichten in dit of dat. Het koopen of niet koopen van ZEd. zou ik meenen dat afhing niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van mijn persoon doch van mijn werk. Laat hij mijn werk koopen (naarmate ik er mee vooruitga) of niet koopen om reden hij 't al of niet wil hebben. 't Zij voor zich zelf 't zij voor een ander liefhebber. Maar 't is niet precies rechtvaardig om een persoonlijke antipathie te doen invloed hebben op de beoordeeling van 't werk of omgekeerd zich door het innemende van den persoon van den een of anderen artist te laten influenceeren om fouten in het werk over 't hoofd te zien. Er is voorzeker verband tusschen persoon en werk, doch niet gemakkelijk is het te definieeren hoedanig dat verband is, en op dat punt tast menigeen geheel mis. En nu, ja ik weet het dat Moe ziek is, en ik weet bovendien nog veel meer sombere dingen, 't zij in ons eigen huis, 't zij in andere gezinnen. En ik ben daarvoor niet ongevoelig, en mij dunkt ik zou niet Sorrow of smart kunnen teekenen, als ik niet zelf meegevoelde. Het is mij evenwel zoo duidelijk geworden sedert dezen zomer dat de disharmonie tusschen Pa, Moe en mij, een kwaal is geworden van chronischen aard, doordat het veel te lang geduurd heeft dat er groot misverstand was tusschen ons en vervreemding. Zoodat nu 't eenmaal zoo ver is wij van weerskanten er voor lijden moeten. Ik bedoel, wij hadden meer aan elkaar kunnen hebben indien wij veel vroeger van weerskanten meer gezocht hadden met elkaar te leven, en lief en leed te deelen, steeds bedenkende dat ouders en kinderen één moeten blijven. Die fouten nu hebben wij niet opzettelijk begaan en voor een zeer groot deel zijn die toe te schrijven aan de force majeure van moeilijke omstandigheden, en een gejaagd leven. Nu is het zoo dat ik voor Pa en Moe een half vreemd en half vervelend persoon ben, en bitter weinig meer, en van mijn kant heb ik thuis ook een leeg en eenzaam gevoel. Denkwijs en ambacht loopen zoo uiteen, dat wij zonder dit van elkaar te bedoelen, elkander hinderen, doch ik herhaal het, geheel onwillekeurig. Dat is wel een erg naar gevoel, doch de wereld en het leven zijn vol van zulke verhoudingen, en och eigenlijk doen we, wie we ook zijn, er geen nut mee en wel schade door 't elkaar te verwijten, en 't is soms het beste in zoo'n geval elkaar te vermijden. Ik weet het echter niet of dit het beste zij of iets anders, ik wou dat ik het wist. Nu, Pa en Moe vinden veel troost in hun werk, en ik in het mijne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Want kerel, ik werk ondanks de petites misères met veel plezier. Ik ontving daar net een brief van Rappard; ben een poos ‘en froid’ met hem geweest, doch wij zijn nu wederkeerig weer in elkaar's werk geïnteresseerd. Hij komt spoedig eens bij me naar alle gedachten. Ben nog bij Blommers op 't atelier geweest onlangs, de kunstbeschouwing van houtsneden is après tout niet doorgegaan, maar ik heb er toch mee gewonnen dat ik er eindelijk eens toe gekomen ben ze goed te sorteeren en in orde te brengen. Ik kan er echter onmogelijk genoeg tijd aan besteden, of moeite doen om de dingen te vinden, en ga van dag tot dag meer op in het teekenen. Heb vandaag weer een naaktstudie gemaakt van een geknield vrouwenfiguur, en gisteren de pose van een breistertje, doch ook naakt zooals ik U reeds vroeger schreef, ik doen wilde. Nu wel te rusten, 't is diep in den nacht, nogmaals dank voor het gezondene, en geloof me met een handdruk. t. à t. Vincent.
Ik hoop U nog een pendant te maken voor ‘Sorrow’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
188Waarde Theo, Heden heb ik aan U afgezonden 1 Teekening: Moestuinen op de Laan van Meerdervoort. Nu hebt ge dus een figuur van me en een landschap en mij dunkt gij zult zien, dat ik niet op dezelfde hoogte blijf. Ofschoon dit ‘maar wit en zwart’ is en onverkoopbaar??? en onbehagelijk??? zoo hoop ik toch, dat er iets pittigs in moge zijn. En meen dat wel verre van 't mij kwalijk te nemen, dat ik mij toeleg bepaald op 't teekenen van de dingen, men daarin juist 't bewijs kan zien, dat ik den meest practischen weg insla. Aangezien men makkelijker van 't teekenen tot 't schilderen kan komen, dan omgekeerd schilderijen maken zonder er de noodige studies voor te teekenen. Het spreekt vanzelf, dat het mij veel displezier veroorzaakt en mij 't leven niet makkelijker maakt, als zulken op wier sympathie ik min of meer meende te kunnen rekenen, zooals Mauve en Tersteeg, onverschillig of vijandig en hatelijk worden. Van Mauve heb ik niets vernomen, nu eens is hij ziek, dan eens heeft hij rust noodig of heeft het overdruk. - Wat was zijn schilderij voor den Salon mooi! Maar gij begrijpt die dingen zelf wel en dus basta. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu heeft dit teekeningetje ook een klein grijs passepartout noodig. Gij schrijft dat ge verhuisd zijt, ik zal mijn best doen om nu en dan iets voor de muren van Uw nieuwe woning te maken. Ik heb daarvoor misschien ook nog wel eenige mooie houtsneden, als ge daar schik in hebben mocht, aangezien ik van een paar mooie dingen duplicaten heb. Doch die moet ge dan van den zomer als ge komt maar eens zien. Ik ben wel niet verhuisd, doch ik heb toch eene verandering in mijn woning gemaakt, door n.l. op den zolder een slaapkamertje te laten afschieten, zoodat ik nu meer ruimte op 't atelier heb, te meer daar de kachel weg is. Ziet ge, wat 't teekenen betreft daar komt enorm veel kijken wat menigeen maar zou willen verdonkeremanen. Daar hebt ge de juiste perspectief van een interieur b.v. (ik zal U daarvan ook wel eens iets zenden), daar hebt ge de groote lijnen van een landschap, en dan zie ik voor mij geen kans er te komen zonder studie van 't naaktfiguur. Dat alles is essentieel teekenen, heeft men dat eenigszins onder de knie, dan komt er veel licht, en ik voor mij ga heel bedaard mijn weg, wetende dat ik nog wel den een of ander, die meent over die dingen te kunnen heenspringen, eerlang zal inhalen mits ik maar voet bij stuk houd. Nu, het beste U toegewenscht, het is hier zeer guur en winderig 't welk mij bizonder embêteert, omdat ik niet voort kan aan de stadsgezichten voor C.M., die ik anders tusschen de druppeltjes door zou snappen, maar 't zal wel weer eens zacht worden. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
Er is aan dit teekeningetje misschien meer moeite geweest, dan aan menige aquarel. Ik zond het Bd Montmartre omdat ge 't dan meteen kunt opzetten en vlak leggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
189Waarde Theo, Ik denk wel eens bij mezelven: als het eens wezen mocht, dat mijn leven wat makkelijker was, wat zou ik dan nog veel meer en beter kunnen werken als nu. Ik werk wel, en zooals gij dunkt me gezien hebt aan mijn laatste teekeningen, ik begin licht te zien om de moeilijkheden te overwinnen, maar ziet ge, er is haast geen dag of behalve de moeite van het teekenen, komt er nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bovendien 't een of ander, dat op zichzelf, als men niets anders had, reeds moeilijk genoeg te dragen zou zijn. En ziet ge, er is verdriet, dat mij eigenlijk geloof ik niet toekomt - althans ik weet niet waarmee ik dat verdien - en dat ik wel uit den weg wilde ruimen. Gij moet mij eens openhartig zeggen, als ge zoo goed wilt zijn, of gij iets weet van de oorzaak van het onderstaande en mij inlichting kunt geven. In 't eind van Januari, ik denk een 14 dagen na mijn komst hier, was Mauve plotseling zeer veranderd van stemming jegens mij - even onvriendelijk als te voren vriendelijk. Ik heb dat toegeschreven aan ontevredenheid over mijn werk, en ben er zoo in onrust en spanning over geweest, dat ik er gansch van streek en ziek van geworden ben, zooals ik U toen ook geschreven heb. Mauve kwam toen bij me, en verzekerde mij opnieuw dat alles terecht zou komen en sprak mij moed in. Maar ziet, op zekeren avond kort daarna, begint hij mij te spreken weer op een wijze zoo gansch anders, dat het mij was als had ik met een heel ander man te doen. Ik dacht: mijn beste vriend, 't is net als of men U vergif in 't oor heeft gegoten, n.l. kwaadsprekerij, doch ik was in 't duister in mijn gissing van welken kant die giftige wind geblazen had. Mauve begon o.a. mijn spraak en mijn manieren na te doen, zeggende ‘zoo'n gezicht trek je’, ‘zoo spreek je’ op hatelijke wijze, maar hij kan dat heel goed en ik moet zeggen, 't was als een welgelijkend doch met haat geteekend karikatuur van me. Bij die gelegenheid zei hij een paar dingen, die anders alleen Tersteeg gewoon was van me te zeggen. En ik vroeg hem: Mauve hebt ge Tersteeg in lang gezien? ‘Neen’ zei Mauve. En we spraken weer door, doch hij laat zich een minuut of 10 later ontvallen, dat Tersteeg toch juist dien dag bij hem geweest was. Toen bleef de gedachte aan Tersteeg onwillekeurig bij mij hangen, en dacht ik: is 't mogelijk mijn waarde Tersteeg, dat UEd. daar achter zit? En ik schreef hem een briefje, maar niet onbeleefd, met opzet niet onbeleefd, alleen ik zei hem: Mijnheer het doet mij zoo leed als dit of dat van me gezegd wordt, b.v. ge verdient uw brood niet, of renteniert; U begrijpt dat zulke dingen wat te kras zijn dan dat ik ze over mijn kant kan laten gaan en het maakt mij het hart week. In de laatste jaren heb ik moeite | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoeg gehad door al zulke dingen en mij dunkt, dat daar nu een eind aan komen moest. Dat was het bewuste briefje waarover Tersteeg U sprak bij gelegenheid van zijn eerste bezoek te Parijs. Toen hij terugkwam uit Parijs zocht ik hem op en zei dat als ik dingen gezegd had die niet op ZEd. toepasselijk waren, ik hoopte dat hij mij zulks niet kwalijk nemen zou, omdat ik in het duister was omtrent de oorzaak van mijn moeilijkheid. Enfin, toen was hij weer heel vriendelijk tegen me - doch ofschoon ik toen nog bij Mauve aan huis kwam, bleef Mauve ongedurig en tamelijk onvriendelijk. En ik kreeg een paar keer niet thuis, en enfin er waren alle kenteekenen van eene gedecideerde verkoeling. Ik begon al minder en minder te komen, en Mauve in 't geheel niet meer bij mij, ofschoon 't toch niet ver af is. Mauve werd ook in zijn praten even kleingeestig als ik 't zoo zeggen mag, als vroeger breed. Ik moest pleisterteekenen, dat vooral. Ik heb vreeselijk het land aan pleisterteekenen, toch had ik, doch niet om ze na te teekenen, een paar handen en voeten op 't atelier hangen. Eens sprak hij me zóó over 't pleisterteekenen, als de ergste leeraar aan de academie niet eens zou gedaan hebben, en ik hield mij in, doch werd thuis er zoo boos over, dat ik die arme pleistermoulures in den kolenbak gooide en kapot. En ik dacht: ik zal pleister teekenen als jelui weer heel en wit wordt, en er geen handen en voeten van levende menschen meer te teekenen zijn. Ik zei toen tegen Mauve: kerel spreek me niet meer over pleister, want het is me onuitstaanbaar. Daarop een briefje van Mauve, dat in twee maanden hij zich niet met me zou bemoeien. Die twee maanden heeft hij zich dan ook niet met me bemoeid, doch ik heb niet stilgezeten intusschen, ofschoon ik waarachtig geen pleister geteekend heb, en ik moet zeggen werkte met meer animo en ernst toen ik vrij was. Toen nu de twee maanden zoowat om waren, heb ik hem eens geschreven om hem te feliciteeren met zijn groote schilderij dat af was, en sprak hem eens heel even op straat. Nu zijn de twee maanden al lang om, en hij is nog niet bij me geweest. En er gebeurden sedert dingen met Tersteeg die mij er toe drongen om te zeggen tot Mauve: ‘laat ons elkaar de hand geven. en geen wrok of bitterheid jegens elkander er op na houden, doch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
't is U te moeilijk mij te leiden, en mij te moeilijk door U geleid te worden, als gij “stipte opvolging” verlangt van al wat ge zegt, en ik die niet kan geven. Dus aan het leiden en geleid worden is een eind. Dat neemt mijn gevoel van verplichting en dankbaarheid jegens U niet weg’. Mauve heeft mij hierop niet geantwoord, en ik heb hem niet gezien. 't Geen mij drong om tot Mauve te zeggen: we moeten elk zijns weegs gaan is, dat ik de zekerheid kreeg dat Tersteeg wel degelijk Mauve influenceerde. Dat merkte ik door Tersteeg zelf, toen hij me te kennen gaf dat hij zorgen zou, dat hij het geld, dat gij mij zendt, zou coupeeren: ‘Mauve en ik zullen er ons mee bemoeien, dat daar een eind aan komt’.......... Theo, ik ben een man met fouten, en misères, en hartstochten, doch ik geloof niet dat ik ooit getracht heb iemand broodeloos te maken, of zijn vrienden te onderkruipen. Ik heb wel eens gevochten met iemand in woorden, maar ziet gij, om verschil van inzichten elkaar in 't leven zelf te grijpen, dat doet mijns inziens geen eerlijk man, althans 't zijn geen eerlijke wapenen. Begrijpt gij nu, dat ik wel eens bedroefd ben over veel dingen, bedroefd in merg en been! En dat het me grieft van Mauve, want ofschoon ik niet weer opnieuw ‘leiding’ zou willen hebben op zoo'n manier, zou ik hem toch graag weer eens de hand geven, en wenschte hij 't mij wilde doen. Weet gij in dezen soms iets dat ik niet weet, kunt gij misschien mij inlichting geven omtrent deze zaak? à Dieu t. à t. Vincent.
Vergeef me ik er U mee lastig val, doch ge ziet, ik zit zoo in het donker. Ik heb weer een teekening van zoo'n vrouwenfiguur als Sorrow, maar grooter, en ik geloof beter dan 't eerste, en ik ben bezig aan een teekening van een straat, waar 't riool of waterleiding opgebroken wordt, spitters in een kuil dus. Breitner is nog in 't gasthuis en zal er misschien nog wel een maand moeten blijven. Ik ben bezig aan de teekeningen voor C.M., doch hetgeen ik U schreef, heeft me zóó gedrukt dezer dagen, dat ik er door afgetrokken werd bij het werken, en toen dacht ik: er moet licht komen, misschien kan Theo mij inlichting geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
190Theo, het is mij, sedert ik Mauve geschreven heb: ‘weet gij wel, 190 dat die bewuste twee maanden al lang om zijn, laat ons elkander eens de hand geven, en daarna elk zijns weegs gaan, liever dan dat er twist zij tusschen U en mij’, het is mij, zeg ik, sedert ik zulks schreef en geen taal of teeken antwoord ontving, alsof iets mij de keel toeschroefde. Omdat - en gij weet dat - ik houd veel van Mauve, en het is zoo bar, dat van al dat geluk dat hij mij voorstelde, niet veel komen zal. Want ik vrees dat naarmate ik beter teeken, ik des te meer moeilijkheid en tegenwerking zal ontmoeten. Omdat ik veel te lijden zal hebben, juist door verschillende eigenaardigheden die ik niet veranderen kan. Vooreerst mijn voorkomen, en manier van spreken, en kleeding, en dan omdat ik ook later, als ik meer verdien, mij zal blijven bewegen in een anderen kring dan de meeste andere schilders, omdat de opvatting die ik van de dingen heb, de onderwerpen die ik wil maken, zulks onverbiddelijk eischen. Ingesloten is een klein schetsje van spitters, ik zal U zeggen waarom ik dit insluit. Tersteeg zegt tot mij: 't is vroeger ook niet goed met U gegaan, en mislukt, en nu is 't weer precies hetzelfde. Halt wat - neen het is heel wat anders dan vroeger, en die redeneering is eigenlijk een drogrede. Dat ik niet geschikt was voor handel, of studie als eigenlijk vak, bewijst geenszins dat ik ook voor schilder ongeschikt zou zijn. Integendeel, was ik geschikt geweest voor dominee, of handelaar in 't werk van anderen, dan zou ik misschien voor schilderen en teekenen niet gedeugd hebben, en had niet mijn congé als zoodanig zoowel genomen als gekregen. Het is juist omdat ik een teekenaarsknuist heb, dat ik van het teekenen niet af kan blijven, en ik vraag het U, vanaf den dag dat ik ben begonnen te teekenen, heb ik getwijfeld, of geaarzeld, of gewankeld? Mij dunkt gij weet zeer wel, dat ik heb doorgesabeld, en natuurlijkerwijs gaandeweg heeter wordt op 't gevecht. Nu kom ik op dit schetsje, - dat is gemaakt op de Geest, in den stofregen, in een straat waar ik in 't slijk stond in al die herrie en dat lawaai, en ik stuur het om U te laten zien, dat mijn schetsboek bewijst, dat ik zoek de dingen op heeterdaad te vatten. Zet b.v. Tersteeg zelf eens voor een zandkuil op de Geest, waar baggerlui aan 't werk zijn om een waterleiding of gaspijp te leggen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik wou wel eens zien wat voor een gezicht zoo iemand zou trekken, en wat voor schets hij er van maken zou. Te scharrelen op werven, en in stegen en straten, en in de binnenhuizen, wachtkamers, kroegen zelfs, dat is geen prettig baantje, tenzij men artist zij. Als zoodanig is men liever in de smerigste buurt, mits er wat te teekenen zij, dan op een theepartijtje met aardige dames. Tenzij men dames teekene, dan is zelfs voor een artist een theepartijtje aardig. Ik wil maar zeggen, het zoeken van sujetten, het zich bewegen onder de arbeiders, het scharrelen en tobben met modellen, het teekenen naar de natuur en op de plaats zelf, is een ruw werk, een smerig werk zelfs somwijlen, en werkelijk de vormen en kleeding van een winkelbediende zijn niet precies de meest geschikte voor mij of een ander, die niet mooie dames en rijke heeren moet te woord staan, en hun dure dingen verkoopen, en geld verdienen (c.à.d. gagner), maar b.v. spitters in een kuil op de Geest teekenen. Kon ik wat Tersteeg kan, was ik daar geschikt voor, ik deugde niet voor mijn vak, en voor mijn vak is 't beter, dat ik ben zooals ik ben, dan dat ik mij opschroefde tot vormen, die mij niet passen zouden. Ik, die in een redelijk goeden jas in een netten winkel niet op mijn gemak was, en vooral nu niet meer zijn zou, en mij allicht er zou vervelen, en vervelend zijn, ben een heel ander persoon als ik ergens op de Geest of zoo aan 't werk ben, of op de hei, of de duinen. Dan past mijn leelijk gezicht en mijn verweerde jas ook perfect bij mijn entourage, en ik ben mijzelf, en werk met plezier. Wat het ‘how to to it’ meebrengt, daar hoop ik mij door te sabelen. Als ik een mooie jas aan heb, dan zijn de arbeiders die ik voor model noodig heb, zoo bang en wantrouwend voor me als de duvel, of wel ze willen veel geld van mij hebben. Nu scharrel ik er door zooals ik er door scharrel, en mij dunkt ik hoor niet onder degenen, die klagen: ‘er zijn geen modellen in den Haag’. Als er dus aanmerking gemaakt wordt op mijn vormen, in den zin van kleeding, aangezicht, spreekwijs, wat zal ik daarop zeggen - - - dat zulke praatjes mij embêteeren. Ben ik dan iemand zonder vormen in een anderen zin, n.l. onbeschoft of zonder fijngevoeligheid? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ziehier, mijns inziens is de heele beleefdheid gegrond op welwillendheid jegens iedereen, gegrond op de behoefte die een mensch met een hart in 't lijf gevoelt om iets te zijn voor anderen, en nuttig te wezen voor iets, in de behoefte eindelijk die men heeft om samen te leven en niet alleen. Daarom doe ik mijn best, ik teeken niet om de lui te vervelen, maar te amuseeren of opmerkzaam te maken op zaken, die het aankijken wel waard zijn, en die niet iedereen weet. Het wil er bij mij niet in, Theo, dat ik zulk een monster van onbeschoftheid, of onbeleefdheid zou wezen, dat ik verdiende buitengesloten te worden uit de samenleving, of althans volgens 't woord van Tersteeg ‘in den Haag niet zou kunnen blijven’. Encanailleer ik mij door te leven met de menschen die ik teeken, encanailleer ik mij als ik in de huizen van arbeiders ga en arme menschen, en hen ontvang op 't atelier? Mijn dunkt mijn vak brengt dit mee, en alleen zulken die niets van schilderen of teekenen begrijpen, moeten daar aanmerking op maken. Ik vraag dit: de teekenaars voor de Graphic, Punch, etc., waar halen zij hun modellen vandaan? Gaan zij die zelf opscharrelen in de armste stegen van Londen, ja of neen? En de kennis die zij hebben van het volk, is hun die aangeboren, - of wel hebben zij die op later leeftijd zich eigen gemaakt door onder 't volk te leven, en te letten op dingen, die menigeen voorbij loopt, door te onthouden, wat menigeen vergeet. Als ik naar Mauve of Tersteeg toega, dan kan ik mij niet zoo uitdrukken als ik wil, en misschien bederf ik meer dan ik goed maak. Als zij wat aan mijn manier van spreken gewoon zijn, zal 't hun niet hinderen. Doch als gij wilt, zeg gij hun nu uit mijn naam hoe de vork in den steel zit, dat als ik hun met het een of ander te doen, of te zeggen leed gedaan heb, ik hoop zij zulks mij willen vergeven; zeg het hun in betere woorden dan ik kan, met zooveel vormen er bij als noodig is, waarmee zij mij veel leed, veel verdriet, veel moeite, aangedaan hebben van hun kant, in die korte maanden, die mij door deze onaangenaamheden lang gevallen zijn. Breng hun dat aan 't verstand, dat weten zij niet, zij houden mij voor ongevoelig en onverschillig. En zoodoende zult gij mij veel dienst doen, en ik geloof dat alles zoo geschikt kan worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik wou dat zij mij maar namen zooals ik ben. Mauve is voor mij goed geweest, en heeft mij flink en krachtig geholpen, maar - 't duurde 14 dagen. - Dat is te kort. Adieu Theo, doe Uw best in dezen, als ik wat voorspoed hier heb in plaats van tegenspoed, dan hoef ik U 't leven ook niet lastig te maken. En nu genoeg, geloof me, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
191Waarde Theo. 't Geen ik antwoordde op Uw gezegde, ‘Tersteeg is voor ons bijna als een oudere broer geweest, zorg dat gij vrienden met hem blijft’, waarop ik zeide, dat indien het zoo ware U aangaande, ik voor mij gedurende jaren met zijn onvriendelijken en harden kant had te maken gehad, dat wil ik eens wat nader uitleggen. In al die jaren, welke liggen tusschen dat ik bij Goupil mijn congé zoowel kreeg als nam, en dat ik eindelijk ben begonnen te teekenen ('t welk ik, dat is ik erken het, een fout van me, direct had moeten doen), in die jaren als ik buitenslands zonder vrienden of bijstand, veel misère had, (zoodat ik te Londen dikwijls op straat moest slapen, en in de Borinage 3 nachten achtereen), heeft hij me toen ooit een stuk brood gegeven? Heeft hij me ooit moed ingesproken, hij die me van ouds kende of een riem onder 't hart gestoken, als ik bijna bezweek? Ik meen neen. Heeft hij me ooit geholpen met dit of dat, neen, behalve dat hij, toen ik hem tot 4 maal toe er letterlijk om gesmeekt had, mij de Bargues leende. Toen ik hem mijn eerste teekeningen stuurde, zond hij mij een verfdoos, maar geen cent er bij. Ik wil wel gelooven, dat die eerste teekeningen geen geld waard waren, maar ziet ge, iemand als Tersteeg had kunnen redeneeren: ik ken hem van vroeger, en ik wil hem helpen om er bovenop te komen, en hij had kunnen begrijpen, ik het zoo hoog noodig had en toch eten moest. Toen ik hem uit Brussel schreef: ‘zou 't niet mogelijk zijn ik een tijd te 's Hage werkte, en omgang had met schilders’, toen wilde hij mij met een kluitje in 't riet sturen, en schreef mij: o neen, dat zeker niet, gij hebt uw rechten verloren; ik moest liever les gaan geven in Engelsch en Fransch; dit stond bij hem vast: ik was geen artist; of copieerwerk zoeken bij Smeeton en Tilly, welke laatste bovendien niet precies in mijn buurt was en mij te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brussel bij verschillende lithografen geweigerd werd, er was geen werk, er ging niets om luidde de boodschap. Toen ik dezen zomer hem opnieuw teekeningen liet zien, zei hij: dat had ik niet gedacht, maar hielp mij niet, en nam zijn woorden geenszins terug. Toen ik zonder ZEd. advies te vragen, toch te 's Hage kom, probeert hij me een beentje te lichten, ik hoor hij gelachen heeft om mijn schilder worden, ik merk dat ik bij Mauve tot dusverre te boek stond als ‘een droogkloot’, en Mauve was verwonderd dat ik een ander persoon was, dan hij me had hooren beschrijven. Ik vroeg Mauve niet om geld, doch Mauve zegt uit zichzelven: gij hebt geld noodig, ik zal zorgen gij geld verdient, - gij kunt rekenen, dat Uw kwade jaren voorbij zijn, en dat het zonnetje voor U opgaat, en gij hebt daarvoor gewerkt, en het eerlijk verdiend. En om te beginnen helpt Mauve mij om mij te vestigen. En dat alles verandert - de sympathie van Mauve, die voor mij was als water voor een half verdorde plant, droogt op. Omdat Tersteeg iets vergiftigs in 't oor van Mauve geblazen heeft: Pas op, hij is met geld niet te vertrouwen, laat hem schieten, help hem niet meer, ik zie er als handelaar geen heil in, of althans iets dergelijks. En houdt zich heel leuk, als ik zeg: Tersteeg gij moet Uw praatjes wat matigen: hij heeft niets gezegd, ik verbeeld mij dat maar, beweert hij. Totdat op een goeden dag hij mij dreigt: ‘Mauve en ik zullen er ons mee bemoeien, dat gij geen geld van Theo meer ontvangt’, toen twijfelde ik niet langer, maar dacht, gij verraadt me. Omdat ik wist wat Mauve mij dienaangaande, n.l. dat geld van U, zelf gezegd had, dat het heel goed zou zijn dat ik dat geld nog een jaar houden zou tenminste. Wanneer men iemand alleen laat in den winter en hem alsdan zijn brood nog wil ontnemen, is dat forceeren of niet? Dat is niet kiesch, niet fijngevoelig, dat zijn geen vormen, dat is niet humaan. En wie ben ik, iemand die een moeilijk geduldwerk heeft, waarbij men rust moet hebben en vrede en wat sympathie, anders wordt mijn werk onmogelijk. Theo denk eens na over deze dingen, en schrijf mij eens spoedig. Ik heb, ofschoon het mij vreeselijk griefde dat Mauve me in den steek liet, toch dezen winter gestreden zooveel ik kon. Maar is het wonder, dat ik er door geschokt ben, en het mij soms is als bezweek mij het hart? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zulken als Tersteeg ‘lachen’ daarom, maar gij zijt mijn broer, en ik hoop dat gij daar niet om lachen zult. Ik heb U nog meer dingen te zeggen, omtrent mijn plannen voor de toekomst, hoe ik mijn werk denk door te zetten. Gij moet echter dan eerst eens hier geweest zijn, en dus daarover schrijf ik niet nu, aangezien gij toch hoop ik niet heel lang meer weg blijft. Gij hebt de twee teekeningen gezien, die ik U stuurde. Dat is niet iets toevalligs, maar zulk en dergelijk werk kan ik geregeld leveren, en dat wordt langzamerhand beter. Het is dus niet onbillijk dat ik er op aandring het zoo geschikt worde, dat ik niet langer behoeve te vreezen, dat het allernoodigste mij ontnomen zal worden, of steeds een gevoel moet hebben als ware het genadebrood. Het allernoodigste is brood, kleeren, huishuur, model, teekenbehoeften. En zooals ik het aanleg, is dat niet zoo enorm veel, en ik kan er teekeningen voor maken, mits men ze hebben wil. Ik verlang niet rijk te worden, maar ik kan er natuurlijk niet tegen, dat ik die allernoodigste dingen niet hebben zou. Een werkman is zijn daggeld waard. Ik wenschte dat het zoo kon geschikt worden, dat ik wekelijks het geld ontvangen kon, omdat het zoo moeilijk is een maand vooruit te rekenen. Als Tersteeg die allerbarste dingen, die hij gezegd heeft terugneemt, dan wil ik aannemen dat hij ze in onnadenkendheid gezegd heeft, en dan is het vergeten en vergeven. Blijft hij ze volhouden, dan beschouw ik hem niet als een vriend, maar als een vijand, die mij 't licht van mijn oogen niet gunt. Neem het mij niet kwalijk Theo, dat ik er U mee lastig val. Toch 't heeft nu den heelen winter geduurd en waarmee verdien ik dat displezier? Onwillekeurig krijgt men door al dien angst en dat verdriet, in woord en manieren iets gejaagds en zenuwachtigs, en als Mauve mij nadoet en napraat, zeggende: ‘zoo'n gezicht trek je’, ‘zoo spreek je’, antwoord ik: mijn waarde, als gij zooals ik vochtige nachten in de Londensche straten, of koude nachten in de Borinage hadt doorgebracht, hongerig, zonder dak, met koorts in 't lijf, dan zoudt gij misschien ook nu en dan zoo'n leelijken trek in 't gezicht gehouden hebben daarvan, en iets in de stem er bij. Adieu Theo, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb de stadsgezichten voor C.M. onmogelijk kunnen maken om al die regen en wind. Dus heb ik ook het geld er voor nog niet. Daarom, 1 Mei is de huishuur weer, en kon ik tegen 1 Mei iets ontvangen, ware mij welkom. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
192Waarde Theo, Heden ben ik Mauve tegengekomen en heb een zeer betreurenswaardig gesprek met hem gehad, waarbij het mij duidelijk is geworden, dat Mauve en ik voor altijd gescheiden zijn. Mauve is zoo ver gegaan, dat hij het niet kan terugnemen, althans zeker niet zou willen. Mijn verzoek aan hem was, dat hij mijn werk zou komen zien, en daarna spreken over de zaken. Mauve weigerde dat volstrekt: ‘naar U toekomen doe ik zeker niet, het is glad uit’. Eindelijk zei hij: ‘gij hebt een venijnig karakter’. Toen draaide ik mij om, het was in de duinen, en ik ben alleen naar huis gewandeld. Mauve neemt het mij kwalijk, dat ik gezegd heb ‘ik ben artist’ - 't welk ik niet terugneem, omdat het vanzelf spreekt dat dat woord in zich sluit de beteekenis van: altijd zoeken, zonder ooit volmaakt te vinden. Het is juist het tegenovergestelde van te zeggen ‘ik weet het al, ik heb het al gevonden’. Dat woord beteekent voor zoover ik weet: ‘ik zoek, ik jaag er naar, ik ben er met mijn hart bij’. Ik heb toch ooren aan het hoofd Theo, als iemand zegt: ‘gij hebt een venijnig karakter’, wat moet ik dan doen? Ik keerde mij om en ging alleen terug, maar met veel droefheid in het hart, dat Mauve mij dat heeft durven zeggen. Ik zal hem niet vragen mij zulks te verklaren, ik zal mij niet verontschuldigen evenmin. En toch - en toch - en toch -! Ik wenschte dat Mauve berouw had daarover. Men verdenkt mij van iets, - het is in de lucht - er steekt iets achter mij. - Vincent houdt iets achterbaks dat het licht niet zien mag.
Welnu heeren ik zal het U zeggen, gijlieden die dan prijs stelt op vormen en beschaving, en dat terecht, mits het echt spul zij, wat is beschaafder, fijngevoeliger, mannelijker, eene vrouw te verlaten of eene verlatene zich aan te trekken? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb dezen winter ontmoet eene zwangere vrouw, verlaten door den man wiens kind zij in 't lijf droeg. Eene zwangere vrouw, die in den winter op straat zwierf, haar brood moest verdienen, gij weet wel hoe. Ik heb die vrouw genomen voor model, en met haar gewerkt den heelen winter. Ik kon haar het volle daggeld van een model niet geven, maar dat neemt niet weg, dat ik haar huur betaald heb, en dat ik haar en haar kind voor honger en koude Goddank heb kunnen bewaren tot dusverre, door mijn eigen brood met haar te deelen. Toen ik die vrouw ontmoette, viel mijn oog op haar omdat zij er ziek uitzag. Ik heb haar baden laten gebruiken, en versterkende middelen zooveel ik vermocht, zij is veel gezonder geworden. Ik ben met haar naar Leiden geweest, waar een gesticht is voor kraamvrouwen, waar zij haar kraam zal uitleggen. ('t Was geen wonder zij ziekelijk was, 't kind zat verkeerd, en zij heeft eene operatie moeten ondergaan, n.l. dat het kind met den forceps is moeten gekeerd worden. Er is evenwel veel kans zij er toch nog goed doorkomt. In Juni moet zij bevallen). Het komt mij voor, dat ieder man die het leer van zijn schoenen waard is, wanneer hij voor zoo'n geval stond, hetzelfde zou hebben gedaan. Ik vind hetgeen ik deed, zoo eenvoudig en vanzelf sprekend, dat ik meende zulks voor mijzelven te kunnen houden. Het poseeren viel haar moeilijk, evenwel zij heeft het geleerd, ik ben gevorderd in mijn teekenen doordat ik goed model gehad heb. Die vrouw is nu aan mij gehecht als een tamme duif, ik voor mij kan maar ééns trouwen, en wanneer zal ik het beter kunnen doen dan met haar, omdat ik daardoor alleen haar verder helpen kan, en anders zij door gebrek weer denzelfden weg zou uitmoeten, die uitkomt op een afgrond. Zij heeft geen geld doch zij helpt mij geld verdienen in mijn werk. Ik ben vol lust en ambitie voor mijn vak en werk, is het dat ik schilderen en aquarelleeren voor een tijd daar liet, 't is omdat ik te zeer geschokt ben doordat Mauve mij verliet, en kwam hij waarachtig daarop terug, ik zou opnieuw met courage beginnen. Nu kan ik geen penseel zien, het maakt mij zenuwachtig. Ik heb geschreven: Theo kunt gij mij inlichting geven omtrent de houding van Mauve, - misschien geeft deze brief U licht. Gij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijt mijn broer, het is natuurlijk ik met U over privé dingen spreek, maar iemand die mij zegt ‘ge hebt een venijnig karakter’ met dien spreek ik op dat moment niet verder. Ik kon niet anders, ik deed wat de hand vond om te doen, ik werkte. Ik meende, men zou mij begrepen hebben zonder woorden. Ik dacht wel aan een andere vrouw, voor wie mijn hart klopte, doch die was van verre en wilde mij niet zien, en deze, zij liep daar ziek, zwanger, hongerig, in den winter. ik kon niet anders. Mauve, Theo, Tersteeg gijlieden hebt mijn brood in handen, zult ge mij broodeloos maken, of mij den rug toedraaien? Ik heb nu gesproken en wacht af 't geen mij verder gezegd zal worden. Vincent.
Ik stuur U een paar studies, omdat gij misschien daaruit zult zien, dat zij mij door te poseeren terdeeg helpt. Mijn teekeningen zijn ‘van mijn model en mij’. Die met de witte muts is haar moeder. Aangezien ik echter over een jaar, als ik waarschijnlijk heel anders zal werken, op deze studies welke ik nu maak zoo conscientieus als ik maar kan, mij moet baseeren, zou ik deze drie althans wel weer terug willen hebben. Gij ziet dat ze met zorg gemaakt zijn. Heb ik later een interieur of een wachtkamer of zooiets, dan komen deze mij te pas, omdat ik alsdan ze moet raadplegen voor de details. Doch ik dacht dat het misschien goed was, gij op de hoogte waart hoe ik mijn tijd besteed. Die studies brengen mee dat ze ietwat droog gedaan zijn, had ik hier op effect gewerkt, zij zouden mij later minder nuttig zijn. Doch ik denk, gij zult dit zelf wel vatten. Het papier dat ik eigenlijk 't liefst zou hebben, is hetgeen waarop dat voorovergebogene vrouwenfiguur geteekend is, doch indien mogelijk van de kleur van ongebleekt linnen. Ik heb er niets meer van, van die dikte, ik geloof men noemt het dubbel Ingres. Ik kan er hier niets meer van krijgen. Als gij ziet hoe die teekening gedaan is, begrijpt ge dat het dunne 't moeilijk kan doorstaan. Ik had er nog een klein figuurtje in zwart merinos willen bij doen, doch kan 't niet rollen. De stoel bij het groote figuur is niet afgewerkt, omdat ik daar een ouden eikenhouten stoel op wil brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
193Waarde Theo, Wil 't mij lukken U verder inzicht te geven in 't geen waarover ik reeds schreef, zoo moet gij wel begrijpen waar de wortel zit. En ik moet van mijn bezoek te Amsterdam niets verzachten. Doch ik begin met U te verzoeken, het niet als eene brutaliteit te beschouwen als ik U moet tegenspreken. En U voor alles hartelijk te danken voor de ingeslotene frs 50. Als ik 't niet krachtig zeg, hebt ge er toch niets aan, maar ik zou zwijgen indien gij op den voorgrond steldet dat ik U moet toegeven. Ik geloof niet gij zulks op den voorgrond stelt, en gij zult zelf misschien 't wel niet onnatuurlijk vinden, dat er kanten zijn in 't leven, die bij U minder ontwikkeld zijn als uw inzicht in de zaken, waar ik U graag dubbel en dwars als beter op de hoogte dan ik beschouw en 't niet licht wagen zal U te zeggen dit of dat is zoo niet. Integendeel, vooral wanneer gij 't mij wat uitlegt, gevoel ik dikwijls dat gij de dingen beter weet dan ik. Maar van den anderen kant als het betreft liefde, dan sta ik soms versteld over Uwe zienswijze. Want die laatste brief van U heeft mij meer te denken gegeven, dan gij misschien weet. Mijn fout zit hem dunkt me hier, en de eigenlijke reden van mijn afgescheept worden. Als men geen geld heeft, dan is men vanzelf reeds buiten kwestie, en het is dus eene vergissing en een kortzichtigheid van mij geweest, 't geen Mauve zeide, letterlijk op te nemen, en ook maar een oogenblik te denken: Tersteeg zal zich herinneren, dat ik reeds zooveel moeite gehad heb. Het geld is tegenwoordig, wat het recht van den sterkste vroeger was. Iemand tegen te spreken is fataal, en doet men het, de reactie is niet tot nadenken wekken, doch men haalt zich een vuistslag op den hals. Dat wil zeggen in den vorm van, ‘ik koop niets meer van hem’ of ‘ik help hem niet meer.’ Dit zoo zijnde, waag ik mijn hoofd als ik U tegenspreek, maar ik weet niet Theo, hoe ik anders zou kunnen doen, moet het er af, zie hier mijn nek. Gij kent mijn omstandigheden, en weet dat van Uwe hulp als 't ware mijn leven of niet leven afhangt. Maar ik sta tusschen twee - als ik antwoord op Uw brief: Ja Theo, gij hebt gelijk, ik zal Christien laten loopen, dan zeg ik primo eene onwaarheid door U gelijk te geven, en ten tweede verbind ik mij iets afschuwelijks te doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als ik U tegenspreek, en gij doet als T. en M., dan is om zoo te zeggen mijn nek er af. - Nu dan in Godsnaam maar kop af, als 't moet. 't Andere is nog erger. Hier begint dus een kort geschrift, waarin ik ronduit eenige dingen zal verklaren waarvan ik 't mogelijk acht, dat zij door U zoo zullen worden opgenomen, dat gij mij Uwe hulp onttrekt, maar ze te zwijgen om Uwe hulp te houden, komt mij voor een leelijke manier van doen te zijn, en ik waag liever het ergste. Lukt het mij U aan 't verstand te brengen, 't geen gij nu geloof ik nog niet begrijpt, dan zal het Christien en haar kind en mijzelf beter gaan. En om dat te bereiken moet ik wagen te zeggen, wat ik zeggen zal. Om uit te drukken wat ik gevoelde voor K., zeide ik ronduit: ‘zij en geen ander’. Haar ‘nooit neen nimmer’ was niet voldoende mij van haar te doen afzien. Ik had nog hoop en ondanks dat 't welk ik meende te zijn, een stuk ijs dat smelten zou, bleef mijne liefde levendig. Evenwel ik had geen rust. 't Was eene spanning die ondragelijk werd, omdat zij maar altijd zweeg, omdat ik nooit een syllabe antwoord ontving. Toen ging ik naar Amsterdam. Aldaar werd mij gezegd: ‘Als gij in huis zijt, dan gaat K. het huis uit’. Tegenover uw: ‘zij en geen ander’ staat haar: ‘hij zeker niet’, uw volhouden is walgelijk. Ik stak mijn vingers in de vlam van de lamp, en zei: ‘laat mij haar zien voor zoolang als ik mijn hand in de vlam houd’ en 't is geen wonder dat toen later misschien Tersteeg naar mijn hand gekeken heeft. Doch zij bliezen de lamp uit geloof ik, en zeiden: gij zult haar niet zien. Zie, dat was mij te kras, vooral toen men sprak van mijn forceeren, en ik gevoelde, dat de dingen die men mij zeide doodslagers waren, en dat mijn ‘zij en geen ander’ doodgeslagen werd. Ik heb toen niet direkt geheel en al, maar toch snel genoeg die liefde voelen sterven, een ledig een, oneindig ledig er voor in de plaats. Nu gij weet, ik geloof in God, ik twijfelde niet aan de macht van liefde, toch toen heb ik iets gevoeld van: mijn God, mijn God waarom hebt gij mij verlaten, en ik begreep niets meer, ik dacht: heb ik mij dan bedrogen..........o God, er is geen God! Tegen die koude afschuwelijke ontvangst in Amsterdam kon ik niet tegen, bij 't scheiden van de markt leert men de kooplui kennen. - Suffit. Ik had toen afleiding en opbeuring door Mauve, ik wierp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij in mijn werk met alle kracht. Toen nadat M. mij in den steek gelaten had, en ik eenige dagen niet wel geweest was, einde Januari heb ik Christien ontmoet. Gij zegt Theo dat, als ik K. werkelijk lief gehad had, ik nu dit niet doen zou. Begrijpt gij nu echter beter, dat na 't geen te Amsterdam gezegd werd, ik niet verder kon, had ik toen moeten wanhopen - waarom zou een eerlijk man wanhopen - ik ben geen slechtaard, ik verdien niet zoo beestachtig behandeld te worden. Nu wat kunnen ze, 't is waar ze hebben de overhand gehad, mij toen gedwarsboomd te Amsterdam. Nu vraag ik echter verder hun advies niet meer, en als meerderjarig vraag ik: staat het mij vrij te trouwen, ja dan neen? Staat het mij vrij een werkmanspak aan te trekken, en te leven als werkman, ja dan neen? Aan wie ben ik verantwoording verplicht, wie zal probeeren mij te dwingen? Wie lust heeft mij te hinderen, laat hem opdokken! Ziet gij Theo, ik ben het moede en mat. Denk na en ge zult het begrijpen. Is mijn weg er minder recht om, omdat de een of ander zegt: ‘gij gaat van den rechten weg af’? C.M. praat ook altijd van den rechten weg, net als Tersteeg en de dominees. Maar C.M. noemt de Groux ook een gemeene kerel, dus, ik laat hem praten voortaan, mijn ooren zijn het moe. Ik ga om het te vergeten in 't zand liggen voor een ouden boomwortel, en een teekening daarvan maken. Met een linnen kiel aan, en rook mijn pijp en kijk in de diepe blauwe lucht - - - of naar het mos, of het gras. Dat kalmeert mij. En evenzeer voel ik mij kalm als b.v. Christien of haar moeder poseert, en ik de proportie bereken, en het lichaam met zijn lange golvende lijnen zoek te doen voelen onder de plooien van een zwarte japon. Ik ben dan 1000 mijlen ver van C.M. en T. en veel gelukkiger. Doch - - - helaas dan komt de zorg, en ik moet 't zij spreken, 't zij schrijven over geld, en dan begint het van voren af aan. Ik denk dan T. en C.M. konden zooveel beter doen, als zij zich niet met mijn ‘weg’ bemoeiden, maar mijn teekenen encourageerden. Gij zult zeggen C.M. doet dat, maar ziehier waarom de bestelling nog niet uitgevoerd is. Mauve zeide mij: die oom van je heeft het enkel gedaan omdat hij eens bij je is geweest, maar ge moet wel begrijpen, dat dat niets beteekent en dat het onmiddellijk weer uit zal zijn, en dan hebt ge geen mensch meer. Gij moet weten Theo dat ik daar niet tegen kon, wordt zoo iets me gezegd - mijn hand valt slap neer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
als verlamd. Vooral als C.M. toch ook al dingen gezegd heeft van vormen, geloof ik. Ik heb voor C.M. gemaakt 12 teekeningen voor f 30, dus f 2.50 per stuk, het is een lastige karwei, waar voor meer dan f 30 moeite aan zit, en ik verdien niet, dat ik 't dan nog als een genade moet beschouwen, of iets dergelijks. Voor de 6 andere had ik reeds veel moeite gedaan, ik had er studies voor gemaakt - 't is daarbij gebleven. De moeite heb ik ook voor de nieuwe reeds gehad, het is dus geen luiheid, maar ik sta verlamd. Ik redeneer dan tegen mijzelven: ik zal 't mij niet aantrekken; maar ik ben zenuwachtig, en zoo iets blijft bij me hangen en keert terug als ik er weer aan begin. Zoodat ik dan met mijzelven moet laveeren, en aan ander werk werken. Ik begrijp Mauve niet - het was vriendelijker van hem geweest als hij zich nooit met me bemoeid had. Wat raadt gij mij, de bestelling van C.M. door te zetten, of niet? Ik stond als niet wetende wat te doen. In vroeger jaren was er een andere toon onder de schilders, nu vreten ze elkaar op, en zijn groote heeren, die in villa's wonen en intrigueeren. Ik ben liever op de Geest of in een andere achterstraat, grauw, armzalig, slikkerig, somber, maar daar verveel ik mij nooit, doch in die mooie huizen embêteer ik me, en zich vervelen vind ik slecht, dus dan zeg ik: daar hoor ik niet, ik kom er niet meer. Goddank dat ik mijn werk heb, maar om te kunnen werken heb ik nog geld noodig in plaats van te verdienen, en daar zit hem de knoop. Als ik over een jaar of ik weet niet hoe lang of hoe kort, die Geest of een andere straat zoo teeken als ik 't zie, met die figuren van oude wijven, arbeiders, meiden, dan zal T. etc. heel lief zijn. Maar dan krijgen ze mijn ‘donder op’, en ik zal zeggen: ge hebt mij in den steek gelaten toen ik in de moeite zat, vriend, ik ken u niet, ga weg, ge staat mij in 't licht. Och heer, waarom zou ik bang zijn, wat kan mij 't ‘onbehagelijk’, ‘onverkoopbaar’ van Tersteeg schelen? Als ik eens moedeloos ben, dan kijk ik naar Les bêcheurs van Millet, en le Banc des pauvres van de Groux, en dan wordt T. zoo klein, zoo niets, en al die praatjes zoo armzalig, dat ik weer in mijn humeur raak en mijn pijp aansteek, en weer aan 't teekenen ga. Maar komt op zoo'n moment vroeger of later, iemand van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschaving me in den weg, dan zou hij wel eens dingen kunnen hooren, die zoo tamelijk ontnuchterend waren. Gij zult mij nu vragen Theo, of dit een en ander ook op U slaat, ik zeg daarop: ‘Theo, wie heeft mij brood gegeven en geholpen, ik meen gij? het slaat dus zeer zeker niet op U’. Alleen komt de gedachte wel eens bij mij op, waarom is Theo geen schilder, zal hij zich in die beschaving niet eindelijk gaan vervelen? Zal hij niet later spijt hebben, dat hij de beschaving maar gelaten heeft, en een handwerk geleerd, een vrouw getrouwd, een kiel aangetrokken? Maar er kunnen redenen zijn, die ik niet apprecieeren kan, dus genoeg. In zake van liefde weet ik niet of gij datgene reeds weet, wat eigenlijk 't A.B.C. is. Vindt ge dat pretentieus van me? Ik bedoel er mede, dat men 't best voelt wat. liefde is, als men zit bij een ziekbed soms zonder een cent in den zak. Het is geen aardbeien plukken in de lente, dat duurt maar enkele dagen, en de meeste maanden zijn grauw en somberder. Doch in die somberheid leert men iets nieuws, en soms is het mij als wist gij dat, en soms denk ik: hij weet het niet. Ik wil het huiselijk lief en leed zelf door, om het te kunnen teekenen uit eigen ondervinding. Toen ik uit Amsterdam was voelde ik mijn liefde - die toch oprecht, toch ongeveinsd was, en sterk - letterlijk doodgeslagen. Doch na den dood staat men op uit den dood. Resurgam. Ik heb toen Christien gevonden. Aarzelen, uitstellen kwam niet te pas. Er moest gehandeld worden. Als ik haar niet trouw, dan was het vriendelijker van mij geweest, indien ik mij maar niet met haar had bemoeid. Doch door dezen stap ontstaat er een kloof, ik doe dan zoo beslist als 't maar kan, wat men noemt ‘uit zijn stand gaan’, maar dat is niet verboden, en dat is niet slecht, ofschoon de wereld het verkeerd noemt. Ik richt mijn huishouden in als een arbeidershuishouden. Ik ben daar meer in thuis, ik heb het reeds vroeger gewild, doch het toen niet kunnen uitvoeren. Ik hoop dat gij over de kloof heen mij de hand zult blijven reiken. Ik heb gesproken over frs 150 per maand, gij zegt dat ik meer noodig heb. Wacht eens. Mijn uitgaven gingen nooit gemiddeld frs 100 per maand te boven, sedert ik bij Goupil vertrok, behalve als er reizen tusschenbeide kwam. En bij Goupil had ik eerst dertig gulden, en later frs 100. Nu deze laatste maanden had ik meer uitgaven, doch ik heb mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten vestigen, en ik vraag het U, zijn die uitgaven onredelijk of buitensporig? Te meer als gij weet wat daar bij kwam. En hoe dikwijls, dikwijls in die lange jaren had ik veel minder dan frs 100. En als ik door reizen soms uitgaven had, heb ik mijn talen niet geleerd, en mij ontwikkeld, is dat geld in 't water? Nu is het noodig ik een recht pad voor mijn voeten maak. Stel ik het trouwen uit, dan is er iets scheefs in mijn positie, dat mij tegen de borst stuit. Zij en ik willen ons bekrimpen en behelpen mits wij maar trouwen. Ik ben 30, zij 32, dus wij beginnen niet als kinderen. Wat betreft haar moeder en haar kind, het laatste neemt haar smet weg, voor eene vrouw die moeder is, heb ik respect, en ik vraag niet naar haar verleden. Ik ben blij dat zij een kind heeft, daardoor juist weet zij, wat zij weten moet. Haar moeder is zeer werkzaam, en verdiende wel een ridderkruis omdat zij gedurende jaren een gezin van 8 kinderen er boven op gehouden heeft. Zij zou geen afhankelijkheid willen, zij verdient haar onderhoud door uit werken te gaan. Ik schrijf U 's avonds laat. Christien is niet wel, en de tijd van haar vertrek naar Leiden is op handen. Gij moet 't mij vergeven als dit schrijven slordig is, want ik ben moede. En toch na Uw brief wilde ik U schrijven. Te Amsterdam ben ik zoo gedecideerd geweigerd, zoo afgescheept, dat het dolzinnig geweest ware van mij door te gaan. Maar had ik toen wanhopig moeten worden, in 't water springen, of zoo iets, à Dieu ne plaise - dat zou ik gedaan hebben als ik een slecht mensch geweest was. Ik heb mij vernieuwd, niet expres, doch omdat ik gelegenheid tot vernieuwing vond, en niet weigerde opnieuw te beginnen. Nu echter is het een ander geval, en Christien en ik begrijpen elkaar beter. Wij hoeven aan niemand ons te storen, doch zijn er natuurlijk verre vandaan de pretentie te hebben een stand te voeren. De vooroordeelen van de wereld kennende, weet ik dat 't geen mij te doen staat is, zelf mij terug te trekken uit den kring van mijn stand, die trouwens al lang mij uitgestooten heeft. Maar dan is er ook niets meer te zeggen, en verder mag men niet gaan. Het kan zijn ik nog een tijd wacht voor wij samen gaan wonen, in geval van al te moeilijke omstandigheden, doch ook dan wil ik trouwen zonder iemand er kennis van te geven, geheel in stilte, maakt iemand er leven over, ik zal er mij niets van aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
trekken. Daar zij Roomsch is, is het trouwen nog eenvoudiger, want de kerk is vanzelf buiten kwestie, noch zij noch ik willen er iets mee te maken hebben. Ge zult zeggen, dat's kort en bondig - Que soit. Ik wil van één ding maar weten, het teekenen, en zij heeft ook één vast werk, poseeren. Ik wenschte van harte dat 't mij mogelijk was de woning hier naast te nemen, die is precies groot genoeg, omdat de zolder zoo is, dat men er slaapvertrek van maken kan, en het atelier goed van grootte en licht, veel beter dan hier. Doch zal dat kunnen? Maar al was het maar een hok waarin ik moet gaan wonen, ik heb liever een korst brood bij mijn eigen haard, hoe arm ook, dan te leven zonder haar te trouwen. Zij weet wat armoede is, ik ook. Armoede heeft voor en heeft tegen, ondanks armoede wagen wij het. De visschers weten dat de zee gevaarlijk is, en de storm geducht, maar hebben nooit kunnen inzien dat de gevaren redenen waren om op 't strand te blijven kuieren. Die wijsheid laten ze over voor wie er trek in heeft. Komt de storm, daalt de nacht, wat is erger het gevaar of de vrees voor het gevaar? Dan maar de werkelijkheid, 't gevaar zelf. Adieu Theo, het is laat, neem mij dit schrijven niet kwalijk, ik ben moe en wilde toch schrijven, ik wou dat gij 't begrijpen kondet, en dat ik het duidelijker en vriendelijker wist te zeggen, doch neem het niet op als eene beleediging, en geloof me, t. à t. Vincent.
Ik geloof, of liever er is een schemering van beginnen te gelooven, dat de mogelijkheid bestaat, dat de gedachte ‘Theo zal zijn hulp intrekken indien ik hem tegenspreek’ misschien ten eenenmale overbodig is. Doch Theo ik heb het zoo dikwijls gezien dat dergelijke dingen gedaan werden, dat ik er U niet minder om achten zou, en niet boos op U zijn indien gij zulks deed, omdat ik denken zou: hij weet niet beter, ze doen allemaal zoo in onnadenkendheid, doch niet uit kwaadaardigheid. Indien ik Uw hulp behoud, zoo is dat iets geheel vreemds, een buitenkansje op 't welk ik niet gerekend heb, want ik heb geruimen tijd geloopen om zoo te zeggen steeds met dat allerergstc voor oogen, en Christien ook, omdat ik haar steeds voorgespiegeld heb: ‘meid, maar ik vrees dat er een tijd zal komen, dat ik geheel broodeloos ben’. Ik heb U dat echter niet gezegd, voor 't in de rede te pas kwam. Indien gij mij Uw hulp laat behouden, dan is dat een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitkomst, een verlossing, zóó ongedacht, zóó ongehoopt, dat ik er geheel door van streek zou zijn van vreugde, en nu ik durf er niet aan denken, en schuif de gedachte met wilskracht van mij af, zelfs terwijl ik er U over schrijf met vaste hand om niet zwak te zijn. Hetgeen ik dezen winter ondervond in zake Mauve, is mij een les geweest, waardoor ik sedert mij voorbereid heb op het ergste - - een doodvonnis van U, n.l. het ophouden van Uw hulp. Gij zult zeggen, de hulp heeft toch niet opgehouden - - maar ik ontving haar met een zekere koelheid, denkende: hij weet nog niet alles wat hij eens weten zal, en vóór de crisis er geweest is, heb ik geen rust en blijf bereid op 't ergste. Nu is de crisis, en ik kan nog niet beslissen, ik durf nog niet te hopen. Tot Christien heb ik gezegd: ik zal U wel brengen tot Leiden. Als ge uit Leiden terugkomt, weet ik niet hoe ge me vinden zult, met of zonder brood, doch wat ik heb, dat is van U en van 't kind evenzeer als van mijzelf. Christien weet geen détails en vraagt ook niet, wetende dat ik oprecht met haar doe, en willende met mij zijn quand bien même. Tot nu toe heb ik U steeds beschouwd als zullende waarschijnlijk U van mij afkeeren, zoodra gij alles wist. Zoodat ik leefde bij den dag, maar met een sombere vrees voor het ergste, waarvan ik mij nog niet ontheven durf rekenen. Ik heb ook gewerkt bij den dag, niet durvende meer teeken- of schilderbehoeften bestellen dan ik bij den dag betalen kon, geen dingen van schilderen durvende te ondernemen, niet 't zoo durvende aanpakken als ik doen zou, indien ik er op rekende, dat de verhouding met Mauve en Tersteeg terecht zou komen; denkende dat indien hun vriendelijkheid oppervlakkig was, hun onvriendelijkheid dieper zat, en enfin 't woord van Mauve ‘'t is glad uit’ heb ik serieus opgenomen, niet toen hij 't mij zeide (want toen was ik er koel genoeg tegen in, en braveerde het zooals de Indianen, als zij gemarteld worden, zeggen: ‘'t doet me geen zeer’). Maar sedert hij mij schreef: in twee maanden bemoei ik mij niet met U. Sedert ik het pleister kapot gooide enfin. Kortom voor mijzelf heb ik steeds gerekend: ik heb van Mauve en Tersteeg niets meer te wachten, en ik zal God danken als Theo 't zoolang volhoudt mij 't noodige te zenden, dat ik Christien behouden te Leiden kan brengen, en dan zal ik 't hem verklaren, en zeggen: houd op, dit en dat heb ik gedaan. Begrijpt ge hier iets van? - - - Ik ben bereid op 't ergste, hoe staat het, maar spreek duidelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
194Waarde Theo, Als ik in mijn vorig schrijven dingen gezegd heb omtrent haar die tamelijk somber zijn, dan is het omdat ik van 't begin af er op wilde wijzen, dat ik hier niet sta in een rozentuin, doch in de werkelijkheid. En om vooruit te protesteeren tegen sentimenteele beschouwingen zooals b.v. Pa en Moe niet in gebreke zouden blijven te opperen, indien het ware ik hun advies vroeg, of alleen maar hun de zaak mededeelde. Sentiment en sentimentaliteit zijn twee zeer verschillende dingen, welke zij niet weten te onderscheiden. En Pa zou indien ik er over sprak, allicht een rol van gendarme meenen te moeten spelen, die ten eenenmale ontoepasselijk ware, en ook weinig baten zou. Gij zult het mij dus ten goede houden, wanneer ik tot Pa en Moe geen syllabe over deze zaak zeg, en niet verlang dat zij zich er mede bemoeien zullen. Indien Pa zijne toestemming niet wilde geven, zoo zijn er termen in de wet welke mij als meerderjarige toch mijn onafhankelijkheid garandeeren, doch ik geloof niet dat het zoover zal komen, dat Pa er zich tegen verzetten zal. Men zal zeggen: ‘gij gaat uit uw stand en gij zijt te arm’. Ik antwoord daarop: indien ik van plan was op grooten voet te gaan leven, zoo zou ik verkeerd uit komen. Als ik ga huizen in een huis bestaande uit een atelier, één kamer en een keukentje, slaapplaats op den zolder, en wat betreft levenswijs het zeer eenvoudig aanleg, dan kon het geschipperd worden, en dan hebben twee samenlevende personen minder noodig dan een alleen. On est sûr de périr à part, on ne se sauve qu'ensemble. Ik heb K. gevraagd of zij 't met mij wagen wilde. Hoe ik geweigerd ben, is U bekend, 't geen ik alleen nog verzacht heb, is de ontvangst bij gelegenheid van mijn bezoek te Amsterdam. Alstoen werd mij gezegd, dat ik wilde forceeren, zij wilde mij niet zien, niet te woord staan, niet bij één bezoek, maar gedurende de 3 dagen van mijn vertoef aldaar. Als mij gezegd wordt ‘gij wilt forceeren’, dan zeggen dat alleen zulken Theo, die mij ten eenenmale misverstaan. Ten bewijze dat ik toen niet heb willen forceeren, diene bij dezen, dat ik nu iets doe 't welk genoeg bewijst, dat ik niet als een die forceeren wil tegenover K. stond. Deze vrouw met welke ik nu ben, heeft mij beter begrepen. In korten tijd werd zij zoo mak als een tamme duif, zeker niet door forceeren van mijn kant, doch omdat zij zag dat ik niet ruw was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enfin deze heeft het gevat, en zij zeide tot mij: ik weet dat gij niet veel geld hebt, doch al hadt gij nog minder, ik wil mij naar alles schikken, als gij maar bij mij blijft en mij bij U laat blijven, ik ben te veel aan je gehecht, dan dat ik weer alleen zou kunnen zijn, Als iemand dit tot mij zegt, en in alles toont, veel meer door daden dan door woorden, dat zij zulks meent, dan is het geen wonder dat ik tegenover haar het masker van koelheid, ruwheid bijna, dat ik lang voorgehouden heb, omdat ik niet vleien wilde, heb laten vallen. En nu, is deze vrouw er slechter bij gevaren, of ben ik er slechter mee gevaren, dat het zoo is gegaan? Ik sta er verwonderd over, haar met den dag te zien opstijven en opfleuren, zij is zoo veranderd dat het een heel ander persoon lijkt, dan die zieke bleeke vrouw, die ik dezen winter onttmoete. En toch veel heb ik niet aan haar gedaan, alleen ik heb haar gezegd: doe dit, doe dat, en gij zult gezond worden, en zij heeft dat niet in den wind geslagen, en toen ik zag dat zij het niet in den wind sloeg, heb ik er nog meer mijn best op gedaan. Ik was er misschien beter toe in staat dan een ander, om haar te begrijpen, omdat zij een paar eigenaardigheden heeft, die menig ander zouden afgestooten hebben. Vooreerst haar spraak, die leelijk is, en die zij zulks uit haar ziekte heeft gehouden, dan haar humeur, dat uit een zenuwachtig gestel voortkomt, waardoor zij buien heeft, die voor menigeen ondragelijk zouden zijn. Ik begrijp die dingen, mij hinderen ze niet, en tot nog toe kon ik er evenwel mee rondspringen. En van haar kant begrijpt zij mijn eigen humeur, en 't is als 't ware een stilzwijgende afspraak tusschen ons, niet op elkaar te vitten. Als gij de groote teekening uit de Graphic van Frank Holl kent: ‘The deserter’, dan zou ik zeggen dat zij veel heeft van het vrouwenfiguur daarop. Het poseeren leert zij met den dag beter, en dat is enorm veel voor mij. Zij is niet een last, een blok aan mijn been, maar zij helpt en werkt mee. Zij heeft geen pretenties: ik moet het zus of zoo hebben, maar als er niets is dan brood en koffie, doet zij het er mee zonder mopperen. Doch Theo, ik smacht er naar om U te zien en te spreken. Naar een brief van U verlang ik ook erg. Als ik wist dat gij om deze reden niet van mij afkeerig zult worden, dan was ik zoo gelukkig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
als een mensch maar zijn kan. Dat ik in 't begin eenige hulp noodig hebben zal, dat is zoo. Moest ik die missen, ik was er slecht aan toe, en zij ook; doch die hulp is niet méér dan voor. mij alleen. En mijn werkkracht vermeerdert, en als ik mijn best gedaan heb er mij boven op te werken, 't spreekt vanzelf zulks nu nog veel meer 't geval is, en juist door nog eenigen tijd op Uwe hulp en medewerking te mogen rekenen, zal ik er zoo boven op komen, dat ik het noodige door den verkoop van mijn werk verdien. De eerste stap die ik graag doen wilde, is het atelier hiernaast nemen waarover ik U schreef. Zoodra zij dan uit Leiden komt, zal ik haar trouwen, zonder iemand daar kennis van te geven, in stilte en zonder omhaal. En dan kunnen wij het doen met dat huis, en zijn bereid het zoo eenvoudig aan te leggen als maar eenigszins mogelijk is. En was het dat gijzelf eens kondt komen kijken, gij zoudt geloof ik zien, dat gij er staat op kunt maken, dat zoowel zij als ik ons best doen op het werk. Ik wou maar dat hare bevalling achter den rug was. Dat is nog een vuurproef voor haar. Doch tot heden gaat alles goed sedert zij daar te Leiden geweest is. Evenwel, noch zij, noch ik staan in een rozentuin of in den maneschijn te droomen, wij staan voor barre dingen, tant mieux. 't Geen ik van harte hoop, is, dat gij dit niet melankoliek zult opvatten. 't Spreekt vanzelf dat als K. in eenig opzicht beantwoord had, 't geen ik voor haar voelde, dit niet gebeurd zou zijn. Nu, na mijn, bezoek te Amsterdam was ik zoo gedecideerd geweigerd, dat ik niet de minste kans had om haar te krijgen. Tenzij mijne finantiëele omstandigheden in korten tijd geheel veranderd waren, 't geen nu niet geschieden zal, want ofschoon ik wel zooveel zal verdienen gaandeweg, dat deze er met mij van leven kan, zal het niet zooveel zijn dat ik er een stand van kan voeren, waartoe ik bovendien geen roeping of lust gevoel. Gij weet wat ik zoek, het allernoodigste om van te leven, doch 't geen daarboven gaat laat mij tamelijk koel. 't Geen ik graag hebben zou, is een vast weekgeld als een ander arbeider, waarvoor ik werken wil met al mijn kracht en verstand. En werkman zijnde, hoor ik t'huis in den werkmansstand, en zal meer en meer daarin leven en mij wortelen. Ik kan niet anders, en ik heb geen lust in iets anders, ik kan mij iets anders niet begrijpen. à Dieu, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
195Waarde Theo, Uw brief met ingesloten frs 100 heb ik ontvangen, en dank er U ten zeerste voor. Uw brief heeft mij meer licht gegeven, dan al mijn hoofdbreken en tobben over die kwestie Mauve en Tersteeg. Ik maak er U mijn compliment over, want nu geloof ik, ik het beter begrijp. En wat mij te doen staat is, als ik wel heb, bedaard voortwerken zonder er mij in te verdiepen of het mij zoo erg aan te trekken als ik deed. Als ik mij daarin verdiep, dan heb ik 't zelfde gevoel van duizeling, hetwelk zegt gij, iemand die de perspectief niet bestudeerd heeft, gevoelt wanneer hij het wegschieten der lijnen in de natuur wil nagaan, en zich er rede van geven. En ik geloof dat evenals de heele perspectief verandert bij verandering der oogshoogte, welke afhangt, niet van de voorwerpen doch van den man die kijkt, (of hij bukt, dan wel ergens op gaat staan), zoo ook de verandering van Mauve en Tersteeg voor een deel slechts schijnbaar is, en zijn rede had in mijn eigen stemming. Ik zie niet klaar in die affaires, doch uit Uw brief heb ik duidelijk meenen te zien, dat er geen reden is er mij over bezorgd te maken, als ik maar doorwerk. En omdat er nu nog andere dingen te schrijven zijn, genoeg daarover. De sympathie van Heyerdahl heeft mij zeer getroffen, wil hem voor mij groeten, en zeggen ik zeer zeker hoop, dat ik eens met hem in kennis zal komen, en dat op prijs zou stellen. Nu heb ik twee grootere teekeningen klaar. Vooreerst ‘Sorrow’, doch in grooter formaat, het figuur alleen zonder entourage. Doch de pose is eenigszins gewijzigd, het haar hangt niet naar achteren op den rug, doch naar voren gedeeltelijk in eene vlecht. Daardoor komt het schoudergewricht, den nek en rug in 't gezicht. En 't figuur is met meer zorg geteekend. De andere ‘Les racines’ is eenige boomwortels in een zandgrond. Nu heb ik getracht in het landschap 't zelfde sentiment te leggen als in 't figuur. Het zich als 't ware krampachtig en hartstochtelijk vastwortelen in de aarde, en het toch half losgerukt zijn door de stormen. Ik wilde zoowel in dat blanke, slanke vrouwenfiguur, als in die zwarte knorrige wortels met hun knoesten, iets uitdrukken van den strijd des levens. Of liever, omdat ik getracht heb trouw te zijn aan de natuur, welke ik voor mij had, zonder bij te philosopheeren, is er haast onwillekeurig in beide gevallen iets van dien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
grooten strijd in gekomen. Althans het kwam mij voor, dat er eenig sentiment in was, maar kon mij vergissen, enfin ge moet maar eens zien. Vindt ge er iets in, dan zijn ze voor uwe nieuwe woning wellicht geschikt, en dan heb ik ze voor uw verjaardag gemaakt, waarmede ik U nog gelukwensch. Maar omdat ze tamelijk groot zijn, (een heel vel Ingres), weet ik niet of ik ze dadelijk moet opzenden. Zeg mij dit eens, misschien zou Tersteeg het brutaal of pedant vinden, als ik vroeg ze als remise in een kist te pakken. Ofschoon ‘Les Racines’ maar een potloodteekening is, zoo is er toch met het potlood in geborsteld en weer afgekrabd, gelijk men schildert. Aangaande het timmermanspotlood redeneer ik aldus. De oude meesters, waar zouden die mee geteekend hebben? Zeker niet met Faber B, BB, BBB, enz., enz., maar met een ruw stuk graphiet. Het werktuig waarvan Michel Ange en Dürer zich bedienden had wellicht veel van een timmermanspotlood. Doch ik ben er niet bij geweest en weet het niet, dit weet ik wel, dat men met een timmermanspotlood krachten verkrijgen kan, anders dan met die fijne Fabers etc. Ik heb het graphiet liever in zijn natuurlijken vorm, dan zoo bijster fijn gezaagd in de dure Fabers. En het blinken gaat weg door 't fixeeren met melk. Als men buiten zit en werkt met conté, weet men door 't schelle licht niet recht wat men doet, en merkt dat 't te zwart is geworden, maar graphiet is eer grijs dan zwart, en men kan altijd nog een paar octaven er bij krijgen door er opnieuw in te werken met de pen, zoodat de sterkste krachten graphiet toch weer licht worden, door 't repoussoir van de pen. Houtskool is best, doch als men er veel op sjouwt gaat de frischheid er af, en om de finesse er in te houden, moet men op de plaats zelf fixeeren. Ook voor landschap zie ik, dat de teekenaars als b.v. Ruysdael, en Goyen, en Calame, Roelofs ook b.v. onder de modernen, er veel partij van trokken. Doch als iemand een goede pen uitvond om buiten mee te werken, met bijbehoorenden inktkoker, dan kwamen er misschien meer penteekeningen in de wereld. Met houtskool, die in olie gelegen heeft, kan men fameuse dingen doen, dat heb ik van Weissenbruch gezien, de olie fixeert dan en het zwart wordt warmer en dieper. Maar beter is het ik zulks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
over een jaar, dan nu doe, denk ik bij mezelven, vanwege ik niet wil dat de mooiigheid door mijn materiaal, doch door mij kome. Ben ik nog wat verder, dan trek ik eens nu en dan een mooi pak aan, ik bedoel werk met een dankbaar teekenmateriaal. En mits ik dan zelf maar wat doen kunne, vlot het dan dubbel, en valt mogelijk mee. Maar eerst vóór alle succes, de strijd corps à corps met de dingen in de natuur. Nu heb ik U verleden jaar een groot aantal brieven geschreven over wat ik zoo al dacht omtrent de liefde. Nu doe ik zulks niet, vanwege ik het druk heb met het in praktijk brengen der zelfde dingen. De persoon voor wie ik gevoelde, wat ik U schreef, is niet op mijn weg, is buiten mijn bereik ondanks al het smachten, dat ik naar haar deed. Had ik beter gedaan met aan haar te denken, en voorbij te zien wat op mijn weg kwam? In hoeverre ik consequent of inconsequent handel, weet ikzelf niet te beslissen. Gesteld ik begon vandaag een teekening b.v. van een spitter, doch die man zegt: ik moet weg, en wil of kan niet weer poseeren; temeer omdat ik hem begon te teekenen zonder hem permissie te vragen, heb ik 't recht niet 't hem kwalijk te nemen hij mij daar staan laat met een ter nauwernood geschetste teekening. Moet ik nu echter het teekenen van een spitter opgeven? Ik meen neen, vooral niet als ik morgen een ander tegenkom, die zegt: ik wil niet alleen heden, maar ook morgen en overmorgen komen, en ik begrijp wat gij noodig hebt, ga uw gang, 'k heb er geduld en goeden wil voor. Ik ben dan wel is waar niet precies bij mijn oorspronkelijke impressie gebleven, maar had ik beter gedaan te redeneeren: neen ik moet bepaald dien eersten spitter hebben, als hij zegt: ik kan en wil niet? En ben ik eenmaal begonnen aan No. 2, dan mag ik gedecideerd niet buiten de natuur die voor mij staat om werken, en terwijl echter denken aan No. 1; zoo staat de zaak. En daaromtrent voeg ik bij mijn vorig schrijven nog dit. Om de zaak te doen gelukken, zoudt gij mij wat moeten helpen, doch de uitgaaf daarvoor zou geloof ik niet méér, maar wel minder zijn, dan 't geen gij mij de laatste maanden hebt gezonden. Ik zou willen en durven ondernemen, indien ik gedurende nog een jaar kon rekenen op frs 150 per maand. Wel hoop ik alsdan er nog iets bij te verdienen, doch liep dat mis, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan zou ik met veel behelpen wel is waar, toch er doorschaarelen. En nu later, als dat jaar om is? - Mij dunkt er zijn geen teekenen te bespeuren in mijn werk, waaruit blijkt dat ik er niet in slagen zal, mits ik doormarcheere, en mij moeite blijve geven. En dan ben ik niet iemand, die langzaam of zeurig werkt. Het teekenen wordt een hartstocht bij me, en ik ga er hoe langer hoe meer in op, en where is a will is a way. Where is a will is a way, doch dat moet van twee kanten gaan. The will bij mij moet zijn het maken der dingen, the will bij wie sympathie voor mij hebben of krijgen mochten, het verkoopen of koopen van die dingen. The will daarzijnde, meen ik the way te vinden zij. Maar als allen redeneerden zooals Tersteeg ‘onverkoopbaar’, ‘onbehagelijk’, dan kwam er een berg displeizier mij voor den neus. Enfin wat hier ook van zij, om het onbehagelijk en onverkoopbaar te overwinnen, zal ik mij nog meer op het werk inspannen. Gedurende 3 nachten heeft het hier erg gestormd. Den nacht van Zaterdag op Zondag is het raam van mijn atelier bezweken, (het huis waar ik woon is zeer wrak), 4 groote ruiten kapot en het venster losgerukt. Gij kunt denken dit niet alles was. De wind kwam over de vlakke weilanden aanzeilen, en mijn raam kreeg hem uit de eerste hand. De schutting beneden ook omver, de teekeningen van den muur gescheurd, 't ezel tegen den grond. Met behulp van mijn buurman heb ik evenwel het raam nog vastgebonden, en tegen het gat, zeker een â–¡ meter groot, een wollen deken gespijkerd. Den heelen nacht geen oog dicht gedaan zooals ge denken kunt. En nog veel gescharrel om 't gemaakt te krijgen, om reden van den Zondag. De huisheer is een arme scharrelaar, hij heeft het glas gegeven, ik het werkloon. Maar reden temeer waarom ik er over denk om hier naast te gaan wonen. Er is daar een bovenhuis aldus: 't atelier is grooter dan 't mijne, 't licht zeer goed. Er is een zolder geheel met planken beschoten, zoodat men de pannen niet ziet, enorm groot, waar men nog zooveel kamers kan afschieten, (en ik heb de schotten er voor), als men maar wil. Huurprijs Æ’ 12.50 per maand, een sterk goed gebouwd huis, doch het doet niet meer omdat het ‘maar op den Schenkweg’ staat, en daar de rijke huurders niet komen, die de eigenaar wel wachtte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik zou er zeer veel zin in hebben, en de eigenaar zou mij er wel in willen hebben en heeft er mij 't eerst over gesproken, en toen ben ik gaan zien. En nu eindig ik met te zeggen, dat ik U verzeker ik veel aan thuis denk, en van meening ben dat als het een half jaar verder is, en de zaak waarover ik U schreef, ondernomen, en Pa en Moe eens bij me komen, dit wel een verandering van stemming van weerskanten tengevolge zou hebben. Doch dat 't nu helaas nog niet 't moment is, en we eerst het ding op zijn pooten moeten zien te krijgen. Want Pa en Moe, die ik in de gegevenen wel als leeken mag beschouwen, zullen het heel mooi vinden als 't verder af is, (meer gefinisseerd zeggen de Belgische kooplui, volgens Mauve), doch van de ruwe schets, die gij begrijpen zoudt als ge hier waart, zouden zij minstens duizelig worden. à Dieu, het beste U toegewenscht, t. à t. Vincent.
Is het dat gij spoedig komt, zoo zend ik de teekeningen niet. Maar het is tijd dat gij langzamerhand wat van mij krijgt, ik doe er mijn best op, en bevielen U deze twee b.v., dan kreegt ge er nog veel meer, en van allerlei. Als gij die welke gij geschikt oordeelt, op Uw kamer eens laat kijken aan dezen en genen, dan is dat misschien 't begin om ze ook aan den man te brengen, en het is juist als er meer bijeen zijn, en verschillende van dezelfde hand, dat ze elkaar releveeren, en 't een 't ander aanvult en expliceert. Hetgeen waar ik het meest aan hecht is de sympathie van U. Mocht ik die bepaald winnen, dan zou de verkoop ook komen. Doch die sympathie van U moet noch ik noch gijzelf forceeren. Ik geloof ik heel wat produceeren kan, ik bedoel grif werken en niet lanterfanten, en als ik nu opnieuw, nadat gij de oude studies teruggezonden hebt zooals ik U vroeg, er een paar gezonden heb, (de laan van Meerdervoort en Sorrow), dan is het om U een teeken te geven, dat ik er zoo meer kan maken, als gij wilt. Zegt gij: 't is nog niet rijp, dan werk ik nog door voor ik begin te zenden, want dat wat ik zond, is niet iets toevalligs, maar wat ik kan, dat kan ik. Om het nu weer een eind op te voeren, moet ik weer een tijd voortwerken. Maar dit wil ik zeggen, is het dat de laatstgezondene U voorkomen iets te hebben, dat gij kunt beginnen aan dezen en genen te laten zien, dan kan ik beginnen te zenden naarmate ik iets heb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat U dan goed voorkwam, zou in grijze passepartouts moeten, en zoo zou zich langzamerhand een portefeuille er van vormen. Denk hier eens over. Ik heb nog een teekening van een mannetje bij den haard ‘de bestedeling’, een oud wijf van de Geest, een paar vrouwenfiguren, die gevoegd bij de andere, dunkt mij goed zouden doen. Verder kleine schetsen. Ik zeg het echter niet om te haasten, maar het kan geen kwaad er eens over te denken. Gij zijt begonnen mij te helpen, niet wetende wat er van komen zou, en toen anderen niet wilden. Ik zou wel graag willen, dat het zoo uitkwam dat gij heel leuk kondet zeggen tegen degenen, die het gek vinden van U dat gij mij helpt, dat ge er niets aan verloren hebt. En dat prikkelt mij nog te meer, en mij dunkt gij moest een begin maken om eenige teekeningen bij U te nemen, en iedere maand komt er dan iets bij. Er zijn dagen dat ik er 5 maak, doch ge moet rekenen bij teekeningen dat er 1 van de 20 lukt. Die 1 uit de 20 is echter nu geen toeval meer, daar kan ik op rekenen. Er zal er wel iedere week 1 onder doorloopen, waarvan ik voel: ‘die blijft’. 't Is beter gij degene ‘die blijven’, bij U bewaart voorloopig, dan dat ik ze voor een gulden of 10, en dan nog als bij de gratie Gods, en een groote genade, zou geven aan den een of ander hier. Hier vallen allen op de manier van doen, maar van allen hoor ik ook dezelfde lieux communs over de Engelsche teekeningen b.v..Alleen Weissenbruch zei, toen ik hem vertelde: ik zie de dingen als teekeningen met de pen, ‘dan moet ge met de pen teekenen!’ Hij n.l. Weiss: heeft niet de kleine doch de groote Sorrow gezien, en heeft er mij dingen van gezegd, die me plezier deden. Daarom durf ik over de groote zeggen, wat ik zeg. Ik heb geen ‘leiding’, ‘onderwijs’ gehad van anderen om zoo te zeggen, doch mijzelven geleerd, en het is geen wonder dat mijn manier van doen bij oppervlakkige beschouwing verschilt van die van anderen. Maar dat is niet een reden, waarom mijn werk onverkoopbaar zou blijven. Ik maak mij sterk, dat de groote Sorrow, het wijf van de Geest, de bestedeling en meer andere, als gij wilt den een of anderen dag wel degelijk een liefhebber zullen vinden. Maar het kan wel zijn, dat ik later er nog eens wat aan doe. Ik heb weer op de Laan van Meerdervoort gewerkt ook. Ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
heb voor me liggen een vrouwefiguur in japon van zwart merinos, waarvan ik zeker weet dat als gij het eenige dagen bij U gehad zoudt hebben, gij met de manier van doen verzoend zoudt zijn, en niet verlangen het anders ware gedaan. De Engelsche teekeningen begreep ik den eersten dag ook niet, evenmin als een ander vreemdeling, maar ‘ik heb mij de moeite gegeven er kennis mee te maken’, en daar geen spijt van gehad. à Dieu, voor heden genoeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
196(Briefkaart). 2 Mei '82. This day I have sent to you by bookpost 1 drawing ‘A Root in a dry ground’. You just let me know what you think of it. ‘Les Racines’ is very similar to this one, but I can't send that one, neither ‘Sorrow’, in this manner on a roller, the drawings being mounted on cardboard. With regard to this one I hammered it off in a single day, having studied the same spot and trees for ‘Les Racines’. So it has been done ‘tout d'un trait’ out of doors, and has not even been in my studio. But the paper has been slightly damaged in 2 or 3 places, as I worked through it, please have this seen to at once, else it might get worse. I think it wants a grey mount. Good-bye, hope to hear from you at your early convenience. Tuesday evening. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
197Waarde Theo, (11 Mei '82.) Heden heb ik eenige teekeningen en schetsen aan U afgezonden; 't geen ik voor alle dingen U toonen wil, is dat 't geen ik U mededeelde mij niet in mijn werk verslapt, integendeel. Dat ik letterlijk vol ben van mijn werk en er pleizier in heb, en goeden moed. Nu hoop ik dat gij mij 't niet kwalijk zult nemen dat ik een beetje ongerust ben, vanwege gij nog niet antwoordet op een en ander. Ik geloof niet dat gij er kwaad van zult denken dat ik met Christien ben. Ik geloof niet dat gij mij geheel en al daarom, of om andere reden van vormen, of ik weet niet wat, geheel in den steek zult laten. Maar is het te verwonderen, dat na 't geen 't geval was met Mauve en Tersteeg, ik wel eens met een zekere melankolie denk: het is nu misschien met hem ook zoo. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Althans ik zie erg uit naar een brief van U, ik weet echter gij 't zeer druk hebt zonder twijfel, en dat het nog zoo heel lang niet is geleden, dat gij geschreven hebt. Maar, misschien ondervindt ge 't zelf vroeger of later, in dagen als men om zoo te zeggen één is met eene zwangere vrouw, dan is er zooveel zorg dat de tijd van 24 uren soms een week lang is, en een week langer schijnt in 't gevoel dan eene maand. En daaraan is het toe te schrijven, ik zoo dikwijls U schreef deze laatste dagen, zoolang ik geen antwoord heb. Ik heb U geschreven over mijn plan om de woning hiernaast te huren, als zijnde geschikter dan deze, die blijkt te kunnen inwaaien, enz. Maar ge weet het immers goed, dat ik niet op hoogen toon vraag om dit of dat? Ik hoop alleen dat ook nu gij voor mij zult blijven wat gij waart; ik reken niet mij verlaagd of onteerd te hebben door 't geen ik deed, ofschoon sommigen mogelijk zulks vinden zullen. Ik gevoel dat mijn werk in 't hart van 't volk ligt, dat ik mij laag bij den weg moet houden, dat ik diep in 't leven moet ingrijpen, en door veel zorg en moeite moet vooruitkomen. Ik kan mij geen anderen weg denken, en ik verlang niet zonder moeite of zorg te wezen, alleen dat die niet ondragelijk zullen worden hoop ik, en dat behoeft 't geval niet te wezen zoolang ik werk, en wat sympathie van zulken als gij mag blijven ondervinden. Het is met 't leven als met 't teekenen, dat men soms snel en gedecideerd moet handelen, de zaak aangrijpen met wilskracht, zorgen dat de groote lijnen er bliksemsnel opstaan. Daar komt geen aarzelen, geen twijfelen te pas, en de hand mag niet beven, en het oog niet heen en weer kijken maar vast blijven op 't geen men voor heeft. En men moet zoo er in verdiept zijn, dat in korten tijd iets gewrocht is op 't vel papier of 't doek, waar eerst niets was, zoodat men nauwelijks later zelf weet, hoe men het er opgedonderd heeft. De tijd van het redeneeren en nadenken moet de besliste handeling voorafgaan. Bij het doen zelf is weinig spacie voor nadenken of redeneeren. En het snelle handelen is mannenwerk, en men moet voor men er toe in staat is, wat ondervonden hebben. Het lukt den stuurman soms gebruik te maken van een stormwind om vooruit te komen, in plaats van er door naar den grond te gaan. 't Geen ik U nog eens zeggen wilde is dit: Groote plannen voor de toekomst heb ik niet, voor een oogen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
blik moge bij mij de lust opkomen naar een leven vrij van zorg, naar 't voorspoedige, telkens keer ik met liefde terug tot de moeite, tot de zorgen, tot een moeielijk leven, en denk: 't is beter zóó, ik leer er meer mee, ik ben er ook niet minder om, het is niet op dezen weg dat men vergaat. Ik ben vol van mijn werk, en ik heb het vertrouwen dat ik met wat goeden wil van zulken als gij, als Mauve, als Tersteeg, ofschoon nu dezen winter wij geschil hadden, er in slagen zal om er genoeg mee te verdienen om van te leven, niet in weelde, maar als ‘ge zult uw brood eten in 't zweet uws aanschijns’. Christien is mij niet een blok aan mijn been, of een last, maar een hulp. Als zij alleen was, ging ze mogelijk er onder door; eene vrouw moet niet alleen zijn in eene maatschappij en een tijd zooals die waarin wij leven, die geen zwakken spaart maar trapt onder den voet, en er met wielen over heen rijdt, als een zwak schepsel gevallen is. Daarom omdat ik zooveel zwakken vertrapt zie, twijfel ik zeer aan de echtheid van veel wat men vooruitgang en beschaving noemt. Ik geloof wel in beschaving, zelfs in dezen tijd, doch alleen in dat soort dat gegrond is op werkelijke menschenliefde. 't Geen menschenlevens kost, vind ik barbaarsch, en dat respecteer ik niet. Enfin, genoeg. Kan het dat ik de woning hiernaast huur, kan het dat ik een vast weekgeld heb, ik zou 't heerlijk vinden. Indien niet, ik zal den moed niet opgeven en nog wachten. Maar kon het eerste gebeuren, zou zoo gelukkig voor mij zijn, en meer krachten disponibel maken voor mijn werk, die anders door de zorgen geabsorbeerd worden. Ge zult zien, er is van allerlei in de portefeuille. 't Geen U het beste voorkomt houd dat uit 't geen ik zend, dan kunt gij het laten zien, als 't eens te pas mocht komen. 't Overige krijg ik bij gelegenheid wel eens terug. Als ik dacht gij spoedig komen zoudt, natuurlijk hield ik deze dingen totdat gij kwaamt. Nu echter is 't mogelijk goed gij eens een en ander bij elkaar ziet, en kunt hoop ik er uit zien dat ik niet rentenier van Uw geld. Bij oppervlakkige beschouwing zoudt gij de zaak met Christien misschien in een heel ander daglicht beschouwen, dan zij in werkelijkheid is. Maar nu ik U gezegd heb, 't geen ik zeg in dezen brief en voorgaanden, zal het U minder onbegrijpelijk voorkomen. Ik wenschte wel dat degenen die het wel met mij meenden, be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
grepen, dat 't geen ik doe en laat voortkomt uit een diep gevoel van, en behoefte aan liefde, dat lichtzinnigheid, en hooghartigheid, en onverschilligheid, niet de veeren zijn die de machine drijven, en dat als ik dezen stap doe, 't een bewijs is dat ik mij wortel laag bij den weg. Ik geloof niet, dat ik wel zou doen het te zoeken in hoogeren stand, of veel aan mijn karakter te veranderen. Ik moet nog meer ondervinden, nog veel bij leeren voor ik rijp zal wezen, maar dat is een kwestie van tijd en doorwerken. à Dieu, schrijf spoedig. Kan er wat op overschieten zoo komt het zeker niet ontijdig. Geloof me met een handdruk,
t. à t. Vincent.
Als ik dacht dat ik er den een of ander pleizier mee kon doen met te verhuizen uit 's Hage, dan ging ik liever weg, n'importe waarheen, dan dat ik iemand hinderen zou. Doch ik doe niets dat iemand schade doet, en na 't geen gij mij geschreven hebt, meen ik 't geen Tersteeg gezegd heeft niet te zwaar te moeten tillen. Het huis waarover ik U schreef staat nu te huur, en ik ben bang het weg zal zijn als ik er niet spoedig bij ben. Reden te meer waarom ik uitzie naar Uw brief. Want gij zult U begrijpen kunnen, dat ik na 't geen gebeurde met Mauve en Tersteeg, en na 't geen ik U mededeelde omtrent Christien, U rondborstig vraag: Theo, maakt dit een en ander verandering of scheiding tusschen U en mij? Indien niet, dan vind ik 't heerlijk en ben dubbel zoo blij met Uwe hulp en sympathie als vroeger, indien ja, dan is 't mij beter 't ergste te weten, dan in onzekerheid te verkeeren. Ik houd er van om datgene waar ik voor sta, 't zij tegenspoed 't zij voorspoed, onder de oogen te zien. Op de zaak Mauve en Tersteeg heb ik antwoord van U, niet omtrent het andere. Dat andere is iets geheel aparts, er is eene grens tusschen 't artistieke en 't intieme, maar het is goed ronduit af te spreken hoe wij de zaken opvatten. En het is daarom dat ik zeg: Theo, ik heb het voornemen deze vrouw, aan wie ik gehecht ben en zij aan mij, te trouwen. Mocht het ongelukkig wezen dat dit eene verandering in Uwe gezindheid jegens mij mocht tengevolge hebben, zoo zoude ik wenschen, dat gij niet zonder mij eenigen tijd van te voren te waarschuwen, Uwe hulp intrekken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoudt, en mij klaar en helder zult blijven zeggen wat gij denkt. Natuurlijk hoop ik geenszins het geval zal wezen dat Uwe hulp en sympathie ophoudt, maar dat wij elkaar de broederhand blijven reiken ondanks dingen, waartegen ‘de wereld’ opkomt. Dus kerel als gij dezen ontvangt en nog niet geschreven hebt, laat mij per keerende iets vernemen, want ik heb na 't geen ik U gezegd heb, of geruststelling noodig, of moet het ergste weten. à Dieu, ik hoop dat de lucht helder blijft tusschen U en mij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
198Waarde Theo, In 't bezit zijnde van Uw schrijven van 13 Mei, 't welk een brief van mij aan U moet gekruist hebben, acht ik 't noodzakelijk direct U nog een en ander uit te leggen. Veel van hetgeen ik in Uw brief lees, apprecieer ik zeer zeker, b.v. ‘Men moet kleingeestig zijn of valsche schaamte hebben, om absoluut den eenen stand boven den anderen te stellen’. De wereld echter redeneert zoo niet, en ziet of respecteert nooit de ‘menschheid’ in den mensch, doch de meerdere of mindere gelds- of goederenwaarde, die hij mee draagt zoolang hij aan deze zij van 't graf staat; met de overzij van 't graf houdt de wereld volstrekt geen rekening. Daarom gaat dan ook de wereld slechts zoover als ze voeten heeft. Ik voor mij echter heb sympathie of antipathie juist voor de menschen als menschen, en hun entourage laat mij tamelijk koel. Toch neem ook ik in zekere mate in acht, (en waren mijne omstandigheden zoo dat ik het doen kon, ik zou mij nog in meer dingen schikken), datgene wat gij zegt: ‘er zijn velen, die een zekeren stand ophouden om te maken dat er niet steeds op hun gelet worde, en men zich niet te veel met hun zaken inlate’. Ik bedoel: zeer dikwijls laat ik ook dingen over mijn kant gaan, waar ik denk: ik zal dit of dat niet doen of zeggen, om dezen of genen geen aanstoot te geven. Doch in groote serieuse zaken, moet men handelen niet overeenkomstig l'opinion publique, ook niet volgens eigen hartstocht. Maar moet zich houden aan 't A.B.C., 't welk de grond is van elke moraliteit: ‘heb Uw naaste lief als Uzelf’, doe zoo dat ge 't verantwoorden kunt voor God. Doe recht en handel loyaal. Nu sta ik tegenover Christien en redeneer aldus: hoe zou 't mij smaken als iemand mij eerst hielp, en daarna in den steek liet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou ik dan niet denken, de persoon die alzoo handelt had beter gedaan zich niet met mij te bemoeien, als hij niet tot het einde toe doet 't geen hij begon, heeft mij eigenlijk bedrogen. De persoon van wien 't kind van Christien is, redeneerde net precies in den geest van Uw brief Theo, en mijns inziens glad verkeerd. Hij was heel vriendelijk voor haar, doch trouwde haar niet, zelfs toen zij zwanger was van hem, ter wille zooals hij zeide van zijn stand en zijn familie, enz. Chr. was toen jong, en had hem ontmoet na haar's vaders dood, wist niet wat zij nu weet, en stond daar toen die persoon stierf, alleen met haar kind, verlaten, zonder iets. Moest de straat op à contre coeur, werd ziek, kwam in 't hospitaal, in allerlei misère - - -. et gedrag van dien persoon was schuldig voor God, doch in 't oog van de wereld bleef die man zijn positie houden, ‘hij had haar betaald’. Maar toen hij voor den dood stond, zou er toen geen spijt en berouw in hem zijn geweest??Nu is het echter zoo in de wereld, dat tegenover de karakters van zulke personen als hij, karakters staan als b.v. het mijne. Ik geef evenmin om de wereld, als de eerstgenoemde persoon gaf om 't geen recht is. De schijn van recht was hem genoeg; de opinie van de wereld, ik geef daar geen dubbeltje voor. En 't geen ik op den voorgrond stel, is dit: ik wil geen vrouw bedriegen of verlaten. Weigert eene vrouw met mij te doen te hebben als K., ik forceer niet, ook al is mijn hartstocht nog zoo sterk, ik ga dan terug met desolatie in 't hart, zoodra tegenover mijn ‘zij en geen ander’ haar ‘hij zeker niet’ staat. Ik wil niet forceeren en ik wil niet verlaten. Ik protesteer ook als men mij forceert of verlaat. Indien ik met eene vrouw getrouwd ware, en ik zag dat die vrouw 't intusschen met een ander hield, ik zou niet met me laten spotten, en toch haar eerst dan verlaten, wanneer het uiterste beproefd was om haar terecht te brengen. Gij ziet dus hoe ik over trouwen denk, en dat ik zulks serieus opneem. Nu heb ik Christien ontmoet, zooals gij weet zwanger, ziek, in de kou; ik was alleen, ik had pas ondervonden te Amsterdam wat ik U schreef. Ik begon het, doch niet direct met de gedachte aan trouwen, evenwel toen ik haar beter leerde kennen was 't mij duidelijk, dat wilde ik haar helpen, ik het serieuser moest aanpakken. Ik heb toen ronduit met haar gesproken en gezegd: zoo en zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
denk ik over dit en dat, zoo en zoo zie ik uw positie en de mijne. Ik ben arm, maar ik ben geen verleider, zoudt gij het met mij kunnen vinden of niet, anders houdt alles op. Toen zei ze ik wil met U blijven, al zijt ge nog zoo arm. En nu is het dus alzoo gekomen tot hiertoe. En nu gaat zij binnenkort naar Leiden, en ik zou haar graag direkt daarna zonder eenigen omhaal trouwen. Omdat er anders iets scheefs in haar positie is en in de mijne, 't geen ik zeer gedecideerd wil vermijden. Ik sta dan als een werkman, die een vak heeft waarin zij mijn hulp is. Mijn teekeningen hebt gij in handen, en gedurende het eerste jaar althans is mijn brood en het hare afhankelijk van U, en van al diegenen die mij helpen willen, om reden dat gij ziet ik op mijn werk mijn best doe, en het teekenen - ik geloof ook het schilderen - in mij zit en er langzamerhand uitkomt. Ik geloof nu Theo, dat ik mijne familie geen schande aan doe door 't geen ik deed, en ik wenschte dat mijn familie er vrede mee nam. Anders staan wij over elkaar, en zeg ik op mijn beurt: ik wil geen vrouw verlaten, ter wille van wie dan ook, aan welke ik verbonden ben door een band, die wederzijdsche hulp en achting hebben gehecht. Dat zal van mij niet gezegd worden, en gij zult nu wel zien, dat het geen ‘doordrijverij’ of ‘baldadig mijn zin willen hebben’, van mij is. Ik neem vrede met haar verleden, en zij neemt vrede met mijn verleden. Indien mijne familie mij uitstiet om reden ik eene vrouw verleid had, zou ik als een schobbejak mij gevoelen indien ik zulks werkelijk gedaan hadde, doch indien ik zou worden gecontrarieerd omdat ik trouw blijf aan eene vrouw die ik trouw beloofd heb, zou ik mijne familie verachten. Niet ieder is geschikt voor schildersvrouw, zij is willig, zij leert met den dag. Eigenaardigheden in haar karakter die anderen hebben afgestooten, begrijp ik. Doch Tersteeg zou allicht van haar denken, wat hij van mij denkt, en zeggen: zij is een onaangenaam karakter en heeft iets onbehagelijks, en daar bij blijven. Nu spreekt het echter vanzelf, dat ik genoeg wereld- en menschenkennis heb, om niet meer te verlangen, dan dat men mij in 't trouwen niet contrarieere, en ik hoop dat het dagelijksch brood mij niet ontbreken zal zoolang ik toon dat ik mijn best doe op mijn werk, en doorsabel om een flink schilder, of misschien alleen teekenaar te worden. Maar ik zal noch alleen noch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
met haar, bij mijn familie aan huis komen, of iets dergelijks, doch blijven in den kring, die mijn werk vanzelf aanwijst. En dan is er niemand die aanstoot heeft, tenzij kwaadwilligen een steen des aanstoots expres zouden willen zoeken, 't welk hoop ik niet het geval zijn zal. Gij zult mij echter zeer inschikkelijk vinden in al wat ik zonder Christien ontrouw te worden, doen kan. Recht gaarne wil ik hooren wat gij mij raden zoudt, b.v. ten opzichte van woonplaats of iets dergelijks. Is er bezwaar ik in den Haag blijf, ik ben aan den Haag geen trouw verplicht. En ik kan mij een werkkring scheppen waar gij maar goed vindt, 't zij in een dorp, 't zij in een stad. De figuren en het landschap welke voor mijn neus komen, zal ik wel altijd interessant genoeg vinden om er mijn best op te doen, zoodat gij gerust hierover spreken kunt. Doch 't spreekt vanzelf zulks niet een soort van curateele moet zijn, zoo iets ware zeer hors de saison. Doch de zaak van trouw of ontrouw aan Christien is een kwestie waartegenover ik gevoel ‘ik mag geen trouwbelofte verbreken’. Indien K. mij had willen hooren dezen zomer, misschien had zij niet zoo direct mij afgescheept te Amsterdam en dan waren de zaken heel anders gegaan. Toen echter, gij weet het, ofschoon ik tot het laatst toe haar volgde, ofschoon ik haar naliep tot Amsterdam toe, mocht niets mij baten om haar te spreken of iets te verkrijgen dat mij vastigheid gaf - waaraan ik een touw kon vastmaken. Nu drijft en dringt het snelle leven, het werk en het opdokken van nieuwe dingen, welke ik moet aangrijpen en met vastberadenheid ook, wil ik staande blijven in den fellen strijd. Het bij de pakken neerzitten behoort tot vroegere jaren, het handelen en wakker zijn is hetgeen ik nu doe sedert ik mijn werk en vak gevonden heb. Ik vind dus in hoofdzaak Uw brief zeer verkeerd, maar zulks komt misschien omdat gij er niet over hebt doorgedacht. Gij zegt dat gij tusschen Christien en mij niet vindt wat noodig maakt dat ik haar zou moeten trouwen. Ziehier hoe Christien en ik daarover denken: wij verlangen beiden een zeer huiselijk leven, dicht bij elkaar en hebben elkaar dagelijks bij het werk noodig, en zijn dagelijks bij elkaar. Wij verlangen er niets scheefs in de positie zij, en vinden 't trouwen 't eenige radicale middel om de wereld tot zwijgen te brengen en te zorgen dat men ons niet het verwijt doe in ongeoorloofde verbindtenis te leven. Als wij niet trouwen kan men iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeggen van dit of dat is eigenlijk scheef - als wij trouwen zijn wij zeer arm en laten alle pretentie op stand daar, doch onze daad is recht en eerlijk. Mij dunkt gij zult dit begrijpen. Indien het mogelijk is ik dit jaar b.v. frs 150 per maand krijg (ofschoon mijn werk nog niet direct verkocht kan worden, doch een basis is waarop ik later voortbouwen kan), dan begin ik de zaak met veel lust en veel goeden moed, omdat ik dan tenminste weet: het allernoodigste om te kunnen werken, dagelijksch brood, woning, teekenbehoeften zullen mij niet ontbreken, ik kan werken. Weet ik zeker dat gij uw hulp zoudt intrekken, dan sta ik machteloos, met den besten wil van de wereld wordt mijn hand verlamd, ja dan is 't miserabel genoeg, en dan is 't erg afschuwelijk. Wat zoudt gij of iemand anders daaraan hebben; ik zou moedeloos worden en Christien en 't kind vergingen. Misschien vindt gij het overdreven, dat ik denk dat gij zooiets zoudt kunnen doen, doch ‘dat wordt gedaan’. Moet dit schrikkelijk lot mij treffen - het treffe mij. Adieu kerel, doch voor gij toeslaat en mijn kop afhakt, (en die van Christien en 't kind er bij), slaap er nog eens op. Nog eens, als 't moet dan in godsnaam ‘kop af’ - maar liever niet, ik heb hem nog noodig bij 't teekenen. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
199Waarde Theo, Om reden dat Christien veel kramp had, enz. kwam het mij voor goed te zijn, zij opnieuw naar Leiden ging, om precies te weten hoe 't met haar staat. Zij is er heen geweest, en ook weer teruggekomen, het is goddank alles in orde, maar zooals ge weet in Maart heeft zij een operatie ondergaan en is nu opnieuw onderzocht. Er is zorg noodig, en zij moet nog versterkende middelen blijven gebruiken, ook als 't kon nog eenige baden, maar er is geen bezwaar en er is alle kans zij er behouden doorkomt. In Maart wist de professor niet precies te zeggen, wanneer haar bevalling zou plaats hebben, doch schatte 't laatst van Mei of begin Juni. Nu zegt hij, 't zal wel ver in Juni worden waarschijnlijk, en heeft haar admissiebiljet voor 't gesticht veranderd op midden Juni. Hij heeft haar ditmaal uitvoerig gevraagd met wien zij was, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
door 't geen hij daaromtrent gezegd heeft, weet ik nu wel zeker, 't geen ik zelf reeds dacht, dat zij bezwijken zou als zij weer de straat op moest, en dat het dezen winter hoog tijd was er hulp kwam, toen ik haar ontmoette. Zoodat ik er niet aan denk van haar af te gaan, gelijk ik U reeds schreef, want in de gegevene zou dat een gemeene streek van mij zijn. De dokter vond haar beter dan in Maart, het kind leeft goed, en hij heeft haar nog instructies gegeven omtrent voeding, enz., zoodat ik niet in 't blinde handel. Het linnengoed voor 't kindje is ook klaar, het allereenvoudigst. Ik sta hier niet voor eene illusie of abstractie, doch voor de werkelijkheid, waar met vastberadenheid moet gehandeld worden. Ik kan in de gegeven omstandigheden geen beteren weg zien dan haar te trouwen, noch voor haar noch voor mij. Het viel mij, zooals ik U schreef, mede dat er een zachte toon in Uw schrijven van 13 Mei, 't voorgaande, was, ik had mij er geen illusies van gemaakt, en verwacht dat gij mijn handelwijs geheel afgekeurd zoudt hebben en uwe hulp ingetrokken. En nog durf ik haast niet hopen dat Uwe hulp zal blijven, omdat ik weet dat in de oogen van de meeste menschen van Uw stand, zulk eene daad geloof ik als een kapitale misdaad beschouwd wordt, die een soort uitbanning tengevolge heeft. Ik verlang dus wel erg naar uw volgend schrijven, ook of gij de teekeningen hebt ontvangen. Maar ik maak er mij nog geen illusies van. Alleen, ik zou niet oprecht zijn indien ik U iets anders zeide dan: het is mijn bepaald voornemen om haar zoo spoedig mogelijk te trouwen. Die redenen, welke gij opgeeft zijn niet zóó erg overwegend, dat zij mij er van kunnen doen afzien, ofschoon er in een en ander wat gij opmerkt, veel is, dat vooral op zichzelf beschouwd, wel geheel of gedeeltelijk zoo is. En nu om U de waarheid te zeggen, zou er eigenlijk deze maand nog wel wat noodig zijn, ofschoon ik het brood tot 1 Juni heb betaald, en nog een en ander heb opgedaan van koffie, etc. Ik hoop, als gij mij zegt er geen bezwaar is, zooals ik dacht dat er was, natuurlijk wel degelijk werk te maken van de bestelling van C.M., en ik heb er de studies voor gemaakt. Voor ik die 6 teekeningen af heb, zal ik echter nog wel een week of 3 noodig hebben, want om er 6 goede bijeen te krijgen, zal ik er wel meer dan 6 nog moeten maken, behalve 't geen ik reeds er voor deed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik weet niet wat ik er voor krijgen zal, doch ik zal er mijn best op doen, en dit komt dus hoop ik in Juni binnen. Als er goeds is, after all, in mijn handelwijs tegenover Christien, dan komt dit goede reken ik, meer voor Uw crediet dan voor 't mijne, aangezien ik maar 't instrument was en ben om het te doen, doch zonder Uw hulp machteloos zou zijn geweest. Het door U gezonden geld heeft mij vooruitgeholpen met het teekenen, en bovendien wat meer is, tot hiertoe het leven van Christien en het kind gered. Maar in zekeren zin ben ik schuldig, als gij het als misbruik van vertrouwen zoudt opnemen, alleen ik hoop gij 't zoo niet opnemen zult.
t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
200Waarde Theo, Een enkel woord in haast. Hebt gij reeds ontvangen de teekeningen, en mijn later schrijven.? Ik bedoel de portefeuille waar de groote ‘Sorrow’ in was, en die Boomwortels, enz. Ik hoor Oom Cent is te Parijs, ik hoop dat gij met hem maar niet over die bewuste zaak hebt gesproken. Zij beschouwen dit natuurlijk als een ‘demoralisatie’, of iets dergelijks nog erger. Best, als ik er maar niet naar behoef te luisteren, en er niet bij ben, mijnentwege kunnen ze dan babbelen. Van Pa en Moe ontving ik gisteren een vriendelijk schrijven, dat mij veel pleizier zou doen indien ik gelooven kon, dat deze stemming zou blijven. Als ik hen echter over de zaak met Christien spreek ('t welk ik over een week of 3 als zij naar Leiden is en ik weg kan, wel degelijk doen zal, doch eerder niet), als, zeg ik, zij dit een en ander weten, zullen zij dan ook vriendelijk spreken??? Het hangt echter niet van hen af, en gij weet genoeg hoe ik denk over de kwestie, en dat aangezien ik niets doe 't geen wettelijk ongepermitteerd is, en ik in 't moreele hun competentie van oordeelen betwijfel, hunne weigering mij wel leed zou doen, doch ik er niet om zou kunnen stoppen of stilstaan. Ik ben weer bezig aan de teekeningen voor C.M. Zullen ze hem echter bevallen, misschien niet. Ik kan zulke teekeningen niet anders opvatten dan als studies van perspectief, en daarom maak ik ze vooral, om er mij door te oefenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al neemt ZEd. ze niet, zoo ben ik toch niet rouwig om de moeite die ik er mij voor geef, omdat ik ze graag zelf houd, en mij oefen in de kwestie waar zoo oneindig veel van afhangt: perspectief, proportie. Ik ben de laatste 14 dagen maar slap geweest, en voelde mij niet prettig. Ik heb er niet aan toe willen geven, en toch maar door gegaan. Doch b.v. verscheiden nachten achtereen heb ik niet kunnen slapen, en was koortsachtig en zenuwachtig. Maar ik dwing mijzelf toch aan den gang en in 't touw te blijven, want het is nu geen tijd om niet wel te worden. Ik moet door; Christien en haar moeder zijn verhuisd in eene kleinere woning, omdat als Christien uit Leiden komt, zij bij mij haar intrek zal nemen, waar ik ook ben, 't zij in beter 't zij in erger omstandigheden. Het is een huisje met binnenplaatsje, waar ik deze week een teekening van hoop te maken. Met den dag meer zie ik, dat deze stap dien ik doe, mij een interessant veld opent om te teekenen en modellen te krijgen. Hiermee moet men ook toch rekening houden, als men mij beoordeelen wil. Mijn vak maakt dat ik dit aandurf, 't welk ik, had ik eene andere betrekking, niet zou kunnen. Ik verlang naar Uw schrijven, en hoop gij er spoedig tijd voor vinden zult. Mij dunkt gij zoudt in dezen veel ten goede kunnen leiden, in zoover dat wetende hoe de zaak in elkaar zit, (en hebt gij daaromtrent nog nadere inlichting noodig, graag wil ik ze U geven naar mijn oprechtste en beste weten), in zoover zeg ik, dat wetende hoe de vork in den steel zit, gij het oordeel van hen, die later ook als zij de klok zullen hebben hooren luiden, toch nog niet begrijpen zullen waar de klepel hangt, wat zult kunnen matigen en wijzigen, zoodat hier geen onaangenaamheden door komen. Want gij zult dit wel begrijpen, ik wil alle onaangenaamheden, praatjes, twist, vermijden zooveel mogelijk, en het is om des lieven vredes wil dat ik er nog tot geen mensch dan tot U over sprak, en ook niet spreken zal meer dan absoluut noodig is, b.v. tot Pa als we zoover zijn, dat zij naar Leiden is. Dit is niet iets dat ikzelf gezocht heb, doch 't is mij op den weg gekomen, en ik heb het aangepakt, en ik ben er blijde om dat het hier op handelen aan komt zonder aarzelen, niet op er over mediteeren. En heb U de zaak eerst van den donkersten kant laten zien, dan valt het U later hoop ik, nog mede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ik wenschte wel, dat ik wist wat te doen omtrent het atelier, waarover ik U schreef. Ik ben ook met eene mindere woning tevreden, doch eene geschiktere en doelmatiger weet ik niet. En vrees eene ondoelmatige eigenlijk niet goedkooper zou wezen, om reden van dat ik 't dan bij mijn werk bezuren moet, al win ik een paar gulden 's maands uit door minder huur te betalen. En zou dan allicht later zeggen, waarom heb ik dat atelier laten schieten, en niet meer moeite gedaan om het te krijgen? Meer dan naar Uw brief, verlang ik naar Uw komst, doch ik begrijp zulks misschien nog eenigen tijd zal moeten duren. Mijn hoofd staat niet erg naar schrijven, alleen het moet soms. Kunt gij mij nog wat zenden, het zou goed zijn, want ik heb het niet makkelijk. Enfin in elk geval schrijf spoedig. Omtrent het atelier vooral wist ik graag Uwe gedachte. Het kan iederen dag weg zijn. à Dieu, nog eens, ontrief U niet, doch is het mogelijk zend mij nog wat. t. à t. Vincent.
En schrijf ook of gij de teekeningen hebt ontvangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
201Waarde Theo,
Van U wenschte ik wel dat gij Sien kendet, doch gij zijt zoo ver weg, en het is onmogelijk voor mij om een persoon zoo te beschrijven, dat gij haar door de beschrijving alleen, voldoende kennen zoudt. Ik kan het evenwel beproeven. Herinnert ge U de kindermeid vroeger te Zundert bij ons aan huis, Leen Veerman? Sien is zoo'n slag van persoontje, dunkt mij, als mijn herinnering juist is. Nu, de type van haar profiel is ongeveer als l'Ange de la Passion van Landelle, gij weet wel wat ik bedoel, een geknielde figuur, de plaat is een uitgaaf van Goupil. Maar ze is natuurlijkerwijs niet geheel en al zoo, ik zeg het maar om zoo ongeveer U een idee te geven van de lijn van haar gezicht. Zij heeft in lichten graad de pokken gehad, en is niet mooi meer dus, maar de lijnen van haar figuur zijn eenvoudig en niet zonder gratie. Dat wat ik in haar apprecieer, is dat zij niet coquetteert met mij, stil haar gang gaat, zuinig is, heel veel goeden wil heeft zich te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
schikken naar de omstandigheden zooals zij voorkomen, en te leeren, zoodat in duizend dingen zij mij helpen kan in mijn werk. En dat zij niet mooi meer is, niet jong meer, niet gek meer, niet coquet meer, ziedaar juist de dingen, die maken ik wat met haar doen kan. Haar gestel is erg van streek geweest, en van den winter was zij erg zwak. Nu is zij vooral door eenvoudig voedsel, veel loopen en buiten zijn, en baden gebruiken, heel wat sterker en flinker dan toen. Alleen, een zwangerschap is een moeilijke campagne. Maar haar spraak is leelijk, en zij zegt dikwijls dingen en gebruikt uitdrukkingen, die b.v. ons zusje Willemien, die heel anders is opgevoed, niet zou zeggen. Maar dit is iets, wat mij volstrekt niet meer hindert, ik heb liever dat ze leelijk spreekt en goed is, dan beschaafd in haar woorden, en toch zonder hart. Maar dat is het juist, zij heeft veel hart, kan wat verdragen, heeft geduld, goeden wil, geeft zich moeite, steekt de handen uit de mouw. Komt zelf iedere week 't atelier schrobben, om de werkster uit te sparen. Nu wij zullen wel eens arm zijn, maar ook zij, als ze maar wat te eten heeft, is niet ziekelijk van gestel in den zin van een kwaal te hebben, maar ze heeft herhaaldelijk veel geleden, bijv. door de pokken, en toen door keelziekte. Maar dat is geen reden waarom ze niet nog oud kan worden, en geheel en al gezond. Ik moet U eens in vertrouwen een vraag doen. Zoudt gij denken dat Pa misschien ongerust zou zijn dat ik hem bij deze gelegenheid om geld zou vragen? Dat zou ik zeer zeker niet doen. Pa heeft mij dikwijls gezegd, dat mijn opvoeding enz., kostbaarder was geweest, dan die van de anderen. Daarom is het dan ook, dat ik nu verder, bijv. in geval van trouwen, Pa niets zou vragen, zelfs geen oud kopje of schoteltje. Sien en ik hebben het allernoodigste. Het eenige wat wij niet missen kunnen, zoolang ik niet verkoop, is de frs 150 van U, voor huishuur, brood, schoenen, teekengerei, enfin de courante uitgaven. Ik vraag niets, geen oud kopje of schoteltje zelfs, alleen maar één enkel ding: dat men mij mijn arm, zwak, afgemarteld vrouwtje laat liefhebben en verzorgen, zoo goed als mijn armoedje het toelaat, zonder démarches te doen om ons te scheiden, of te hinderen, of verdriet te doen. Niemand gaf om haar, of wou haar hebben, ze was alleen en verlaten als een weggegooid vod, en ik heb haar opgeraapt, en haar gegeven alle liefde, alle teerheid, alle zorg die in mij was, zij heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat gevoeld, en zij is opgesteven, of liever aan het opstijven. Gij kent wel de oude fabel of gelijkenis: er was een arm man in een stad, die gansch niet had dan één, eenig, klein ooilam, dat hij gekocht had en gevoed, dat het groot geworden was bij hem aan huis - het at van zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als eene dochter. Er was ook een rijk man in die stad, die had vele kudden van schapen en runderen, evenwel ontnam hij den armen man dat eenige ooilam, en slachtte het. Zie, als Tersteeg bijv. kon, wat hij wel wou, hij zou Sien van mij verwijderen, haar terugdonderen in haar vervloekte leven van vroeger, dat zij altijd verafschuwd heeft, en waarom? - Weet het goed, het leven van de vrouw, van de kinderen, van mij, hangen aan het draadje van de frs 150 per maand, totdat mijn werk begint te gaan. Breekt dat draadje vóór dien tijd, dan: ‘morituri te salutant’. Het is precies uitgerekend en slechts met de allergrootste zuinigheid kunnen we rondkomen. Maar dat is ons een geluk omdat wij door liefde vast aan elkaar zijn gehecht. Het rustig blijven van Pa en Moe zal voor driekwart afhangen van hetgeen gij hun zegt. Maakt gij bezwaar, dan zijn de poppen aan het dansen. Zegt gij iets van: rustig blijven, niet hinderen, of weet er op een of andere wijze een mouw aan te passen om hen te kalmeeren, zij zullen kalm blijven. Gij hoeft U zelf daarom niet te compromitteeren, of de verantwoording op U nemen. Geenszins, die rust op mij. Maar wel kunt ge hen als gij zóó voor mij blijft, als gij tot heden geweest zijt, geruststellen in twee opzichten omtrent het finantiëele; ten eerste, dat voor courante uitgaven ik door Uw maandgeld een ressource heb, ten tweede, dat ik van hen niets vraag, geen cent, geen oud kopje of schoteltje, ten derde, dat ik de noodigste meubels, beddegoed, kinderkleertjes, wiegje, enz. reeds heb. Ziedaar broer, moge het ‘dramatische’ maar voorkomen worden, en moge de sereniteit maar blijven voor ons allen. Dit is mijn hoop, en dit is hetgeen waar ik naar streef. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij heeft onder anderen de teekeningen gezien, waaraan ik voor C.M. werk, en die schenen hem te bevallen vooral een groote van het hofje of binnenplaatsje, waar de moeder van Sien woont. Ik wou wel dat gij die ook eens zaagt, alsmede een andere van een timmermansloods en werf, waar kleine figuurtjes bezig zijn. Van perspectief is die nog vrij wat gecompliceerder dan de Laan van Meerdervoort die ik U zond, en er is sjouwerij genoeg aan geweest. Gij moet weten dat ik tegenwoordig 's morgens 4 uur al buiten zit, omdat het op den dag te moeilijk is op straat te zitten, wegens de voorbijgangers en straatjongens, en 't ook het mooiste moment is om de groote lijnen te zien, als de dingen nog tonig zijn. Maar kerel, het is anders een bange 14 daag voor mij geweest. Toen ik U schreef omstreeks half Mei, had ik nog maar f 3 of f 3.50 toen ik den bakker betaald had. En heb zoo goed als niets anders gehad dan droog roggebrood met wat koffie, en Sien ook. Omdat wij goed voor haar kindje hadden gekocht, en zij naar Leiden was geweest, enz. Nu is 1 Juni de huishuur, en ik heb niets, letterlijk niets. Ik hoop gij zenden zult. Ik was een week geleden vreeselijk slap, door aanhoudende slapeloosheid. Nu ik met eenige teekeningen voorspoed had, zoodat de bestelling van C.M. zeer ver op weg is, en ik daardoor weer wat goeden moed kreeg, ben ik weer wat kalmer geworden. Doch kerel toe schrijf mij spoedig, en verlos mij van den huisheer, want gij weet, dat die van geen uitstel weten. Het bezoek van Rappard heeft mij opgemonterd, hij schijnt terdeeg te werken. Ik heb f 2.50 van hem gekregen, omdat hij een scheurtje in een teekening zag, en zei: dat moet ge laten maken. Ja wel, zei ik, maar ik heb het niet, en toch moet de teekening weg. Toen zei hij dadelijk dat hij 't mij graag geven wou, en ik had nog meer kunnen krijgen, doch wilde niet, en gaf hem een heele partij houtsneden en een teekening er voor. Het was er een voor C.M., en dus was het mij hoogst welkom, dat ik ze in orde kon krijgen, omdat het de beste van alle was. Diezelfde teekening wordt later misschien voor f 50 of zoo verkocht, en nu had ik niet om een scheurtje er in te laten repareeren. Enfin. Ik hoop zoo broer, dat gij geen kwaad denkt van Sien en mij, die meid heeft door mijn onaangenamen kant heen gebeten, en zij begrijpt mij in veel dingen beter dan anderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij is zóó gewillig om in alles te helpen, dat ik U niet zeggen kan hoe nuttig zij mij is; word ik eens driftig, 't zij bij 't poseeren, 't zij over iets anders, zij weet wat er van te denken, en heeft gezien dat zulks niet diep bij mij zit. Evenzoo als ik tob of zanik over iets dat niet vlot, weet zij mij dikwijls weer tot rust te brengen, wat ik mijzelf niet zou kunnen doen. En zij is zuinig, en schikt zich naar een stuk roggebrood als 't moet, zonder er mistroostig om te worden. 't Geen ik ook niet doe, als wij maar rondkomen. Ik hoop dat gij de teekeningen ontvangen hebt, door mij omstreeks 10 Mei geloof ik afgezonden, een 25-tal in portefeuille, ik heb daar nog niets van gehoord. Ik wou zoo graag dat er nog een paar lui waren, voor wie ik wat maken kan op soortgelijke condities als C.M. En vooral, dat C.M. maar volhoudt, want nu deze teekeningen zijn veel beter dan de eerste, en gaandeweg zal ik er nog betere leveren. En tegen dien prijs kan hij er toch zeker geen kwaad mee. Ge weet er alles van, indien gij om reden van Sien mij niet verlaat, dan ben ik vol goeden moed. En ik zit klokke 4 al aan mijn werk, dus met wat sympathie van zulken die mij kennen, zal ik er mij boven op werken. Ik hoop op Uw brief, ontvang in gedachten een handdruk, maar vooral schrijf spoedig, en verlos mij van den huisheer. à Dieu. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
203(Briefkaart.) My dear brother, 31 Mei. To-day or to-morrow being the 1st of June, I promised to pay my landlord f 5 rent of studio for the month of April + f 7.50 for last month, makes f 12.50. But not having up to now received any letter of yours, since that of May 12th, I have nothing to pay him his twelve guilders and 50c with. The man will surely not give me any longer delay, but they can immediately sell my furniture publicly. Whatever may be your opinion concerning the things I told you, do not let it come to this scandal, my drawings for C.M. are ready but I shall not be able to get that money early enough. I say again, let us at all events | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
avoid irregularity and public scandal, and talk or write calmly on the subject, till we know what ought to be done. Therefore I hope you will send me what I so greatly want, and write. I work day and night, have a small drawing ready for you, which I will send bye and bye. I have no more money for a stamp, excuse the postcard, and believe, me yours truly Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
204Waarde Theo, (1 Juni). Uw brief heb ik ontvangen en het ingeslotene, en direct den huisbaas betaald. Aangezien er hypotheek op het huis is, wordt de huur ontvangen door een ander, en die heeft verleden maand ook nog pas de menschen beneden er uit gezet, en maakt korte metten. Hetgeen gij zegt omtrent die verdeeling van de maand in 3, zoodat ik 1, 10, 20, het geld ontvangen zou, is mij hoogst welkom. Dat is voor mij veel gemakkelijker. Ik behoef U niet te zeggen wat een uitkomst Uw brief was. Hebt gij teekening ‘Scharrendrogerij’ ontvangen? Ik ben bezig er daar nog een paar bij te maken, zoodat gij er een stuk of 3 op deze zelfde manier zult hebben. C.M. heeft er ook op deze manier maar heb nog niets vernomen.
Nu ben ik blij dat gij mij ronduit gezegd hebt, wat Uwe gedachte was omtrent Sien, n.l. dat zij intrigueerde, en ik door haar mij verneuken liet. En ik kan mij begrijpen dat gij zoo iets denken kunt, omdat er van dergelijke dingen voorbeelden zijn. Evenwel herinner ik mij, eens een meid die zoo iets probeeren wou, zoo erg kortaf de deur voor den neus te hebben dichtgesloten, dat ik eenigszins betwijfel of ik zoo vatbaar ben om het slachtoffer van eene grove intrigue te worden. Het is met Sien zóó gesteld, dat ik werkelijk aan haar gehecht ben, en zij aan mij; dat zij mij een trouwe hulp is, die overal mee gaat en die met den dag mij onontbeerlijker wordt. Ik heb een minder hartstochtelijk gevoel voor haar dan verleden jaar voor K., maar eene liefde zooals die voor Sien is het eenige waar ik nog vatbaar voor ben, juist na het teleurgesteld worden in dien eersten hartstocht. Zij en ik zijn twee ongelukkigen, die elkaar gezelschap houden en een last samen dragen, en juist daardoor wordt het ongeluk in geluk veranderd, en wordt het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondragelijke dragelijk. Haar moeder is net een oud vrouwtje zooals Frère ze schildert. Nu begrijpt gij wel, dat ik om de formaliteit van trouwen niet heel veel geven zou, indien de familie er niet om gaf, mits ik haar maar trouw blijf. Alleen Pa, dit weet ik wel bepaald, hecht daar wel degelijk aan, en ofschoon hij niet goed vinden zal dat ik haar trouw, vindt hij 't nog veel erger, als ik met haar leef zonder trouwen. Zijn advies zou wezen haar verlaten, en dat advies zou hij uitbrengen in dezen vorm: wachten, 't geen de dood in den pot is, en zeer ontoepasselijk. Ik ben iemand van 30 jaar, met rimpels in 't voorhoofd en trekken in mijn gezicht alsof ik 40 was, en mijn handen zijn vol groeven, doch ik word door Pa door zijn bril heen beschouwd als een jongetje, (het is 1½ jaar geleden, dat Pa mij schreef: ‘gij zijt in uwe eerste jeugd’). Nu zult gij zeggen: Vincent verdiep U liever in de perspectief en de Scharrendrogerijen. En dan zeg ik, daar hebt ge groot gelijk in broer, en daarom ga ik aan de twee teekeningen werken die bij de eerste hooren, en welke gij weldra ontvangen zult, als een bewijs dat ik niets liever doe dan juist mij verdiepen in de dingen van de natuur, en het teekenen, zonder mij in zulke, mij fameus dwaas voorkomende dingen te verdiepen, als onder curateele stellen. à Dieu, met mijn hartelijken dank voor uwe trouwe hulp. t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Naschrift.)Ik hield dezen brief nog op, omdat ik graag tegelijk nog de teekeningetjes had gestuurd, doch er moet nog aan gewerkt worden. Toch is er een af, n.l. nog een Scharrendrogerij. Sien en ik hebben dagen achtereen van 's morgens tot 's avonds, als ware bohémiens, er voor in de duinen gecampeerd. Wij namen brood mee, en een zakje koffie, en halen dan heet water bij een water- en vuurvrouw op Scheveningen. Die water- en vuurvrouw met haar entourage is fameus, onbeschrijfelijk aardig, ik heb dat winkeltje reeds 's morgens 5 uur bezocht, toen de straatvegers er hun koffie kwamen drinken. Kerel, dat zou wat zijn om het te maken!!! Alleen het poseeren van de noodige lieden zou me tamelijk wat kosten, maar het is in mijn hart om het te doen. Schrijf mij bij gelegenheid vooral eens, wat ge denkt van deze drie laatste teekeningen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik vind het een heerlijk vooruitzicht dat ge komt, ik ben wel verlangend te weten, welke impressie Sien op U zou maken. Er is niets bijzonders aan haar, alleen het is juist een gewone vrouw uit het volk, die voor mij iets subliems heeft; wie één gewoon alledaagsch persoon liefheeft, en door haar bemind wordt, is al gelukkig, ondanks den donkeren kant van het leven. Was het niet geweest, dat zij dezen winter hulp noodig had, zoo was de band tusschen haar en mij in de gegevene, na mijn teleurstelling en gekrenkte liefde, niet ontstaan. Nu echter was het juist het gevoel van tot iets nuttig te kunnen zijn toch, après tout, ondanks die teleurstelling, hetgeen mij tot mijzelven bracht, en deed oprijzen. Het is niet dat ik het gezocht heb, doch ik heb het gevonden, en nu is het een daadzaak dat er eene warme genegenheid tusschen haar en mij is, en het zou mij weinig passen, die op te geven. Ik zou misschien onverschillig en sceptisch geworden zijn, als ik Sien niet ontmoet had, maar mijn werk en zij houden er nu activiteit in. En dit wil ik er nog wel bijvoegen, omdat Sien zich toelegt op al de sjouwerij en tobberij van het schildersleven, en zoo willig is met te poseeren, zal ik met haar, geloof ik, een beter artist worden, dan als ik K. gekregen had, want Sien is niet zoo gracieus, en heeft misschien of liever zeker heel andere vormen, doch een zóó goeden wil en dévouement dat ik er door getroffen ben. Nu heeft Heyerdahl ‘Sorrow’ gezien, doch de drie laatste teekeningen zou ik graag willen, dat een teekenaar bijv. Henri Pille eens zag. H. Pille kent me zeker niet meer, ofschoon ik met hem in gezelschap ben geweest en ik weet, dat hij iemand is, die in zijn manier van doen soms heel raar is, en weet niet of hij iets zeggen zou. Doch ik wou alleen weten, of de teekeningen eenige impressie op hem zouden maken, en of ze hem sympathiek mochten wezen. Ik zeg dit voor het geval gij Henri Pille nu en dan tegen 't lijf loopt, want het zou als bij toeval moeten zijn, dat gij ze hem toonen zoudt. Ik moet U ook nog eens zeggen, dat het zoo goed gaat met mijne verzameling houtsneden, welke ik beschouw als U toebehoorende, doch als hebbende het vruchtgebruik ervan. Ik heb nu zeker een duizendtal bladen, Engelsche (vooral Swain's), Amerikaansche, Fransche. En Rappard bijv., die tegenwoordig ze ook verzamelt, was er zeer mee ingenomen. Dat is dus iets dat van U hoort, en dat ge nog niet kent. Alleen spijt het mij dat ik laatst de London | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Doré niet heb kunnen koopen, waarvoor de jood f 7.50 moest hebben, doch ik kon niet, en ook een Album Boetzel. Enfin, als gij hier komt, zult gij ze bekijken en hoop ik, er schik in hebben. Misschien daardoor kennis maken met sommige artisten, die U tot nog toe niet of weinig onder de oogen kwamen. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
205Waarde Theo, Heden, Zaterdag, zend ik aan U af die twee teekeningen: Scharrendrogerij in de duinen, Scheveningen, Timmermansloods en Wasscherij, (uit het venster van mijn atelier). Ik heb dezer dagen zoo veel aan U gedacht, en ook wel eens aan dien tijd lang geleden, toen zooals ge U herinnert, gij mij eens te 's Hage bezocht hebt, en wij samen langs den Rijswijkschen Trekweg wandelden, en melk dronken aan dien molenGa naar voetnoot*). Het kan wel zijn, dat dit mij wat geïnfluenceerd heeft bij het maken van deze teekeningen, waarin ik zoo naïf mogelijk getracht heb de dingen te teekenen, precies zóó als ik ze onder 't oog had. In die dagen van den molen, hoe sympathiek mij die tijd ook steeds blijve, zou 't mij echter onmogelijk geweest zijn datgene wat ik zag en gevoelde, op 't papier te brengen. Ik zeg dus dat de veranderingen welke de tijd teweegbrengt, eigenlijk in den grond mijn gevoel niet veranderen, doch alleen ik meen zulks ontwikkeld wordt in een anderen vorm. Mijn leven en misschien après tout het uwe ook, is niet meer zoo zonnig als toen, doch ik wil toch niet terug, omdat juist door wat moeite en tegenspoed ik iets goeds zie opdokken, n.l. het uitdrukken van dat gevoel. Rappard was met eene dergelijke teekening, welke C.M. heeft, ingenomen, en bovendien met al de andere welke C.M. heeft, vooral met de grootste van het hofje. En hij is iemand, die begrijpt wat ik wil, en de moeielijkheid er van apprecieert. Ik denk dat gij Rappard veel veranderd zoudt vinden sedert zijn eerste zijn in Parijs, toen gij hem kendet. Ik heb voor mij liggen een deel Household edition met illustraties, van Dickens. Die illustraties zijn fameus, en geteekend door Barnard en Fildes. Daar komen in voor brokken oud Londen, die ook door de eigenaardige houtgravure, een heel ander aspect nog hebben dan b.v. de timmermansloods. Doch ik geloof toch dat de weg om later ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat nog stoutere en brutale te krijgen, is nu stilletjes door te gaan met zoo trouw mogelijk te observeeren. Zooals ge ziet zijn er al verscheidene plans op deze teekening, en kan men er in rondkijken en doorkijken in allerlei hoeken en gaten. Het rugueuse ontbreekt er nog aan, althans 't heeft op verre na niet die kwaliteit, in de mate van bovengenoemde teekeningen, maar dat komt al doende. Ik heb bericht ontvangen van C.M. in den vorm van een postwissel van f 20, doch zonder een woord er bij. Of hij mij opnieuw iets bestelt, of hij de teekeningen naar zijn zin vindt, weet ik dus voorloopig nog volstrekt niet. Alleen in vergelijking van den prijs voor de vorige betaald, f 30, en in aanmerking nemende, dat deze laatste zending (de eerste waren 12 kleine, deze: 1 kleine, 4 zooals de bijgaande, 2 groote, 7 stuks dus) toch belangrijker was dan de eerste, komt het mij voor dat ZEd. niet met 't beste beentje uit bed gestapt was toen hij ze ontving, of om de een of andere reden ze hem tegenvielen. Ik wil gaarne gewonnen geven, dat voor een oog dat uitsluitend aan aquarellen gewoon is, teekeningen waarin met de pen gekrast is, en lichten weer uitgekrabt, of er met dekverf weer opgezet, iets bars mogen hebben. Doch er zijn ook menschen, die evenals 't soms aangenaam en opwekkend is voor een gezond gestel eens een wandeling te doen als 't hard waait, er zijn ook liefhebbers zeg ik, die voor dat barre niet bang zijn. Weissenbruch b.v. zou deze twee teekeningen niet onaangenaam of vervelend vinden. In de gegevene mocht ik weten, dat C.M. liever geen nieuwe ontvangt, ik wil of kan ze ZEd. natuurlijk niet opdringen, maar ik hoop dat gij b.v. bij gelegenheid van uw komst, het eens zult kunnen te weten komen, hoe het eigenlijk staat. Natuurlijk zijn ook, ofschoon ik zoo gedacht had dat hij mij voor deze zending niet f 10 minder dan voor de vorige zou gegeven hebben, ook f 20 mij goed, temeer omdat ik den prijs aan ZEd. heb overgelaten. En is het dat hij goed vindt, ik aan een nieuw 6 of 12 tal begin, wil ik zulks wel degelijk doen, omdat ik geen gelegenheid wil laten voorbij gaan om iets te verkoopen. Ik wil gaarne mijn best doen, het ZEd. naar den zin te maken, want ik denk als ik er maar mijn huur uit haal en er wat makkelijker door rondkom, is het de moeite waard. Alleen ZEd. zelf had er van gesproken, voor meer uitvoerige teekeningen niet wat minder, doch wat meer te geven. En dat ik er over spreek, is après | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tout vooral om te weten, wat te doen omtrent eene nog te volgen of niet te volgen nieuwe bestelling. Het kan ook nog wezen, ZEd. mijzelf nog later er over schrijven zal. Ik zal U dezer dagen, als ik tijd heb vandaag, eens een kort lijstje sturen van waar mijn verzameling houtgravures uit bestaat. Ik geloof zoo zeker dat gij er pleizier in zult hebben. Is het dat ik dezen winter minder onkosten heb gemaakt dan anderen in verf, ik heb meer onkosten gehad in betrekking tot de studie van de perspectief en proportie, voor een instrument waarvan de beschrijving voorkomt in een werk van Albert Dürer en waarvan ook de oude Hollanders zich bedienden. Hetwelk 't mogelijk maakt de proportie van dichtbijstaande voorwerpen te vergelijken met die op een verder verwijderd plan, in gevallen, waar de constructie volgens de regels der perspectief niet uitvoerbaar is. Hetgeen wanneer men 't op 't oog doet - tenzij bij zeer ervarenen en geoefenden - steeds de plank mis is. Dat ding te maken is mij niet in ééns gelukt, doch eindelijk toch wel, na veel zoeken met behulp van den timmerman en den smid. En ik zie kans met nog meer zoeken, nog veel betere resultaten te krijgen. Het zou mij hoogst aangenaam zijn, als er in uwe garderobe misschien nog een jas en pantalon was, die geschikt ware voor mij en niet meer door U gedragen werd. Want ik werk er vooral op om als ik iets koop het zoo praktisch mogelijk te hebben, voor werken in de duinen of binnenshuis, doch mijn kleeren om mee uit te gaan worden wel wat kaal. En ofschoon ik mij niet schaam om in een ordinair pak op straat te gaan als ik uit werken ga, zoo schaam ik mij wel degelijk voor heerenkleeren, die een air krijgen van een heer aan lager wal geraakt. Mijn dagelijksche kleeren zijn echter geenszins slordig, juist omdat ik nu Sien heb om er de hand aan te houden, en kleine mankementen te verhelpen. Ik eindig dit schrijven met U nog eens te zeggen, dat het zoo zeer mijn wensch is, dat de familie in mijn betrekking tot Sien niet datgene zal zien, waar volstrekt geen kwestie van is n.l. een intrigue. Hetwelk mij onuitsprekelijk tegen de borst zou stuiten, en de kloof maar grooter maken. Hetgeen ik hoop is, dat men niet met een zekere voorbarige wijsheid er zich in mengen zal, om te verhinderen ik met haar zij. Speculeeren, waarvan ge met een woord spraakt, op erfenissen, is reeds daarom alleen buiten kwestie, omdat er geen erfenissen voor mij zijn waarvan ik weet, ook niet kunnen zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dunkt mij, want er is niets. Thuis is er mijns inziens letterlijk geen geld. De eenige persoon van wien in heel andere omstandigheden, ik misschien iets had kunnen erven omdat ik zijn naamgenoot ben, Oom Cent, is iemand met wien ik gedurende vele jaren bepaald in onmin geweest ben, om reden van vele dingen, en wel derwijze dat het in den aard der zaak ligt dat zulks niet geredresseerd kan worden op de wijs als was ik zijn protégé, omdat ikzelf dat zeker niet zou willen, en hij er ook natuurlijk niet in 't minst meer aan denkt, ook al hoop ik, dat evenals verleden jaar bij eventueele ontmoeting met ZEd., wij geen publieke standjes maken zullen. En nu met een handdruk, t.à.t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Houtsneden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
206Gemeentegasthuis (4e klasse Zaal 6 No 9). Waarde Theo, Brouwersgracht. Als gij tegen 't einde Juni mogelijk naar hier komt, vindt ge me hoop ik weer aan 't werk, doch nu op 't moment ben ik in 't gasthuis, waar ik evenwel slechts 14 dagen ongeveer blijven zal. Ik had al een week of 3 veel last gehad van slapeloosheid, binnenkoorts en pijn gevoeld bij 't wateren. Waarvoor ik nu hier stil te bed moet blijven, veel quininepillen slikken, en ook nu en dan inspuitingen krijg, 't zij met schoon water, 't zij met aluinwater, dus zoo onschuldig als zijn kan. Waarom ge U ook hierover in 't minst niet hoeft te verontrusten. Alleen gij weet met zoo iets moet men niet spotten en dadelijk er achter heen zitten omdat onachtzaamheid er mee de zaak verouderen en verergeren kan. Breitner ligt nu ook nog steeds hier, ofschoon in een andere zaal. en waarschijnlijk gaat hij weldra weg, hij weet niet ik hier ben. Gij zult mij plezier doen er maar niet over te spreken, want de lui denken soms er iets heel ergs van of door opgevoerde praatjes wordt het heel erg, alleen zeg ik U precies wat het is en hoeft gij 't ook niet te verzwijgen als mogelijk iemand er U direct naar vragen mocht, en in geen geval hoeft gij het zwaar te tillen. Ik heb natuurlijkerwijs 14 dagen vooruit moeten betalen, f 10.50 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor verpleegkosten. Tusschen de personen, die voor de rekening der armenkas kosteloos verpleegd worden, en die welke zelf f 10.50 betalen, bestaat geen onderscheid wat voeding of behandeling betreft, men ligt met 10 personen op een zaal, en ik moet U zeggen dat de behandeling in alle opzichten heel best is. Ik verveel mij niet en de rust en flinke, praktische, geneeskundige behandeling doet mij goed. Als het U convenieert, wees dan zoo goed tegen 20 Juni te zenden aan bovenstaand adres, doch niet per aanget. brief, maar zonder den brief aan te teekenen, frs 50. Gij weet 1 Juni ontving ik frs 100. Zoodoende ben ik dan in elk geval geborgen. Moet ik nog blijven, betaal ik bij en blijf nog, en anders heb ik om weer mee voort te gaan. Ik ging liever weer werken over 14 dagen natuurlijk, en zal over 14 dagen er naar snakken weer naar de duinen te gaan. Sien komt bij mij op de bezoekdagen, en houdt het oog op 't atelier. Nu moet gij nog weten, dat ik den dag voor ik naar hier ging nog een schrijven ontving van C.M., waarin hij een heele boel schrijft over ‘belangstelling’ die hij voor mij heeft, en die, zegt hij, ook de Hr. Tersteeg mij heeft getoond, doch gaat hij voort, hij vond het niet goed van mij ik zoo ondankbaar was geweest voor die belangstelling van Tersteeg. Que soit. Ik lig hier nu waarlijk kalm en bedaard genoeg, maar ik verzeker U Theo, dat ik erg uit mijn humeur zou raken, als een of ander persoon mij opnieuw zulk een soort van belangstelling kwam opdisschen, als Tersteeg bij zekere gelegenheden. En als ik nadenk hoe ZEd. die belangstelling zoover dreef, dat hij mij bij een opiumrooker durfde vergelijken, dan verwondert het me nog, dat ik hem toen niet van mijn kant mijn belangstelling getoond heb in den vorm van een ‘donder op’. Ik heb C.M. niet geantwoord op zijn laatsten brief, noch zal het ook doen. Dat ZEd. mij zegt dat hij ook later nog wel eens iets nemen zal, uit belangstelling, apprecieer ik evenwel, vooral wanneer hij het meent, 't welk vanzelf blijken zal. Een brief van U zou mij natuurlijk wel pleizier doen dezer dagen. Sien maakt zich klaar te vertrekken. Ik denk veel aan haar - straks wacht ik haar weer, moge zij er maar behouden doorkomen. Ik heb er mij tegen verzet zoolang ik kon, en nog doorgewerkt, maar eindelijk begreep ik het urgent was een dokter te raadplegen. Maar hij zei me van morgen nog, ik er spoedig af zou zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hebt gij de twee teekeningetjes nog gekregen? à Dieu, met een handdruk en U toewenschende zooveel voor spoed als een mensch tegen kan, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
207Waarde Theo, Weinig dingen hebben in den laatsten tijd mij zooveel genoegen gedaan, als daareven van thuis zulke dingen te hooren, die mij zeer geruststellen betrekkelijk omtrent hunne stemming. Sien is me komen zeggen er op mijn atelier een pak gekomen was, en ik heb haar gezegd het te gaan open maken, en te zien wat er in was, en in geval er een brief in was dien mede te brengen. Zoodoende weet ik dat zij een heel pak met allerlei goed, boven en ondergoed gestuurd hebben, en sigaren, en in den brief was nog ingesloten f 10. Ik kan U niet zeggen hoe het mij nu juist trof, dat is beter dan ik 't mij voorgesteld had, alleen zij weten nog niet een en ander. Doch het is mij toch een groote gerustheid. Ik ben maar zwak en flauw Theo, en absoluut, absoluut moet ik rust hebben wil ik beter worden, dus is mij alles welkom wat vrede is. Maar voor ik hier lag, had ik het kwader dan nu, en nu vooral moet gij wel weten het niet erg is, en slechts een korte tijd van behandeling hier noodig wezen zal, om me weer in orde te maken. Ik wilde U onmiddellijk berichten dat van Pa en Moe, omdat ik dacht dat zulks ook U genoegen zal doen. Sien gaat denkelijk Maandag a.s. weg, want ik vind zij nu nergens beter kan zijn dan in 't gesticht, en tegen half Juni kan zij terecht. Doch zij wilde nu blijven om mij, maar ik wil dat niet. Ik heb mijn perspectiefboeken hier en een paar deelen Dickens, o.a. Edwin Drood; in Dickens zit ook perspectief. Sapperloot wat een artist. Er is geen mensch, die het zoo kan als hij. Ik hoop dat het een goeden invloed op mijn teekenen hebben mag, ik eens wat stil lig, want het leidt er soms toe men meer oog op de dingen krijgt, wanneer men er een tijd lang niet aan werken kan, en later alles om zoo te zeggen nieuw en frisch terugvindt. Het gezicht uit het raam van de ziekenzaal is voor mij prachtig: werven, de gracht met aardappelschuiten, achterkanten van afgebroken wordende huizen met arbeiders, een brok tuin, en op het volgende meer verwijderde plan, de kaai met de rij boomen en lantaarns, een ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
compliceerd hofje met bijbehoorende tuintjes, en verder al de daken. 't Geheel à vol d'oiseau, maar 's avonds en 's morgens vooral door het lichteffekt mysterieus, als b.v. een Ruysdael of van der Meer. Alleen het teekenen mag ik niet, en zou het ook niet kunnen, zoolang ik zoo zwak ben. Maar ondanks het verbod om op te staan, kan ik 's avonds niet laten er naar te gaan kijken. Schrijf mij eens spoedig, ik vond het toch zoo gevallig van thuis, en juist nu deed het mij zooveel genoegen. De rust doet mij zoo goed, en stemt mij zooveel kalmer, en neemt de zenuwachtigheid waar ik in den laatsten tijd zooveel last van had, weg. En het is hier in de zaal voor mij niet minder interessant dan in de wachtkamer 3e klasse. Alleen teekenen mag en kan ik nog niet. Adieu, ik hoop gij maar eens zult kunnen schrijven. Geloof me, t. à t. Vincent.
Ik vond het zoo aardig, dat dit nu juist van thuis kwam, dat ik het dadelijk wilde schrijven. Tegelijk spreekt het vanzelf, dat ik nu geen goed er meer bij noodig heb. Ik heb naar huis geschreven om te bedanken, en te zeggen ik hier was. Gij weet het adres is:
Gasthuis, 4e klasse Zaal 6 No 9. Brouwersgracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
208Waarde Theo, 22 Juni. Uw brief van 12 Juni met ingesloten frs 50 heb ik in orde ontvangen, en dank er U van harte voor. Ik antwoordde er tot heden nog niet op, omdat ik niet wist welke keer mijne ongesteldheid nemen zoude, die niet zoo voorspoedig beterde als de dokter gedacht had. Het is heden ruim 14 dagen ik hier ben, en ik heb opnieuw 14 dagen vooruit moeten betalen, ofschoon ik wellicht binnen 8 of 10 dagen als alles goed gaat, zal mogen vertrekken, en dan ook gedeeltelijk mijn geld terug krijg. Nu sprak ik van morgen met den dokter, en vroeg hem of er iets bij gekomen was, dat erg kon worden. Neen, zei hij, maar rust houden en nog blijven was evenwel de boodschap. Maar ik verzeker U, dat ik schrikkelijk verlang naar een beetje groen en wat buitenlucht, want zoo'n grapje maakt erg zwak en flauw. Want ik moet bijna gedurig stil liggen, ik kan niet teekenen, ofschoon ik 't een paar maal beproefd heb, ik word er te koortsig van, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezen gaat nog, maar ik heb geen boeken meer. Enfin er zal toch wel weer een eind aan komen, dus nog maar wat geduld. Sien is te Leiden, maar voor zij bevallen is kan ik geen bericht van haar hebben. Wat beteekent 't geen wij mannen hebben, bij dat vreeselijke lijden, dat de vrouwen bij hun bevalling moeten uitstaan. In het pijnlijden zijn ze ons de baas, maar in sommige andere dingen winnen wij het daarentegen. Tot den laatsten dag dat zij hier was kwam zij geregeld mij bezoeken, en bracht mij nog wat rookvleesch of suiker of brood mee, dat nu ophoudt, en mij erg flauw maakt. Maar nu spijt het mij zoo dat ik niet op mijn beurt haar nog te Leiden een hartsterking kan toestoppen, die zij zeker best gebruiken kon, want het zijn maar slappe kostjes die men krijgt. Het is mij soms zoo'n mal gevoel niets te kunnen doen, en die dagen zoo leeg te zien voorbijgaan. Soms denk ik dat ik dit of dat zal kunnen, en dan valt de zwakte tegen. Het doet mij recht veel genoegen, dat gij in de teekeningen die ik U stuurde, iets zaagt, ik heb er die laatste dagen toen ik veel meer pijn en benauwdheid had dan hier, nog zoo op gesjouwd, en op die van C.M. ook. Want het ergste was vóór ik hier in 't gasthuis kwam, al lang tevoren. En nu moet ge weten dat ik nog een brief van Rappard heb. Natuurlijk had ik hem dadelijk de f 2.50 teruggezonden, en ik kreeg nog daarna een antwoord van hem, waarin hij opnieuw hetzelfde zegt van mijn teekeningen wat hij op 't atelier er van zei, n.l. dat vooral om de opvatting, het sentiment, en het gewilde er van, hij er pleizier in had en ze hem sympathiek waren, dat hij mij voorstelde als ik iets dergelijks had, het hem eens te zenden, daar hij dacht het aan den man te kunnen brengen. Gij begrijpt wel, dat 't geen ik het allerliefst heb, is dat de menschen er wat schik in hebben, dat doet mij zoo 'n pleizier. Want het is zoo ontmoedigend, en uitdoovend en damperig, als men niet eens nu en dan hoort: dit of dat is juist, en gevoeld, en gewild. Het wekt zoo op als men merkt dat iemand werkelijk iets voelt van datgene, wat men getracht heeft uit te drukken. Hij had toen ook pleizier in nog een paar naaktstudies. Het is voor 't eerst in verscheidene dagen, dat ik weer eens op zit, en zoo schrijvende voel ik weer wat leven wakker worden. Was ik maar in orde! Kon ik mij maar installeeren zooals 't moest, wat zou ik graag hier in de zalen wat studies maken. Ik lig nu in een andere zaal, met bedden of kribben zonder gordijnen, en vooral 's avonds of 's nachts zijn er eigenaardige effekten. De dokter is net | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zooals ik hem 't liefste heb, hij heeft veel van sommige koppen van Rembrandt, een prachtig voorhoofd, en een zeer sympathieke uitdrukking. Ik hoop wat van hem afgezien te hebben, in dit opzicht dat ik hoop met de modellen om te springen eenigszins als hij met de zieken, n.l. ze maar krachtig aanpakken, ze kort en bondig precies in de positie zetten, die noodig is. Het is fameus zooveel geduld die man heeft om zelf de zieken te wrijven, te smeeren, te hanteeren op allerlei wijs, oneindig flinker dan een oppasser, en hoe hij er den slag van heeft de scrupules weg te nemen, en de luidjes precies zóó te zetten, als hij ze noodig heeft. Er is een oud man die superbe zou zijn voor een St Gerôme. Een mager, lang, peezig, bruin en gerimpeld lichaam, met gewrichten zoo fameus duidelijk en expressief, dat men er melankoliek van wordt hem niet voor model te bezitten. Ik kan mij best begrijpen dat Heyerdahl in zijn schik is met zoo'n belooning. Nu moet ik U nog mededeelen, dat Pa mij bezocht heeft in de eerste dagen dat ik hier was, ofschoon maar heel kort en heel gehaast, en eigenlijk heb ik over niets kunnen spreken, ik had het bezoek eigenlijk liever op een anderen tijd gehad, wanneer wij van weerskanten er waarlijk meer aan hadden kunnen hebben. Het was mij nu erg vreemd, en kwam mij min of meer als een droom voor, gelijk trouwens deze heele geschiedenis van het hier ziek liggen. Behalve Sien, haar moeder, en Pa, heb ik anders niemand gezien, wat eigenlijk het beste is, ofschoon de dagen wel wat eenzaam en melankoliek zijn. Ik denk soms onwillekeurig, dat het nu heel wat somberder en eenzamer geworden is, dan b.v. toen ik dezen winter het eerst bij Mauve kwam. Het geeft mij een steek en een benauwd gevoel telkens als ik er aan denk, ofschoon ik tracht de heele gedachte eraan over boord te donderen als nutteloozen ballast. Ik heb van den oppasser gehoord, dat Breitner dezer dagen het huis verlaten heeft. Ik geloof dat hier in deze klasse de dokter wat korter metten maakt dan in de duurdere. Tant mieux. Misschien zijn ze hier minder schroomvallig om patienten een beetje pijn te doen, dan in de hoogere zalen, en b.v. steken iemand heel spoedig een katheder in zijn blaas zonder veel ‘vormen’ of complimenten. Nu mijns inziens tant mieux, en nog eens ik vind het hier even aardig als in de wachtkamer 3e klasse. Als ik maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken kon! maar ik moet mij daaraan onderwerpen. Ik heb een boek van Dickens, en mijn perspectiefboeken bij me. Ik hoop gij nog eens schrijven zult, ge weet 't adres is: Gemeente gasthuis, Brouwersgracht. 4e klasse Zaal 6 No 9. a Dieu, met een handdruk in gedachten, en veel dank voor Uw trouwen brief en het ingeslotene nogmaals. Heb het goed en geloof me
t. à t. Vincent.
Ik geloof dat toen Sien weg moest, ik wat te zenuwachtig geweest ben, en toen ingestort, maar er zijn wel eens momenten, waarin men niet altijd geheel koelbloedig zijn kan. Zij ligt daar zoo alleen, en ik wou er zoo graag eens heen, want het zullen bange dagen voor haar zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
209Waarde Theo, 1 Juli 1882. Sedert een paar uur ben ik op mijn atelier, en schrijf U eens dadelijk. Hoe heerlijk het is weer beter te worden kan ik U niet zeggen, en evenmin hoe mooi alle dingen op den weg van het gasthuis naar hier mij voorkwamen. En hoe het licht helderder, en de ruimten grooter, en alle voorwerpen en figuren belangrijker schijnen. Er is evenwel nog een ‘maar’ bij, want reeds aanstaanden Dinsdag moet ik weer bij den dokter komen om mijn wedervaren te vertellen, en heeft hij er mij op geprepareerd ik dan misschien nog een veertien dagen, 't zij langer, 't zij korter, in 't gasthuis moet komen, al naar mate het noodig zal zijn. In elk geval zou het mij buitengewoon medevallen, als ik er niet meer in hoefde. Zoodra ik onraad voel moet ik terugkomen, en ook als ik niets bijzonders merk ga ik Dinsdag mij weder laten onderzoeken. Het gevoel van beter worden maakt dat men alle mogelijke katheders en sondes en spuitjes vergeet - - totdat men den dokter er weer mee ziet komen aanzeilen. En dan is het geen heel plezierig oogenblik. Enfin dat zijn ook al van die petites misères de la vie humaine. Maar wat men wel een ‘grande misère’ mag noemen, is eene zwangerschap en verlossing, de laatste brief van Sien was erg melankoliek, zij was nog niet bevallen, doch ieder uur wach- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tende, en nu dat wachten dagen duurt ben ik er zeer ongerust over, en het is vooral om haar te kunnen bezoeken, dat ik den dokter verzocht heb, om als 't eenigszins mogelijk was, de wandelingen in den tuin te veranderen in eene korte absentie. Zoodat ik morgenochtend met haar moeder en haar kindje naar haar toe ga, Zondag de eenige dag zijnde, waarop zij bezoek mag ontvangen. De laatste brief aan mij was niet door haarzelf geschreven, doch door de oppasseres, die er zelf om verzocht wij eens komen zouden. Toch kunnen wij 't zoo treffen, dat wij niet kunnen worden toegelaten. Arme meid, zij is toch dapper genoeg en voor geen kleintje vervaard, volgens dat laatste schrijven was er echter geen bepaald onraad, doch innige zwakte. Hoe ik naar haar verlangd heb in het gasthuis, en hoe ik nu naar haar verlang, kan ik U niet zeggen, en op sommige momenten was ik er niet rouwig om zelf ook wat te lijden te hebben, liever dan er heelemaal in goeden welstand bij te staan, want dan zou het wat al te ongelijk verdeeld zijn. Gesteld alles gaat heel voorspoedig, is Sien echter deze maand weer terug; mocht dat maar zoo wezen. Het spreekwoord zegt echter: ‘Mal de mère dure longtemps’. Dit maakt dat er nog een sombere schaduw over het heerlijke gevoel van beter worden hangt. Ik verlang erg naar morgen en zie er tegelijk tegen op. De eerste persoon, dien ik hier op den Schenkweg tegenkwam, was mijn vriend de timmerman, die al menigen keer mij met het een of ander karweitje, door 't maken van instrumenten voor perspectief, heeft geholpen. En die tevens de meesterknecht is van den eigenaar van het bewuste atelier, waarover ik U schreef. Zijn baas was juist op de werf, (waarvan gij de teekening hebt, die met de weilanden in 't verschiet), en zij hebben mij dadelijk meegetroond en gewezen, zij de kamer die dan atelier zou worden, nog steeds onbehangen gelaten hadden in afwachting van dat ik mij decideeren zou. Ik zei, dat ik ook nu nog mij niet decideeren kon. Nu best, zei de man, maar ik kon uit een partij papier uitzoeken wat ik wou, dan zou hij 't eens beplakken, en ik was aan niets gebonden. En ofschoon ik zei, ik dit niet wilde daar ik weer naar 't gasthuis moest, zijn zij nu reeds bezig, omdat zij er op staan 't mij voor Dinsdag nog te laten zien. Ik moet zeggen de woning is bijzonder geriefelijk en ziet er terdeeg flink en knap uit. De enorme geheel betimmerde zolder is alleen een fameus atelier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
desnoods, ofschoon de kamer op 't noorden atelier zou moeten worden. En de prijs is voor hier buitengewoon laag, en zou in de stad omstreeks het dubbele zijn. Drie gulden 's weeks voor een groot bovenhuis, is zelfs in vergelijking van buurten zooals de Noordwal of Buitensingels zeer weinig. En de ligging is voor een schilder voortreffelijk. Er is een gezicht uit het zolderraam, dat tooverachtig is. Ik heb mij evenwel niet willen decideeren, om reden dat ik zoowel als Sien, ziek ben. Maar zoodra wij beter zijn pak ik het aan. Er is lucht en ruimte, heerlijk om te werken en gezond te blijven. Licht van 't noorden, en in de andere kamer van 't zuiden ongeveer. Er is een keukentje, dat ik nog wel dikwijls hoop te teekenen, ook met een raampje, dat op een soort hofje uitkomt. Dan moet ik niet vergeten U mede te deelen, dat ik zeer tegen mijn verwachting in, in het gasthuis een bezoek gehad heb van den Hr. Tersteeg dat mij in zekeren zin heel veel pleizier deed, ofschoon wij over niets bijzonders gesproken hebben, en dit ook niet noodig is. Maar ik vond het erg aardig. En toen is eenige dagen later Iterson er ook nog geweest, wat mij nu heel wat minder kon schelen. En dan Johan van Gogh, dien ik in Helvoirt dacht, doch hier op den Stationsweg schijnt te wonen tegenwoordig. In geval gij mij in 't begin dezer maand wat zendt, zoo zult gij den brief wel aan 't gasthuis adresseeren, en dan is het in orde, omdat de portier mij beloofd heeft de brieven in bewaring te houden in geval van afwezigheid, (volgens de orde van het huis, zoolang men er niet bepaald uit is, en het verzoekt). Dinsdag moet ik weder betalen in 't gasthuis, en de huishuur ook, die ik nog heb. Maar het heerlijkste van het heele beter worden is dat het teekenen ook weer levend wordt en het gevoel voor de dingen, wat een tijd lang om zoo te zeggen bedwelmd is geweest, en een groote leegte gaf. Ik heb weer lust in alles wat ik zie. En dan heb ik in omstreeks een maand geen pijp gerookt en dat is ook een oude kennis terug. Ik kan U niet zeggen met wat een pleizier ik weer hier in 't atelier zit, na zoolang in een omgeving van waterpotten, etc. geweest te zijn, ofschoon het gasthuis ook mooi is, en terdeeg mooi. Vooral de tuin met al die wandelaars, mannen, vrouwen, kinderen. Ik heb een paar krabbeltjes, maar men is als patient niet vrij om te werken zooals het zou gedaan moeten worden, en ook niet er voor geschikt. Nu adieu, schrijf eens spoedig, en geloof me met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
210Waarde Theo, Zondagmiddag. Zooals ik U gisteren schreef, ben ik naar Leiden geweest. Sien is gisterennacht bevallen, heeft eene zeer moeielijke verlossing gehad, maar is er Goddank evenwel levend afgekomen, en een bijzonder aardig klein jongetje ook. Haar moeder en kindje en ik waren samen er naar toe gegaan, gij kunt denken dat wij in groote spanning waren, niet wetende wat wij hooren zouden, toen wij in het gasthuis aan de oppasseres naar haar vroegen. En ontzettend blijde waren, toen wij hoorden: van nacht bevallen......maar gij moogt niet veel met haar spreken. Ik zal dat ‘ge moogt niet veel met haar spreken’ niet licht vergeten, want dat was ‘gij kunt nog met haar spreken’, en het had evengoed kunnen zijn ‘gij zult haar nooit meer spreken’. Theo, ik was zoo gelukkig toen ik haar weer zag, en zij lag vlak bij 't raam, dat op den tuin vol zon en groen uitzag, en in een soort dommeling van uitputting tusschen slapen en wakker zijn in, en toen keek zij op, en zag ons allen. Ah kerel, zij keek zoo en zij was zoo blij ons te zien, en dat wij toevallig zoo juist precies 12 uren nadat het gebeurd was, daar waren, terwijl er maar 1 uur in de week is men hun bezoeken mag. En zij vroolijkte zoo op, en was zoo in alle opzichten in een oogenblik bij haar positieven en vroeg naar alles. Maar wat ik niet genoeg bewonderen kan, is het kind, in dit bijzonder opzicht, dat ofschoon het met den forceps is gehaald, niet in 't minst bezeerd is, en in zijn wieg lag met een soort air van wereldwijsheid. Zij zijn toch knap die dokters. Maar naar de beschrijving was het een critiek geval. Er stonden 5 professors bij toen het gebeurde, en men heeft haar bedwelmd met chloroform. Voor dien tijd heeft zij enorm veel uitgestaan, omdat het kind vast zat van 's avonds 9 tot half twee. En nu is zij nog zeer pijnlijk. Maar zij vergat alles toen zij ons zag, en wist mij zelfs te vertellen, dat wij gauw weer aan het teekenen zouden zijn, en ik heb er volstrekt niets op tegen dat haar voorspelling maar heel precies moge uitkomen. Er is geen inscheuring of zoo iets, wat in zoo'n geval zoo heel licht gebeuren kan. Sapperloot ik ben er zoo dankbaar voor. Alleen de sombere schaduw dreigt nog altijd, en meester Albert Dürer wist het wel, toen hij de dood achter het jonge paar plaatste, in die prachtige ets die gij kent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar wij willen hopen, dat de sombere schaduw maar eene schaduw moge blijven die weer voorbij gaat. Nu Theo gij weet er alles van, als ik Uwe hulp niet gehad had, dan was Sien er waarschijnlijk niet meer. Nog iets, ik had Sien verzocht den professor te vragen haar eens goed te onderzoeken, omdat zij dikwijls iets had dat men witten vloed noemt. En hij heeft dat ook gedaan, en haar raad gegeven omtrent 't geen zij te doen had, om geheel in orde te komen. En hij zegt dat zij meer dan eens, vooral bij haar vroegere keelziekte, bij een vroegere miskraam, en dan dezen winter, zeer ver weg is geweest om het hoekje om te gaan, dat zij door en door verzwakt is door een leven van onrust en gejaagdheid, jaren lang, dat nu zij niet langer dat leven behoeft te leiden zij vanzelf terecht kan komen als er niets bijkomt, door rust, door versterkende middelen, door zeer veel in de buitenlucht te zijn, en door geen zwaar werk te doen. Als zij uit haar vroegere misère is komt er dan een heele nieuwe periode in haar leven, en krijgt zij haar lente die voorbij is en die maar bar was, wel niet terug, maar haar St. Jansschot kan des te frisscher zijn. Gij weet wel hoe de boomen in 't midden van den zomer, als de grootste hitte voorbij is, opnieuw frissche jonge scheuten maken, een nieuwe, jonge laag groen over het oude verweerde heen. Ik zit U te schrijven bij de moeder van Sien, bij een raam dat op een soort hofje uitziet. Dat heb ik tweemaal geteekend, eens in 't groot en eens kleiner. C.M. heeft die twee, en dat waren die, vooral de groote, waar Rappard schik in had. Ik zou gaarne hebben gij ze eens zaagt als gij bij C.M. komt, want ik wou wel weten wat gij, vooral van de grootste, denkt. Wanneer komt gij? Ik verlang erg naar U. Nu broer, gij hebt het op Uw geweten, dat ik vandaag zoo gelukkig ben dat ik er van geschreid heb. Dank voor alles kerel, en geloof me met een handdruk in gedachten,
t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
211Waarde Theo, Dinsdagmiddag. Bericht van Sien, dat alles goed gaat Goddank. Als het zoo blijft, dan moet zij met de 14 dagen na hare bevalling vertrekken. Dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
drong mij er toe mij te decideeren omtrent de nieuwe woning, opdat zij een vriendelijk nestje vinde bij haar terugkomst na zoo veel pijn. Nu heb ik dus met den eigenaar een afspraak gemaakt. Vooreerst dat hij me nu direkt zou helpen verhuizen, n.l. mij een paar mannen van de werf afstaan voor een achtermiddag, om al mijn boeltje over te brengen, omdat ikzelf niet al te veel mag sjouwen, en zelfs eigenlijk in 't geheel niet. En vervolgens dat ik hem evenwel geen huur zal betalen, voor en aleer 't zij ikzelf, 't zij de vrouw er definitief intrekt. Want misschien is Sien eer terug dan ik uit het gasthuis. Intusschen moet ik een accoord treffen met den ouden huisbaas voor de loopende maand, (want ik heb hem omdat ik ziek was, en niet wist, wanneer ik beter zou zijn, geen notitie kunnen geven ik vertrok). Ik zal er hoop ik, met 1 week of 14 dagen huur afkomen, althans ben niet van plan hem de heele maand te geven. Misschien hebt gij al wat gestuurd, en dan vind ik Uw brief misschien morgenochtend reeds bij den portier van 't gasthuis. Doch hebt gij nog niet gezonden, zou ik U vriendelijk willen verzoeken het spoedig te doen, want ik raak à court, en moet f 10 vooruit betalen om weer in 't gasthuis te gaan, zoodat mijn teruggaan daar naar toe afhangt van de ontvangst van Uw brief. Vanmorgen was er nog geen brief bij den portier. Nu is de verhuizing achter den rug grootendeels, de moeder van Sien helpt mij, het is een heele karwei, want het heele huis is nog vol kalkstof en moet geschrobd worden. Maar 't atelier en de alkoof is schoon, en de meubels enz. bijna allen over. Nu zitten we even te schoften. Het gaat mij goed, ik voel mij veel beter dan ik in lang gedaan heb. Gisteren sprak ik den directeur van 't gasthuis, Dr. Tienhoven even op straat, en vertelde hem hoe het ging, en hij maakte geen bezwaar. Zoodat ik hoop heb het spoedig geheel klaar zal zijn. Als ikzelf het plan gemaakt had voor deze nieuwe woning en ze had willen laten inrichten expres voor atelier, zou ik het niet beter hebben kunnen doen dan ze nu is. En geen een ander huis in de straat is als dit van binnen, ofschoon van buiten zij alle er precies eender uitzien. Dat ik er in ben, is eigenlijk de schuld van den storm, die het raam van het vroegere atelier vernield heeft, want was dat niet gebeurd, had ik van deze woning niets geweten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is de timmerman, die bij die gelegenheid mij er attent op maakte, en zei: waarom ga je niet hiernaast wonen? Nu broer, en tusschen het verhuizen in, heb ik er nog een teekening opgedonderd, en wel weer eens een aquarel. Op een schets van vóór mijn ongesteldheid, die half af gebleven was. Zoodat het leven er weer in komt. Het zijn pinken op het strand, groote rompen van schuiten, die in 't heete zand liggen, met de zee heel wijd weg in een blauwen nevel of stof, want het was een dag met zon, maar het is met het licht mee, niet er tegen in, zoodat men de zon moet voelen door een paar korte slagschaduwtjes, en door de tinteling van de warme lucht boven 't zand. Het is maar een impressie, maar ik geloof ze nog al juist is, mijn vingers jeuken zoo om weer aan den slag te gaan en ik behoef niet te zeggen ik liever naar Scheveningen dan naar 't gasthuis ging. Doch wat moet, dat moet. Nu verlang ik erg naar Uw brief, en nog meer naar Uw komst, mits ik dan maar niet in 't gasthuis lig. En wat gij zeggen zult van het nieuwe huis. Ook naar wat gij denken zult van Sien als gij haar ziet, en van den kleinen, nieuwen wijsneus. Dat gij voor Sien dan wat sympathie zult voelen hoop ik van harte, want zij verdient het. Nog iets......zou er bij U te lande nog wat Papier Ingres zijn van de dikte van bijgaand staaltje, liefst wat toniger? Zoo ja, breng 't dan mee als ge komt, alsmede datgene van de schetsen van mij in Uw bezit, wat gij niet houden wilt. Natuurlijk hoop ik dat gij ‘Sorrow’ en de besten er uit, ook de groote Sorrow bepaald houden zult. à Dieu met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
212Beste broer, (6 Juli '82.) In bezit van Uw schrijven alsmede van ingesloten frs 100, dank ik U daar recht hartelijk voor, en is het mij behoefte U dadelijk weer eens te schrijven. Omdat het geloof ik, goed is, dat naar mijn beste en oprechtste weten, en met allen ernst die in mij is, ik U nog eenige zaken moet uitleggen, die het van belang is gij recht begrijpen en weten moet. Ik hoop dus dat gij dezen brief op Uw gemak en met geduld zult lezen, want er hangt voor mij zooveel van af. Morgenochtend ga ik terug naar het gasthuis, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en leg er mijn hoofd gerust neer als ik weet dat gij van alle dingen inlichting hebt, zoo uitvoerig en duidelijk als de afstand het toelaat. Veel, veel liever had ik gijzelf tegenwoordig waart, en ik van middag nog eens hier U alles kon laten zien, en met U bespreken. Maar dat gebeurt, hopen we, dan in Augustus. Voor ik over verschillende andere zaken ga schrijven, moet ik U eens zeggen dat een passage in Uw brief, beschrijvende Parijs bij avond, mij zeer getroffen heeft. Omdat het in mij opwekte een souvenir van mezelf, toen ik ‘Paris tout gris’ ook gezien heb, en door dat zoo bij uitstek eigenaardig effekt getroffen ben geweest, met het zwarte figuurtje en het karakteristieke witte paard, die de fijnheid van die eigenaardige grijzen tot zijn recht doen komen, er precies zoo bij. Dat nootje donker, en dat toonige wit zijn de sleutel van de harmonie. Maar toevallig in het gasthuis heeft op mij nu pas weer een artist grooten indruk gemaakt, die dat ‘Paris tout gris’ beschrijft met meesterhand. In ‘Une page d'amour’ van Emile Zola vond ik eenige stadsgezichten meesterlijk, meesterlijk geschilderd of geteekend, geheel in het sentiment van de eenvoudige passage van Uw brief. En dat kleine boekje van hem is aanleiding, dat ik zeer zeker alles ga lezen van Zola, van wien tot nu toe ik alleen een paar kleine brokstukken kende, waarvoor ik een illustratie heb beproeven te maken: ‘Ce que je veux’, en een ander stuk dat een oud boertje beschreef, precies een teekening van Millet. Er zit toch iets allemachtig artistieks in je broer, cultiveer het, laat het op de een of andere manier zich primo vastwortelen, en dan uitspruiten; geef het niet aan jan en alleman, maar serieus voor jezelf, denk er eens over, en reken het geen ongeluk als het door dat denken zich concentreert, en een meer of minder belangrijke plaats in je activiteit zou gaan innemen. Maar, ik mocht mij op verboden territoir wagen, dus voor heden niets meer daarover. Alleen nog eens, er zit ‘teekening’ in je korte beschrijving, voor mij voelbaar en begrijpelijk, ofschoon je je impressie nog niet doorgezet hebt tot dat die meer robust corps gekregen had, en voor iedereen zichtbaar of voelbaar, op zijn pooten stond. Op 't punt waar je de beschrijving losgelaten hebt, begint de eigenlijke pijn en spanning van créeeren; maar de intelligentie van het créeeren hebt ge bliksems goed. Nu kunt ge niet verder, omdat gij nog niet in uw zelf gelooft in dit opzicht, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
anders sprongt gij de sloot over, n.l. waagdet U verder. Doch basta. Er is in je beschrijving een je ne sais quoi, een geur, een souvenir van b.v. een aquarel van Bonington, alleen het is nog flauw als in een nevel. Weet ge wel dat in woorden te teekenen ook een kunst is, en die soms verraadt dat er een verborgen kracht sluimert, evenals het blauwe of grijze rookwolkje het haardvuur verraadt. - Zeer zeker apprecieer ik 't geen Pa en Moe deden gedurende mijn ziekte - gij weet ook ik er U dadelijk over schreef - evenzeer als ik ook het bezoek van Tersteeg op prijs stel. Evenwel heb ik daarom niet direct aan Pa en Moe over Sien of iets anders geschreven, en alleen met een kort woord hen op de hoogte gehouden van mijn beterschap. En ziehier waarom. Omdat er iets is overgebleven van het verleden zomer en dezen winter gebeurde, dat als een ijzeren slagboom scheiding maakt tusschen verleden en tegenwoordig. Op dezelfde wijs als verleden jaar tot Pa en Moe om raad vragen of hunne opinie is geenszins mijn voornemen, omdat het mij als toen gebleken is, dat in denkwijs en levensopvatting er een gedecideerd verschil is. Evenwel is het mijn vurig verlangen vrede te houden en Pa en Moe te overtuigen dat het niet goed zoude zijn, indien zij zich tegen mij zouden zetten, meenende dat ik iemand was die zoo maar wat droomde en niet wist te handelen - dat, zeg ik, zij zich vergissen in de meening dat ik bestaande toestanden onpractisch beschouwen zoude, zóó dat het noodig zou wezen dat zij mij ‘leiden’ zouden. Zie Theo, geloof me ik zeg het niet met bitterheid, minachting of geringschatting van Pa en Moe - of ophemeling van mezelf - maar alleen om een daadzaak U te doen inzien, namelijk deze: Pa en Moe zijn niet de menschen die mij begrijpen - noch in mijn fouten, noch van een beteren kant - zij kunnen zich niet in mij indenken - met hen redeneeren leidt tot niets. Wat nu te doen??? Ziehier mijn plan, hetwelk gij hoop ik approuveeren zult. Ik hoop het zóó aan te leggen dat b.v. de volgende maand ik een muntje van f 10 of liever f 15 kan overleggen. Dan - maar eer niet - wilde ik Pa en Moe eens schrijven, dat ik hun iets te zeggen had. Dat ik Pa verzoek zijn reisje op mijn kosten eens te herhalen en bij mij eenige dagen te komen logeeren. Ik wil hem dan Sien en haar kleine kindje, dat hij niet verwacht, laten zien - als mede het heldere huis en het atelier vol van allerlei onderhanden zijnd werk - en ik zelf, hoop ik alsdan geheel hersteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mij dunkt dat alles zal op Pa een beteren en dieperen en meer wenschelijken indruk maken dan woorden of schrijven. In korte woorden zal ik hem vertellen hoe Sien en ik haar bange zwangerschap dezen winter doorgeworsteld hebben - hoe gij ons trouw geholpen hebt en hielpt, ofschoon gij eerst later van Sien gehoord hebt. Dat zij mij onwaardeerbaar is, vooreerst door de liefde en gehechtheid die de omstandigheden tusschen ons bevestigd hebben en ten tweede omdat zij van het begin af aan met veel goeden wil, intelligentie en practisch zich er geheel aan toegewijd heeft om mij te helpen in mijn werk. En dat dus zij en ik van harte hopen dat Pa het goed vindt ik haar tot vrouw genomen heb. Ik kan niet anders zeggen dan ‘genomen heb’ want de formaliteit van het trouwen is niet wat haar tot mijne vrouw maakt, doch het is een band die reeds bestaat - een gevoel dat wij van weerskanten elkaar liefhebben, begrijpen en helpen. Ik wenschte dat Pa een indruk kreeg frisch en helder van eene nieuwe toekomst voor mij, dat hij mij hier zag in een omgeving, die geheel anders is dan hij nu mogelijk 't zich voorstelt, dat hij volkomen gerustgesteld was ten opzichte van mijn stemming jegens hem, dat hij goeden moed had in mijn toekomst. Zie Theo ik weet geen korter, geen oprechter weg of middel dan wat ik U hierbij schrijf om practisch en binnen kort de goede verstandhouding te herstellen. Schrijf mij hieromtrent Uw gevoelen. Nu verder komt het mij niet overbodig voor U nog eens te zeggen, ofschoon 't moeilijk te zeggen is, wat ik voor Sien gevoel. Ik heb een gevoel van thuis te zijn als ik met haar ben, een gevoel als brengt zij mijn ‘eigen haard’ mee, een gevoel dat wij samengegroeid zijn. Dat is een innig, diep gevoel, ernstig en niet zonder een donkere schaduw van haar en mijn tamelijk somber verleden, een schaduw waarover ik U reeds schreef, alsof namelijk iets sombers ons ook zou blijven dreigen, waartegen ons leven een gestadige worsteling moet zijn. Tegelijk echter een groote kalmte en helderheid en opgewektheid voel ik bij de gedachte aan haar en aan den rechten weg, die voor mij ligt. Gij weet dat ik U verleden jaar veel geschreven heb over K., zóó dat dunkt mij gij in staat zijt te overzien, wat er binnen in mij is omgegaan. Meen niet dat ik U toen mijne gevoelens overdreef, het was een sterke, hartstochtelijke liefde die ik voor haar gevoelde, anders dan voor Sien. Toen ik te Amsterdam ondervond dat, wat ik niet dacht het geval was, zij voor mij een soort afkeer had, zoodat zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijn handelwijs beschouwde als forceeren, en mij zelfs niet zien wilde, maar ‘dat zij de deur uitging van haar eigen huis, zoolang ik er in was’, toen, maar niet eer, kreeg die liefde voor haar een doodelijken slag. Wat ik eerst merkte toen, van mijn bedwelming als 't ware bekomen, ik hier te 's Hage was dezen winter. Er was toen iets in mij van onuitsprekelijken weemoed, dien ik onmogelijk kan beschrijven. Ik weet dat ik toen veel veel gedacht heb aan een mannelijk woord van Vader Millet: ‘il m'a toujours semblé que le suicide était une action de malhonnête homme’. De leegheid, de onuitsprekelijke misère van binnen, maakte dat ik dacht: ja, ik kan mij begrijpen, dat er menschen zijn die in 't water springen. Alleen was het verre van mij zulks in die menschen te approuveeren, en ik vond soliditeit in dat woord dat ik U schreef, en verreweg de betere levensopvatting zich aan te grijpen, en in het werk een geneesmiddel zoeken. Zooals gij trouwens weet, hoe ik het toen aangepakt heb. Het is moeielijk, vreeselijk moeielijk, ja bepaald onmogelijk, iets als mijn hartstocht van verleden jaar, als illusie te beschouwen; dat doen Pa en Moe, maar ik zeg: ‘ofschoon het nooit zijn zal, het had kunnen zijn’. Illusie was het niet, maar de beschouwingen liepen uiteen, en de omstandigheden namen een zoodanigen keer, dat de wegen verder en verder uiteen gingen in plaats van tot elkaar te komen. Ziedaar hoe ik er over denk, het is mijn heldere en oprechte gedachte, het had kunnen zijn, maar het kan nu niet meer. Had K. gelijk, een afkeer van mij te hebben? had ik ongelijk vol te houden? ik verklaar het niet te weten. En het is niet zonder pijn en droefheid dat ik er aan terugdenk en over schrijf - ik zou zoo graag het beter willen begrijpen om welke reden alstoen K. zoo was, en ook hoe het kwam, dat mijn ouders en haar ouders zoo ten eene male onheilspellend er tegen waren, minder nog door hun woorden, ofschoon ook zeer zeker daardoor, dan wel door hun volstrekt gebrek aan warme levende sympathie. Deze laatste woorden kan ik niet verzachten doch beschouw het als een stemming van hen, die ik liever vergeten wil. Nu - in de gegevenen - is het bij mij geworden als een groote diepe kwetsuur, die genezen is maar altijd toch voelbaar. Toen, in dien winter, kon ik toen onmiddellijk weer ‘liefde’ voelen? Zeer zeker neen. Maar dat de menschheid niet in mij uitgedoofd of verstompt was - maar dat mijn smart juist een be | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoefte aan medegevoel voor anderen opwekte, is dat verkeerd??? Ik meen neen. Sien was dus aanvankelijk voor mij een medemensch; alleen en ongelukkig als ik zelf. - Evenwel ikzelf niet moedeloos zijnde, was er toen juist in een stemming voor om haar practisch een soort steun te geven, wat tegelijk voor mijzelf een opwekking was om staande te blijven. Maar gaandeweg en langzamerhand, toen werd het tusschen haar en mij iets anders. Eene bepaalde behoefte aan elkaar, zoo dat zij en ik niet meer van elkaar weken, hoe langer hoe meer in elkaars leven indrongen, en toen was het liefde. Wat tusschen Sien en mij is, is werkelijk, het is geen droom, het is realiteit. Dat mijn gedachten en werkkracht een vast punt, eene bepaalde richting hebben gevonden, reken ik een grooten zegen. Het moge zoo zijn dat ik voor K. meer hartstocht had, en zij in sommige opzichten ook bevalliger was dan Sien, dat de liefde voor Sien daarom minder oprecht zou zijn, voorzeker niet, want de omstandigheden zijn te ernstig, en het komt alles op handelen en praktijk op aan, en dat was zoo van 't begin af aan dat ik haar ontmoette. Zie wat het resultaat is, nu als gij komt, vindt ge mij niet moedeloos of melankoliek, maar komt gij in een omgeving, waar gij geloof ik, vrede mee hebben zult, althans schik er in. Een jong atelier, een nog jong huishouden in volle werking. Geen mystiek of geheimzinnig atelier, maar een dat zich geworteld heeft in 't volle leven zelf. Een atelier met een wieg en een kakstoel. Waar dus geen stagnatie is, maar waar alles stemt en dringt en opwekt tot activiteit. Wanneer nu de een of ander bij mij komt vertellen, dat ik een slecht financier zou wezen, dan wijs ik hem op dit mijn boeltje. Ik heb mijn best gedaan, broer, om te zorgen dat gij zien kunt, (en niet alleen gij, maar ieder die oogen in 't hoofd heeft), dat ik er naar streef, en soms er in slaag, om praktisch de dingen aan te vatten. How to do it. Wij hebben dezen winter de zwangerschap van de vrouw gehad, mijn onkosten om mij te installeeren, nu is de vrouw bevallen, ik vier weken ziek geweest en nog niet beter, niettegenstaande dat alles is de boel netjes, en fleurig, en helder, en opgeruimd, en heb ik mijn meubelen, beddegoed, schildergerei voor een groot deel. Het heeft gekost wat het gekost Heeft, voorzeker ik zal het niet gering schatten, maar alleen, Uw geld is niet in 't water gegooid, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
er is een jong atelier door gekomen, dat ook nu Uw hulp nog niet ontberen kan, maar waar nu ook langzamerhand hoe langer hoe meer teekeningen uit zullen komen opdokken, en dat vol staat met meubels en gereedschap, dat toch noodzakelijk is en zijn waarde houdt. Zie kerel, als gij nu hier komt, in een woning vol leven en vol activiteit, en weet dat gij de stichter er van zijt, is dat dan niet iets dat U een gevoel van betamelijke satisfactie zal geven, meer dan dat ik een celibataire met une vie de café ware? Zoudt gij het anders willen? Gij weet hoe ik het niet altijd gelukkig had, maar erg miserable ben geweest, en nu door Uw hulp komt mijn jeugd voor den dag, en mijn eigenlijke ontwikkeling. Nu hoop ik alleen, dat gij die groote verandering in 't oog zult blijven houden, ook dan wanneer deze en gene het gek van U zullen vinden dat gij mij geholpen hebt en helpt. En dat gij in de tegenwoordige teekeningen, de kiem voor de volgende zult blijven zien. Nog een kleinen tijd in 't gasthuis, en dan ga ik weer aan den arbeid, en de vrouw met het kindje aan 't poseeren. Voor mij is het klaar als de dag, dat men voelen moet wat men maakt, dat men leven moet in de werkelijkheid van het familieleven, wil men het familieleven - een moeder met een kindje, een waschvrouw, een naaister, wat dan ook, intiem weergeven. Door hardnekkigen arbeid wordt langzamerhand de hand gehoorzaam aan dat gevoel. Maar dat ik dit gevoel, de kracht om een eigen huishouden te hebben, zou uitdooven, dat ware zelfmoord. Daarom zeg ik: En avant, ondanks donkere schaduwen, zorgen, moeielijkheden, helaas ook door bemoeiingen en praatjes van menschen. Theo weet het goed, ofschoon ik, gelijk gij terecht zegt, er mij buiten houd, ik heb er dikwijls zielsverdriet over, maar weet gij waarom ik hun niet meer tegenspreek, en waarom ik er mij buiten houd? Omdat ik moet werken, en door die praatjes en moeielijkheden mij niet van mijn weg mag laten afbrengen. Maar ik houd er mij niet buiten, omdat ik bang voor hen ben, of met een mond vol tanden sta. Ook heb ik dikwijls gemerkt, dat als ik er bij ben ze niets zeggen, en zelfs beweren, nooit iets gezegd te hebben. U aangaande, als gij weet, dat ik mij er niet mee bemoei om mij niet zenuwachtig te maken, en om reden van mijn werk, zult ge ook mijne houding wel begrijpen kunnen, en het niet laf van mij vinden, niet waar? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Denk niet, dat ik mijzelf voor volmaakt houd, of meen dat ik er geen schuld aan zou hebben, dat veel menschen mij voor een onaangenaam karakter houden. Dikwijls ben ik vreeselijk en lastig melankoliek, prikkelbaar, verlang naar sympathie als met een soort van honger en dorst, toon mij als ik die sympathie niet krijg, onverschillig, scherp, en gooi soms zelf nog wat olie in 't vuur. Ik ben niet graag in gezelschap, en het omgaan met de menschen, het spreken met hen, is mij dikwijls pijnlijk en moeielijk. Maar weet gij waaruit zoo niet alles, toch heel veel daarvan voorkomt? Eenvoudig door zenuwachtigheid, ik die vreeselijk fijngevoelig ben, zoowel in 't physieke als moreele, heb het eigenlijk beet gekregen in de jaren, dat ik het erg miserable had. Vraag het een dokter, en hij zal er direkt alles van begrijpen, of het anders kan, dan dat nachten doorgebracht op de koude straat of buiten, angst om aan brood te komen, voortdurende spanning doordat ik eigenlijk zonder betrekking was, verdriet met vrienden en familie, niet voor ¾ minstens de oorzaak zijn van sommige eigenaardigheden van humeur bij mij, en of het niet daaraan toe te schrijven is, dat ik soms die onaangename buien of tijden van gedruktheid heb.? Maar gij of een ander, die zich de moeite wil geven er over door te denken, zullen, hoop ik daarom mij niet veroordeelen, of ondragelijk vinden. Ik verzet er mij tegen, maar dat verandert mijn temperament niet. En ook al heb ik daardoor een slechten kant, wat bliksem, ik heb toch mijn goeden kant ook en kunnen ze daar ook niet eens rekening mee houden? Schrijf mij nu eens of gij het volgende plannetje om het Pa en Moe te zeggen, en een betere verstandhouding in 't leven te roepen goedkeurt. Er alleen over schrijven, of er over te gaan spreken, heb ik geen de minste trek in, en zou dan allicht in mijn gewoon gebrek vervallen, namelijk het zóó zeggen, dat zij zich aan de een of andere expressie stooten zouden. Ziedaar, mij dunkt als de vrouw terug is met haar kindje, ik geheel beter en terug uit het gasthuis, 't atelier aan den gang - dan zou ik graag Pa zeggen: Kom nu nog eens Uw bezoek hervatten, en een paar dagen bij me logeeren, om eens een paar dingen te bepraten. En dan als attentie het reisgeld er bij sturen. Een beter plan weet ik niet. à Dieu, dank voor alles, en een handdruk, en geloof me, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
213Waarde Theo, Donderdag. 't Is nu de avond voordat ik weer naar het gasthuis ga, en ik weet niet wat zij daar zeggen zullen, misschien ben ik er maar heel kort, misschien zal ik dagen lang rust moeten houden in mijn bed. Daarom schrijf ik nu thuis nog eens. Het is zoo stil en rustig nu hier in 't atelier, het is reeds laat, alleen buiten stormt en regent het, dat maakt de kalmte binnen nog grooter. Wat wenschte ik, broer, dat ik U op dat stille uur eens hier had, wat zou ik U veel te wijzen hebben. Het atelier ziet er zoo echt uit dunkt mij, effen grijsbruin behangsel, geschrobde planken vloer, neteldoek op latten gespannen voor de ramen, alles helder. En natuurlijk de studies aan den muur, een ezel aan iederen kant, en een groote withouten werktafel. Dan sluit aan 't atelier een soort alkoof, waar de teekenplanken, portefeuilles, doozen, stokken etc. staan, en waar ook al de prenten liggen. En in den hoek een kast met al de potjes en flesschen, en verder al mijn boeken. Dan het huiskamertje met een tafel, eenige keukenstoelen, een petroleumstel, een grooten rieten leuningstoel voor de vrouw in 't hoekje bij het raam, dat op die, U uit de teekening bekende werf en weilanden uitziet, en daarnaast een klein ijzer wiegje met een groen wiegekleed. Dat laatste meubel kan ik niet zonder emotie aanzien, want het is een sterke en machtige emotie die een mensch aangrijpt, als men naast de vrouw die men liefheeft gezeten heeft, met een kindje bij zich in 't wiegje. En al is het in een gasthuis waar zij lag en ik bij haar zat, het is altijd die eeuwige poëzie van den kerstnacht met het kindje in den stal, zooals de oude Hollandsche schilders het hebben opgevat, en Millet en Breton, doch licht in het donker - een helderheid midden in een donkeren nacht. Ik heb dan ook de groote ets naar Rembrandt er boven gehangen, die twee vrouwen bij de wieg, waarvan een bij een kaars uit den Bijbel leest, terwijl de groote slagschaduwen het heele vertrek in diep clair-obscur brengen. Ik heb nog andere prenten daar opgehangen, maar alle bijzonder mooie, de Christus Consolator van Scheffer, een photo naar Boughton, le Semeur en les Bêcheurs van Millet, le Buisson van Ruysdael, en prachtige groote houtgravures van Herkomer en Frank Holl, de Banc des pauvres van de Groux. Nu dan in het keukentje heb ik het allernoodigste, maar zóó dat als de vrouw vóór mij beter mocht zijn, zij alles wat onontbeerlijk is, vinden kan, en in 10 minuten wat te eten kan klaar maken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
enfin, zóó dat zij zien kan er veel om haar gedacht is, en zij komt in een huis met bloemen in 't venster waar zij zitten zal. En boven op den grooten zolder een groot ledikant voor haar en mij, en het oude van mij voor het kind, met al het beddegoed in orde. Maar gij moet nu niet denken, dat ik dit alles in eens gekocht heb; wij hebben al van den winter begonnen zachtjes aan een en ander aan te schaffen, ofschoon ik toen niet wist hoe het loopen zou, en waar wij terecht zouden komen. En nu is Goddank de uitkomst, dat het nestje voor haar klaar is na al haar pijn. Haar moeder en ik hebben ons echter geweerd dezer dagen, vooral zij. En het moeielijkste was het beddegoed, alles zelf gemaakt of vermaakt, stroo gekocht, zeegras gekocht, grof linnen, etc. en zelf op zolder de bedden gevuld. Anders zou het te duur geworden zijn. En nu na afbetaling van mijn ouden huisbaas, heb ik nog f 40 over na 't geen gij mij gezonden hebt. Het is waar, dat ik daar morgen f 10 van in 't gasthuis betalen moet, doch daar heb ik dan ook 14 dagen mijn voeding en geneeskundige behandeling voor, zoodat deze maand, ofschoon daarin mijn heele verhuizing en installage valt, en de terugkomst van Sien na haar bevalling, met al wat dat meebrengt van wieg etc., ik toch toe zal komen, zonder dat gij meer dan gewoonlijk zendt. ‘On est sûr de périr à part, on ne se sauve qu'ensemble’, ik geloof dat dit woord waarheid is, en ik grond er mijn leven op, zou dat eene vergissing zijn, en een fout in de rekening? Zie broer ik denk dezer dagen zoo bijzonder veel aan U, vooreerst omdat alles wat ik bezit, alles eigenlijk van U is, met mijn eigen levenslust en energie ook, want nu kan ik mij door Uw hulp bewegen, en voel ik mijn werkkracht vlot worden. Maar ook om een andere reden denk ik veel aan U. Ik weet hoe nog voor korten tijd geleden ik thuis kwam in een huis maar dat nog niet een eigenlijk thuis met al de emotie van nu was, waar twee groote leegtes mij aangaapten, dag en nacht. Er was geen vrouw, er was geen kind. Gevolgelijk minder leed geloof ik niet, maar minder lief geloof ik wel. En op straat bleven rechts en links, die twee leegtes mij vergezellen, bij 't werk, en overal en altijd. Er was geen vrouw, er was geen kind. Zie ik weet niet of gij dat gevoel kent, dat maakt dat wanneer men alleen is, op sommige momenten men een soort zucht of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
klacht voelt rijzen van binnen: Mijn God waar is mijn vrouw, mijn God waar is mijn kind, is dan alleen zijn, leven? Als ik aan U denk, dan meen ik mij niet te vergissen als ik geloof, dat bij U misschien minder hartstochtelijk en zenuwachtig dan bij mij, maar toch ook in zekere mate allicht, iets van dienzelfden weemoed moet aanwezig zijn, op sommige momenten althans. En ik weet niet, of gij het goed of niet goed van mij vindt, juist of niet juist gezien, als ik U zeg, dat ik wel eens zoo aan U denk. Dit echter geloof ik van U, en dit weet ik ondanks mijn zenuwachtigheid van mijzelf, dat er in elk geval in Uw en in mijn karakter een basis is van sereniteit - sereniteit quand bien même, en dat dus noch gij noch ik ongelukkig zijn, omdat die sereniteit voortkomt daaruit, dat wij ons vak en werk waarachtig en terecht liefhebben, en de kunst eene groote plaats in onze gedachten inneemt, en het leven interessant maakt. Dus wil ik U zeer zeker niet tot melankolie brengen, maar wel door iets in Uw eigen gemoedsstemming, mijn handelwijs en levensopvatting begrijpelijk maken. Ik denk nu eens aan Pa - zoudt gij denken dat Pa koel zou blijven en bezwaar zou vinden - bij een wieg? Zie een wieg is niet als iets anders - daar is geen verneukerij bij - en wat ook in het verleden van Sien zij - ik ken geen andere Sien dan die van dezen winter - dan die moeder uit het gasthuis, wier hand de mijne drukte, toen wij beiden onze oogen vochtig voelden worden, toen wij keken naar het kindje waarvoor wij dezen winter getobd hebben. En hoor eens, entre nous soit dit - zonder preektoon - als er geen God is, dan is er toch ergens een heel dichte bij en men voelt zijn tegenwoordigheid wel op zoo'n moment. Hetgeen te zeggen wel gelijk staat en ik voor mij gaarne verwisselen wil voor de rondborstige verklaring: ik geloof in een God en dat het Zijn wil is men leve niet alleen, maar met een vrouw en met een kind, als alles normaal wil zijn. En 'tgeen ik hoop is dat gij mijn handelwijs begrijpen zult en nemen voor 'tgeen zij is, namelijk natuurlijk en er niet in zien zult een verneuken of verneukt worden. En kerel, als gij komt, en als gij kunt kom spoedig kijken - zie dan net als ik in Sien een moeder en een gewone huisvrouw en niets anders. Want dat is zij werkelijk en mijns inziens te beter omdat zij de revers de la medaille kent. Het laatst wat ik mij aangeschaft heb was een paar borden, vorken, lepels, messen, want noch Sien noch ik bezaten die tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog toe, ik dacht er bij: en nog een voor Theo, of voor Pa, als ze eens komen kijken. Dus Uw plekje bij het raam en Uw plaats bij ons zijn open, en wachten op U......Dus, wil ik maar zeggen - gij komt immers zonder kwestie? Dat gij tot heden er Pa en Moe niet over spraakt, vind ik wijs en discreet van U, nu de bevalling achter den rug is komen de bloemen weer kijken, en vóór nù was het beter er Pa en Moe niet in te mengen. Ik bedoel, ik dacht het wèl was de doornen voor mijzelf te houden, en hun alleen maar de roos te laten zien. Als dus de vrouw terug is en ik beter ben, wou ik er over spreken op de manier, die ik U zeide, en gij kunt dus dunkt mij nu, als zij U naar iets vragen, wel iets loslaten. Adieu, wel te rusten, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
214Waarde Theo, Vrijdagavond. Bij mijn ingesloten brief van gisterenavond schrijf ik heden nog een woordje. En kan U melden ik bij den dokter in het gasthuis geweest ben, en deze mij zeide ik, nu ik mij dezer dagen vrij wel bevonden had, niet hoefde terugkomen tenzij in geval het erger worden mocht. Ik heb toen dadelijk dezen middag, (niet aan den direkteur), aan den dokter die mij behandeld heeft, een teekening gestuurd als een kleine attentie. Het was een Scheveningsch breistertje, bij Mauve op 't atelier gemaakt, en eigenlijk de beste aquarel die ik had, ook vooral om reden Mauve er vegen in gezet had en er telkens bij gekomen was, om mij hier of daar attent op te maken, terwijl ik aan den gang was. Als souvenir had ik ze wel graag behouden, maar het was mij bij het heerlijk gevoel van beter worden, behoefte een bewijs van erkentelijkheid te geven. Van Pa en Moe ontving ik een brief heden, en heb hun geschreven zoodra ik hoorde ik niet meer terug hoefde. Nu wou ik morgen wel eens een tochtje naar Scheveningen maken met de tram, en op 't strand wat teekenen. Mijn adres is dus nu Schenkweg 136. Naar aanleiding van ZEd's bezoek, heb ik 't ook aan den Heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tersteeg met een woordje geschreven ik er uit was, en hem bedankt voor zijn onverwacht bezoek. Zondag zou ik naar de vrouw willen gaan, van wie ik een briefje heb zij gisteren voor 't eerst een half uur mocht opstaan, en alles ook met het kindje goed ging. Ik word nog bijzonder gauw mat en vermoeid, wat komt omdat ik zoo lang mij heb moeten stil houden en in bed blijven, en dat is een gek gevoel. Maar in veel opzichten voel ik me wèl, en gezonder dan dezen winter, en ik gevoel mij zoo opgeruimd en dankbaar voor veel dingen. Ik hoop dat gij dezer dagen nog eens een half uurtje vinden zult, om eens te schrijven of gij het plan om 't op die manier aan Pa en Moe te vertellen, goedkeurt. Maar eerst moet de vrouw wat aansterken, want ze mag nu geen emotie van buiten hebben of in spanning zijn over een of ander vooreerst, zeer gedecideerd niet. Maar over een maand of een week of zes, naarmate het vordert met haar beterschap. Zij heeft Pa gezien bij gelegenheid van zijn bezoek, want het was 't bezoekuur, en zij zat beneden in de gang te wachten, maar Pa kende haar natuurlijk niet. Het is al laat, en ik wou morgen wat vroeg opstaan en stilletjes met mijn teekengerei naar buiten gaan, alsof er niets was tusschen nu en den vorigen keer ik te Scheveningen in de duinen zat. Ik wou wel 't mij lukte wat te maken voor Rappard. Adieu Theo, wel te rusten, maar wat is het heerlijk weer in zijn gewone doen te komen; heb het goed en voorspoed, en wat ik U vooral in groote dosis toewensch, dat is die bewuste sereniteit. Met een handdruk, t. à t. Vincent.
P.S. Die Emile Zola is een fameus artist, ik lees nu ‘le ventre de Paris’, het is allemachtig knap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
215Waarde Theo, Vrijdag ontving ik bericht uit het gasthuis te Leiden dat Sien Zaterdag mocht naar huis gaan, zoodat ik heden daar geweest ben en wij te zamen terugkwamen, en nu zij hier op den Schenkweg is, tot dusverre alles wel, zij en het kindje. Gelukkig heeft zij goed zog, het kindje is rustig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou me wat waard geweest zijn, als gij haar gezien had vandaag. Haar voorkomen is, dit verzeker ik U, sedert dezen winter enorm veranderd, het is eene volkomen gedaanteverwisseling. Is het dat ik van den winter daar iets aan gedaan heb, en dat door Uw hulp, natuurlijk komt nog veel, veel meer op rekening van den professor, die haar behandeld heeft. Maar waar de professor weer minder mee te maken heeft, dat is met hetgeen de sterke genegenheid tusschen haar en mij op haar uitwerkt. Eene vrouw verandert als zij liefheeft en bemind wordt, is er niemand die om haar geeft dan gaat de fut er uit, en de charme er af. Daar komt door uit wat in haar is, en hiervan is gedecideerd haar ontwikkeling afhankelijk. De natuur moet haar vrijen loop hebben, den normalen weg gaan, wat een vrouw wil is met één man zijn, en met dien vast voor goed. Dat kan niet altijd, maar er is strijd tegen de natuur als het anders is. Zij heeft dus nu een andere expressie dan dezen winter, en zij kijkt anders uit haar oogen, haar blik is nu vast en kalm, en er is een uitdrukking van geluk in haar, van vrede en rust, te treffender omdat zij nu nog natuurlijk lijdend is. Ik heb U wel eens geschreven dat de vorm van haar hoofd, de lijn van haar profiel net precies is die van dat figuur van Landelles ‘l'Ange de la passion’. Dat is dus verre van gemeen, het is bepaald nobel, maar het valt niet altijd direkt in 't oog. Vandaag echter was het precies, precies. Vóór zij weg ging heeft de professor, die bepaald sympathie voor haar heeft, haar ook van vroeger kent, en nu dezen keer met bijzondere attentie haar behandeld heeft, en op haar verzoek, (dat zijn oorzaak had in 't geen ik met haar afsprak voor zij er heen ging), haar geheel en in alle opzichten onderzocht heeft, zich nog de moeite gegeven om lang met haar te spreken en uitvoerig omtrent wat zij doen en laten moet om er boven op te blijven. Toen zij wegging kwam niet alleen de oppasseres van de zaal waar zij lag, maar de hoofdoppasseres zelf ook haar nog goedendag zeggen. Ik was daar bij, en daar ik tot driemaal toe van die persoon een brief had gehad toen Sien niet schrijven mocht hoe het ging, bedankte ik haar daarvoor. En bleef zij nog een heel tijdje met ons praten. Het was gelukkig heel warm, mooi weer, en de reis ging best. De moeder van Sien en het meisje van Sien waren naar den Schenkweg gegaan, en wachtten ons op. Het was werkelijk een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
heerlijk thuiskomen, en Sien was over alles in high spirits, over het wiegje vooral, over haar rieten stoel, over alles. Maar vooral was zij blij haar kleine meisje ook weer te zien, die van mij een paar nieuwe laarzen gekregen had voor de gelegenheid en er heel aardig uitzag. Er was in Mei een combinatie van moeilijkheden: haar bevaling, mijn onwel worden, terwijl de kwestie hoe het gaan moest, waar zij naar toe moest, het nog compliceerden. In veel opzichten is er licht en uitkomst gekomen. Nu heeft zij nog veel pijn bij tijden, als reste vooral van de operatie met den forceps, er zijn verder nog andere noodzakelijke suites van haar kraam, er is de groote zwakte, maar het is haar aan te zien dat een hernieuwing en een opluiken bij haar plaats heeft, een herstelling van haar lichaam, en een herstelling van haar ziel meteen. En er is nu hier een atmospheer van ‘thuis’, of ‘Home’, of ‘eigen haard’. Ik kan mij begrijpen, dat Michelet zegt: la femme c'est une religion. Gedurende 6 weken minstens na de bevalling zal zij waarschijnlijk pijn houden, en zich zeer ontzien moeten. Ik geloof dat gij b.v. uit die attentie van den professor en van de hoofdoppasseres voor haar, wel zien zult, dat zij toch iemand is voor wie serieuse personen sympathie hebben, want werkelijk is het iets bijzonders, dat zij haar zoo gesoigneerd hebben. Toen ik in de kraamzaal kwam, waar ik verscheidene andere patienten zag, trof het mij zij toch een heel ander soort persoon was dan de anderen, ofschoon zij toch eenvoudig genoeg is. Alleen is er meer geest en zenuwleven in haar, men kan zien, dat lijden en het doormaken van moeielijke tijden haar verfijnd hebben. Ik hoop dat gij geen scrupules zult hebben om met haar kennis te maken. Ik heb mij bijzonder geamuseerd met hetgeen Sien me verteld heeft van haar gesprekken met den professor. Dat was almachtig aardig, en die man schijnt met bijzonder veel bonhomie te werk te gaan; b.v. zei hij: zeg eens drinkt gij graag een bittertje, en kunt gij sigaren rooken? Jawel, antwoordde zij. Ik vraag het daarom, zei hij, om je te zeggen dat ge dat niet behoeft te laten. Daarentegen kreeg zij een fameuse schrobbeering over azijn, mosterd en peper gebruiken. Op dagen dat zij, wat ze dikwijls heeft, meer dorst gevoelt dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
honger, moet zij als geneesmiddel een bittertje gebruiken om eetlust op te wekken. De lijst van versterkende middelen heeft hij gegeven, haar raadplegende omtrent haar beurs. Ikzelf zal mij, aan wat hij daaromtrent opgeeft, ook houden. Vleesch is goed voor haar, doch eens of tweemaal 's weeks is toch voldoende, iederen dag is volstrekt geen vereischte. Haar eerste remedie, haar belangrijkste versterkende middel, dat was een eigen thuis hebben, daarop kwam hij telkens terug. Ik had er nog al tegen opgezien, dat Sien misschien dingen zou moeten hebben die duur zouden uitkomen, doch de levensmanier, die hij heeft opgegeven, is wel de zuinigste die men bedenken kan tegelijk. Zoodat ik dan ook wel degelijk geloof, dat wij met frs 150 per maand rondkomen kunnen. Sien heeft nog bovendien de boodschap mee gekregen, dat gedurende 2 jaar, bij eventueele ziekte van haar kind, zij gratis te Leiden den professor kan consulteeren en er ook gratis geneesmiddelen voor krijgen kan. Het is me niet alleen te doen kind, om je nu door je kraam heen te brengen, zei de professor, doch ik zou graag zien dat je over een jaar of wat een flinke krachtige vrouw waart, je hebt nog een heel leven voor je, als je 't geen ik je zeg niet in den wind slaat. Enfin, hij heeft met haar gepraat en haar ingelicht, alsof hij haar eigen vader was, in groote dingen en in kleine, en dus is zij thuis gekomen heel wat opgewekter en helderder dan zij heenging. Mij gaat het goed, maar ik heb gemerkt ik knapjes zwak geworden ben, wat wel bij zal trekken echter. Maar als ge rekent ik b.v. nu ruim twee maanden slechte spijsvertering, weinig eetlust, binnenkoorts, etc. gehad heb, en gedeeltelijk nog heb, is dit niet te verwonderen. Ik ben ook weer aan 't teekenen geweest, en ofschoon het mij hoofdpijn veroorzaakt en spoedig vermoeit, zal dat wel weer vlotten langzamerhand. Vooral daar ik zachtjes aan thuis met de vrouw en het kind weer met poseeren zal kunnen beginnen. Mijn zwakte valt me echter tegen, alleen dergelijke dingen als ik gehad heb, brengen 't altijd mee. De twee teekeningen die ik dezer dagen maakte, zijn beide aquarellen. Omdat ik eens een proef wilde nemen. Het komt mij echter voor, dat ik ook nu nog vooral er op moet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijven werken op het eigenlijke teekenen, wat de grondslag van al het andere is. Maar zooals gij 't in de laatste zaagt, zal ik er langzamerhand in beginnen te wasschen. Zoodra ik geheel beter ben wou ik wel eens nog meer serieus een bepaalde aquarel maken op Harding, omdat dit papier toelaat, (meer dan het Whatman), dat men een soliede fonds of grond legt van zwart en wit voor men begint te wasschen, zonder dat dit het aspect van aquarel wegneemt. Alleen, nu kan ik nog niet lang genoeg aan een stuk werken, wat me erg contrarieert, daar ik zoo sterk naar het werk verlang, en om naar buiten te gaan. Intusschen ben ik al vast blij dat ik weer ten minste iets doen kan. Ik begon dezen brief gisterenavond, en ik kan U nu nog vertellen dat wij, n.l. de vrouw en de twee kinderen en ik, den nacht op den grooten zolder hebben doorgebracht. Die slaapkamer heeft veel weg van het ruim van een schip, omdat het geheel betimmerd is, en ik houd die voor zeer gezond. Het wiegje moet overdag naar beneden. Het is best gegaan, en als er van buiten geen onaangenaamheden komen, wat ik wel hoop heb niet het geval zal zijn, zullen wij binnen het wel samen schipperen. Met mij is het zoo, dat ik het gezelschap van de vrouw en van de kinderen niet vreemd vind, maar mij precies gevoel alsof ik meer in mijn element ben, en het al veel langer zoo geweest was. Mijn handen uit te steken om dingen te doen waar de vrouw te zwak voor is, b.v. het bed opmaken of duizend andere zaken, is mij niet ongewoon. 't Zij voor mezelf, 't zij dikwijls genoeg voor zieken, etc., is me van allerlei van dien aard voorgekomen. En dat die dingen het schilder- en teekenwerk niet hinderen, bewijzen de oude Hollandsche schilderijen en teekeningen genoeg. Dat het atelier en het huisgezin in elkaar vloeit kan geen kwaad, vooral waar 't figuur geldt. Ik herinner mij wel interieurs van ateliers van Ostade, kleine teekeningetjes met de pen, waarschijnlijk brokjes uit zijn eigen huis, die genoeg doen zien dat het atelier van Ostade waarschijnlijk weinig had van die ateliers, waar men Oostersche wapens, en vazen, en Perzische tapijten, etc. vindt. Om nog eens wat bepaald over kunst te spreken, ik voel soms grooten lust om weer eens te gaan schilderen. Het atelier is nu ruimer, het licht beter, ik heb een goede kast om verf etc. te be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren, zonder dat het al te veel rommel en vuil geeft. Ik ben ook reeds dadelijk weer met waterverf begonnen. Het hangt af van mijn beter worden, maar zoodra ik geen gevaar meer loop om in te storten, en flink naar buiten kan gaan en buiten stil zitten, is 't mijn plan dat alles weer op te vatten, en er alle kracht achter te zetten. Ik geloof, dat nu Sien en ik samenwonen en het niet als 't ware twee afzonderlijke huishoudentjes zijn, ik van frs 150 per maand meer zal kunnen afzonderen voor schilderbenoodigdheden dan tot dusver. Noch Sien noch ik zien er tegen op ons te behelpen, en zouden zoolang ik niet meer zelf verdien met teekeningen te verkoopen, b.v. weinig meer meubels of huisgerei willen nemen. Want veel liever wachten zij en ik met al zulk soort van dingen, dan nu meer geld op te nemen, zelfs gesteld wij konden het krijgen. Sien, zoodra ze hersteld is, zal van haar kant met het poseeren ook weer serieus beginnen, en ik verzeker U haar figuur aardig genoeg is. Dat zij het poseeren wel weet te vatten en er geschikt voor is, ziet gij trouwens vast zelf wel eenigszins in ‘Sorrow’ b.v., en een paar andere die gij hebt. Ik heb nog verscheidene naaktstudies, die ge nog niet gezien hebt; daar wou ik ook bepaald nog verder mee doorgaan zoodra zij maar klaar is, want daar leert men veel van. Al was het dat ik nog geruimen tijd het eigenlijke buiten werken laten moest, als het, ('t geen ik niet hoop), eens mocht tegen loopen met mijn ongesteldheid, dan zal ik nu in elk geval binnenshuis stof hebben, en niet leeg hoeven te zitten. Van Pa en Moe heb ik een vriendelijken brief. Verbeeld U, zelfs weer met twee couponnetjes er in. Dat echter moeten zij nu niet meer doen, ik weet dat zij het zelf noodig hebben, en met het geld van U, nu dat de dingen zoo'n goeden keer genomen hebben wat betreft den toestand van Sien, en ik ook beter word, zeg ik nog eens, zullen wij rondkomen. Ik heb dus werkelijk liever het geld van Pa en Moe niet, zooals ik U schreef wou ik zelfs zoodra ik het uitsparen kon, en de vrouw beter is, aan Pa wat sturen voor een reisje naar hier, om dan over een en ander te spreken. Wat mij meer pleizier doet dan de couponnetjes, is dat zij in zoo'n stemming zijn, als denk ik het beste is in de gegevenen, zoodat dan als ik hun over Sien spreek, zij hoop ik niet al dadelijk er tegen zullen zijn, maar met goedwilligheid het zullen opnemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dezer dagen heb ik nog de tentoonstelling Fransche kunst gezien, (aan den Boschkant) uit de collecties Mesdag, Post, etc. Er is veel moois daar van Dupré, Corot, Daubigny, Diaz, Courbet, Breton, Jacque, etc. Ik vond bijzonder mooi ook die groote schets van Th. Rousseau uit de collectie Mesdag: een drift koeien in de Alpen. En een landschap van Courbet: gele, heuvelachtige zandgronden, hier en daar begroeid met frisch, jong gras, met zwarte houtkanten waartegen een paar witte berkenstammen uitkomen, wijd weg grijze gebouwtjes met roode en blauw leien daken. En een smalle, lichte, fijn grijze strook lucht er boven. De horizon zeer hoog echter, zoodat de grond hoofdzaak is, en dat fijne strookje lucht eigenlijk meer als contrast dient om de ruwe stof van de massa's donkere aarde beter te doen voelen. Ik vind dit wel het mooist wat ik tot nog toe van Courbet gezien heb. De Dupré's zijn superbe, en er is een Daubigny, groote stroodaken tegen de helling van een heuvel, waar ik niet genoeg op kijken kon. Zoo ook een kleine Corot, een water en lisière de bois op een zomermorgen, om 4 uur of daaromtrent. Eén enkel klein rose wolkje wijst aan dat de zon over een tijdje zal opkomen. Een stilte, en een kalmte, en een vrede, waar men door betooverd wordt. Ik ben blij ik dat alles nog heb gezien. Nu ik ga dezen eindigen, ik hoop dat gij spoedig eens schrijven zult, en vooral dat gij werkelijk tegen Augustus eens naar Holland komt. Ik schrijf U wel ‘tusschen de bedrijven in’, want dat er nu van allerlei komt kijken, kunt gij denken. Ik laat Sien wel scharrelen, maar ik moet er altijd op letten wat zij doet, om toevalligerwijs altijd present te zijn als zij een handje hulp noodig heeft. Want zij is werkelijk nog heel zwak, (zoo dat de professor, vertelt ze, gezegd heeft ‘verdomd’ zwak) en toch is het goed dat zij door 't een of ander te doen, afleiding heeft. Al wat haar wat opvroolijkt en blijmoedig maakt, is medicijn voor haar. Het kindje is ook volstrekt niet buiten gevaar - gij weet op welke manier haar verlossing heeft plaats gehad - dat heeft ook altijd op het kind invloed, en voor we een week of 6 verder zijn, is er weinig van te zeggen hoe het er mee zal gaan. Veel hangt van het zog af natuurlijk. Ik hoop het U niet te erg verveelt dit alles te lezen, ik wilde maar een woordje schrijven, en het is een lange brief geworden. Ik ben nog niet à court, maar is het dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gij tegen den twintigsten wat zenden kunt, zou voor de latere dagen der maand wel goed uitkomen. à Dieu, met een hartelijken handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
216Waarde Theo, Dinsdagmorgen. Ik heb U ditmaal iets te vertellen omtrent een bezoek van den Heer Tersteeg. Deze kwam van morgen hier, en zag Sien en de kinderen. Ik had wel gewenscht, dat hij ten minste een vriendelijk gezicht had gezet tegen een jong moedertje, dat 14 dagen kraams is. Maar ook dat scheen er niet op te kunnen overschieten. Waarde Theo, tegen mij heeft hij gesproken op een manier, die gij U mogelijk begrijpen kunt. ‘Wat beteekenden die vrouw en dat kind?’ ‘Hoe kwam het mij in 't hoofd er aan te denken met een vrouw te gaan leven, en kinderen bovendien?’ ‘Was het niet even bespottelijk, als dat ik met een eigen equipage door de stad ging rijden.’ Waarop ik geantwoord heb: zeer zeker was 't een geheel ander geval. ‘Scheelde het mij in het hoofd? Het was zeker iets, dat uit een ziekelijk hoofd en gestel voortkwam.’ Ik heb hem gezegd dat ik nog pas van meer competente personen dan hij, n.l. dokters uit 't gasthuis, zoowel omtrent mijn gestel, als de kracht van mijn hoofd om inspanning te kunnen volhouden, volkomen gerustgesteld was. Zoo is hij van 't een op 't ander gesprongen, haalde er mijn vader, en verbeeld U, mijn oom van Prinsenhage bij!!! Zou er zich mee bemoeien. Zou schrijven. Waarde Theo, ter wille van de vrouw, ter wille van mijzelf, heb ik mij zeer ingehouden, ik ben niet driftig geworden, ik heb op zijn mijns inziens al te indiscrete vragen kortaf en droog geantwoord, misschien wat al te zacht, maar ik prefereerde in al te zacht te vervallen boven mij misschien driftig te maken. Langzamerhand is hij wat bedaard. Ik vroeg hem, of 't niet wat bespottelijk zou zijn als zij thuis een brief op hooge pooten van hem ontvingen, en er na, een vriendelijk verzoek van mij om op mijn kosten een reisje naar mij te maken, om te spreken over diezelfde zaak. Dat had effekt, in zoover dat hij opkeek; zou ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan zelf schrijven? ‘Vraagt U dat?’ zei ik, ‘natuurlijk, maar nu zult U toegeven 't een weinig geschikt moment is, daar zij thuis in verhuisdrukte zittenGa naar voetnoot*), en daar de vrouw zóó is, dat de minste emotie haar eene verzakking, die nooit meer terecht zou komen, veroorzaken kan. Nu haar emotie geven van angst, spanning, zenuwachtigheid is een moord’. O dan zou hij natuurlijk niet schrijven, en toch weer opnieuw sprak hij van: ik was zoo dwaas als iemand, die in 't water wou springen, en hij wilde mij daarvan terug houden. Ik zei, dat ik niet twijfelde aan zijn goede intentie, en dat ik daarom trachtte niet driftig te worden om zijn woorden, hoewel een zoodanig gesprek mij zeer onaangenaam was. En eindelijk, omdat ik toonde bepaald het gesprek te willen coupeeren, is hij vertrokken. Ik schrijf het U direkt. Ik heb hem gezegd, dat ik er met U over schreef, meer niet. Dit deed hem ook wel bedaren. Ik trachtte het nog op de teekeningen te brengen, maar hij keek slechts even rond: ‘o dat zijn de oude’. Er waren nieuwe bij, maar die scheen hij niet te zien, nu gij weet, de meeste laatste zijn bij U, of C.M. heeft er nog, etc. In alles was hij overhaast, één ding staat slechts vast, ik ben al wat gek en verkeerd is. Ik vraag U, hoe is het mogelijk op zoo'n manier met iemand te spreken, en waar kan het goed voor zijn? Dat is juist wat ik vrees, een onsympathieke, meesterachtige, weinig fijngevoelige en discrete inmenging in mijn meest intieme en privé zaken. Geen man kan daar kalm onder blijven. Ofschoon dus ik mij niet driftig gemaakt heb, neem ik het den Heer Tersteeg hoogst kwalijk, en ik wil niets met hem te maken hebben, en hem niet meer te woord staan, zoolang hij in die politieagentstemming is. Ik schrijf er U direkt over. Ik reken hem in staat allerlei misères in 't leven te roepen door zijn ontijdige inmenging. Thuis en te Prinsenhage (en Prinsenhage heeft er niets, absoluut niets mee te maken) onrust te verwekken, en de boel van streek te maken. Is dit niet te stoppen??? Het is nu wel met thuis, en ziedaar, wie weet of hij niet weer alles bederft. Zoo spoedig mogelijk wil ik zelf schrijven maar wat is het beroerd van Tersteeg om zoo te duveljagen. En wie? een arme zwakke vrouw 14 dagen kraams - neen ik vind het leelijk maar dat voelt hij niet en 't is bij hem altijd en eeuwig dat eene ding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
geld. Een anderen God heeft hij niet schijnt het, ik voor mij gevoel dat voor vrouwen, kinderen en zwakken men zacht en goed moet zijn en ik heb daartegenover een soort respect en emotie. Hij had dan nog een schimpscheut - ik zou die vrouw ongelukkig maken - enz. Ik zei hij was niet in staat dit nu te beoordeelen en ik verzocht hem zooiets niet meer te zeggen. Sien heeft mij lief en ik heb Sien lief, wij willen en kunnen leven samen van 'tgeen ik anders alleen zou hebben - ons bekrimpen en zuinig zijn in alle opzichten en zooveel mogelijk - gij weet genoeg hoe ik hierover sprak. Ik kan U niet genoeg zeggen broer, hoe mijn heele toekomst er van afhangt. Een mensch kan er boven op komen voor een keer, als hij gefnuikt wordt en gekrenkt in liefde, en in zijn zaken en plannen. Maar dat moet niet te dikwijls gebeuren. En nu, ik ben hersteld of aan het herstellen naar lichaam en ziel, en Sien ook, doch het zou fataal kunnen zijn als opnieuw om zoo te zeggen, ons de kop werd ingeslagen. Toch bestaat er tusschen Sien en mij een afspraak voor het uiterste geval dat men tegen ons geweld zou gebruiken, die is, dat als wij niet leven kunnen met elkaar wij samen tenminste emigreeren kunnen. Dat is 10 tegen één een gewisse dood als men geen geld heeft en niet sterk is, maar wij zouden dat prefereeren boven van elkaar scheiden. Denk hier dus eens over na en tracht als gij er iets aan doen kunt, te voorkomen, dat ik door Tersteeg of door andere personen te veel tegengewerkt word. Ikzelf ben eigenlijk nu nog niet zóó, dat ik mij verdedigen kan als ware ik in mijn gewone doen. Zachtjes, heel zachtjes aan, moet ik weer in mijn werk mij verdiepen, maar ik kan werkelijk nog niet tegen zulke bezoeken, als dat van dezen morgen. Als Tersteeg zijn zin had, en meer anderen, dan zouden zij natuurlijk Sien en mij van elkaar scheuren. Daar is het hen om te doen, en zij zouden geen geweld ontzien. Het hangt ervan af of wij het maandgeld van U hebben, om bij elkaar te blijven. Ik voor mij weiger het maandgeld van U, zoodra gij U stellen zoudt op het standpunt van Tersteeg. Ik wil Sien niet in den steek laten. Als ik haar niet heb, dan ben ik gebroken, en dan zou ik ook gebroken zijn in mijn werk en alles, dan zou ik er nooit bovenop komen, en U niet tot kosten of last meer willende zijn, zeggen: Theo, ik ben een gebroken man, en alles is naar de maan, het is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
nutteloos dat gij mij langer helpt. Met de vrouw blijvende, ben ik goedsmoeds, en dan zeg ik: het maandgeld van U zal een flink schilder van mij maken. Met Sien wil ik werken met alle kracht en inspanning, maar zonder haar geef ik het op. Zoo staat het dus. - Zoo dikwijls hebt gij mij getoond mij beter te begrijpen, en oneindig beter te behandelen dan anderen. Ik hoop dat ook ditmaal dit zoo blijven zal. Er is tusschen U en tusschen mij werkelijk sympathie in veel dingen, en het komt mij voor Theo, dat al Uw moeite en al mijn moeite niet te vergeefs zullen zijn. Steeds zijt gij mij blijven helpen, steeds ben ik ook blijven werken, en voel nu, terwijl ik beter word, nieuwe krachten zich ontwikkelen. Zie dat wat er is tusschen U en mij, is geloof ik serieuser dan het standje van Tersteeg, en kan door zijn inmenging, of de inmenging van anderen niet bedorven worden. Toch moeten we ter wille van orde en vrede die inmenging bedaard zien te stoppen. Alleen neem mij niet kwalijk dat ik er wat door van streek ben. Het is voor de vrouw en mij het eerste beroerde uurtje geweest sedert wij uit het gasthuis zijn. Als gij het goed vindt, trekken wij het ons echter verder niet aan, en laten er ons niet door van streek brengen. Schrijf ons echter eens spoedig, want ik heb groote behoefte aan een brief van U. Ik wil niet, dat mijn hoofd vol wordt van onrust en zorg, omdat van kalm blijven mijn beter worden afhangt. Het gaat mij anders wel; de vrouw en het kind zijn zóó lief, zoo goed en stil, dat men er wel van opfleuren moet. Alleen Sien veranderde als een blad van een boom, toen zij Tersteeg hoorde praten, en ik zelf ook. Ik heb den dokter weer eens gesproken en heb weer wat om in te nemen, juist om de herstelling nog zooveel mogelijk te bespoedigen. Ik sterk wel aan en de binnenkoorts wordt minder. Nu ik wilde om reden van Tersteeg mijn brief aan Pa en Moe wel wat bespoedigen ofschoon later mijns inziens te prefereeren ware. Zoodra gij omstreeks den twintigsten wat zult gezonden hebben, zal ik schrijven naar huis, maar liever had ik gewacht tot zij hun verhuizing achter den rug hadden, en de vrouw ware aangesterkt. En ook nu zou ik veel, veel beter vinden tot dan te wachten, alleen Tersteeg zou me misschien vóór zijn. Het reisgeld voor Pa er bij sturen, is een teeken van mijn stemming geloof | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik, en een attentie waaruit zij hoop ik zullen begrijpen, dat ik hen apprecieer. Schrijf dus spoedig, en mocht dit een en ander reden zijn broer, dat wij sterker aan elkaar hechten, en meer elkaar begrijpen en vertrouwen, inplaats van door inmengingen van Tersteeg of wie dan ook, ons van elkaar te laten brengen, dan betreur ik de onaangenaamheid van dezen morgen niet. Nog eens, ik heb de pretentie niet om stand te voeren of het goed te moeten hebben. Het allernoodigste voor de vrouw zijn alle kosten die ze meebrengt, en die moeten gevonden worden, niet door meer te ontvangen, maar door ons te behelpen. Dit behelpen is haar en mij, om reden van de liefde tusschen ons, niet een last maar een feest om zoo te zeggen. Het gevoel van beter worden doortintelt haar, en mij het verlangen om weer binnen heel korten tijd aan 't werk te zijn, en er heel en al in op te gaan. Zij is een heel heel lief moedertje, zoo eenvoudig, zoo touchant - als men maar eenmaal haar kent. Er kwam echter een leelijke trek van pijn of ik weet niet wat in haar toen ze Tersteeg met mij hoorde praten en eenige woorden opving. Het kan wel zijn Tersteeg zoo was omdat hij er niet op verdacht was - toch kan ik 't niet aardig vinden of geheel excuseeren. Nu genoeg, doch kerel schrijf me spoedig, want ik verzeker U dat een hartelijke brief van U me meer vooruit helpt dan mijn pillen, etc. Nu adieu kerel - weet het, Sien als ze rustig is, is een moedertje nu geworden zoo stil, zoo fijn, zoo touchant als een ets of teekening of schilderij van Feyen Perrin. Ik verlang naar 't teekenen, naar 't poseeren, naar 't geheel beter zijn van haar en van mij, naar orde, en bedaardheid, en wat sympathie van U vooral. Gegroet van Sien hoor, en een handdruk in gedachten, en geloof me, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
217Waarde Theo, (Woensdag). Ik kan niet genoeg het ontijdige bezoek van Tersteeg betreuren. Het is mij een aanleiding om nog vóór Uw komst een paar dingen te bespreken, die ik liever als gij hier waart zou behandeld hebben. Ik heb U gezegd dat ik Sien wil trouwen, en wel zoo spoedig mogelijk; let evenwel op, dat ik vooral dit chapiter met U persoonlijk wenschte besproken te hebben, ook voor en aleer ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
verder tot Pa iets zeg. Ik kan met U beter overweg, gij voelt de dingen juister dan al de anderen samen, en ik heb er iets aan als gij dit of dat zegt. Ook al zijn wij over een of ander 't niet eens, er is tusschen U en mij altijd een middenweg te vinden omdat wij met sympathie en bedaardheid spreken. Ik geloof ook dat als er niemand anders zich ongevraagd mee bemoeide, het zich schikken zou in alle opzichten. Zoodra er echter kwestie van trouwen is, vliegen de lui op met een haast en een lawaai van de andere wereld, en er is niet meer te redeneeren of een woord er tusschen te brengen. Ik wacht nu niet langer te schrijven over iets wat ik liever besproken had. Gij hebt over het trouwen gezegd: trouw haar niet, etc. en gij dacht dat Sien mij voor den gek hield, etc. Ik heb toen over een en ander geschreven, dat ik dat zoo maar niet met U eens was, etc. Maar ik heb liever niet U zoo bepaald willen tegenspreken als het bij me opkwam, omdat ik geloofde en nog geloof, dat met dertijd gijzelf veel van Sien zult gaan houden, als ge haar meer kent, en dan natuurlijk niet meer denken zult zij me verneukt of zoo iets. Is dat eenmaal zoo ver, kunnen we eens weer over het trouwen praten, dacht ik. Maar gij zult U dan ook wel herinneren, dat in mijn latere brieven ik het daar niet zoo direkt meer over gehad heb. Alleen, ik heb toen in der tijd bepaald gezegd, er is een trouwbelofte tusschen haar en mij, en ik wil niet dat ge denken zult, ik haar beschouwen wil als een maintenée, of als iemand met wie ik een liaison zonder consequenties zou hebben. Nu kom ik er nog eens op terug. Die trouwbelofte is tweeledig, nl. eene belofte van burgerlijk trouwen zoo spoedig de omstandigheden het toelaten, maar ten tweede is het eene belofte om ondertusschen van stonde af aan elkander te helpen, te steunen, lief te hebben als waren wij reeds getrouwd, door alles samen te deelen, door geheel en al voor elkaar te leven, en door niets ons van elkaar te laten brengen. Voor de familie nu is 't burgerlijk trouwen waarschijnlijk de belangrijkste vraag. Die is voor haar en mij wel belangrijk, doch ondergeschikt evenwel aan het wezen der zaak, de liefde en trouw tusschen haar en mij, zooals die reeds bestaat en dagelijks aangroeit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik wilde U wel voorstellen nu het heele chapiter van burgerlijk trouwen voor een onbepaalden tijd te laten rusten, en b.v. uit te stellen er over te spreken tot op 't oogenblik, dat ik door verkoop van mijn werk 's maandelijks 150 francs verdien, waardoor de hulp van U niet meer noodig zal zijn. Met U, maar met U alleen, wil ik dus dat wel afspreken, dat we voorloopig vaststellen ik haar niet trouw burgerlijk, vóór de zaken van het teekenen zoover gevorderd zijn, dat ik onafhankelijk ben. Naarmate ik begin te verdienen stuurt gij gaandeweg minder, en eindelijk als het geld van U geheel kan ophouden, dan spreken we eens weer over het ook burgerlijk trouwen. Maar nu den tusschentijd, het zou ten eenenmale absurd zijn mij na dezen heelen winter, en vooral na alles wat in de laatste maanden gebeurd is, te willen aftrekken of scheiden van haar. Wij zijn geketend en gehecht aan elkaar met een sterken band van oprechte genegenheid. Verder door de hulp die we wederkeerig elkaar verleenen. Want als ik 't zoo mag zeggen, zij is mijn associée in 't werk, en meer, oneindig meer dan een gewoon model, omdat zij voor 't poseeren zoo gewillig en intelligent is, dat ik 't niet genoeg prijzen kan. Ik hoop gij na hetgeen ik U nu gezegd heb, nog wel met meer gerustheid de dingen beschouwen zult. Gij hebt van den winter bijv. van Heyerdahl beter dingen gehoord van me, dan bijv. Tersteeg wel van mijn werk denkt. Ik voel nu zooveel nieuwen lust in 't werk, dat ik alle hoop heb dezen herfst nog weer een eind op te schieten. Misschien tegen Kerstmis, als dus 't bewuste jaar om is, zal ik U kleine aquarellen zenden, waarvan de laatste teekeningetjes, waar al wat bruin en rood en grijs in was, het begin waren. En ik voel soms grooten lust tot schilderen ook, erg grooten lust en ambitie. Vooral nu 't betere licht en het betere atelier er me vanzelf weer op brengt. Ik mag nog niet zooals ik zou willen, van den dokter, ik ben nog zeer spoedig vermoeid, maar dat komt terecht. En dan gaan we aan den gang met alle energie. Ik hoop nu alleen Theo, dat wat ik U zeg omtrent het trouwen U zien doet, dat ik niet bepaald in alle dingen geheel mijn eigen zin wil hebben, dat ik wel voor zoover ik kan, mij schikken wil naar wat gij denkt; maar zie dan daarin ook 't bewijs dat ik verdien gij mij vertrouwt, en met mij schrijft over de verschillende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dingen. Met de anderen kan ik niet overweg, en met U kan ik praten en schikken. Wat ik wil is de behoudenis van het leven van Sien en haar twee kinderen. Ik wil niet, dat zij weer terugzinke in dien afschuwelijken toestand van ziekte en misère waarin ik haar vond, waaruit zij voorloopig gered is. Dat heb ik aangepakt, dat moet ik voortzetten. Ik wil niet dat een oogenblik langer zij verlaten en alleen zich behoeve te gevoelen, ik wil, dat zij merke en in alles zie, dat ik een teere liefde voor haar heb, en hart voor de kinderen. En dat - wie het ook verkeerd vinden mogen - gij zult het begrijpen, en het mij niet willen verhinderen. Ik stel haar er bovenop komen dan ook op Uw crediet, in zoover dat ik er mijzelf de verdienste eraan niet toereken dan voor een klein deel. Ik ben maar het middel er toe geweest. Ik zeg nog eens, het spijt me dat wat ik nu per brief zeg, ik 't U niet, terwijl gij persoonlijk tegenwoordig waart en eerst de vrouw eens nader had leeren kennen, heb kunnen zeggen, dan kon ik er misschien nog meer bij zeggen, om U te doen inzien, dat ik niet onredelijk ben. Maar ook nu hoop ik, dat gij niet lang weg blijft, en in elk geval eens spoedig schrijft. De vrouw zal met U spoedig op haar gemak zijn, gij zult trouwens haar ook niet op zoo'n manier opnemen, en uit de hoogte bekijken als Tersteeg gisteren. Wees ten volle verzekerd van haar en van mijn meest warme toegenegenheid, en ontvang in gedachten een handdruk en geloof me t. à t. Vincent.
Wat ik ook nog wel eens bespreken zal met U, is de toestand waarin ik haar vond, en dingen uit haar verleden. Het arme schepsel heeft het al bijzonder bar gehad. En toch is er in haar nog een levenslust en fijn gevoel, dat niet verdoofd is. Ik zeg ook nog eens dat ik toch zoo bijzonder naar U verlang, afgescheiden van alles, omdat ik zoo behoefte heb aan sympathie en aan warmte. Ik zou zoo graag eens met U loopen, al is de Rijswijksche molen er niet meer. Enfin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
218Beste Broer, Het is reeds laat maar toch ik wou U nog eens schrijven. Gij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijt niet hier, toch heb ik behoefte aan U, en is het mij als waren we soms niet ver van elkaar. Ik heb vandaag iets met mezelf afgesproken, dat is mijn ongesteldheid of liever de restes er van te beschouwen als niet bestaande. Er is genoeg tijd verloren, het werk moet worden doorgezet. Dus wel of niet wel, ik ga weer teekenen, geregeld van 's morgens tot 's avonds. Ik wil niet, dat iemand me weer kan zeggen: ‘o dat zijn maar oude teekeningen’. Ik heb een studie geteekend van het kinderwiegje vandaag met veegen kleur er in. Verder ben ik ook doende aan een dito als die weilanden, welke ik U 't laatst zond. Mijn handen zijn wat te blank geworden naar mijn zin, maar wat kan ik er aan doen? Ik zal weer buiten gaan ook, het kan me minder schelen dat het me mogelijk eens opbreekt, dan dat ik langer van 't werk afblijf. De kunst is jaloersch, zij wil niet dat men ongesteldheid telt boven haar. Dus ik geef haar haar zin. Gij zult dus hoop ik, binnenkort wel weer eens een paar redelijke krijgen. Zulken als ik mogen eigenlijk niet ziek zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gij moet goed begrijpen, hoe ik de kunst beschouw. Om te komen tot het waarachtige, moet men lang en veel werken. Wat ik wil en mij ten doel stel is bliksems moeielijk, en toch geloof ik niet dat ik te hoog mik. Ik wil teekeningen maken, die sommige menschen treffen. Sorrow is een klein begin, misschien is zoo'n klein landschapje als de laan v. Meerdervoort, de Rijswijksche weilanden, de Scharrendrogerij ook een klein begin. Daarin is tenminste iets direkt uit mijn eigen gemoed. Hetzij in figuur, hetzij in landschap, zou ik wel willen uitdrukken niet iets sentimenteel weemoedigs, doch ernstige smart. Enfin ik wil 't zoo ver brengen dat men zegt van mijn werk, die man voelt diep, en die man voelt fijn. Ondanks mijn zoogenaamde grofheid, begrijpt ge, misschien juist daarom. Het lijkt nu nog pretentieus om zoo te spreken, maar dat is dan ook de reden waarom ik er kracht achter wil zetten. Wat ben ik in 't oog van de meesten - een nulliteit of een zonderling, of een onaangenaam mensch - iemand die in de maatschappij geen positie heeft of hebben zal, enfin wat minder dan de minsten. Goed - gesteld dat alles ware precies zoo, dan zou ik door mijn werk eens willen toonen, wat er zit in 't hart van zoo'n zonderling, van zoo'n niemand. Dit is mijn ambitie, die minder gegrond is op wrevel dan op liefde malgré tout, meer gegrond op een gevoel van sereniteit dan op hartstocht. Al is het dat ik dikwijls in de beroerdigheid zit, toch is er binnen in mij een kalme, reine harmonie en muziek. In het armste huisje, in het smerigste hoekje, zie ik schilderijen of teekeningen. En als met onweerstaanbaren aandrang gaat mijn geest die richting uit. Hoe langer hoe meer gaan andere dingen er uit, en hoe meer zij er uit gaan, hoe sneller wordt mijn blik om het schilderachtige te zien. De kunst vraagt een hardnekkig werken, een werken ondanks alles, en een altijd doorgaande observatie. Met hardnekkig bedoel ik vooreerst een gedurigen arbeid, maar ook het niet loslaten van zijn opvatting op 't zeggen van dezen of genen. Ik heb wel hoop broer, dat over eenige jaren en ook zelfs reeds nu zoo gaandeweg gij zulke dingen van mij zien zult, als U eenige satisfactie geven zullen voor Uwe opofferingen. Ik heb in den laatsten tijd al bijzonder weinig conversatie gehad met schilders. Ik heb mij daar niet slecht bij bevonden. Het is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet de taal van de schilders zoozeer, als de taal van de natuur, waar men naar luisteren moet. Ik kan me nu beter begrijpen, dan ruim een half jaar geleden, waarom Mauve zei: ‘praat me toch niet over Dupré, praat me liever van dien slootkant of zoo iets’. Dat schijnt wel bar, en toch is 't volkomen juist. Het voelen van de dingen zelf, van de werkelijkheid is van meer belang dan het voelen van schilderijen, althans het is vruchtbaarder en meer levenwekkend. Omdat ik nu zoo'n breed, zoo'n ruim gevoel heb van de kunst en van het leven zelf, waar de kunst de essence van is ook, klinkt het me zoo schril en zoo valsch, als er lui zijn die maar jagen. Ik voor mij vind toch in veel moderne schilderijen een eigenaardig charme, die de oude niet hebben. Voor mij is een van de hoogste en nobelste uitdrukkingen van kunst altijd de Engelsche, b.v. Millais en Herkomer en Frank Holl. Wat ik zeggen wil met betrekking tot het verschil tusschen de oude kunst en hedendaagsche is - misschien zijn de nieuwe meer denkers. Er is nog een groot onderscheid in sentiment tusschen de Chill October van Millais en de bleekerijen van Overveen van Ruijsdael b.v. En evenzeer tusschen de Irish emigrants van Holl en de vrouwen die in den Bijbel lezen van Rembrandt. Rembrandt en Ruijsdael zijn subliem, en voor ons evenzeer als voor hun tijdgenooten, maar er is iets in de moderne dat meer persoonlijk intiem bij ons thuis komt. Zoo is 't met de houtsneden van Swain, en die van de oude Duitsche meesters eveneens. Het was dan ook een vergissing, toen de moderne eenige jaren geleden een rage hadden om de oude te imiteeren. Daarom vind ik zoo juist wat vader Millet zegt: ‘Il me semble absurde que les hommes veuillent paraître autre chose que ce qu'ils sont’. Dat schijnt maar een gewoon woord, en toch is het peilloos diep als een oceaan, en ik voor mij houd het er voor men wel doet, het in alles ter harte te nemen. Ik wou U maar eens zeggen, dat het werk weer geregeld zijn gang zal gaan en moet gaan quand même, en ik wou er nog eens bij zeggen, ik zoo naar een brief verlang, en verder U wel te ruste wenschen. à Dieu met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Denk s.v.p. aan het dikke Ingres, als ge kunt, ingesloten nog een staaltje. Van het dunne ben ik nog voorzien. Op het dikke Ingres kan ik wasschen met aquarel, op 't sans fin b.v. wordt het altijd troebel, zonder dat zulks mijn schuld is. Ik zal 't wiegje hoop ik nog wel honderd keer teekenen, behalve die van vandaag, met hardnekkigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
219Waarde Theo, Zondagmorgen. Uw brief heb ik ontvangen, alsmede ingesloten biljet frs 50. Voor beide dank ik U recht hartelijk, en zeer verheugt het mij dat gij omtrent Uw komst eenige détails hebt opgegeven. Vindt gij het goed dat wij afspreken, wij als gij hier zijt, den tijd die Uwe zaken of bezoeken U overlaten, samen doorbrengen, en dan van weerskanten ons best doen om in een soort stemming te zijn, als vroeger bij den Rijswijkschen molen? Mij aangaande kerel - ofschoon de molen weg is, en even onherroepelijk de jaren en mijn jeugd van vroeger - wat diep binnen in mij weer wakker is, dat is het geloof dat er iets goed is en dat het de moeite waard is, om zich in te spannen en zijn best te doen het leven serieus op te vatten. Misschien of liever zeker zit dat er nu vaster bij me ingeworteld dan vroeger, toen ik minder ondervonden had. Het is nu bij mij de kwestie, de poëzie van toen uit te drukken in teekeningen. Uw brief aan mij kruiste den mijnen, waarin ik U vertelde ik besloten had, wel of niet wel, verder maar geregeld door te werken. Welnu ik heb dat ook gedaan, en ik bevind mij er goed mee, ofschoon ik meer moet innemen om er tegen te kunnen. Maar het werk zelf stemt mij natuurlijk veel helderder, ik kon 't op 't laatst niet meer uithouden van 't teekenen af te blijven. Als ge nu komt broer, dan heb ik een paar aquarellen voor je. Sapperloot het atelier werkt zoo prettig. Gij weet verleden winter heb ik gezegd, over een jaar krijgt ge aquarellen. Deze van nu hebben eenvoudig ten doel 't U duidelijk te maken, dat als ik werk op 't teekenen, de correctheid van perspectief en proportie, dit tegelijk mij doet vooruitgaan ten opzichte van 't aquarelleeren. En ik voor mij heb ze eens gemaakt om de proef eens te nemen, in hoever nu na een tijd, pl.m. een half jaar, uitsluitend geteekend te hebben, 't aquarelleeren me mak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijker ging, en ten tweede om er uit te zien in welk opzicht ik nog verder mij moet opwerken, met betrekking tot die fondament- of grondteekening, waar alles van afhangt. Het zijn landschappen met gecompliceerde perspectief, zeer moeielijk van teekening, maar juist daarom is er dan ook een echt Hollandsch karakter en sentiment in. Zij lijken op de laatstgezondene, zijn niet minder conscientieus van teekening, alleen nu komt er bij: de kleur - het zachte groen van 't weiland contrasteerende met het roode pannendak - het licht in de lucht sterker sprekende tegen de doffe tonen van den voorgrond, een werf met aarde en vochtig hout. Tersteeg in zijn beoordeeling van mij en mijn gedrag stelt als uitgangspunt altijd bij zichzelf vast, dat ik niets kan en nergens voor deug. Dat heb ik uit zijn eigen mond: ‘Och, met dat schilderen van jou gaat het al net als met alle andere dingen die je begonnen zijt, er komt niets van’. Zoo sprak hij van den winter, zoo spreekt hij nu ook, waarop ik hem zei 't me aangenaam zou zijn, in een half jaar noch bij hem te komen, noch hem bij mij te zien. Daar zulke praatjes mij maar hinderen en van streek maken. Zoolang hij me in mijn werk niet hindert zal ik hem totaal vergeten. Toen hij van dezen winter iets zeide van dat hij zich er mee bemoeien zou ik geen geld meer van U ontving was 't wat anders, ik heb er toen dadelijk met U over geschreven. Maar tot zoo iets weer gebeurt, zal ik U nu niet meer over hem schrijven. Ik zou 't gek van mezelven vinden, als ik hem ging naloopen en zeggen: Mijnheer Tersteeg, mijnheer Tersteeg ik ben een echt schilder net als andere schilders, ondanks al je redenaties. Neen, leuker komt 't me voor, juist omdat wel degelijk 't artistieke me in merg en been zit, heel bedaard met mijn boeltje in weilanden of duinen te blijven campeeren, of op 't atelier met model te werken, zonder in 't minst notitie van hem te nemen. - Maar 't geen ik nu wat aardig vind is dat gij ook dezer dagen Le ventre de Paris hebt gelezen. Ik ook nog bovendien Nanna. Hoor eens, Zola is eigenlijk Balzac II. Balzac I beschrijft de maatschappij van 1815-1848, Zola begint waar Balzac ophoudt en gaat tot Sedan, of liever tot nu toe. Ik vind het enorm mooi. Nu moet ik U toch eens vragen wat gij denkt van Mme François, die den armen Florent, die in be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwijming midden op den weg ligt waar de groentekarren langs rijden, opneemt en mee laat rijden. Ofschoon de andere groenteboeren roepen: Laat hem liggen die dronkaard! we hebben geen tijd om mannen, die in de goot liggen, op te rapen, etc. Dat figuur van Mme François staat daar in den achtergrond van de Halles 't heele boek door als contrast met het brutale egoïsme van de andere vrouwen, zoo kalm en zoo waardig en zoo sympathiek. Zie Theo, ik voor mij vind dat van Mme François de ware humaniteit, en ten opzichte van Sien heb ik gedaan en zal ik doen, dat wat geloof ik iemand als Mme François gedaan zou hebben voor Florent, als hij niet meer om de politiek gegeven had dan om haar. Ziedaar, en die humaniteit, ze is 't zout van 't leven, zonder dat gaf ik niet om 't leven. Suffit. Om wat Tersteeg zegt geef ik evenmin als Mme François om wat de andere groenteboeren en vrouwen riepen: laat hem liggen, we hebben geen tijd, en enfin de heele herrie en 't lawaai. Daar komt bij dat het niet lang duren zal, of Sien verdient geheel haar eigen kostje met poseeren. Mijn allerbeste teekening ‘Sorrow’, ik voor mij vind dat tenminste 't beste wat ik maakte, daar heeft zij voor geposeerd, en over minder dan een jaartje komen er geregeld teekeningen los van figuren ook, ik beloof U dat. Want weet het wel, hoe zeer ik ook liefde heb voor landschap, ik heb nog meer liefde voor figuur. Doch dit is het moeielijkst en kost mij natuurlijk nog veel studie en werk en ook nog tijd. Maar laat U niet wijsmaken zij me van 't werk afhoudt, ge zult op 't atelier dat vanzelf wel gewaar worden. Was dat zoo dat ik om harentwil minder werkte, ja, dan gaf ik U gelijk, maar nu is 't lijnrecht 't tegendeel, werkelijk. Nu wij zullen dat hoop ik, wel langzamerhand eens worden, minder door woorden dan wel door teekeningen. Ik krijg zoo 't land aan woorden, enfin. - Maar kerel, ik vind 't toch zoo heerlijk gij komt, gaan we dan werkelijk samen de weilanden weer in, met niets anders voor ons dan dat stille, zachte, fijne groen en de lichte lucht? Best hoor! En de zee! en het strand! en het oude achteraf Scheveningen. Heerlijk! A propos, ik zie in den laatsten tijd zeer mooie kleine fusains van Th. de Bock in de wandeling, geretoucheerd met wit en fijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
blauw in de lucht, zeer goed, en die me meer sympathiek zijn dan zijn schilderijen. Ik kan U niet zeggen hoe heerlijk de ruimte op 't atelier mij is, ik merk er dan ook dadelijk den invloed van nu ik aan den gang ben. We zullen ze leeren te zeggen: ‘'t zijn maar de oude’, van mijn teekeningen. Ik ben toch niet voor mijn plezier ziek geweest. Gij moet me U dus maar voorstellen, als zittende 's morgens om een uur of 4 al voor mijn zolderrraampje, bezig met mijn perspectiefraam de weilanden en de timmermanswerf te bestudeeren, als de vuren in 't hofje aangemaakt worden om koffie te zetten, en de eerste arbeider op de werf komt slenteren. Over de roode pannen daken komt een vlucht witte duiven aanzeilen, tusschen de zwarte rookende schoorsteenen door. Maar daar achter een oneindigheid van fijn zacht groen, mijlen en mijlen van vlak weiland, en een grijs luchtje, zoo stil, zoo vredig, als Corot of v. Goyen. Dat gezicht over de nokken van de daken en de goten waar 't gras in groeit, 's morgens heel vroeg, en die eerste teekenen van leven en ontwaken, de vogel die vliegt, de schoorsteen die rookt, het figuurtje diep beneden in de laagte dat slentert, is dan ook 't sujet van mijn aquarel. Ik hoop 't U bevallen zal. Of 't me in de toekomst goed zal gaan, hangt dunkt me meer dan van iets anders, af van mijn werk. Mits ik maar op de been blijf, welnu dan strijd ik mijn strijd stilletjes op deze manier en geen andere, dat ik heel leuk door mijn raampje kijk naar de dingen van de natuur, en ze trouw teeken met liefde. Voor de rest alleen een defensieve houding aannemen in geval van eventueele molestatie, maar verder heb ik het teekenen te lief dan dat ik trek heb, me er door wat het ook zij, van te laten afbrengen. De zonderlinge effecten van de perspectief, die intrigueeren me meer dan menschelijke intrigues. Als het was dat Tersteeg beter begreep dat met mijn schilderen 't een heel ander geval is dan met overige dingen, zoo zou hij zoo'n lawaai niet maken. Maar nu in zijn oog heb ik Mauve bedrogen en teleurgesteld. Verder denkt hij, ik 't alleen doe om reden van 't geld van U. Ik vind een en ander absurd. Te absurd om er verder aan te hechten. Mauve zelf zal later wel begrijpen dat hij zich niet in me bedrogen heeft, en ik ook volstrekt niet onwillig was. Alleen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij zelf bracht me tot 't meer conscientieuse teekenen vóór en aleer ik iets verders deed. Maar toen verstonden we elkaar niet juist, alweer om Tersteeg die er achter zat. Omtrent Uw brief wil ik toch nog eens zeggen, dat ik 't niet helpen kan gij van het kind van Sien niets wist, want toen ik U van haar vertelde, heb ik er zeer zeker over geschreven, maar gij hebt waarschijnlijk aan het kind gedacht, dat toen nog niet tot de buitenwereldbewoners behoorde. Maar reeds met een enkel woord sprak ik over de humaniteit, zooals ze soms in een mensch zitten kan, als b.v. bij Mme François in 't boek van Zola. Humanitaire plannen of denkbeelden heb ik echter niet, alsof ik voor iedereen zoo zou meenen te kunnen doen, doch ik schaam mij niet te zeggen (ofschoon ik zeer goed weet dat het woord humaniteit in een slecht blaadje staat), dat ik voor mij altijd behoefte had en ook houden zal, om een of ander schepsel lief te hebben. Bij voorkeur, ik weet zelf niet waarom, een ongelukkig of verschopt of verlaten schepsel. Ik heb eens een armzalig verbranden mijnwerker verpleegd, zes weken of 2 maanden lang, ik heb mijn eten gedeeld een heelen winter met een oud man, ik weet niet wat al meer, en nu Sien. Maar ik geloof tot heden niet dat zulks dwaas of slecht is, ik vind het iets, dat zoo natuurlijk en vanzelf sprekend is, dat ik me niet begrijp dat de menschen zoo onverschillig voor elkaar zijn gewoonlijk. Ik zeg er nog bij dat als ik er kwaad aan deed, gij ook kwaad deed mij zoo trouw te helpen - dat zulks kwaad zou zijn, maar 't ware immers absurd. - Ik geloof altijd dat ‘heb uw naaste lief als Uzelf’, geen overdrijving is, maar de normale toestand. Enfin. En gij weet ik zal mijn uiterste krachten inspannen om te zorgen ik spoedig aan 't verkoopen raak, juist om geen misbruik van Uw goedheid te maken. Ik geloof verder vast en zeker, broer, dat als gij op insinuaties om op te houden mij het geld te zenden, welke ik 't mogelijk acht men U zal doen, bedaard ten antwoord geeft: dat gij van mij 't vertrouwen hebt, dat er een goed schilder van mij komen zal, en dus voortgaat mij te helpen. Dat wat mijn privé leven en zaken aangaat, gij daarin mij hebt vrijgelaten, en niet dwingen wilt of mee helpen mij te dwingen, er alsdan zeer spoedig een eind zal komen aan de praatjes, en men alleen in sommige kringen mij als een paria in de maatschappij zal beschouwen en uitsluiten. Wat me tamelijk koel laat, en reeds niet vreemd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
is. Wat hoe langer hoe meer mij zal concentreeren op de kunst. En ofschoon sommigen mij onherroepelijk en voor eeuwig mogen verdommen, vanzelf ligt het in den aard van de zaak dat mijn vak en mijn werk mij opnieuw relaties zullen openen, te frisscher omdat het zulke zullen wezen, waar geen oude préjugés omtrent mijn verleden de boel verkoelen, verstijven, en steriel maken. Nu kerel, dank voor Uw brief en de vijftig francs, mijn teekening is intusschen wat gedroogd en ik ga haar retoucheeren. De lijnen van de daken en goten schieten nu lekker weg, als pijlen uit den boog, zonder aarzeling getrokken. à Dieu met een handdruk, t. à t. Vincent.
P.S. Lees maar veel Zola, dat is gezonde kost, en men wordt er helder door. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
220Waarde Theo, Woensdagmorgen. Er is mij veel aan gelegen dat gij niet de gedachte krijgt als was ik in een onopgewekte of abnormale stemming. En daarom schreef ik U in mijn vorigen brief reeds over het werk, en daar ik U nog een paar dingen te verzoeken heb die daarop betrekking hebben, wacht ik niet lang met schrijven. Tegen dat ge komt wou ik wel mijn best doen, om U in aquarel een en ander op verschillende manieren gedaan, te laten zien. Dan kunnen we er eens over praten, wat U het beste voorkomt. Zoodat ik nu geregeld iederen dag daaraan werk, en ook zal blijven doen tot ge komt. Ik heb er nu 3 van Scheveningen, ook weer de U bekende Scharrendrogerij - even uitvoerig geteekend - alleen nu is er de kleur bij. Gij weet toch wel goed, Theo, dat het niet moeielijker is met kleuren te werken dan met zwart en wit, misschien integendeel, alleen voor zoover ik zien kan komt ¾ neer op de oorspronkelijke schets, en van de kwaliteit daarvan hangt bijna de heele aquarel af. Het is niet voldoende een à peu près te geven, en 't was en is mij te doen om hooger opvoeren. In de zwart en witte Scharrendrogerijen is dat geloof ik al te zien, want gij kunt daar alles volgen, en nagaan hoe de boel in elkaar zit, en ziedaar, ik geloof dat het daarom komt dat ik nu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel vlotter werk met aquarel, omdat ik zoo'n langen tijd juist op het meer correcte teekenen mijn best gedaan heb. Tersteeg noemde mijn handelwijs iets van tijdverkwisten, ge zult spoedig zien dat ik veel tijd gewonnen heb. Ik voel dat nu reeds, en als ge komt zult ge 't zelf zien. Ik heb hedenavond de winkels afgeloopen om het dikke Ingres, maar vruchteloos; dun is er wel, maar het dikke of dubbele nergens meer. Ik heb indertijd van Stam alles genomen wat hij nog had, en dat was heerlijk belegen. Tegen dat ge komt, och doe er Uw best nog eens voor. En kunt ge dat soms niet krijgen, vraag eens naar ‘papier de la forme’, dat is geelachtig getint, taai, en men kan er op wasschen. Is geloof ik ook veel goedkooper dan Harding of Whatman, zoodat op den duur 't veel uithaalt. Als ge komt weet ik een paar mooie weggetjes door de weilanden, waar 't zoo stil is en rustig dat gij er wel schik in hebben zult. Ik heb daar ontdekt oude en nieuwe arbeidershuisjes en andere woningen die wel karakteristiek zijn, met tuintjes aan den slootkant, erg gezellig, ik ga er morgen vroeg teekenen. Het is een weg, die door de weilanden van den Schenkweg naar de fabriek van Enthoven of 't Zieke gaat. Ik heb een dooden knotwilgenstam gezien daar, net een ding voor Barye b.v., hij hing over een waterplas met riet, heel alleen en melankoliek, en zijn bast was om zoo te zeggen geschubd en bemost, en met verschillende tonen gevlekt en gemarmerd, zoo iets als een slangenhuid, groenachtig, geelachtig, grootendeels dof zwart. Met witte afgeschilferde plekken en stompe takken. Ik ga hem morgenochtend aanvallen. Ik heb ook nog een bleekerij op Scheveningen gemaakt op de plaats zelf, in eens geheel gewasschen, bijna zonder preparatie, op een heel grof stuk torchon. Hierbij een paar kleine schetsjes er van. Tegen dat ge komt zal ik zien dat er een en ander bij elkaar is. Ik denk dat ge mogelijk in de Scharrendrogerij nu die met kleuren is, wel schik zult hebben. Weet het dus goed kerel, ik ben weer geheel en al in mijn gewone doen, en weet dat ik geloof, dat al de rest afhangt van het werk, en de heele zaak direkt in verband daarmee beschouw. Het nieuwe atelier scheelt enorm met het vorige, dat het prettiger werkt, en vooral voor 't poseeren is 't veel beter wegens men grooter afstand nemen kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat ik meer betaal aan huishuur, ik weet zeker dat ik 't er dubbel en dwars zal uithalen. Ik heb echter een verzoek aan U. Ik zou mij zoo best kunnen begrijpen, en 't zoo natuurlijk vinden, als ge in plaats van 1 Augustus te sturen, zelf mij het geld gaaft bij Uw komst, b.v. 7 Augustus. Daar ik echter zoodra ik Uw laatsten brief ontving eenige inkoopen van papier en verf en penseelen heb gedaan, en tegen 1 Augustus zeker nog een en ander zal noodig hebben, zoo wilde ik U vriendelijk verzoeken, als 't kan, ofschoon gij spoedig daarop komt, toch tegen 1 Augustus te zenden. Want ik heb precies, precies uitgerekend, en ben na de paar eerste dagen van Augustus zeker absoluut à sec. Ik hoop het U niet inconvenieert, meer is natuurlijk niet de bedoeling, maar wel de tijd, n.l. zoo mogelijk 1 Aug., en anders toch in de allereerste dagen. Van de Rijswijksche weilanden heb ik ook nog een tweede, waar 't zelfde geval door verandering van oogshoogte en oogpunt een heel ander aspect krijgt. Ge ziet ik ben druk in de landschappen verzeild, 't is om reden Sien nog niet poseeren kan, maar anders 't figuur moet hoofdzaak blijven. Als gij komt dan zorg ik, ik zoolang ge in stad zijt dicht bij honk blijf en gij weet waar ik zit, en verder terwijl gij Uw zaken doet en visites maakt, ga ik mijn gewonen gang. Ik kan u overal opzoeken waar ge me rendez-vous geeft, maar om verschillende redenen is het voor allebei beter ik b.v. niet met U naar de Plaats of bij Mauve of zoo ga, dunkt mij. Ik ben ook zoo aan mijn werkpak gewend, waar ik mee in 't zand, of 't gras kan gaan zitten of liggen, al naar 't te pas komt, (want in de duinen of zoo gebruik ik haast nooit een stoel, tenzij een oude vischmand), dat mijn costuum wel wat te Robinson Crusoeachtig is, dan dat ik veel met U op en neer zou gaan. Ik zeg dit vooruit opdat gij goed weten zoudt ik U niet geneeren zal, maar overigens ge begrijpt dat ik naar ieder half uurtje dat ge missen kunt, snak. Mij dunkt we zullen ook beter op ons gemak zijn als we maar heelemaal in 't schilderen en teekenen verzeilen, en 't vooral daarover hebben. Tenzij andere zaken U niet vervelen of geneeren, is dat zoo niet, dan natuurlijk heb ik voor U geen enkel geheim, en hebt ge in alles mijn vaste vertrouwen. Dan ben ik ook zeer verlangend om U de houtsneden te laten zien. Ik heb er weer een prachtige, een teekening van Fildes ‘de ledige stoel van Dickens’, uit de Graphic van '70. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rijswijksche weilanden en Timmermanswerf.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb 3 etsen van Meryon kunnen koopen voor f 2 de drie, maar ik heb ze laten loopen. Ze waren anders wel mooi, maar ik heb zoo weinig etsen en concentreer me meer op de houtsneden als ik nog eens iets neem. Maar wou 't U eens zeggen - 't is Blok die ze heeft, en ik weet niet of alle Meryons zeldzaam zijn en handelswaarde hebben. Zij zijn uit een ouden jaargang l'Artiste. - Ik ben nog altijd vol van die boeken van Zola. Wat is dat geschilderd die Halles. Het gaat me goed met de gezondheid, toch voel ik nog altijd een en ander, en zal dat wel blijven doen, nog een geruimen tijd tenminste. Sien en 't kind maken 't ook goed, sterken aan, en ik houd veel van hen. Ik moet het wiegje ook weer eens onder handen nemen (als het eens een regendag is en 'k niet naar buiten kan) geheel met aquarel. Maar anders tegen dat ge komt, wou ik U laten kijken landschap aquarel. Figuur-aquarel hoop ik tegen den winter, dus als ik een jaar hier geweest ben. Ik zal nog meer naakt moeten teekenen eerst, en nog heel wat zwart en wit ook, dunkt mij. Dat alles bespreken we nog wel, en dat Uw bezoek veel zal bijdragen om de dingen in orde te houden en het werk te doen vlotten, dat houd ik voor zeker. à Dieu, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Met stilletjes door te gaan met mijn werk heb ik alle hoop, tot vergoeding voor 't verlies van de vriendschappelijke gezindheid van Mauve, Tersteeg en anderen, langzamerhand een geheel nieuw kringetje van kennissen te krijgen. Maar ik zal daar geen démarches voor maken, niet de minste, maar het moet door 't werk gebeuren. Dat wat mij overkomt met Tersteeg is volstrekt niets ongewoons, iedereen heeft van die dingen in 't leven. Men kan niet precies zeggen waar 'tschort. Alleen bij Tersteeg is 'tal een verouderd kwaad, ik weet nu zoo goed als zeker, dat hij reeds veel vroeger omtrent mij dingen gezegd heeft, die er niet weinig toe hebben bijgedragen om mij in een slecht blaadje te stellen. Ik hoef echter mij daaraan verder niet te storen, dat wat me vroeger kwaad kon kan het nu niet meer. Als ge op 't atelier komt, zult ge zelf zien 't werkelijk absurd is, als hij zegt: ‘o van jouw teekenen komt toch niets’. Zoo'n gezegde kan men echter moeilijk tegenspreken, want zoodra | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
men dat doet wordt het als pedanterie aangemerkt en haalt men er de allergrootste mannen bij en zegt: ‘hij verbeeldt zich, dat hij dit of dat is’. Maar nog eens, ieder die met liefde werkt en met intelligentie, heeft juist in de oprechtheid van zijn liefde voor de natuur en de kunst een soort pantser tegen de opinie van de menschen. De natuur is ook streng en om zoo te zeggen hard, doch bedriegt nooit en helpt altijd vooruit. Ik reken 't dus geen ongeluk als ik bij Tersteeg of wie ook in disgratie raak, hoezeer het mij ook spijt. Niet dat kan direkt de oorzaak zijn van ongeluk; als ik geen liefde had voor de natuur en mijn werk, dan zou ik ongelukkig zijn. Maar hoe minder ik opschiet met de menschen, hoe meer ik de natuur leer vertrouwen en mij in haar concentreeren. Al die dingen maken me hoe langer hoe frisscher van binnen - ge zult ook wel zien dat ik niet bang ben voor een frisch groentje of een zacht blauw en de duizende verschillende grijzen, want er is haast geen kleur die niet een grijs is, roodgrijs, geelgrijs, groengrijs, blauwgrijs. Daar komt de heele kleurmenging op neer. Toen ik terugkwam aan die scharrendrogerij was in die manden vol zand op den voorgrond, die dienen om 't stuiven van 't duinzand te verhinderen, een welig en onbeschrijfelijk frisch, wild knollengroen of oliezaad opgeschoten. Twee maanden geleden was het alles bar, op 't beetje gras in 't tuintje na, en nu gaf dat ruwe, woeste, welig opgeschoten groen een alleraardigst effect als contrast met de schraalheid van de rest. Ik hoop dat gij die teekening naar uw zin zult vinden, het verschiet, 't kijkje boven over de daken van 't dorp heen met het kerktorentje en de duintjes was ook zoo fijn. Ik heb het met een pleizier gemaakt dat ik U niet zeggen kan. Dus kom maar spoedig, ik geloof dat gij met de verandering van atelier vrede zult hebben geheel en al, als ge ziet hoe 't mij oneindig beter gelegenheid geeft voor 't werk, meer ruimte - beter licht - grooter afstand. Gisteravond kreeg ik een pak van thuis, er was o.a. een soort demi-saison in, die zeer doelmatig is. Ik vond het erg aardig van hen. En er was tabak in en sigaren, een koek, en nog ondergoed. Enfin, een heel pak. Vindt gij dat niet aardig? Het is nog meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ik er blij mede ben, omdat ik er hun hartelijke stemming uit zie, dan om iets anders. Van Rappard heb ik ook weer een brief. Ik heb er zoo'n almachtig plezier in, dat die kerel zich zoo verdiept in zijn Engelsche houtsneden. Ik heb er hem wel toe geanimeerd in 't begin, maar nu is het animeeren niet meer noodig, hij is haast even enthousiast als ik, nu. Als gij komt zal ik U eens een paar bladen laten zien, die als ge ze eens onder de oogen gehad zult hebben, U ook niet licht uit het geheugen meer zullen gaan. Er zijn daarbij nog weer heel andere dingen, dan de kunstrichting van Boughton bijv., ofschoon die ook zeker een van de leaders is. Ik bedoel dingen merkwaardig om hun realiteit en stijl tegelijk, geteekend als Albert Dürer, en evenwel met veel locale kleur en clair-obscur. Die bladen ziet men tegenwoordig zoo druk niet meer, want men moet ze zoeken in de tijdschriften van tien of vijftien jaar terug. Zoo bijv. tijdens den oorlog van '70-'71. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
221Waarde Theo, (31 Juli '82). Een woordje om U vast goeden dag te zeggen tegen dat ge zelf komt. Verder om U te berichten de goede ontvangst van Uw schrijven en het ingeslotene, en U daarvoor hartelijk te bedanken. Zeer welkom was het mij, want ik ben druk aan den gang en heb weer een en ander noodig. Omtrent het zwart in de natuur zijn wij het natuurlijk geheel eens, zoover ik begrijp. Absoluut zwart komt eigenlijk niet voor. In bijna alle kleuren is het echter, even als wit, aanwezig en vormt de oneindige variatie van grijzen - onderscheiden van toon en kracht. Zoodat men in de natuur dus eigenlijk niet anders ziet, dan die tonen of krachten. De grondkleuren zijn slechts 3 - rood, geel, blauw,
Daarvan ontstaan door bijvoeging van zwart en wat wit, de oneindige variaties van grijzen: roodgrijs, geelgrijs, blauwgrijs, groengrijs, oranjegrijs, violetgrijs. Om te zeggen hoeveel verschillende groengrijzen er b.v. zijn is onmogelijk, het varieert in 't oneindige. Maar de heele chemie der kleuren is niet gecompliceerder dan die eenvoudige paar gronden. En een goed begrip daarvan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
is meer waard dan 70 verschillende kleurtjes verf - aangezien men met de 3 hoofdkleuren en wit en zwart, meer dan 70 tonen en krachten kan maken. De kolorist is hij, die een kleurtje ziende in de natuur, heel leuk dat weet te analyseeren en b.v. te zeggen: dat groengrijs is geel met zwart en bijna geen blauw, etc. Enfin de grijzen van de natuur weet te maken op 't palet. Om nu echter buiten notities te nemen of om een klein krabbeltje te maken, is een sterk ontwikkeld gevoel voor den contour absoluut vereischte, evenzeer als ook voor 't hooger opvoeren later. Dat nu krijgt men geloof ik niet vanzelf, maar primo door observatie, verder vooral door hardnekkig werken en zoeken, verder moet er bepaald studie van anatomie en perspectief bij komen. Ik heb naast mij hangen een landschapstudie van Roelofs, een penschets, maar ik kan U niet zeggen hoe expressief die eenvoudige contour is. Alles is er in. Een ander nog sprekender voorbeeld is de groote houtsnee: Bergère van Millet, die ik verleden jaar van U zag, en steeds mij bijgebleven is. Verder b.v. de penschetsjes van Ostade en Boeren Breughel. Als ik zulke resultaten zie, dan voel ik ten duidelijkste het groote gewicht van den contour. En ge weet b.v. aan Sorrow dat ik mij veel moeite geef, om mijzelf op te werken in dat opzicht. Maar gij zult wel zien als ge op 't atelier komt, dat behalve dat zoeken naar den contour, ik ook wel degelijk net als een ander gevoel heb voor de krachten. En dat ik ook er niets op tegen heb aquarellen te maken, alleen die gronden zich op 't teekenen vooreerst, en dan uit het teekenen spruiten buiten en behalve de aquarel, allerlei andere takken uit, die zich bij mij net als bij ieder ander, die met liefde werkt, op zijn tijd ontwikkelen zullen. Ik heb dien ouden kanjer van een knotwilg nog geattaqueerd, en ik geloof dat dat de beste van de aquarellen geworden is. Een somber landschap - die doode boom bij een stilstaanden met kroos bedekten plas in 't verschiet, een remise van de Rijnspoor waar spoorlijnen elkaar kruisen, zwarte berookte gebouwen, verder groene weilanden, een kolenweg, en een lucht waar de wolken jagen, grauw met een enkel schitterend wit randje, en een diepte van blauw daar waar de wolken zich scheuren even. Enfin ik heb het willen maken zóó, als dunkt mij het baan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
wachtertje met zijn kiel en rood vlaggetje 't zien en voelen moet als hij denkt: Wat is 't triestig vandaag. Ik werk met veel pleizier dezer dagen, ofschoon nu en dan ik nog terdeeg naweeën van mijn ongesteldheid gevoel. Van de teekeningen die 'k U nu zal laten zien, denk ik alleen dit: dat zij, hoop ik U een bewijs zullen geven, dat ik niet maar op een zelfde hoogte blijf, maar een kant uitwerk die raisonnable is. Wat nu betreft handelswaarde van mijn werk, pretenties daaromtrent heb ik geen andere, dan dat 't mij zeer verwonderen zou indien metdertijd mijn werk niet net zoo goed verkocht zou worden als dat van anderen, of dat nu gebeuren zal of later, wel, ik laat dat betrekkelijk over, alleen trouw te werken naar de natuur en met hardnekkigheid, is dunkt mij een zekere weg, en die niet op nul kan uitloopen. Het gevoel en de liefde voor de natuur vindt altijd vroeger of later weerklank bij menschen, die zich voor kunst interesseeren. De plicht van den schilder is het, zich geheel in de natuur te verdiepen, en al zijn intelligentie te gebruiken, zijn gevoel in zijn werk te leggen, zoodat het voor anderen verstaanbaar wordt. Maar werken op verkoopbaarheid is niet precies de rechte weg mijns inziens, maar veeleer de liefhebbers verneuken. En dat hebben de echte niet gedaan, maar de sympathie die zij kregen vroeger of later, kwam om reden van hun oprechtheid. Meer weet ik er niet van, en geloof ook niet meer er van noodig te hebben te weten. Er werk van te maken om liefhebbers te vinden, en liefde bij hen op te wekken, is iets anders, en natuurlijk gepermitteerd. Maar 't moet niet een speculatie worden, die allicht verkeerd zou uitdraaien, en zeer zeker tijd die aan 't werk gespendeerd behoort te worden zou doen verliezen. Gij zult in mijn aquarellen van nu natuurlijk nog dingen vinden, die er uit moeten, maar dat moet door den tijd komen. Alleen weet het goed, dat ik er heel ver vandaan ben om er een systeem of zooiets op na te houden, en er me in op te sluiten. Zooiets bestaat meer in de verbeelding van b.v. Tersteeg, dan wel in de werkelijkheid. Wat Tersteeg betreft, ge begrijpt wel dat mijn opinie van hem een persoonlijke reden heeft, en dat ik b.v. U volstrekt niet opdringen wil, dat gij van Uw standpunt zóó over hem moet denken als ik wel genoodzaakt ben te doen. Zoolang hij van mij denkt en zegt een en ander wat ge weet, kan ik hem noch als een vriend, noch als mij in eenig opzicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
nuttig beschouwen, maar slechts het tegendeel. En ik vrees, zijn opinie van mij is te vast geworteld, dan dat die ooit veranderen zal, te meer daar zooals ge zelf zegt, hij zich de moeite niet geven zal sommige dingen eens te herzien en te veranderen. Als ik zie hoe verscheidene schilders hier, die ik ken, zitten te scharrelen met hun aquarellen en schilderijen, zóó dat zij er niet uit kunnen, dan denk ik wel eens: vriend, dat schort hem aan je teekenen. Ik heb er geen oogenblik spijt van dat ik niet direct met 't aquarelleeren en schilderen nog ben doorgegaan. Ik weet zeker dat ik zulks zal inhalen als ik nog maar wat doorsabel, zoodat mijn hand niet aarzelt in het teekenen en de perspectief, maar als ik jonge schilders zie composeeren en teekenen uit hun hoofd - dan au hasard ook uit hun hoofd er van allerlei opsmeeren - dan het op een afstand houden en een heel diepzinnig, somber gezicht zetten om uit te vinden waar het bij gods mogelijkheid ietwat op lijken mocht, en eindelijk er, en altijd maar door, uit het hoofd 't een of ander van maken, dan word ik er wel eens wee en flauw van, en denk dat het toch fameus vervelend en zwaar op de hand is. The whole thing makes me sick! Maar die heeren vragen mij trouw, niet zonder een zeker protegeerend air: ‘of ik al aan het schilderen ben’? Nu overkomt het mij ook wel eens, dat ik zit te spelen om zoo te zeggen au hasard op een stukje papier, maar daar hecht ik niet meer waarde aan dan aan een vod of een koolblad. En ik hoop dat gij begrijpen zult, dat als ik nog maar steeds blijf teekenen, ik zulks doe om twee redenen, omdat ik coûte que coûte een vaste hand van teekenen wil krijgen vóór alle dingen, en ten tweede omdat schilderbehoeften en aquarel heel wat onkosten meebrengen, waar men in den eersten tijd niets van terugkrijgt, en die onkosten verdubbelen en vertiendubbelen wanneer men werkt op een teekening, die nog niet correct genoeg is. En als ik mij in schulden stak, of mij omringde met doeken en papieren volgesmeerd met verf, zonder van mijn teekenen zeker te zijn dan zou spoedig mijn atelier een soort hel worden, zooals ik wel eens een atelier gezien heb, dat mij voorkwam daarop te lijken. Nu kom ik er altijd met pleizier en werk met lust er in. Ik geloof dan ook niet van U, dat gij mij verdenkt van onwil. Maar het komt mij voor, dat de schilders hier een manier hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van te redeneeren op deze wijs. Zij zeggen: Ge moet dit en dat doen; doet men dat niet, of niet direct, of niet precies, of zegt er iets tegen, volgt er een: ‘Dus wilt gij het beter weten dan ik?’ Zoodoende staat men onmiddellijk soms in den tijd van 5 minuten pal tegenover elkaar, en wel in zoo'n positie, dat men noch voor noch achteruit kan, van weerskanten. Waarvan de minst hatelijke afloop nog is, dat een van beide partijen de tegenwoordigheid van geest hebbe te zwijgen, en op de een of andere wijs, door de een of andere aanwezige opening, zich haastig uit de voeten te maken. En haast zeggen zou: Sapristi de schilders is ook al een familie. Namelijk eene noodlottige vereeniging van personen met tegenstrijdige belangen, en waarvan elk op zichzelf met de rest het oneens is, en slechts dan twee of meer van 't zelfde gevoelen zijn, als het er op aan komt zich te combineeren om gezamenlijk een ander lid te hinderen. Deze definitie van het woord familie, waarde broer, hoop ik echter niet altijd moge opgaan, vooral niet wanneer het de schilders of onze eigene familie betreft. Dat het in onze eigen familie vrede moge blijven wensch ik van ganscher harte, en blijf met een handdruk, t. à t. Vincent.
Dit is zoowat het effect van den knotwilg, maar in de aquarel zelf is geen zwart dan in gebroken toestand. Waar op dit schetsje het zwart het donkerst is zitten de grootste krachten in de aquarel, donkergroen, bruin, grauw. Nu adieu, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en geloof me dat somwijlen ik er hartelijk om lach dat de lui mij, (die eigenlijk niets anders ben dan een vriend van de natuur, van studie, van werk, ook van menschen vooral), verdenken van diverse kwaadaardigheden en absurditeiten, waaraan geen haar op mijn hoofd denkt. Enfin tot ziens, met een handdruk, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
222Waarde Theo, Zaterdag. Nog geheel onder den indruk van Uw bezoek, en niet weinig in mijn schik dat ik met schilderen weer krachtig kan doorgaan, schrijf ik U nog een woordje. Ik had wel graag U nog naar de spoor gebracht den volgenden morgen, maar ik dacht, gij hadt aan mij reeds zooveel tijd gegeven, dat het indiscreet geweest ware als ik U nog voor den volgenden morgen gevraagd had. Ik ben erg dankbaar er voor dat ge er eens geweest zijt, ik vind het heerlijk weer 't vooruitzicht te hebben van een jaar geregeld werk zonder calamiteiten, en door 't geen ge mij hebt gegeven, heb ik in 't schilderen weer bovendien nog een nieuwen horizon. Ik reken het een voorrecht boven duizend anderen, dat gij zooveel slagboomen uit den weg ruimt. 't Spreekt vanzelf dat menigeen niet voort kan dikwijls om reden van de onkosten, en hoe dankbaar ik daarvoor ben dat ik geregeld werken kan, wel ik kan 't U niet in woorden zeggen. Om in te halen den tijd dien ik later dan anderen begonnen ben moet ik dubbel mijn best doen, en met den besten wil zou ik stoppen moeten als ik U niet had. Ik zal U eens vertellen wat ik alzoo mij heb aangeschaft. Primo: een flinke moistcolour box voor 12 stukjes of tubes waterverf, met een dubbel geslagen deksel die open voor palet dient, tegelijk is er bergplaats voor een stuk of 6 penseelen. Dat is een stuk gereedschap dat veel waard is om buiten te werken, en eigenlijk absoluut noodig, maar het is een heele kosten en ik had het in mijn gedachte tot later verschoven en nu gewerkt met losse stukjes op theeschoteltjes, die echter lastig mee te nemen zijn, vooral als men nog andere bagage heeft. Dat is dus een mooi stuk, dat men als men 't eens heeft voor lang heeft. Tegelijk heb ik waterverf genomen in voorraad, en mijn penseelen vernieuwd en aangevuld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan voor eigenlijk schilderen heb ik nu alles wat absoluut noodig is. En ook verf in voorraad, groote tubes (die veel goedkooper uitkomen dan kleine), maar zooals ge begrijpt heb ik zoowel voor water- als voor olieverf mij bepaald tot eenvoudige kleuren, oker (rood- geel- bruin), cobalt en Pruissisch blauw, Napelsch geel, terra sienna, zwart en wit, aangevuld met wat carmijn, sepia, vermiljoen, ultramarijn, guttegom in kleinere tubes. Maar mij onthoudern van kleurtjes die men zelf moet mengen. Dit is geloof ik een praktisch palet met gezonde kleuren. Ultramarijn, carmijn of iets anders voegt men bij, in geval 't bepaald noodig is. Ik zal beginnen met kleine dingen, maar wel hoop ik nog dezen zomer mij te oefenen met houtskool voor grootere schetsen, met het oog om later te schilderen in wat ruimer formaat. En 't is daarvoor dat ik weer een nieuw en hoop ik beter perspectiefraam laat maken, dat in ongelijken duingrond b.v. vaststaat met twee stijlen, b.v. op deze manier. (Zie volgende bladz.) Dat wat we samen op Scheveningen zagen: zand, zee, lucht, is iets, dat ik zeer zeker van mijn leven wel eens hoop uit te drukken. Natuurlijk heb ik niet alles, wat gij mij gegeven hebt in eens uitgegeven, ofschoon dit moet ik wel zeggen, de prijzen van een en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ander mij weer geducht tegenvielen, en er als men nagaat meer dingen noodig zijn dan oppervlakkig wel schijnt. Is het dat het mij aangenaam zou zijn, gij tegen den twintigsten het gewone zenden kondt, zoo is 't niet omdat dan alles op zal zijn, maar wel omdat ik het raadzaam vind, voor 't geval ik onder 't werken bespeur nog dingen bepaald noodig te hebben, wat in den zak te houden. Dat geeft een groote rust en orde in 't werk. De moistcolour box past in de schilderkist, zoodat ik in één voorwerp desnoods de benoodigdheden voor aquarel en voor schilderen tegelijk kan mededragen. Ik stel er veel prijs op goed spul te hebben en heb graag dat mijn atelier er flink gaat uitzien, zonder antiquiteiten of tapijten en draperies evenwel, maar door de studies aan den muur en door goed gereedschap. Dat moet komen door werken en door den tijd. Van den rijksveldwachterstijl gesproken - ik voor mij voel me minder een rijksveldwachter dan wel een soort van Delftsche schipper b.v., en ik heb er niets op tegen, dat het een soort van gezellige trekschuit wordt bij mij. Gisterenmiddag ben ik geweest op den zolder van het papiermagazijn van Smulders op de Laan. Ik heb daar gevonden - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
weet ge wat - het dubbele Ingres onder den naam van Papier Torchon, het was een soort nog ruwer van grein dan het Uwe. Ik stuur U een staaltje om U eens te laten zien. Er is een heele partij, oud en belegen reeds, erg best. Nu heb ik er maar een half boek van genomen, maar voor later kan ik daar terecht. Nu was ik er voor een ander doel, n.l. het honigpapier wat ik nu en dan heb - zeer goedkoop, afkomstig van een niet afgeleverde bestelling voor 't kadaster. Dat is zeer geschikt voor fusain geloof ik, en 't zijn groote vellen, getint zoowat als 't Harding. Gij ziet, dit staaltje heeft een grein zoo ruw als een stuk zeildoek. Dat wat gij meebracht is aardiger van kleur, en heerlijk b.v. voor studies van slootkanten en gronden. Ik ben echter ook blij, ik deze nieuwe partij ontdekt heb. Nu kerel, hartelijk dank voor alles, een handdruk in gedachten, ik ga aan 't werk. - Zeg Pa en Moe recht hartelijk goedendag, bedank hun voor wat zij U voor me medegaven, en zeg dat ik hun spoedig eens schrijven zal, volgens afspraak echter niet over buitengewone dingen. Adieu, heb goede dagen verder en een goede thuiskomst in uw gewonen werkkring en geloof me, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
223Waarde Theo. In mijn vorigen brief zult ge een krabbeltje gevonden hebben van dat bewuste perspectiefraam. Daar net kom ik van den smid vandaan, die ijzeren punten aan de stokken heeft gemaakt en ijzeren hoeken aan het raam. Het bestaat uit twee lange palen: met sterke houten pennen gaat het raam daaraan vast, 't zij in de hoogte, 't zij in de breedte. Dit maakt dat men op 't strand of op 't weiland of op een akker, een kijkje heeft als door 't venster. De loodlijnen en waterpaslijnen van 't raam, verder de diagonalen en het kruis, of anders een verdeeling in kwadraten, geven vast en zeker eenige hoofdpunten, waardoor men met vastheid een teekening kan maken die de groote lijnen en proporties aangeeft. Dan tenminste wanneer men gevoel heeft voor de perspectief, en begrip van de reden waarom en de wijze waarop de perspectief de lijnen een schijnbare verandering van richting, en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
massa's en vlakken een verandering van grootte geeft. Zonder dat helpt het raam niets of bijna niets, en duizelt men als men er door kijkt. Mij dunkt gij zult wel voelen, dat het een heerlijk ding is dit vizier te braqueeren op de zee, op de groene velden of 's winters op de besneeuwde vlakte of in den herfst op het grillig netwerk van dunne en dikke stammen en takken, of een stormlucht. Het stelt - met veel oefening, en met langdurige oefening, iemand in staat om bliksemsnel te teekenen - en de teekening vaststaande, bliksemsnel te schilderen. Eigenlijk is het absoluut voor 't schilderen goed, want lucht - grond - zee - daar moet het penseel bijkomen, of liever om die met teekenen alleen te kunnen uitdrukken, is het noodig de penseel behandeling te kennen en te voelen. Ik geloof ook zeker dat het op mijn teekenen nog heel wat invloed zal hebben als ik eens een tijd schilder. In Januari heb ik dat geprobeerd reeds, toen is het echter weer gestopt, de reden van dat stoppen was ook bepaald, behalve een paar andere dingen, dat ik nog te weifelend was bij 't teekenen. Nu is een half jaar daarover heengegaan geheel toegewijd aan het teekenen, welnu 't is met frisschen moed dat ik opnieuw begin. Het raam is werkelijk een mooi stuk gereed- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
schap geworden, 't spijt me gij het niet eens nog gezien hebt. Het kost mij ook nog een aardig duitje, maar ik heb 't zoo solide laten maken dat ik het niet gauw verslijten zal. Ik begin dus Maandag met het maken van groote fusains daarmee, en met het schilderen van kleine studies - lukken die twee dingen dan zullen hoop ik, spoedig betere geschilderde dingen volgen. Ik zou dus willen dat tegen dat ge weer eens bij me komt, het atelier een echt schildersatelier geworden zal zijn. Dat het in Januari niet vlotte, ge weet het lag aan verscheiden oorzaken, maar après tout het kan beschouwd worden als eene averij in de machine - een schroef of een stang die niet sterk genoeg was en door een sterker stuk vervangen moet worden. Iets wat ik me aangeschaft heb, is een sterke warme broek, en daar ik even voor ge kwaamt pas een paar stevige schoenen heb gekocht, ben ik tegen weer en wind gewapend. Tegelijk is het mijn bepaald doel om door dit landschapschilderen een paar dingen van techniek te leeren, die ik noodig gevoel te hebben voor mijn figuur. Het uitdrukken van verschillende stofjen namelijk, en den toon en de kleur. In één woord het uitdrukken van het corps - van de massa - der dingen. Door Uw komst is het dat ik er nu toe overga, maar vóór ge kwaamt is er geen dag geweest, dat ik er niet op deze wijs over gedacht heb, alleen ik had nog wel langer uitsluitend bij zwart en wit en den contour me bepaald. - Maar nu ben ik eenmaal in het schuitje. Adieu kerel, nogmaals een hartelijken handdruk en geloof me, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
224Waarde Theo, Gedurende de dagen verloopen sedert Uw vertrek, heb ik met het schilderen een paar proeven genomen. En dacht dat gij misschien wel nieuwsgierig zoudt wezen, hoe 't mij gegaan is. Ik wenschte wel dat gij nog maar eens een uurtje op 't atelier kondt zijn, dat was de beste weg om U te zeggen hoe 't was uitgevallen. Aangezien zulks natuurlijkerwijs niet kan, wil ik U alleen maar zeggen dat ik 3 geschilderde studies heb. Een van een rij knotwilgen in 't weiland - (achter de Geestbrug) dan een studie van den kolenweg vlak bij mij in de buurt - en heden was ik weer in de moestuinen op de Laan v. Meerdervoort, en vond daar een aardappelland met een sloot. Een mannetje met blauwen kiel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een vrouwtje waren bezig de aardappels op te rapen, en die figuurtjes heb ik er opgebracht. Het land was een witte zandgrond, half omgespit - half nog bedekt met de rijen verdroogde stengels - met groen onkruid er tusschen. In 't verschiet donker groen en een paar daken. Die laatste studie vooral heb ik met bijzonder veel pleizier gemaakt. Ik moet U zeggen dat het schilderen me niet zoo vreemd voorkomt als ge misschien denken zoudt. Integendeel is het mij bijzonder sympathiek om reden het een krachtig uitdrukkingsmiddel is. En tegelijk kan men er teere dingen mee zeggen ook, een zacht grijs of groen laten spreken midden in de ruwigheid. Ik ben er zeer blij om dat ik het noodige gereedschap heb, want ik heb mijn lust al dikwijls eigenlijk bedwongen. Het opent een veel ruimer horizon. Nu zou ik 't wel aardig vinden om zoo maar stillekens te zorgen er een goed aantal geschilderde studies op mijn atelier komen te hangen, zonder daarover te spreken als een verandering. En in geval iemand zich verwondert van mij geschilderde dingen te zien, te zeggen: dacht gij dan, dat ik daar geen gevoel voor had, of dat niet kon? Alleen ik heb veel werk gemaakt en zal het blijven maken van het teekenen, omdat dit de ruggegraat van 't schilderen is, het geraamte dat al de rest steunt. Ik heb er zooveel pleizier in Theo, dat ik mijzelf om reden van de kosten meer zal moeten bedwingen dan aanzetten. Deze studies zijn van middelmatige grootte, wel iets grooter dan 't deksel van een gewone schilderkist, omdat ik niet in het deksel werk maar het schilderpapier voor de studie met punaises vastmaak op een raam waar doek op gespannen is, dat makkelijk in de hand te dragen is. Voor ik grootere dingen schilder, ga ik ze grooter teekenen, of als ik 't procédé vinden kan - ik zal er naar zoeken - er wat men noemt grisailles van maken. Het wordt een te dure geschiedenis als men met de verf niet zuinig is. Maar kerel, het is heerlijk voor mij dat ik nu weer zooveel goede werktuigen er bij heb gekregen, nogmaals dank voor alles. Ik zal mijn best wel doen te zorgen, gij er geen spijt van behoeft te hebben, maar de satisfactie van te zien het vooruitgaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik schrijf U nu maar alleen eens voorloopig om te zeggen ik een begin heb gemaakt. Dat de studies nog mooier moeten worden spreekt vanzelf, dat er zeker nog aan ontbreekt ook, maar dit geloof ik, gij ook in dezen eerste reeds zien zoudt dat er iets van buiten in is, iets dat bewijst ik gevoel voor de natuur heb en
het schildershart in mij zit. Hierbij een klein krabbeltje van de L.v. Meerdervoort. Die moestuinen daar hebben een soort Oud-Hollandsch cachet, dat mij altijd aantrekt. Nu, wel te rusten, 't is reeds laat, met een handdruk, t. à t. Vincent. Ik heb Zola ‘la Curée’ onderhanden. Toen ik dezen brief geschreven had, kwam het mij voor dat er iets aan mankeerde. Ik dacht: ik moet zorgen, dat ik hem schrijven kan dat ik eens zoo'n brok zand, zee, lucht, heb aangepakt, zooals we 't samen te Scheveningen zagen. Toen hield ik mijn brief op, en marcheerde dezen morgen naar 't strand, en ben daarvan zooeven teruggekomen met een tamelijk groote geschilderde studie van zand, zee en lucht, en een paar pinkjes, 2 mannetjes op 't strand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zit nog duinzand in, en ik verzeker U dat 't niet bij deze blijven zal. Ik dacht het U pleizier zou doen te vernemen dat ik dit eens had aangepakt. Zooals gezegd, ik wil zorgen dat tegen dat ge terugkomt, 't zij over een half jaar of eenige maanden, 't zij over een jaar, hetatelier een schildersatelier is geworden. Deze krabbeltjes zijn in groote haast gemaakt zooals ge zien kunt. Nu 't wat vlot zal ik maar trachten 't ijzer te smeden terwijl 't heet is, en nog wat doorschilderen. Is 't gij tegen den 20sten het gewone zenden kunt, zoo is er geen kwestie van dat ik niet nog een tijdje uitsluitend er mij mee bezig kan houden. Ik geloof dat reeds na een maand geregeld schilderen, het atelier een gansch ander aanzien zou hebben. Hopende dat dit U genoegen zal doen, druk ik U nogmaals de hand en wensch U van harte voorspoed in alle dingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is een gezicht in de vlakke groene weilanden met hoopen hooi. Een kolenweg met een sloot er langs loopt dwars er door. En aan den horizon midden in 't schilderij, gaat de zon vuurrood onder. Ik kan 't effekt onmogelijk zoo in de haast teekenen doch ziehier de compositie. Maar 't was geheel een kwestie van kleur en toon, de schakeering van de gamma kleuren van de lucht, eerst een lila nevel - waarin de roode zon half bedekt door een donkerpaarsche wolk met schitterend rood fijn randje; bij de zon reflecties van vermiljoen, maar daarboven een strook geel dat groen werd en hooger blauwachtig, het zoogenaamde Cerulean blue, en dan hier en daar lila en grauwe wolken die reflecties pakken van de zon. De grond nu was een soort tapijtweefsel van groen - grijs - bruin maar vol schakeering en wemeling - het water van het slootje schittert in dien tonigen grond. Het is iets wat Emile Breton b.v. zou schilderen. Dan heb ik een groot brok duingrond nog geschilderd - geëmpateerd en vet geschilderd. Van deze twee, van de kleine marine, van het aardappelveld, weet ik zeker, dat men er niet van zeggen zou dat het almee mijn eerste geschilderde studies zijn. Om U de waarheid te zeggen verrast het mij een beetje, ik had gedacht dat de eerste dingen naar niets zouden lijken, ofschoon dat later beter zou worden naar ik dacht, en ofschoon ik 't zelf zeg, ze lijken wel degelijk naar iets en dat verwondert me een beetje. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik geloof het daardoor komt dat ik vóór en aleer ik begon te schilderen, zoolang heb geteekend en de perspectief bestudeerd, om een ding dat ik zag, in elkaar te kunnen te zetten. Nu sedert ik mijn verf en schildergerei gekocht heb, heb ik dan ook gesjouwd en gewerkt, dat ik doodaf ben nu 't op moment, van 7 geschilderde studies. Er is er ook nog een bij met een figuurtje, een moeder met een kindje in de schaduw van een grooten boom, in toon tegen een duingrond waar de zomerzon op schijnt. Haast een Italjaansch effekt. Ik heb letterlijk mijzelf niet kunnen houden, ik kon er niet van afblijven of er van uitrusten. Er is zooals je mogelijk weet eene tentoonstelling van de Teekenmaatschappij. Er is een Mauve - een vrouwtje aan een soort weefgetouw, zeker uit Drenthe, die ik superbe vind. Gij hebt er waarschijnlijk bij Tersteeg wel van gezien, er zijn prachtige Israëls - o.a. 't portret van Weissenbruch, met een pijp in den mond en zijn palet in de hand. Van Weiss. zelf mooie dingen, landschappen en een marine ook. Er is een zeer groote teekening van J. Maris, stadsgezicht verbazend. En mooie W. Maris, zeug met biggen o.a., en koeien. Neuhuijs, Duchâtel, Mesdag. Van den laatste behalve een mooie groote marine, twee Zwitsersche dingen die ik wel wat bête en zwaar op de hand vind. Maar de groote marine is mooi. Israëls heeft nog 4 groote teekeningen, een meisje bij 't raam - kinderen bij 't varkenshok - de teekening van 't kleine schilderij van den Salon - een oud vrouwtje dat 't vuur opstookt in de schemering, indertijd geëtst voor de Kunstkronijk. Het is wel animeerend om zoo eens iets te zien, want dan zie ik, wat ik nog veel moet bijleeren. Alleen dit wilde ik U zeggen - ik gevoel dat er dingen van kleur bij mij voor den dag komen bij 't schilderen, die ik vroeger niet had, dingen van breedheid en krachten. Nu zal ik U nog niet direkt wat sturen - laat het eerst eens wat rijpen, maar weet ik vol ambitie er in ben en geloof dat het voorloopig vlot. (Vóór er 3 maanden om zijn echter, zal ik U iets sturen om U op de hoogte te houden, en een idee te geven.) Maar dat is mij juist een reden om door te zetten, en nog datgene bij te leeren wat ik hebben moet. Beschouw dus hetgeen ik van mijn eigen werk zeg niet alsof ik er reeds over content was, het tegendeel is waar, doch dit ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
loof ik dat gewonnen is, dat ik voortaan als iets mij treft in de natuur, meer middelen tot mijn dispositie heb dan vroeger om het met nieuwe kracht uit te drukken. En ik vind het niet onaangenaam dat nu voortaan 't geen ik maak er wat smakelijker zal uitzien. Ik geloof ook niet dat het me hinderen zou, als mijn gezondheid bij tijden eens van streek was. Voor zoover ik kan nagaan zijn het de slechtste schilders niet, die nu en dan een week of 14 dagen hebben, dat ze niet werken kunnen. Dat heeft wel eens zijn oorzaak, dat zij juist diegenen zijn, ‘qui y mettent leur peau’, zooals Millet zegt. Dat hindert niet, en men moet mijns inziens zich niet sparen als het er op aankomt, is het dat men een tijdje uitgeput is dat komt weer terecht, en men heeft gewonnen dat men zijn studies binnen heeft, net als de boer zijn koren of hooi. Nu denk ik voor mij voorloopig nog niet aan rust houden. Alleen ik heb gisteren, Zondag, weinig gedaan - althans niet bepaald naar buiten geweest. Ik wil zorgen dat al kwaamt ge reeds dezen winter, ge het atelier vol geschilderde studies vindt. Van Rappard ontving ik gisteren een brief, hij is naar Drenthe geweest, en uit twee krabbeltjes te oordeelen die hij mij stuurde, heeft hij niet stil gezeten. Hij schijnt zeer hard te werken en goed ook, zoowel aan figuren als aan landschap. Nu à Dieu ik moet er op uit, met een handdruk, t. à t. Vincent.
Het is nu net ongeveer twee jaren geleden dat ik in de Borinage begon te teekenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
226Waarde Theo, Zaterdagavond. Ontvang mijn hartelijken dank voor Uw brief en voor het ingeslotene. Zoodra ik Uw brief ontving, heb ik in eens nog voor zeven gulden verf gekocht om weder wat voorraad te hebben en de leemtes aan te vullen. Wij hebben hier gedurende de geheele week veel wind, storm, regen gehad, en ik ben talrijke malen naar Scheveningen geweest om het te zien. Ik heb er twee kleine marines van teruggebracht. In het eene zit reeds veel zand - maar het tweede toen het eigenlijk stormde en de zee tot zeer dicht aan de duinen stond, heb ik tweemaal geheel moeten afschrappen, om reden van de dikke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
laag zand die het geheel bedekte. Het waaide zoo dat ik mij haast niet kon staande houden, en haast niet kijken door het stuiven. Ik heb het er toch zoeken op te krijgen, door nadat ik 't afgeschrapt had, in een klein herbergje achter de duinen het er onmiddellijk weer op te zetten, en van daar uit weer te gaan kijken. Zoodat ik er toch een paar souvenirs van heb. Maar een ander souvenir is dat ik weer koude heb gevat, met de gevolgen die ge weet, die mij gedurende een paar dagen nu dwingen thuis te blijven. In dien tusschentijd heb ik eenige figuurstudies geschilderd - ik stuur U twee krabbeltjes. Het schilderen van figuur trekt mij zeer aan, het moet echter nog rijpen - ik moet meer het procédé leeren kennen - dat wat men wel eens noemt ‘la cuisine de l'art’. In 't begin zal ik veel moeten afkrabben, dikwijls opnieuw beginnen, maar ik gevoel ik er mee leer en het mij een nieuwen frisschen blik op de dingen geeft. Als ge weer stuurt zal ik wat goede marterpenseelen opdoen, die de eigenlijke teekenpenseelen zijn naar ik merk - om een hand of profiel mee te teekenen met kleur. Ook voor fijne boomtakken etc. zijn ze bepaald noodig merk ik; de Lyonsche kwasten, al zijn ze fijn, maken te breede streepen of toetsen. Mijn schilderpapier is ook haast op - tegen 1 Sept. zal het er nog al op aankomen om nog eenige dingen te nemen, maar ik zal er komen met het gewone. Dan wilde ik U nog eens zeggen, dat ik verschillende dingen in Uw schrijven geheel met U eens ben. Voornamelijk dat ik ten volle toestem dat Pa en Moe met al hun voor en tegen, personen zijn die in den tegenwoordigen tijd zeer zeldzaam te vinden zijn - hoe langer hoe schaarscher worden - en misschien is 't nieuwe gaar niet beter - en die men dus te meer moet apprecieeren. Ik voor mij apprecieer hen dan ook wel degelijk, alleen ik vrees dat datgene waaromtrent gij hen nu voorloopig gerustgesteld hebt - vooral in geval ze mij weerzagen - zou terugkeeren. Zij zullen nooit kunnen vatten wat schilderen is - niet het begrip krijgen dat een figuurtje van een spitter - eenige voren omgeploegde grond - een brokje zand zee en lucht, serieuse motieven zijn en zóó moeielijk maar ook zóó mooi, dat het wel degelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de moeite waard is, zijn leven er aan te wijden die poëzie welke er in is, weer te geven. Tevens wanneer in vervolg van tijd nog meer dan nu, zij mij zouden zien ploeteren en sjouwen op mijn werk - het weer uitkrabben en veranderen - het nu eens streng vergelijken met de natuur - en dan weer er eene verandering in brengen zoodat zij niet precies het plekje meer herkennen of het figuur, dan zal dat hun steeds eene teleurstelling blijven - zij zullen niet kunnen begrijpen dat het schilderen niet in eens gaat, en steeds weer in de gedachte vervallen: ‘dat ik het eigenlijk niet ken’, en dat echte schilders op een heel andere manier zouden werken. Enfin ik durf mij geen illusies scheppen, en vrees wel het niet zal gebeuren dat Pa en Moe werkelijk oprecht er schik in zullen hebben. Dit is geen wonder en het is hun schuld niet, zij hebben niet geleerd te zien, zooals gij en ik het geleerd hebben, zij kijken naar andere dingen dan wij en dezelfde dingen zien we niet met dezelfde oogen, zij wekken niet dezelfde gedachten op. Te wenschen zulks anders kan zijn is gepermitteerd, het te verwachten is mijns inziens niet verstandig. Zij zullen zich moeielijk mijne gemoedsstemming kunnen begrijpen, en niet weten wat mij drijft als zij mij dingen zien doen die hun vreemd en zonderling voorkomen, ze wijten aan ontevredenheid, onverschilligheid of nonchalance, als er toch iets anders in den grond ligt, namelijk de lust om coûte que coûte datgene na te loopen wat ik voor mijn werk hebben moet. Zij hebben nu het oog misschien op het ‘schilderen met olieverf’, nu zal het dan eindelijk komen - en och wat zal het hun tegenvallen als zij het zien zouden, vrees ik, en zij er niets dan klonten verf in zullen zien - tevens zij beschouwen het teekenen als een ‘voorbereidende studie’, een expressie waar ik sedert jaren onuitsprekelijk het land aan heb, en zoo onjuist mogelijk vind. Zooals ge trouwens weet. En als zij mij dat evenwel zien doen als vroeger, zullen zij denken ik nog steeds aan die voorbereidende studie ben. Enfin! Maar we willen het beste hopen en ons best doen om hen gerust te stellen. Wat ge mij mededeelt omtrent hunne nieuwe omgeving interesseert mij ten hoogste. Zeer zeker zou ik wat graag zoo'n oud kerkje en kerkhof met zandgraven en oude houten kruisen, trachten te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik hoop wel dat het er eens van komen zal. Dan schrijft ge over een stuk hei en mastbosch vlak in de buurt, wel ik heb een altijddurend heimwee naar hei en masthout, met de eigenaardige figuren. Een vrouwtje dat hout sprokkelt - een boertje dat zand haalt - enfin dat eenvoudige dat iets groots heeft als de zee. Steeds is bij me de gedachte om als zich de gelegenheid eens voordoet, de omstandigheden er toe leiden, mij ergens geheel buiten te vestigen. Ofschoon ik hier overvloed van stof heb - het bosch, het strand, de Rijswijksche weilanden vlak bij, en dus ook letterlijk bij elken voetstap een motief. Het zou zijn ook om reden van goedkooper wonen. Maar er is nu op 't moment, zoover ik zie geen bepaalde aanleiding en dus 't heeft geen haast. Alleen ik zeg het U, om U te doen begrijpen, hoe sympathiek mij zoo'n landstreek is als die welke gij beschrijft als de nieuwe woonplaats van Pa en Moe. Ik gevoel mij dezer dagen recht gelukkig door het schilderen. Ik heb mij heel wat ingehouden en bepaald tot het teekenen, juist omdat ik zooveel treurige histories weet van lui die er zich onbekookt inwierpen - het in 't procédé zochten en gedésillusioneerd wakker werden zonder iets gevorderd te zijn, en tot over de ooren zich in de schuld gestoken hadden door de dure dingen, die zij verknoeid hadden. Daar heb ik van meet af aan een schrik en huivering voor gehad, ik heb het teekenen beschouwd, en beschouw het ook nog als het eenige middel om hetzelfde lot niet te deelen. En heb het teekenen lief gekregen, in plaats van het als een last te beschouwen. Nu echter geeft ongedacht bijna, het schilderen mij veel ruimte, stelt mij in staat effekten aan te grijpen vroeger ongenaakbaar, juist die welke mij toch après tout 't meest sympathiek zijn, en 't geeft me in veel kwesties zooveel meer licht, en nieuwe middelen om effekten uit te drukken, dat dit een en ander mij recht gelukkig maakt. Het was toch zoo mooi op Scheveningen dezer dagen. De zee was vóór den storm haast nog imposanter dan toen het eigenlijk storm was. Gedurende den storm zag men de golven veel minder, en was er minder een effekt als van de voren van een omgeploegd land. De golven volgden zoo snel op elkander, dat de een den ander verdrong en er ontstond door de botsing van de watermassa's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
een soort schuim als stuifzand, dat het eerste plan van de zee als in een soort waas hulde. Maar het was anders een nijdig stormpje - te nijdiger - en als men er wat lang op keek te indrukwekkender, omdat het zoo weinig lawaai maakte. De zee had een kleur van vuil zeepsop. Er was daar op die plek een pinkje, 't laatste van de rij, en eenige donkere figuurtjes. Er is in 't schilderen iets oneindigs - ik kan het U niet zoo uitleggen - maar juist voor het uitdrukken van stemming is het zoo heerlijk. Er zijn in de kleuren verborgen dingen van harmonie of contrasten die vanzelf medewerken, en waar men anders geen partij van trekken kan. Morgen hoop ik weer eens naar buiten te kunnen. Ik heb nog van Zola gelezen: La faute de l'abbé Mouret, en Son Excellence Eugène Rougon, ook mooi. Een nobel figuur vind ik Pascal Rougon, den dokter die in de verschillende werken voorkomt, echter steeds op den achtergrond. Hij is wel een bewijs, dat hoe verdorven een ras ook zij, het steeds mogelijk blijft door wilskracht en principes de fataliteit te overwinnen. Hij vond in zijn vak eene kracht, die sterker was dan de natuur die hij van zijn familie had, en in plaats van zich aan zijn natuurlijke neigingen over te geven, ging hij een rechten helderen weg, en verviel niet in dat troebele water waar al de andere Rougons in verzopen. Hij en Mme François uit Le ventre de Paris zijn mij de meest sympathieke figuren. Nu àdieu, ik denk veel aan U en dolgraag zou ik U nu en dan eens zien. Ontvang een handdruk in gedachten en geloof me, t. à t. Vincent.
Terwijl ik dezen schrijf heb ik nog een studie gemaakt van een jongen - grisaille, houtskool, olie, en heel weinig kleur, alleen voor den toon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
227Waarde Theo, Zondagmiddag. Zooeven ontving ik een goeden brief van thuis, die mij recht veel genoegen doet en waaruit het mij duidelijk blijkt dat Uw bezoek en de dingen die gij omtrent mij en mijn werk gezegd hebt, een indruk heeft achtergelaten om hen gerust te stellen. Dit kan, geloof ik, geen andere dan wenschelijke gevolgen hebben, en ik dank U nog in 't bijzonder voor de manier, waarop gij over me hebt gesproken, ofschoon 't mij voorkomt ge meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
goeds van een en ander gezegd hebt, dan ik nu reeds verdien. Zij schijnen thuis zeer ingenomen met hun nieuwe omgeving, en zijn nog vol van Uw bezoek. Zooals trouwens ikzelf ook, want verscheidene dingen, die ge mij gezegd hebt, zijn oorzaak dat ik nog meer aan U denk dan vroeger, zeker niet met minder genegenheid. Vooral ook 't geen ge me over Uw gezondheid hebt medegedeeld, is oorzaak dat ik dikwijls aan U denk. Mij gaat het wel, ik bevind mij er goed bij niets er meer om te laten, en er maar door te marcheeren. Toch is 't, zooals ge begrijpt niet geheel over, bij tijden vooral 's avonds na vermoeienis heb ik hinder, maar gelukkigerwijs is 't niet meer zoo geworden dat ik er niet door werken kan. Deze week heb ik een paar vrij groote studies geschilderd in het bosch, die ik getracht heb hooger op te voeren en meer te doorwerken dan de eerste. Die, welke geloof ik me 't best gelukt is, is niets anders dan een stuk omgespitte grond - wit, zwart en bruin zand na een plasregen. Zoodat de klonten aarde hier en daar licht vatten en meer spreken. Toen ik voor dat brok grond een tijd had zitten teekenen, kwam er een onweer met geduchten plasregen, dat wel een uur duurde. Ik was er echter zoo fel op geworden, dat ik maar op post bleef, en zoo goed mogelijk een schuilplaats zocht achter een dikken boom. Toen het eindelijk over was en de kraaien weer begonnen uit te vliegen, had ik er geen spijt van het afgewacht te hebben, om reden van den prachtigen, diepen toon, dien de boschgrond na den regen gekregen had. Daar ik begonnen was vóór den storm met een lagen horizon, op mijn knieën, moest ik nu op mijn knieën in de modder gaan zitten, en 't is om reden van dergelijke avonturen, die in verschillenden vorm zeer dikwijls zich voordoen, dat het mijns inziens niet overbodig is een gewoon arbeiderspak aan te hebben, waar men minder aan bederven kan. Het resultaat van dezen keer was, dat ik 't brok grond mee naar 't atelier kon nemen - ofschoon Mauve mij bij gelegenheid, we spraken over een studie van hem zelf, wel terecht zei: dat het een karwei is om die kluiten aard te teekenen, en er wijking in te krijgen. De andere studie uit het bosch is van groote groene beukestammen op een grond met dorre blaren, en een figuurtje van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
meisje in 't wit. Daar was de groote moeilijkheid het helder te houden, en lucht te brengen tusschen de stammen die op verschillende distanties staan, en de plaats en relatieve dikte van die stammen verandert door de perspectief. Te maken dat men er in ademen en rondwandelen kan, en het bosch ruikt. Met bijzonder pleizier heb ik deze twee gemaakt. Evenzeer als iets wat ik op Scheveningen zag. Een groote vlakte in de duinen, 's morgens na den regen; het gras is betrekkelijk zeer groen en daarop de zwarte netten uitgespreid in enorme cirkels, waardoor tonen ontstaan op den grond van een diep roodachtig, zwart, groen grijs. Op dien somberen grond zaten of stonden of liepen als zonderlinge donkere schimmen, vrouwen met witte mutsen, en mannen, die de netten uitspreidden of repareerden. Het was in de natuur zoo aangrijpend eigenaardig somber en streng, als het mooiste wat men van Millet, Israëls of de Groux zich denken kan. Boven het landschap een eenvoudige grijze lucht met lichte streep boven den horizon. Ik heb er ook ondanks buien regen, op een vel geölied torchon een studie van gemaakt. Vóór ik bij machte ben om dat hoog op te voeren, moet er nog veel gebeuren, maar het zijn zulke dingen, die mij in de natuur 't meest aangrijpen. Wat is het buiten toch mooi als 't alles nat is van den regen - vóór- onder- na den regen. Ik moest eigenlijk geen regenbui laten voorbij gaan. Dezen morgen heb ik al de geschilderde studies eens opgehangen in 't atelier, ik wou ik er met U eens over kon spreken. Zooals ik trouwens gedacht had, en er op gerekend terwijl ik aan den gang was, heb ik nog heel wat moeten bijkoopen, en is het geld er bijna aan doorgegaan. Ik heb nu 14 dagen lang om zoo te zeggen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat geschilderd, en als ik zoo voortging zou het te duur uitkomen, zoolang ik niet verkoop. Ik acht het mogelijk dat als gij de dingen zaagt, ge zeggen zoudt ik niet maar bij tijden als ik er bijzonder lust in heb, maar geregeld, als absolute hoofdzaak, er mee door moest gaan al bracht het eenige hoogere kosten mede. Maar ofschoon ikzelf het verbazend graag doe, en waarschijnlijk voorloopig niet zooveel zal schilderen als mijn ambitie en lust | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
meebrengt, wegens de zware kosten, ik reken dat ik niets verlies door veel van mijn tijd aan 't teekenen te geven, en doe dat niet minder graag. Echter ik ben in twijfel - het schilderen is mij meegevallen - misschien zou het de weg zijn er alle kracht bij te zetten en te sjouwen met 't penseel vooral - maar ik verklaar het niet te weten. In elk geval - het teekenen met houtskool is eene zaak, die ik zeker weet dat ik nu meer dan vroeger moet bestudeeren - in elk geval heb ik genoeg te doen en kan voort, ook dan wanneer ik mij met schilderen wat matig kan ik even hard werken. Als het is dat ik nog al talrijke studies nu geschilderd heb in korten tijd, het komt dan ook omdat ik er op doorwerk, en dat ik letterlijk den heelen dag doorwerk, haast geen tijd nemende zelfs om te eten of te drinken. In verscheidene studies zijn kleine figuurtjes - ik heb ook aan een grooter gewerkt en reeds tweemaal het geheel afgekrabd, 't geen ge misschien overijld zoudt gevonden hebben als ge 't effekt gezien hadt, maar 't is niet uit overijling, het is om reden ik gevoel dat ik het nog beter kan met wat sjouwen en zoeken, en dat betere wil ik absoluut bereiken, het moge meer of minder tijd, meer of minder moeite kosten. Het landschap zooals ik het nu heb aangegrepen vereischt ook bepaald figuur, het zijn studies voor fonds, die men zoo door en door bestudeeren moet, om reden de toon van 't figuur daarvan afhankelijk is en het effekt van 't geheel. Dat wat mij meevalt in 't schilderen, is dat met dezelfde moeite van een teekening, men iets mee naar huis brengt dat veel meer de impressie weergeeft, en veel aangenamer is om te zien. En tegelijk ook juister. In één woord, het is dankbaarder dan het teekenen. Alleen er wordt absoluut voor vereischt, dat men betrekkelijk met zekerheid de juiste proportie en plaats der voorwerpen weet te teekenen voor men begint. Vergist men zich daarin, komt er niets van terecht. Ik verheug mij op den herfst, tegen dien tijd moet ik bepaald zorgen weer verf en verschillende dingen in voorraad te hebben. Ik houd zoo bijzonder veel van die effekten met gele blaren, waar de groene beukestammen zoo mooi tegen doen, en de figuren niet minder. Dezer dagen las ik gedeeltelijk een tamelijk melankoliek boek ‘Brieven en dagboek van Gerard Bilders’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die stierf op den leeftijd waarop ik zoowat begon, als ik dat lees ben ik niet rouwig laat begonnen te zijn. Zeker was hij ongelukkig en werd dikwijls miskend, maar tevens vind ik een groote zwakheid in hem, iets ziekelijks in zijn karakter. Het is zoo'n soort historie als van een plant die te vroeg opschiet en niet tegen den vorst kan, en op een goeden nacht daardoor tot in den wortel geraakt wordt, en dan verflenst. Eerst heeft hij het goed - is bij een meester - als in de broeikas - vordert daar snel, maar te Amsterdam staat hij bijna alleen en ondanks zijn knapheid kan hij het er niet houden, en hij komt eindelijk bij zijn vader thuis terug, geheel ontmoedigd, ontevreden, lusteloos - en schildert daar nog wat, en gaat eindelijk aan tering of een andere kwaal dood op zijn 28ste jaar. Wat mij niet bevalt in hem is dat terwijl hij schildert, hij over vreeselijke verveling en luiheid klaagt als iets waaraan hij niets doen kan, en steeds blijft hij ronddraaien in 't zelfde hem te benauwde kringetje van zijn vrienden, en in de amusementen en levensmanier die hem de keel uithangen. Enfin, - hij is een sympathiek figuur voor mij, maar ik lees liever het leven van vader Millet of van Th. Rousseau of van Daubigny. Als men het boek van Sensier over Millet leest krijgt men moed, en van dat van Bilders wordt men beroerd. In een brief van Millet vind ik altijd wel een opsomming van moeielijkheden, maar toch: ‘j'ai tout de même fait ceci of cela,’ en verder steeds een in 't gezicht hebben van andere dingen die hij absoluut doen wil, en ook ten uitvoer brengt. En bij G. Bilders is 't mij te dikwijls: ‘ik heb deze week het land gehad en zitten knoeien - en naar dit of dat concert of comedie geweest, waar ik nog beroerder vandaan kwam’. Hetgeen mij in Millet treft, is dat eenvoudige: ‘il faut tout de même que je fasse ceci ou ça.’ Bilders is heel geestig en kan op potsierlijke manier verzuchtingen slaken over manilla's pointus, waar hij trek in heeft en die hij niet koopen kan, over kleermakersrekeningen, die hij geen kans ziet te betalen, hij bèschrijft zijn angst over geldzaken zóó geestig, dat hijzelf en die het leest er om moet lachen. Maar hoe geestig die dingen ook gezegd zijn, ik heb er toch het land aan, en heb meer respect voor de privé moeielijkheden van Millet, die zegt: ‘il faut tout de même de la soupe pour les enfants’, en niet spreekt over manilla's pointus of amusementen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Geen ik zeggen wil is dit. In zijn levensopvatting is G. Bilders romantiek geweest en de illusions perdues niet te boven gekomen, en ik voor mij reken het in zekeren zin een voorrecht, dat ik eerst begonnen ben, toen romantieke illusies achter den rug waren. Ik moet nu schade inhalen, hard werken - maar het werk is juist als men illusions perdues achter den rug heeft eene behoefte, en een van de weinige genoegens die over blijven. En daar ontstaat een groote rust en kalmte door. Het spijt me nu wel dat het nu misschien wel een jaar duren zal, voor ge hetgeen ik schilder eens alles bij elkaar ziet, (ook al zou ik U nu en dan wat sturen), en wij er eens over spreken kunnen wat en hoe te doen. Dat het zijn nut zal hebben ik nu deze dingen geschilderd heb, meen ik U te kunnen verzekeren. Misschien kan datgene lukken wat in Januari mislukte. De reden waarom ikzelf zeer blij ben met het schilderen is niet het aangename aspect, maar het geeft mij licht in andere kwesties van toon en vorm en stof, waar ik tot nu toe voor stond en machteloos was, en nu met dit middel eens kan aanvallen. Ik zie nu b.v. ook meer kans om weer eens met houtskool te beproeven en resultaat te krijgen. Verdenk mij vooral niet van onverschilligheid omtrent het verdienen, den naasten weg daartoe in te slaan is 't geen ik bedoel. Mits het tot werkelijke en blijvende verdienste zij, die ik voor mij slechts in 't verschiet zien kan op conditie er iets waarachtig goeds in mijn werk komt, niet door uitsluitend werken op verkoopbaarheid - dat men later bezuren moet - maar door oprechte studie van de natuur. Was het dat gij aan het geschilderde zaagt dat het daarmee het meest vlotten zou kunnen, zoo zou ik natuurlijk niet weigeren meer te schilderen. Alleen als het is dat het nog lang duren moest eer 't verkoopbaar werd, zou ikzelf de eerste zijn om te zeggen, dan moeten we 't intusschen met de meest mogelijke zuinigheid aanleggen, en door teekenen vermijdt men veel kosten en gaat zeer zeker solide, ofschoon langzaam vooruit. Ik zie in deze geschilderde dingen eene verandering, en ik schrijf het U omdat gij beter dan ik zoudt kunnen zeggen, in welk verband dit tot den mogelijken verkoop zou kunnen staan. Het komt mij voor de geschilderde studies aangenamer zijn om te zien dan 't geen ik teekende in elk geval. Voor mijzelf hecht ik minder aan het meer aangename, minder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
magere effect, en stel het doel dat ik bereiken wil, in de uitdrukking van strenger en mannelijker dingen, waar ik eerst nog veel voor sjouwen moet. Maar was het dat gij zeidet: werk op die boschgezichtjes, of landschappen, of marines, dan hoeft dat grooter en ernstiger dingen niet te verhinderen en zou ik daar niet op tegen hebben. Alleen ik zou moeten weten, dat zij de penseelen, de verf, het doek waard zijn, en 't geen geld verspillen is er veel te maken, maar de kosten er weer uit zijn te halen. Was dat zóó of kon het zoo worden, dan kon het een middel worden om mij in staat te stellen moeielijker dingen te ondernemen. In dat geval zou ik er zelfs met groote ambitie op werken. Ik wil beginnen ze nog wat te laten rijpen, nog wat hooger op te voeren. Dan over een paar maanden b.v. stuur ik U er eens iets van en kunnen we zien. Ik geloof dat de meeste schilders op deze wijs zich naar hooger dingen hebben opgewerkt. Dingen die slecht waren van beginsel, onwaar en valsch van richting, zou ik niet willen maken omdat ik de natuur te lief heb. Maar wij staan voor deze kwestie: om tot iets hoogers en beters te komen, moet ik nog veel studies maken. Wat zal 't voordeeligst uitkomen, die studies te teekenen of te schilderen? Dan wanneer de geschilderde onverkoopbaar zijn, zeer zeker is het dan voordeeliger te teekenen met houtskool of iets anders. Maar gesteld het was mogelijk de kosten goed te maken van geschilderde studies, dan wilde ik U zeggen dat ik uit principe daarop niets zou tegen hebben, nu ik zie dat het mij eenigszins vlot en misschien een buitenkansje zou kunnen worden. Uit principe heb ik alleen tegen op het spendeeren van verf voor dingen die men met iets anders ook leeren kan, dan wanneer er van verkoop toch nog geen kwestie is. Noch U noch mijzelf zou ik op kosten willen jagen die noodeloos zijn, maar ik zie duidelijk dat de geschilderde dingen een aangenamer aspect hebben. Dit brengt mij in twijfel wat te doen. Mijn geld is nog niet geheel op maar veel heb ik niet meer, wij hebben heden den twintigsten, als ik 't wel heb; voor huiselijke behoeften heb ik deze maand eer minder dan meer uitgegeven dan gewoonlijk. Ik heb dus nu wel in eens veel moeten geven voor schildergerei, maar er is veel bij wat op den duur blijft. Maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles is wel duur. Ik hoop gij spoedig wat zenden kunt. Ontvang een hartelijken handdruk in gedachten, en geloof me, t. à t. Vincent.
Ik hoop van harte dat gij dit schrijven niet beschouwen zult alsof ik nu reeds de pretentie had, dat met deze eerste studies iets te doen is. Vroeger kon ik althans beter dan nu zeggen wat iets waard was en of het aan den man te brengen was of niet, nu blijkt het mij dagelijks ik zulks niet meer weet, en het komt er voor mij nu meer op aan de natuur te bestudeeren dan de prijzen der schilderijen. Maar ik zie, dunkt mij, dat de geschilderde studies een veel aangenamer aspect hebben dan hetzij de met zwart en wit geteekende, hetzij de aquarellen die gij onlangs zaagt. En daarom ben ik in twijfel of het mogelijk zou zijn, het schilderen als absolute hoofdzaak misschien ondanks de meerdere kosten voordeeliger zou kunnen uitkomen. Ik heb liever dat gij zulks beslist dan ik, vanwege ik U in de beoordeeling van het finantiëele succes competenter acht dan mijzelf, en ik U volkomen vertrouw dat gij daarin juist ziet. Gij hebt mij gezegd, mijn best eens te doen om te trachten een teekeningetje wat op te voeren in aquarel, ik geloof dat juist door het schilderen ik, als ik weer aan het aquarelleeren ga, meer in staat zal zijn dan vroeger. Maar als dat eens minder goed uitvalt, moet ge U echter niet décourageeren, en ikzelf ook niet, en U niet geneeren mij opmerkingen te maken. Opmerkingen die mij gemaakt worden, sla ik niet systematisch in den wind, maar er is meer tijd noodig iets te veranderen dan om de verandering aan te wijzen, in veel gevallen. Zoo heb ik nu nog dingen in praktijk gebracht, die Mauve me in Januari gezegd heeft. En bijv. dat brok grond geschilderd naar aanleiding van een gesprek over een studie van hem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
228Waarde Theo, Zondagmorgen. Zooeven ontvang ik Uw zeer welkomen brief en wil er, daar ik toch vandaag eens wat rust houd, direkt op antwoorden. Ik dank U er wel voor en voor het ingeslotene, en voor een en ander wat ge er in zegt. En voor Uw beschrijving van die scène met de werklui te Mont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
martre, die ik zeer interessant vond daar ge er de kleuren bij zegt, zoodat ik het zien kan; wel bedankt er voor. Ik ben blij dat ge 't boek over Gavarni leest, ik vond het erg interessant, en heb er Gavarni dubbel lief door gekregen. Is het dat Parijs mooi is en zijn omstreken, we hebben toch hier ook geen klagen. Deze week heb ik iets geschilderd, dat U geloof ik eenigszins de impressie zou weergeven van Scheveningen zooals we 't zagen, toen we er samen wandelden. Een groote studie van zand, zee, lucht - een groote lucht van fijn grijs en warm wit, waar een enkel plekje zacht blauw door schemert - het zand en de zee licht - zoodat het geheel blond wordt, geanimeerd evenwel door de brutaal en eigenaardig gekleurde figuurtjes en pinken, die tonig worden. Het motief van de schets die ik er van maakte, is een pink waarvan 't anker gelicht wordt. De paarden staan klaar om er voor gespannen te worden, en dan de pink in zee te trekken. Ik stuur er U ingesloten een krabbeltje van. Ik heb er veel sjouwerij aan gehad, ik wou dat ik 't maar op paneel geschilderd had, of op doek. Ik heb er in getracht meer kleur te brengen, n.l. diepte, vastheid van kleur. Het is wel curieus, dat gij en ik dikwijls dezelfde gedachten schijnen te hebben. Gisterenavond kwam ik b.v. terug met een studie uit het bosch, en juist was ik deze week, vooral toen, zeer verdiept geweest in die kwestie van diepte van kleur. En had er met U erg graag eens over gesproken, juist naar aanleiding van de studie die ik maakte, en ziedaar in uw brief van hedenmorgen spreekt ge toevalligerwijs er net over, dat ge op Montmartre getroffen waart door de sterk geprononceerde kleuren, die toch harmonieus bleven. Ik weet niet of 't precies 't zelfde was wat ons trof, maar wel dat gij datgene wat mij bijzonder trof, zeer zeker ook gevoeld zoudt hebben, en waarschijnlijk ook zoo gezien. Ik begin met U een krabbeltje te sturen van 't motief, en zal U zeggen wat de kwestie was. Het bosch wordt al terdeeg herfstachtig - er zijn effekten van kleur, die ik niet dan zelden in de Hollandsche schilderijen geschilderd zie. Ik was gisterenavond bezig aan een ietwat oploopend terrein van boschgrond, bedekt met vermolmde en dorre beukeblaren. Die grond was lichter en donkerder roodbruin, te meer door slagschaduws van boomen die er strepen over wierpen, flauwer of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
krachtiger, half uitgewischt. De kwestie was, en ik bevond het zeer moeielijk te zijn, de diepte van kleur te krijgen, de enorme kracht en vastheid van dat terrein, en toch bij 't schilderen merkte ik pas hoeveel licht er nog in die donkerheid zat. Het licht te houden, en toch den gloed, de diepte van die rijke kleur te houden. Want er is geen tapijt denkbaar zoo prachtig, als dat diepe bruinrood in den gloed van een door het hout echter getemperde herfstavondzon. Uit dien grond spruiten jonge beukeboomen, die licht pakken aan den eenen kant, daar schitterend groen zijn, en de schaduwkant van die stammen een warm, sterk zwartgroen. Achter die stammetjes, achter dien bruinrooden grond is een lucht, heel fijn, blauwgrijs, warm, bijna niet blauw, tintelend. - En daartegen is nog een wazige rand van groenigheid, en een netwerk van stammetjes en geelachtige blaren. Eenige figuren van houtzoekers scharrelen daar rond als donkere massa's mysterieuse schaduwen. Een witte muts van een vrouw, die bukt om een dorren tak te grijpen, spreekt plotseling tegen het diepe roodbruin van den grond. Een rok pakt licht - een slagschaduw valt - een donker silhouet van een kerel verschijnt boven op den houtkant. Een witte muts, kap, schouder, buste van een vrouw mouleert zich tegen de lucht. Die figuren, ze zijn groot en vol poëzie - doen zich voor in de schemering van den diepen schaduwtoon als enorme terre cuites in wording op een atelier. Ik beschrijf U de natuur; in hoever ik die weergaf in mijne schets weet ikzelf niet, maar wel, dat ik getroffen werd door de harmonie van groen, rood, zwart, geel, blauw, bruin, grijs. - Het was zeer de Groux-achtig, een effekt als b.v. die schets van Le départ du conscrit, vroeger op 't Palais Ducal. Om het te schilderen was een sjouwerij. Er zit in den grond anderhalve groote tube wit - toch is die grond zeer donker - verder roode, gele, bruine oker, zwart, terra sienna, bistre, en 't resultaat is een roodbruin doch dat varieert van bistre tot diep wijnrood en tot bleek, blond, rosachtig toe. Er zijn dan nog mossen en een randje frisch gras, dat licht pakt en sterk schittert, en erg moeielijk te krijgen is. Ziedaar eindelijk een schets waarvan, wat er ook van gezegd zou worden, ik zou volhouden dat zij eenige beteekenis heeft, iets te zeggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb bij 't maken gezegd tot mijzelf: laat ik niet weggaan voor er iets herfstavondachtigs in is, iets mysterieus, iets waar ernst in zit. Ik moet echter - daar dit effekt niet blijft - snel schilderen, de figuren zijn in eenige krachtige streken met een stevigen kwast er op gezet, in eens. Het trof mij hoe stevig die stammetjes in den grond zaten, ik begon ze met 't penseel, doch om reden van dien grond die reeds geëmpâteerd was - zonk een penseelstreek weg als niets, toen kneep ik wortels en stammen er in uit de tube - en modelleerde die wat met 't penseel. Ja - nu staan ze er in, spruiten er uit, staan er in geworteld met kracht. In zekeren zin ben ik blij, dat ik geen schilderen geleerd heb. Allicht had ik dan geleerd, zulke effekten als dit voorbij te loopen, nu zeg ik neen - maar juist dat moet ik hebben, is 't niet mogelijk dan is 't niet mogelijk, ik wil 't beproeven, ofschoon ik niet weet hoe het hoort. Hoe ik het schilder weet ik zelf niet, ik kom met een witte plank voor de plek zitten die mij treft, ik kijk naar 't geen ik voor oogen heb, ik zeg tot mezelf, die witte plank moet iets worden - ik kom terug ontevreden - ik zet het weg en als ik wat uitgerust ben ga ik er met een soort angst naar kijken - dan blijf ik nog ontevreden, omdat ik die prachtige natuur te veel in den geest heb dan dat ik er over tevreden zou zijn - maar toch ik zie in mijn werk een terugklank van 't geen mij trof, ik zie dat de natuur mij iets verteld heeft, tot mij gesproken heeft, en dat ik in snelschrift dat heb opgeschreven. In mijn snelschrift mogen woorden zijn die niet te ontcijferen zijn - fouten of leemtes, toch is er iets over van 't geen het bosch of strand of figuur zeiden, en is het niet een tamme of conventioneele taal, die niet uit de natuur zelf voortkwam, maar uit een geleerde manier van doen of een systeem. Hierbij ook nog een krabbeltje uit de duinen. Er stonden daar van die kleine struiken, waarvan de blaren aan den eenen kant wit, aan den anderen kant donker groen zijn, die altijd bewegen en schitteren. Daarachter donker hout. Gij ziet ik verdiep mij met alle kracht in 't schilderen, ik verdiep mij in de kleur - ik heb mij daarvan onthouden tot nu toe en heb daar geen spijt van. Had ik niet geteekend, zoo zou ik een figuur dat zich voordoet als een onafgewerkte terre-cuite, niet voelen en niet aangrijpen. Maar nu, ik voel me in volle zee - het schilderen moet vooruit met alle kracht die we kunnen bijzetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als ik op paneel of op doek ga werken, vermeerderen de kosten al weer, het is alles zoo duur, de verf is ook duur en is zoo spoedig op - enfin dat zijn bezwaren, die alle schilders hebben, we moeten zien wat mogelijk is. Ik weet zeker dat ik gevoel voor kleur heb en meer en meer krijgen zal, dat het schilderen mij in merg en been zit. Dubbel en dubbel stel ik het op prijs dat gij mij zoo trouw en krachtig helpt. Ik denk zooveel aan U, ik wou zoo graag dat mijn werk flink, ernstig, mannelijk werd en gij er ook pleizier van krijgen zult, zoo spoedig mogelijk. Eén ding wil ik onder Uw aandacht brengen als van belang, zou 't niet mogelijk zijn verf, paneelen, penseelen, etc. tegen den netto prijs te krijgen? Ik moet nu den particulieren prijs geven. Zijt gij in relatie met Paillard of zoo iemand? Indien ja, zoo zou het dunkt mij aanmerkelijk voordeeliger uitkomen, de verf b.v. meer in 't groot op te doen - wit, oker, terra sienna b.v., en wij konden dan het schikken met het geld. Het zou natuurlijk goedkooper zijn. Als ge wilt denk er eens over na. Het is niet in veel verf gebruiken gelegen dat men goed schildert, maar om een grond goed krachtig te maken, om een lucht blank te krijgen, moet men soms niet op een tube zien. Soms brengt 't motief mee dat men dun schildert, soms geeft de stof, de natuur der dingen vanzelf aan dat zij geëmpâteerd moeten worden. Bij Mauve, die toch in vergelijking van J. Maris en nog meer in vergelijking van Millet of Jules Dupré zeer sober schildert, staan toch in hoeken van 't atelier sigarenkistjes met de overblijfsels van tubes, die even talrijk zijn als de leege flesschen in de hoeken van de kamers op een soirée of maaltijd, zooals b.v. Zola ze beschrijft. Nu, is het dat er deze maand een extraatje zijn kan, is dat heerlijk. Kan het niet dan kan het niet. Ik zal werken wat ik kan. Ge vraagt naar mijn gezondheid, maar hoe is het met de Uwe? Ik zou gelooven, dat mijn remedie de Uwe ook was. Buiten zijn, schilderen. 't Gaat mij goed, bij vermoeienis blijf ik lust hebben, doch 't wordt eer beter dan erger. Ik geloof dat het ook goed werkt, dat ik zoo sober mogelijk leef, maar vooral het schilderen is mijn remedie. Ik hoop zoo van harte dat gij wat geluk hebt, en nog veel meer vinden zult. Ontvang een handdruk in gedachten, en geloof me, t. à t. Vincent.
Ge ziet in 't krabbeltje van de marine is een blond, zacht effekt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en in het bosch een meer sombere, ernstige stemming. Ik ben blij, die beide bestaan in 't leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
229Waarde Theo, Met een enkel woordje wil ik U nog gelukwenschen met 10 Sept. Ik weet niet of ik U al heb geschreven dat ik een brief heb ontvangen van Willemien, die mij heel aardig de natuur van Nuenen beschrijft. Het schijnt dat het daar terdeeg mooi is. Ik heb haar nog een en andere inlichtingen omtrent de wevers gevraagd, die me bijzonder interesseeren. Ik heb dat indertijd in 't Pas de Calais gezien, onbeschrijfelijk mooi. Doch intusschen hoef ik nog geen wevers te schilderen, ofschoon vroeger of later ik hoop er eens van komen zal ik zulks eens doe. Nu is het herfst in 't bosch - ik ben daar vol van. Er zijn in den herfst twee dingen, die mij bijzonder aantrekken. Er is soms een zachte melankolie in de vallende blaren, in het getemperde licht, in de wazigheid van de dingen, in de elegance van de stammetjes. Dan evenzeer houd ik van den meer stoeren ruwen kant, van die sterke lichteffecten, b.v. op zoo'n spitter die in de middagzon staat te zweeten. Hierbij een paar krabbeltjes van studies, die ik deze week maakte. Ik heb nog gedacht over die werklui van Montmartre, die gij in Uw laatsten brief beschreven hebt, het lag mij bij dat er iemand was, die die bijzonder goed gemaakt heeft. Ik bedoel A. Lançon, ik keek nog eens de houtsneden na die ik van hem heb - wat is die kerel toch knap - ik zag er bij een Rendez-vous des chiffonniers - een Distribution de soupe - Balayeurs de neige, die ik prachtig vind. En hij is zoo productief - 't is alsof hij het uit zijn mouw schudde. Van houtsneden gesproken, deze week vond ik er eenige mooie bij, uit l'Illustration, het is eene serie van Paul Renouard: Les prisons de Paris, wat zijn daar mooie dingen bij. Als ik 's nachts niet slapen kan, wat mij dikwijls gebeurt, zit ik altijd met nieuw pleizier in de houtsneden te scharrelen. Wie ook een fameus teekenaar is, is J. Mahoney, die de Household edition van Dickens heeft geïllustreerd. Ik geloof dat ik door 't schilderen er toe zal komen om 't licht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
beter te voelen, waardoor er in mijn teekeningen ook nog iets heel anders zou komen. Wat komt er veel kijken vóór men iets uitdrukken kan, maar er is toch juist in de moeielijkheid wel een prikkel gelegen. Ziehier nog een krabbeltje uit het bosch, daar heb ik een groote studie van gemaakt. Ik gevoel in mijzelf zoo de kracht om te produceeren, ik heb de bewustheid dat er een tijd komt, waarin ik om zoo te zeggen dagelijks 't een of ander goeds zal afmaken, en dat geregeld. Er gaat me ook niet dan hoogst zelden een dag voorbij, waarop ik niet een of ander maak, maar het is nog niet het eigenlijke wat ik wil. Enfin, soms is het mij als kan het spoedig zijn dat ik productief werd, als 't gebeurt op een goeden morgen, zou 't mij niets verwonderen. Ik heb de gedachte dat het schilderen in elk geval nog indirect ook iets bij mij wakker maken zal. Ziehier b.v. een krabbeltje van de aardappelmarkt op de Noordwal - het gescharrel van arbeiders en vrouwen met de manden die uit de schuit geladen worden, het is erg aardig om te zien. Dat zijn dingen die ik krachtig zou willen schilderen of teekenen. Het leven en de beweging van zoo'n scène, en de typen van de luidjes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen het verwondert mijzelf niet, dat ik dit niet ineens kan en dat als ik 't beproef, 't mij dikwijls mislukt tot heden. Nu door 't schilderen zal ik zeker handiger met de kleuren worden, en beter in staat om zulk een motief er op te zetten. Enfin, geduld en voortwerken is de kwestie. Ik stuur U het krabbeltje eens, ik maak er zooveel zoo, juist om U eens te zeggen dat zulke dingen als b.v. die scène met de werklieden te Montmartre, wel degelijk mij preoccupeeren. Er is een algemeene kennis van 't figuur voor noodig, die ik mij tracht eigen te maken door het teekenen van groote figuurstudies. En mits ik daar maar op blijf werken geloof ik vast, dat zooals ik zeg, ik er toe geraken zal om hetgeen ik zoo op straat of buiten zie van gescharrel van arbeiders, te kunnen uitdrukken. Daar waar ik die aardappelmarkt zag is het zoo aardig, al het arme volk van de Geest, van het Ledig erf en al die hofjes daar in de buurt komt dan aanloopen. Steeds zijn daar dergelijke scènes, nu is 't een schuit met turf, dan weer een met visch, dan met steenkool of iets anders. Ik heb eene menigte schetsen van Engelsche artisten uit Ierland; mij dunkt die buurt waarover ik U schrijf, moet veel van een Iersche stad hebben. Ik doe al mijn best er kracht achter te zetten, want ik verlang er zoo sterk naar mooie dingen te maken. Maar mooie dingen kosten moeite, en teleurstelling en volhouden. Ziehier nog een stukje van 't bosch 's avonds na den regen, hoe prachtig dat effect in de natuur was kan ik U niet zeggen, met het brons van het groen en de afgevallen blaren hier en daar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik wou dat gij er 's avonds eens kondt wandelen in dat prachtige herfstbosch hier. Hetgeen ik er dit jaar uit terug zal brengen is nog maar een schrale oogst. Enfin, toch hoop ik een paar dingen, en later hoe langer hoe meer. Intusschen is mijn verf op, ik hoop hartelijk dat gijzelf niet in 't nauw zit. In elk geval hoop ik ge 10 Sept. het gewone zult kunnen zenden. Ik moet van middag nog naar de aardappelmarkt, daar te schilderen gaat niet van wege 't volk, ik heb er toch al dikwijls genoeg last van. Men moest maar overal binnen in de huizen mogen loopen, en zonder complimenten voor de ramen mogen gaan zitten. Enfin, het is Zaterdagavond, en dus is er zeker wat te doen wat typig is om te zien. Het beste U toegewenscht, weet dat ik dagelijks aan U denk. Adieu met een handdruk t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
230Waarde Theo, Zooeven ontvang ik Uw schrijven en ingesl. frs 50, waarvoor hartelijk dank. Ingesloten weer kleine aquarellen. Zooals ge weet, spraakt ge er over bij gelegenheid van Uw hierzijn, dat ik eens mijn best moest doen om U een teekeningetje te sturen van het genre, dat men het ‘verkoopbare’ noemt. Evenwel ge moet me niet kwalijk nemen, dat ik voor mij niet precies weet wanneer een teekening wel en wanneer niet tot dat genre mag worden gerekend. Vroeger geloof ik, kon ik het zien, nu werkelijk merk ik dagelijks dat ik mij vergis. Enfin, ik hoop dat het kleine bankje, indien ook nog niet verkoopbaar, U toch zal doen zien, dat ik er niets op tegen heb eens motieven aan te grijpen, die iets aardigs of gezelligs hebben, en als zoodanig licht eerder liefhebbers vinden, dan dingen in een meer somber sentiment. Ik voeg bij het kleine bankje een ander als pendant; ook een brokje bosch. Ik heb het bankje getikt naar eene grootere aquarel die onderhanden is, waarin dieper tonen zijn, doch waarvan ik niet weet, of de uitvoering of voltooiing mij lukken zal; het andere naar eene geschilderde studie. Ik wilde nu wel gaarne eens van U vernemen, of dit teekeningetje min of meer in den geest is van 't geen we bespraken Uws | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
inziens. Ik stuur het U, omdat ik niet zou willen gij meendet ik er niet om dacht, maar later hoop ik U nog wel wat beters te zenden. Ge weet dat ik U in mijn laatsten brief schreef, dat ik naar die bewuste aardappelmarkt ging. Ik heb toen veel croquis meegebracht, het was buitengewoon aardig - als een staaltje echter van de beleefdheid van het Haagsche publiek jegens de schilders kan dienen, dat onverwacht een kerel achter mij, of uit een raam waarschijnlijk, een pruimtabak op mijn papier spoog - men heeft soms wel veel last. Enfin, men hoeft het zich niet aan te trekken, want die lui zijn toch niet kwaad, maar zij begrijpen er niets van en denken dat iemand als ik gek is waarschijnlijk, als zij me een teekening zien maken met groote krassen, strepen, waar ze niet wijs uit kunnen worden. Ik ben ook druk bezig in den laatsten tijd om op straat paarden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
te teekenen, ik zou graag eens een paard te poseeren hebben bij gelegenheid. Zoo hoorde ik gisteren achter mij zeggen: nou dat 's me ook een schilder, hij teekent het paard zijn kont in plaats van hem van voren te maken. Die observatie vond ik nog al leuk. Ik doe het zoo graag dat schetsen maken op straat, en zooals ik reeds in mijn vorigen brief schreef, ik wil 't bepaald daarin tot een zekere hoogte brengen. Kent gij een Amerikaansch tijdschrift dat heet Harper's Monthly Magazine? Daar staan schetsjes in die fameus zijn, ikzelf ken het maar weinig, ik ken er slechts een half jaar van en heb zelf maar 3 afleveringen, maar daar zijn dingen in waar ik verstomd van sta, onder anderen een glasblazerij en ijzergieterij, allerlei scènes van het fabriekswerk. En verder schetsen uit een kwakerstad in den ouden tijd door Howard Pyle. Ik ben vol van nieuw pleizier in de dingen, om reden ik nieuwe hoop heb, om ook zelf wat te maken waar eenige ziel in zit. Hetgeen ge schrijft over 't geld, dat gij geleend hebt en niet terug ontvangen, is wel een ramp. Ik moet van dit nog verf betalen, en nog weer nieuwe koopen, dus tegen 20 Sept. zal ik zeker à court zijn. Maar ik zal het werk wel wat varieeren en zien rond te scharrelen. Weet echter dat een extraatje allicht mij ook weer een extraatje vooruit zal brengen - voorspoediger dan anders. Er is veel noodig, en alle dingen zijn duur. Maar in elk geval, dubbel en dwars ben ik U dankbaar en voel ik mij gelukkig boven velen, dat het is zoo als het is met het geld; en dat ik mijn best doe om te zorgen ik er mee vooruit ga, dat verzeker ik U. Ik ga heden nog eens naar de gewone Maandagsche markt tegen dat ze aan 't afbreken gaan van de kramen, om te zien iets te schetsen. Adieu, heb voorspoed in alle dingen, schrijf maar weer spoedig en weet dat ge mij altijd groot pleizier doet met zoo'n beschrijving als van Montmartre. Ik zit zoo in de verf dat er zelfs verf op dezen brief komt, ik ben aan de groote aquarel van de bank bezig. Ik wou wel dat ze terecht kwam, maar 't is de groote kwestie bij diepte van toon teekening te houden, en duidelijkheid is enorm moeielijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nogmaals adieu, een handdruk in gedachten en geloof me, t. à t. Vincent.
Ik dank U wel dat ge hebt gezonden terwijl gezelf zoo in 't nauw zit. Ik heb het zoo dubbel noodig, omdat de herfst zoo gauw om is, en het prachtigste seizoen om te werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
231Waarde Theo, De weken gaan snel om en wij hebben alweer Zondag. Was nog al eens op Scheveningen dezer dagen, en trof op een avond heel aardig het aankomen van een pink. Bij het monument staat een planken huisje waar een kerel op den uitkijk zit. Zoodra de pink duidelijk zichtbaar naderde kwam de kerel te voorschijn met een groote blauwe vlag, en gevolgd door eene bende klein grut van kinderen, die hem niet tot de knieën reikten. Het was blijkbaar een groot pleizier voor hen, om bij den man met de vlag te staan, en zeker in hun verbeelding zoodoende mee te helpen om de pink te doen arriveeren. Een paar minuten nadat de man gewaaid had met zijn vlag kwam een kerel op een oud paard erbij, die 't anker moest gaan halen. Daarna voegden zich bij de groep verschillende mannen en vrouwen - ook moeders met kinderen - om de equipage te ontvangen. Toen de pink dicht genoeg bij was, ging de kerel te paard in zee, en kwam terug met het anker. Daarna werden de mannen op den rug van kerels met hooge waterlaarzen aan 't strand gebracht, en was 't een heel lawaai van verwelkoming bij iederen aankomeling. Toen ze er allen waren marcheerde de kudde naar huis als een troep schapen of een karavaan, met de kerel op den kameel, ik bedoel op het paard, er als een hooge schim boven uitstekende. Natuurlijk heb ik met al mijn attentie de verschillende incidenten trachten te schetsen. Heb er ook iets van geschilderd, namelijk het groepje dat ik hierbij heb gekrabbeld. Dan schilderde ik nog een studie van een marine, niets dan een stukje zand, zee, lucht, grijs en eenzaam, ik heb wel eens behoefte aan die stilte - waar niets is als de grijze zee - met een enkele zeevogel, maar anders geen andere stem als het ruischen van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
golven. Het is om mij eens op te frisschen van het lawaai van de Geest of de aardappelmarkt. Verder heb ik deze week meest gewerkt aan schetsen van aquarellen. De groote van de bank heb ik ook een eind verder gebracht, en dan verder er bij eene schets van vrouwen in den tuin van 't gasthuis, en een stuk van de Geest. Ge ziet aan bijgaande krabbeling wat mijn zoeken is. Van die groepen volk, die 't een of ander doen. Maar wat is het moeielijk daar leven en beweging in te krijgen, en de figuren op hun plaats en van elkaar af te krijgen. Het is dat groote vraagstuk moutonner; groepen figuren die, ofschoon een geheel vormende, van boven met de koppen of schouders den een over den ander heen komen kijken, terwijl op den voorgrond de beenen der eerste figuren zich krachtig afteekenen, en hoogerop de rokken en broekspijpen weer een soort warreboel vormen, waar toch nog teekening in zit. Dan rechts en links naarmate de plaats van het oogpunt, de meerdere uitbreiding of verkorting van de kanten. Qua compositie baseeren zich alle mogelijke scènes met figuren, 't zij eene markt, 't zij 't aankomen van een schuit, 't zij een groep volk bij de gaarkeuken, in de wachtkamer, het gasthuis, de bank van leening - de groepen op straat pratend of wandelend, zich op dat zelfde principe van de kudde schapen, waar zeker het woord moutonner vandaan komt, en komt het alles neer op dezelfde kwesties van licht en bruin en perspectief. Het effect van de kastanjeboomen dat gij in Uw laatsten brief beschrijft, is hier ook, zooals ge aan de teekening van het bankje zult bemerkt hebben, alleen hier ziet men maar heel weinig van de nieuwe groene blaadjes meer, ofschoon eenigen tijd geleden ik 't ook opmerkte, doch hier zijn ze door 't menigvuldige stormweer verlept. We zullen hier spoedig reeds misschien het eigenlijke algemeene vallen van de blaren krijgen, het is dan vooral, dat ik nog veel studies van het bosch hoop te schilderen. En van het strand niet minder, want ofschoon daar geen effecten van herfstbladeren zijn, zoo doet wel het eigenaardige licht van herfstavonden zijne werking en is het er als overal in dezen tijd dubbel mooi. Ik zit er een beetje in met de verf, en met een en ander, maar ge weet er alles van, ik kan op verschillende manier mijn werk varieeren, en er is en blijft zoo eeuwig veel te teekenen. Want - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
het groepje volk van bijgaand krabbeltje, varieert tot in 't oneindige, en vereischt ontelbare aparte studies en krabbels van afzonderlijke figuurtjes, die men als in de vlucht op straat moet opvangen. Op die wijs moet er langzamerhand karakter en beteekenis in komen. Zoo heb ik onlangs een studie geteekend van heeren en dames op het strand, een gescharrel van wandelaars. - Ik zou het altijd aardig vinden, als ik vroeger of later na nog meer of nog minder moeite, teekeningen voor illustratie kon leveren. Wellicht vloeit het een uit het ander voort. Voortwerken is de kwestie. Van harte hoop ik het U goed gaat, en zeer recommandeer ik mij voor alle nieuws omtrent Uzelf, en de dingen die U zoo in de omgeving waarin gij zijt, treffen. Adieu met een hartelijken handdruk, t. à t. Vincent.
Ik ben zoo bezorgd dat gijzelf door 't geen waarover ge schreeft, erg in ongelegenheid zijt misschien, en hoop zoo het zich schikken zal. Ge ziet aan dit krabbeltje, dat ik begonnen ben aan datgene, waarover ik in mijn vorig schrijven sprak, namelijk geregeld te trachten de scènes van werklieden of visschers, die ik zoo opmerk te noteeren, 't zij geteekend, 't zij geschilderd, en dat zijn net de dingen die als ik er mij in oefen, voor illustratie zouden kunnen dienen geloof ik. Het spreekt vanzelf, dat echter daarvoor de types nog veel hooger opgevoerd moeten worden. Ik heb van dat inkomen van de pink zeker wel een stuk of 10 verschillende incidenten, zoo ook hetgeen ik in vorigen brief stuurde, het lichten van het anker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
232Waarde Theo, Toen ge hier waart spraken we over dat bewuste teekeningetje, dat ik U zenden zou naar aanleiding waarvan ik U reeds dat bankje zond. Om U te toonen, dat ikzelf wel degelijk het plan heb om in dat genre voort te werken, stuur ik U hierbij eenige schetsjes. Van dat van de kudden weeskinderen met hun geestelijke schaapherders heb ik een aquarel onderhanden, die mij waarschijnlijk wel niet zoover zal gelukken, dat ze verkoopbaar wordt. Maar om U eens te doen zien dat het niet vanzelf gaat dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
figuurtjes er op komen met wat karakter er in, en dat ik er toch veel liefhebberij in heb om dat te boven te komen, stuur ik U ook krabbeltjes van figuurstudies, die ik dezer dagen maakte, die natuurlijk uitvoeriger zijn dan deze schetsjes. Gesteld ik was op goeden voet met Mauve gebleven, zoo geloof ik dat wanneer ik een aquarel had gemaakt zooals het bankje of zoo als nu die met de weeskinderen, ik van hem nog wel aanwijzingen zou gekregen hebben, die maakten dat het wel verkoopbaar werd, en af zijnde een ander aspect had. Zelfs is het met de aquarellen of schilderijen van menigeen zoo gelegen dat de een of andere schilder er nog wat aan doet - soms ze geheel verandert. Dat mis ik nu - maar ofschoon ik het niet bepaald afkeur, dat knappere schilders, hetzij aanwijzingen geven hetzij zelfs er in werken, (vooral omdat voor de jongeren het zoo noodig is, dat zij wat verdienen om het te kunnen volhouden), zoo geloof ik toch dat het niet precies een ongeluk is als men alleen worstelt. Wat men uit zichzelf leert, leert men zoo spoedig niet, maar het grift zich meer vast. Ik ben de teekeningen in de Gothische zaal nog gaan zien, de Rochussen vond ik prachtig. Het was iets uit den tijd van Napoleon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fransche officieren in een zaal van een oud dorpshuis, die papieren of inlichtingen schijnen te vragen van den burgemeester en het gemeentebestuur. Het was zoo echt, dat oude burgemeestertje en dan die generaals, net precies zooals b.v. Erckmann Chatrian het in Madame Thérèse beschrijft. Ik had er verbazend veel pleizier in. Van Allebé waren ook erg mooie dingen, teekeningen uit Artis en dan een landschap met denneboomen op de rotsen aan de zeekust, waar tusschendoor men in de laagte een visscherswoning ziet. Er waren mooie stad- en strandgezichten met kleine figuurtjes van Hoeterinks. Van wien, hoe mooi ik zijn tegenwoordige teekeningen ook vind, het mij toch jammer voorkomt dat hij niet bij zijn eerste manier, toen hij typen uit het volk (b.v. een schilderij Le mont de piété) maakte, is gebleven. Het is met het teekenen zoowat als met het schrijven. Als men als kind schrijven leert, heeft men een gevoel als was het onmogelijk dat men er ooit achter kwam, en schijnt het een mirakel als men den schoolmeester zoo vlug ziet schrijven. Dat neemt niet weg men op zijn tijd het toch beet krijgt. En ik geloof werkelijk, dat men zoo moet leeren teekenen, dat het even gemakkelijk gaat als iets opschrijven, en dat men de proportie zoo in 't hoofd moet hebben en zoo moet leeren zien, dat men naar willekeur 't geen men ziet, naar grooter of kleiner maatstaf kan weergeven. Wij hebben zeer mooi leelijk weer tegenwoordig, regen, wind, onweer, maar met prachtige effekten, daarom vind ik het mooi maar anders guur in 't gevoel. De tijd dat men buiten kan gaan zitten kort reeds terdeeg op, en het is zaak er van te profiteeren voor de winter komt. Tegen den winter maak ik 't atelier leeg - nl. de studies van de muren en wat hindert uit den weg - zoodat ik er goed ruimte heb om met model te werken. Ik gevoel dat ik een menigte figuurstudies noodig heb - ook Scheveningsche. Bij gelegenheid zou ik wel eens van de studies, die nog bij U zijn, (als de gelegenheid zich mocht voordoen om ze te zenden nl.), terug willen hebben wat ge niet wenscht bij U te houden. Is er iets bij wat ge houden wilt, is er bij 't geen ik hier heb iets wat ge hebben wilt, gij hebt het maar te zeggen want ik reken dat het alles van U hoort. Maar als ik het terugvraag, is het omdat wat men direct naar 't model doet, dikwijls noodig is voor b.v. aquarellen. Doch het heeft geen haast, alleen doe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze niet weg al zijn ze zoo mooi niet, want alles komt te pas. Ik geloof niet mij te bedriegen als ik meen, dat het productief zijn en blijven in verband staat met de studies die men heeft en blijft maken. Hoe meer verscheidenheid daarin, hoe meer men daarop sjouwt, hoe gemakkelijker men later werkt, als het op eigenlijke schilderijen of teekeningen aankomt. Enfin de studies reken ik het zaad te zijn, en hoe meer men zaait hoe meer men mag hopen te oogsten. Dezer dagen las ik Les deux frères van Erckmann Chatrian, wat wel mooi is. Het was toch wel een aardige tijd toen er in den Elzas zooveel artisten waren, Brion, Marchal, Jundt, Vautier, Knaus, Schüler, Saal, v. Muyden en zeker nog veel meer - tegelijk met een partij schrijvers die in dien zelfden geest werkten, zooals Chatrian en Auerbach. Ik voor mij zie dat liever dan Tapiro of Capibianchi of die massa andere Italianen die zich nog steeds schijnen te vermenigvuldigen. Adieu, geloof me met een handdruk t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
233Waarde Theo, Terwijl ik U schrijf ben ik reeds een eind in mijn laatsten gulden gevorderd. Wel heb ik hoop om dezer dagen van U te hooren, doch in aanmerking nemende wat ge mij laatst schreeft, acht ik het zeer wel mogelijk dat gij misschien precies op den twintigsten het gewone niet missen kunt. Voor dat geval wilde ik U verzoeken toch te sturen hetgeen gij disponible zoudt hebben, meer of minder, al is het maar een klein gedeelte er van. Tegen Vrijdagmiddag krijg ik model, een diakoniehuismannetje, en ik zou hem niet graag onbetaald wegsturen. Ik heb nog een extra uitgaaf gehad doordat mijn schilderkist kapot raakte bij gelegenheid ik, door van een hoogen kant af te springen, en vandaar zoo snel mogelijk mijn boel te grijpen, uit den weg moest gaan voor een schichtig paard op het terrein van de Rijnspoor, waar men de steenkolen oplaadt. Het is daar zeer mooi, ik heb de permissie moeten vragen om er te schilderen, daar 't geen publiek terrein is en hoop er nu dikwijls te zijn. Voorloopig bij die gelegenheid heb ik er de hoopen steenkool | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar kerels aan 't scharrelen zijn, en een kar en paard stonden, geschilderd. Verder maakte ik nog een studie van een hofje, met een bleek en zonnebloemen. Het is prachtig buiten - de blaren hebben allerlei bronskleuren, groen, geel, roodachtig alles warm en rijk. Wat zou ik willen ge de boel eens bij elkaar kondt zien. Sedert Uw bezoek heeft het atelier al een heel ander aanzien. Het is waar dat ik nog al heb moeten uitgeven, maar er hangen nu ook heel wat geschilderde studies. Het hofje en die kolenboel waren zoo mooi dat ik er niet af kon blijven, ofschoon ik had willen teekenen deze week, om reden van de verf. Ik zou graag hebben, en ik werk er op, om op mijn atelier zulke dingen te brengen, die mij iederen morgen als ik ze zie, het een of ander in gedachten brengen van buiten. Zoodat ik dadelijk weet wat te doen met den dag - en dadelijk ergens lust in heb, of gevoel: ik moet nog hier of nog daar eens naar toe. Wat betreft U eens een geschilderde studie te zenden, ik heb daar niets op tegen, alleen voor ik het doe moeten wij een paar dingen afspreken. Iemand als Mauve - ieder artist - heeft zeer zeker zijn eigenaardige kleurengamma, maar niemand had die den eersten dag, en in studies buiten gemaakt komt die niet zoo direct voor den dag, zelfs bij schilders die veel ervarener zijn dan ik. Met name de studies van Mauve, die ik voor mij zeer mooi vind, juist om hun soberheid en omdat zij met zooveel trouw gemaakt zijn. Toch missen zij een zeker charme, dat de schilderijen die er uit voortkomen, hebben in hooge mate. En met mij is het nu zoo gesteld dat b.v. de marine, die ik 't laatst thuisbracht, al heel anders van kleur is dan de eerste of tweede waarmee ik begon. Zoodat uit 't geen ik U nu zou kunnen zenden, gij nog over mijn koloriet geen oordeel zoudt moeten vellen. En als ik voor mij eigenlijk liever zou wachten met zenden totdat het wat rijper zijn zal, is zulks omdat ik geloof, dat ik nog heel wat veranderen zal van kleur. En van compositie ook. Dat is dus het eerste, en het tweede is dat studies die men buiten maakt, iets anders zijn dan schilderijen bestemd om de wereld in te gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welke laatste mijns inziens uit de studies voortspruiten, maar toch zeer er van mogen en zelfs moeten verschillen. Want in het schilderij geeft de schilder meer een persoonlijk denkbeeld, en in een studie is het zijn doel eenvoudig een stuk van de natuur te analyseeren. 't Zij om zijne gedachte of conceptie juistheid te geven - 't zij om eene gedachte te krijgen. Studies dus hooren meer op 't atelier dan in den handel, en moeten niet uit hetzelfde oogpunt beschouwd worden als schilderijen. Nu ik denk dat gij het ook wel in dien zin zult beschouwen, en vanzelf deze dingen in aanmerking zult nemen. Schrijf er echter nog eens over hoe ge wilt ik doen zal, en weet dat ik het zoo zal doen met zenden of nog niet zenden, als Uws inziens het beste is. Maar het liefst had ik, gij alles eens bij elkaar kondt zien, is er mogelijkheid ge nog in den winter eens komt? Was dat het geval dan zou ik zeker meenen het beter was ik niet zond. Enfin. Maar weet dat ik op zulke dingen als ge omtrent het werk zeggen zoudt met het oog op verkoopbaarheid, recht gaarne wil letten en ze in 't oog houden, en meen niet dat ik Uwe opinie licht acht. Het studies maken beschouw ik als zaaien, en het schilderijen maken is oogsten. Ik geloof dat men veel gezonder denkt wanneer de gedachten voortspruiten uit direct contact met de dingen, dan wanneer men de dingen gaat bekijken met het doel, om er dit of dat in te vinden. Zoo is het nu ook met de kwestie van koloriet. Er zijn kleuren die van zelf mooi tegen elkaar doen, maar ik doe mijn best om het te maken zooals ik het zie, vóór ik er op ga werken het te doen zooals ik het voel. En toch het gevoel is een groot ding, en zonder dat zou men niets uitvoeren. Soms kan ik wel verlangen naar den oogsttijd, n.l. naar den tijd, dat ik zoo doordrongen zal zijn van de studie van de natuur, dat ik zelf iets scheppen zal in een schilderij, maar anders het is mij geen last, of iets wat ik niet graag doe, het analyseeren van de dingen. Het is al laat, ik kan zoo slecht slapen tegenwoordig, maar het is die prachtige herfstnatuur, die mij in 't hoofd zit en de zorg om er wat van te profiteeren. Ik wou echter dat ik op zijn tijd slapen kon, en doe er mijn best voor, want ik wordt er zenuwachtig van, maar niets helpt er aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe gaat het U toch, ik hoop zoo gij niet al te veel zorgen hebt, want daar gaat men niet op vooruit. Ik geloof dat als ik niet zooveel buitenlucht had, en minder pleizier in het schilderen, 'k gauw miserable zou worden. Maar buiten zijn, en werken aan iets dat animeert, zijn dingen die de kracht vernieuwen en onderhouden. Het is alleen bij tijden als ik oververmoeid ben, dat ik mij door en door ellendig voel, maar anders geloof ik dat ik, wat gezondheid aangaat, er weer bovenop zal komen. Adieu, ontvang een handdruk in gedachten en schrijf eens hoe ik doen moet, U een geschilderde studie zenden of nog niet. En weet, ik iederen dag aan U denk, en geloof me t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
234Waarde Theo, Maandagmorgen. Uw laatsten brief met het ingeslotene heb ik in orde ontvangen, en dank er U recht hartelijk voor. Ik zat, en zelfs ik zit wel een beetje in den brand - dat wil zeggen met het oog op 't schilderen. Er komen wel heel wat kosten kijken. Gedeeltelijk echter komt dat ook daardoor, dat menig ding dat ik begin mij mislukt, en dan moet men weer opnieuw beginnen en heeft niets voor zijn moeite, behalve dan dat dit toch de weg is om verder te komen, en dat men moet volhouden. In uw laatste schrijven stond geen antwoord op 't geen ik U zei omtrent het zenden of niet zenden van de geschilderde studies. Misschien is 't U door 't hoofd gegaan. Nu dacht ik het après tout geen kwestie van bepaald gewicht is, en heden heb ik U per post dus eene geschilderde studie toegezonden. Maar zooals gezegd in mijn vorig schrijven, liever had ik natuurlijk dat gij ze allen bij elkaar eens zien kondt, en het spreekt vanzelf dat gij naar deze de toekomst nog niet beoordeelen moet, daar ik nog te kort aan den gang ben met het penseel om nog niet veel te veranderen. Liever stuurde ik U nog een andere dan deze, maar de andere die ik liever zenden zou zijn nog niet zóó droog dat ik ze durf oprollen. Ge zult evenals ik vooral op den achtergrond aanmerking hebben, ik heb alleen hieromtrent deze explicatie te geven, dat de studie gemaakt is als studie van den voorgrond, n.l. de boomwortels, daar was reeds veel werk aan en zooals gewoonlijk zat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik niet rustig door passanten, en toen ik de studie zoover had als gij ze ziet, kon ik het niet langer uithouden. Ge kunt U niet begrijpen hoe vermoeiend en hinderlijk het is, dat de menschen altijd zoo op iemands lijf komen staan. Ik word er zoo zenuwachtig van soms, dat ik het moet opgeven. Zoo gisterenmorgen nog, ofschoon 't nog zeer vroeg was en ik gehoopt had vrij te blijven, mislukte mij een studie van de kastanjeboomen op 't Bezuidenhout (die nu zoo prachtig zijn), daardoor. En ze zijn soms zoo gemeen en brutaal. Enfin. Alleen 't is niet alleen 't verdriet, dat men er van heeft maar ook de kosten van verf enz., die dan toch verloren zijn. Natuurlijk zullen zulke dingen mij niet den baas spelen, en zal ik net zoo goed als anderen mij er doorheen slaan, maar ik gevoel zoo dat ik veel sneller mijn doel zou kunnen bereiken als er minder van die petites misères waren. Nu wat deze studie betreft, als het zijn mag dat gij bij het zien er van en wetende, dat ik behalve deze toch nog heel wat andere heb, geen berouw hebt dat ge me in staat hebt gesteld om het te kunnen doen, dan ben ik content, en ga met goeden moed door. Valt ze U tegen, denk dat ik eigenlijk pas heel kort aan den gang ben, valt ze U mee, tant mieux voor mij, want ik zou graag iets zenden kunnen op den duur dat U pleizier doet. Nu moet ik U nog mededeelen dat ik zeer onverwacht een zeer aangenaam bezoek heb gehad van Pa, die bij me in huis en op 't atelier geweest is, wat ik oneindig beter vind dan dat hij van berichten van anderen iets van me te weten komt. Komen de menschen bij mij, welnu dan is ten minste de indruk oorspronkelijk, maar ik houd niet van opinies, die zich gronden op 't geen de menschen praten. Het deed mij werkelijk groot genoegen Pa te zien en te spreken. Ik heb weer veel gehoord van Nuenen, dat kerkhof met die oude kruisen laat mij niet met rust, ik hoop zoo dat metdertijd het er van komen zal dat ik het eens maak. Ik hoorde ook nog veel over Uw bezoek en dat zij van U die gravure naar Israëls kregen, waar zij erg door getroffen zijn. Ik zou graag een marine hierbij gevoegd hebben, maar de laatste is nog niet droog, de eerste zou ik kunnen zenden, maar sedert heb ik de kleur van de zee reeds meer gepakt, en dus wacht ik totdat er een latere goed droog is. Ik heb echter in dezen laatsten tijd heel wat meer geschilderd dan het oorspronkelijk plan was, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat wij bespraken. Maar misschien is het noodig dit ook te blijven doen als 't eenigszins mogelijk is. Van Rappard ontving ik dezer dagen een schrijven, ik wou wel hij wat meer in de buurt was. En weet het goed dat ik recht gaarne Uwe opmerkingen net zoo als gij ze denkt, hoor. Dikwijls gevoel ik het verlangen en de behoefte om eens over onderscheidene kwesties iemand om raad te vragen, toch geef ik daar niet aan toe sedert het gebeurde met Mauve en spreek niet met schilders over het werk. Al is iemand nog zoo knap, wat heb ik er aan, als hij anders redeneert dan hijzelf werkt? Ik had liever gehad, dat Mauve me gesproken had over het gebruik van dekverf dan te zeggen: ‘ge moet vooral geen dekverf gebruiken’, terwijl hijzelf en alle anderen om zoo te zeggen ze bijna altijd gebruiken, en met het beste resultaat. Enfin, in veel gevallen kan men de dingen door zelf zoeken ook langzamerhand vinden, en daar doe ik mijn best op. Ja, als het was dat ik precies zoo doen kon als ik wilde, ik zou het schilderen aanpakken op nog wat grooter schaal en met nog veel meer model vooral. Ik teeken veel figuren tusschen de druppeltjes door. Het figuurtje in deze studie staat er eigenlijk enkel en alleen op voor de grootte, om in geval ik de studie gebruik de proportie van een of ander figuur ten naastenbij te kunnen vinden. Natuurlijkerwijs is een eigenlijk figuur heel iets anders, en komt er meer bij kijken. Dan staat het er ook in om een accentje te geven. Weet het dus goed kerel, ik stuur U dit omdat, daar ge er niet over schrijft, ik niet wist hoe te doen, natuurlijk bedoel ik nog heel wat anders dan dit, en zend ik het op dezelfde wijs als ik anders eens een krabbeltje maak, om U een idee te geven van 't geen waar ik aan bezig ben. Adieu, ontvang een handdruk in gedachten, ik hoop dat gij het zoo goed hebt als maar kan, en uw hoofdpijn niet iets is wat blijft of telkens weerkeert. Ik heb het soms ook meer als een gevoel van onaangename matheid nog dan erge pijn. Met Pa heb ik nog op den Rijswijkschen weg gewandeld, daar is het ook mooi. Nu nogmaals gegroet, en geloof me t. à t. Vincent.
Als dit goed over komt, dan is het op deze wijs wel gemakkelijk om U eens iets te zenden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik weet niet of men teekeningen of schilderijen als drukwerk mag verzenden per post. Nog iets, ge begrijpt wel dat ik b.v. sommige takjes etc. als ik er opnieuw aan ging schilderen, anders kon maken, maar ik vind zoo dat men aan studies, wil men er iets aan hebben, liever niet tornen moet; zoo als ze uit het bosch komen, moet men ze op 't atelier hangen, zij zijn dan wel voor sommigen minder behagelijk, maar voor den schilder zelf is er meer van zijn indruk in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
235Waarde Theo, Met een enkel woord bericht ik U de goede ontvangst van Uw brief; voor den inhoud ervan dank ik U hartelijk. Deze laatste dagen heb ik haast niet anders gedaan als aquarel. Ingesloten een krabbeltje van een groote. Ge herinnert U misschien wel in 't begin van de Spuistraat het kantoor van de Staatsloterij van Moorman? Ik kwam daar op een regenachtigen morgen voorbij, toen een menigte menschen daar stonden te wachten om loterijbriefjes te halen. Het waren meestendeels oude vrouwtjes en van die soort van menschen, waarvan men niet weet te zeggen, wat ze doen of hoe ze leven, maar die toch blijkbaar heel wat scharrelen en tobben en zich bewegen in de wereld. Natuurlijkerwijs is oppervlakkig beschouwd, zoo'n troepje luidjes die blijkbaar zooveel belang stellen in ‘heden trekking’, iets wat U en mij haast doet lachen, in dit opzicht dat de loterij U en mij niet in 't minst schelen kan. Maar het groepje lui - en hun expressie van wachten - trof mij - en terwijl ik het maakte kreeg het voor mij een grootere diepere beteekenis dan in 't eerste oogenblik. Dan wordt het, dunkt mij meer beteekenisvol als men er in ziet: de armen en het geld. Zoo is het trouwens met haast alle figuurgroepen; men moet er wel eens over doordenken, eer men inziet waar men voor staat, de nieuwsgierigheid en illusie over de loterij schijnt ons min of meer kinderachtig - maar het wordt ernstig als men denkt aan de oppositie van misère en dat soort van efforts de perdus van de stakkers om door een loterijbriefje te nemen, betaald met hun uit den mond gespaarde centen, mogelijk, zooals zij zich verbeelden, gered te worden. Wat hier ook van zij, ik heb er een groote aquarel van op touw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ben bovendien bezig aan een van een kerkbank, die ik zag in een klein kerkje op de Geest, waar de diakoniemannetjes gaan, (men noemt ze hier zeer expressief weesmannen en weesvrouwen). Het gaat er zoo mee, dat weer eens druk aan 't teekenen zijnde, ik soms denk er is toch niets zoo prettig als teekenen. Dit is een stuk uit dat brok banken, er zijn nog andere koppen op den achtergrond van mannen. Zulke dingen zijn echter moeielijk en zullen zoo in eens niet lukken. Het gelukken is soms 't eindresultaat van een heele serie mislukkingen. Van weesmannen gesproken, ik werd in 't schrijven van dezen gestoord door de komst van mijn model. En ik heb tot den donker met hem gewerkt, met een groote, oude overjas aan, waardoor hij een curieus breed figuur kreeg, ik geloof dat gij wel schik zoudt hebben misschien in deze collectie weesmannen in hun Zondags- en werkpak. Dan pakte ik hem ook nog eens zittende met een pijpje. Hij heeft een aardigen kalen kop - groote n.b. doove ooren en witte bakkebaarden. Deze krabbeling maakte ik half in den donker, toch zult ge er zoo ten naastenbij misschien de compositie in zien kunnen, als 't eenmaal in elkaar staat is zoo iets er gauw op te krabbelen, en ik zeg niet dat het in elkaar staat zooals ik 't hebben wilde. Ik zou wel lust hebben het te schilderen met figuren van ± de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
lengte van een voet of iets minder, de compositie dan nog iets meer in de breedte. Ik weet echter niet of ik het doen zal, ik zou er een groot doek voor moeten hebben en mislukt het mij, zijn er misschien al heel wat kosten aan geweest. Ik denk er bij, ofschoon ik er veel lust in hebben zou, ik vanzelf tot die dingen kom, doorgaande met types van figuren te maken. Dan vloeit het uit de studies naar 't model vanzelf later voort, 't zij in dezen 't zij in een anderen vorm, doch in 't zelfde sentiment. Hoe langer hoe meer begin ik te merken, hoe nuttig en hoog noodig het is de studies naar 't model te bewaren; ofschoon die voor anderen minder waarde hebben, ziet, wie ze gemaakt heeft, er 't model in terug, en staan de dingen weer levendig voor den geest. Als er eens gelegenheid is, denk dan om mij wat van die oude studies terug te sturen. Ik hoop er gaandeweg mooier dingen mede te maken. 't Spreekt vanzelf dat er in die groep figuren, waarvan ik een zwart krabbeltje stuur, prachtige dingen van kleur waren, blauwe kielen en bruine buizen, witte, zwarte, geelachtige arbeidersbroeken, verkleurde shawls, een groenachtig geworden overjas, witte mutsen en zwarte hooge hoeden, slikkerige straatsteenen en laarzen, als contrast voor bleeke gezichten of door weer en wind verweerde. En daar komt schilderen of aquarelleeren bij te pas. Enfin ik sjouw er op. Ik reken er op dat ge nog eens schrijft nietwaar, doch nogmaals dank voor de tijdige zending van het geld, dat om krachtig door te gaan hoog noodig is. Adieu kerel, ontvang een hartelijken handdruk in gedachten, en geloof me t. à t. Vincent.
Er is op de aquarel nog iets meer voorgrond, nu vallen de figuren te veel naar voren en domineert men den voorgrond niet genoeg met het oog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
236Waarde Theo, Zondag. Zie hier een krabbeltje van een grootere aquarel, ik heb nog een andere ook aangezet met veel meer figuren, de laatste badgasten, een avondeffekt. Ik weet niet of ik ze hoog genoeg zal kunnen opvoeren, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
we moeten doen wat we kunnen en doorworstelen tot we er zijn. Dan is de groote, waarvan ik in mijn vorig schrijven een krabbel stuurde, een eind verder. Ik geloof bepaald dat gij schik zoudt hebben in 't geen onderhanden is. Wat gij ook direct zoudt zien, evenals ik, is dat ik een massa figuurstudies van noode heb. Daarom ben ik met alle kracht doende en werk haast dagelijks met model. Van den weesman heb ik er sedert nog meer gemaakt, en deze week hoop ik ook eene vrouw uit het gesticht te krijgen. Ik ben echter bar om wat geld verlegen, er zijn veel dingen noodig, ik heb zelfs aan Stam nog wat te betalen. Verbeeld U, dat ik van de week nog een pak ontving tot mijn groote verrassing van thuis, met een winterjas, een warme broek, en een warme vrouwenmantel, het trof me erg. Het kerkhof met de houten kruisen speelt me erg in 't hoofd, zoodat ik misschien al vooruit wat studies er voor maak - ik wou wel zooiets in de sneeuw - een boerenbegrafenis of zoo. Enfin, een effekt als bijgaand krabbeltje van mijnwerkers. Om nu de seizoenen vol te maken, stuur ik een krabbeltje van de lente en een van den herfst er nog bij, die mij terwijl ik het eerste maakte, in de gedachte kwamen. Wat is het buiten mooi, ik doe mijn best om effekten te pakken van den herfst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik schrijf U zeer in haast, ik verzeker U er komt heel wat kijken voor composities met figuren, en ik zit diep in 't werk. Het is als met het weven, men heeft al zijn attentie noodig om de draden uit elkaar te houden, moet verscheiden dingen tegelijk leiden en in 't oog houden. Het teekeningetje van 't strand is meer af dan de andere omdat het heeft gediend om de groote te zoeken, terwijl de andere minder aquarel zijn. Nu ik hoop van harte dat Uw eigen beurs niet te plat is, 't is zoo erg mooi dezer dagen dat het zaak is er wat van op 't papier te brengen. Adieu, en schrijf zoo spoedig als ge kunt en geloof me, t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
237Waarde Theo, Zondagmiddag. Uw brief en het ingeslotene deden mij zeer veel pleizier, dat behoef ik U niet te zeggen, het komt erg van pas en is mij een krachtige hulp. We houden hier herfstweer, regenachtig en kil maar vol stemming, prachtig voor figuren vooral, die op de natte straten en wegen waar de lucht in weerkaatst, tonig uitkomen. Het is 't geen Mauve vooral telkens zoo mooi doet. Ik heb nog wat daardoor kunnen doen aan de groote aquarel van den troep volk voor het loterijkantoor, en zoo pas heb ik er ook weer een van het strand begonnen. Waarvan dit de compositie is. (Zie volgende bladz.) Ik kan volkomen overeenstemmen met wat gij zegt omtrent tijden die men soms heeft, waarin men stomp schijnt voor de dingen van de natuur, of waarin de natuur niet meer tot ons schijnt te spreken. Ik heb dat ook dikwijls, en het helpt mij wel eens als ik dan heel andere dingen aanpak. Ben ik stomp op landschap of lichteffekten dan grijp ik de figuren aan en omgekeerd. Soms is er niets aan te doen dan af te wachten tot het over gaat, maar menigen keer lukt het mij de ongevoeligheid weg te krijgen door verwisseling van motieven, waarop ik mijn attentie heb. Hoe langer hoe meer echter boeien mij de figuren. Ik herinner mij vroeger een tijd gehad te hebben dat het gevoel voor 't landschap erg sterk bij me was, en ik veel meer getroffen werd door een schil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
derij of teekening, waarin een lichteffekt of stemming van landschap goed was uitgedrukt, dan door figuur. Zelfs boezemden in 't algemeen de figuurschilders mij meer een soort tamelijk koelen eerbied in, dan wel dat ik er warme sympathie voor had. Ik herinner mij echter nog zeer wel in dien tijd toch bijzonder getroffen geweest te zijn door een teekening van Daumier, een oud man onder de kastanjeboomen in de Champs Elysées, (een illustratie voor Balzac), ofschoon die teekening zoo important niet was, maar ik weet wel dat het mij toen zoo bijzonder trof dat er iets zoo flinks en mannelijks in de opvatting van Daumier was, dat ik dacht: het moet toch goed zijn zóó te voelen en te denken, en een massa dingen over het hoofd te zien of voorbij te gaan, om zich te concentreeren op zoo iets wat te denken geeft, en een mensch als mensch meer direct persoonlijk aangaat dan weilanden of wolken. En zoo blijven mij ook steeds de figuren 't zij van de Engelsche teekenaars, 't zij van de Engelsche schrijvers, om reden van hun Maandagmorgenachtige nuchterheid en gewilde soberheid en proza en analyse steeds aantrekken als iets dat solide en flink is, waar men een houvast aan heeft in dagen wanneer men zich slap voelt. Zoo onder de Fransche schrijvers die van Balzac en Zola evenzeer. De boeken van Murger waarover gij schrijft zijn mij nog onbekend, doch ik hoop wel er kennis mee te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schreef ik U reeds ik van Daudet Les rois en exil las? Dat vond ik wel mooi. De titels van die boeken trekken mij zeer aan, o.a. La bohême. Wat zijn wij in dezen tijd erg ver afgedwaald van la bohême uit de dagen van Gavarni! Me dunkt, er was toch in dien tijd iets meer hartelijks en opgeruimds en levends dan nu. Ik weet het echter niet - en tegenwoordig is er ook veel goeds of kon er zijn nog meer dan effectief 't geval is, als er wat meer aaneensluiting was. Het is op 't oogenblik uit het raam van mijn atelier een prachtig effect. De stad met de torens en daken en rookende schoorsteenen teekent zich als een donker, somber silhouet af tegen een horizon van licht. Dit licht is evenwel slechts eene breede streep, daarboven hangt een zware bui, beneden meer geconcentreerd, boven door den herfstwind gescheurd in groote vlokken en massa's, die er af drijven. Die streep licht echter, doet in de sombere massa der stad hier en daar de natte daken glinsteren, (op een teekening zou men 't met een streek dekverf uithalen), en maakt dat, ofschoon de massa één toon heeft, men nog onderscheid ziet tusschen roode pannen en leien. De Schenkweg loopt door den voorgrond als een glinsterende streep door het nat, de populieren hebben gele blaren, de slootkanten en weiland zijn diep groen, figuurtjes zijn zwart. Ik zou het teekenen, of liever trachten te teekenen, indien ik niet den heelen middag op figuren gesjouwd had van turfdragers, die mij toch nog te zeer in 't hoofd zitten dan dat er ruimte is voor iets nieuws, en er ook in moeten blijven. Ik verlang toch zoo dikwijls naar U en denk zooveel aan U. Wat gij mij schrijft over sommige karakters te Parijs van artisten die met vrouwen leven, minder kleingeestig zijn dan anderen, misschien wanhopend trachten iets jongs te behouden, vind ik wel juist gezien. Zulken zijn er ginder en hier. Ginder is 't misschien nog moeielijker dan hier als mensch wat frischheid te behouden in het huiselijk leven, omdat zulks daar haast nog meer tegen den stroom op werken is. Wat zijn er veel te Parijs wanhopig geworden - kalm, beredeneerd, logisch en terecht wanhopig. Ik las nog iets van dien aard o.a. omtrent Tassaert van wien ik veel houd, en wat mij leed deed dat het zoo met hem gegaan was. Te meer, te meer vind ik elke poging in die richting waard ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
respecteerd te worden. Ook geloof ik dat het kan gebeuren men slage, en niet moet beginnen met te wanhopen ook al verliest men 't hier en daar, en ook al voelt men soms een soort aftakeling toch is het zaak weer op te leven, en moed te vatten, al komt het ook anders uit dan men aanvankelijk meende. Meen ook niet dat ik met minachting op personen, als die ge beschrijft, neerzie om reden hun leven niet zou berusten op serieuse en doordachte beginselen. Mijne gedachte daaromtrent is deze: het resultaat moet zijn een daad, niet een abstract idee. Slechts dan vind ik principes goed en de moeite waard, als zij zich tot daden ontwikkelen, en ik vind het goed na te denken en te trachten conscientieus te zijn, omdat dit de werkkracht van een mensch meer decideert, en de verschillende daden tot een geheel maakt. Ik zou van zulken als ge beschrijft, vinden dat zij door meer beredeneerd te doen wat ze doen, meer vastheid zouden krijgen, doch overigens prefereer ik zulken verre boven menschen, die met principes te koop loopen zonder zich de minste moeite te geven of er zelfs maar aan te denken, ze in praktijk te brengen. Want deze laatsten hebben aan de mooiste principes niets, en de eersten zijn net de lui om dan als ze er toe komen met wilskracht en nadenken te gaan leven, iets groots te doen. Want het groote geschiedt niet bij impulsie alleen, en is een aaneenschakeling van kleine dingen die tot elkaar gebracht zijn. Wat is het teekenen? Hoe komt men er? 't Is een zich heenwerken door een onzichtbaren, ijzeren muur, die schijnt te staan tusschen wat men voelt, en wat men kan. Hoe moet men door dien muur heen komen - daar er tegen beuken niets helpt - men moet dien muur ondermijnen en doorvijlen, langzaam en met geduld mijns inziens en ziedaar - hoe zal men aan zulk een werk assidu blijven, zonder zich te laten afbrengen ervan of afleiden, tenzij men nadenke en zijn leven regele naar principes? En zooals 't met het artistieke is, zoo is het ook met andere dingen. En het groote is niet iets toevalligs, het moet wel degelijk gewild worden. Of oorspronkelijk in een mensch de daden tot de principes, of de principes tot de daden leiden moeten, is iets wat me even ondecideerbaar schijnt, en evenmin de moeite waard gedecideerd te worden, als de kwestie wat er 't eerst geweest is de kip of het ei. Maar als positiefs en van veel gewicht acht ik het, dat men trachte zijn denk- en wilskracht te ontwikkelen. Zeer nieuwsgierig ben ik of ge, als ge vroeger of later ze zien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zult, in de figuren die ik dezer dagen maak, iets vinden zult. 't Is daarmee ook al een kwestie, als die van de kip en het ei, moet men figuren maken voor een eerst gevonden compositie, of de figuren die men afzonderlijk maakt, combineeren zoodat de compositie er uit voortvloeit? 't Zal dunkt me, wel op 't zelfde neerkomen, mits men maar werke. Ik eindig met hetgeen waarmee gij Uw brief besluit, dat we met elkaar gemeen hebben, we er van houden om achter de schermen van het tooneel te zien, of met andere woorden een neiging hebben om de dingen te analyseeren. Dit nu geloof ik juist de eigenschap is, die men hebben moet om te schilderen - bij het schilderen of teekenen moet men die kracht inspannen. 't Moge eenigermate zoo zijn dat er als van nature iets in ons zijn moet, (maar ook dat hebt gij en ik heb het ook - we hebben dat misschien te danken aan onze jongensjaren in Brabant en aan een omgeving die er veel meer dan meestal 't geval is, toe meewerkte om ons te leeren denken), doch vooral, vooral is het eerst later, dat het artistieke gevoel zich ontwikkelt en rijpt door werken. Hoe het zou kunnen dat gij een zeer goed schilder werd weet ik niet, doch dat het in U zit, en 't er van komen kan, dat geloof ik wel degelijk. Adieu kerel, dank voor het gezondene en een hartelijken handdruk, t. à t. Vincent.
Ik heb het kacheltje reeds staan, kerel wat wou ik we eens een avond teekeningen en schetsen konden kijken en houtsneden, ik heb weer een prachtige. Ik hoop deze week weesjongens te poseeren te krijgen, dan zou ik misschien die teekening van weeskinderen nog kunnen redden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
238Waarde Theo, Uw brief en de inhoud, zoowel schriftelijke als geldelijke deed mij niet weinig genoegen en ik dank er U wel voor, in 't eerste opzicht was ik vooral blij te hooren, dat het misschien niet heel lang hoeft te duren voor ge eens weer naar Holland komt. Zoodra 't U mogelijk is te bepalen of zulks vóór dan wel nà nieuwe jaar zijn zal, wil ik dat wel heel graag zoo bij benadering vooruit weten. Ik ben zeer blijde dat gij de studies afgezonden hebt, ik gevoel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zoo sterk dezer dagen, terwijl ik er veel nieuwe bijmaak, dat ik het werk naar 't model bij elkaar moet zien te houden. Wat zou ik het heerlijk vinden als ik wat meer met U eens kon overleggen omtrent het werk, doch we zijn te ver van elkaar. Ik zag dezer dagen, en heb het ook in mijn verzameling, eene groote houtsnee naar een schilderij van Roll, Une grève de charbonniers. Kent gij dien schilder soms en indien ja, wat hebt ge van hem gezien? Dit stelt voor de werf van een charbonnage, waarvoor een talrijke groep mannen en vrouwen en kinderen, die blijkbaar het gebouw hebben bestormd. Zij staan of zitten rond een omgestulpte kar, en worden in bedwang gehouden door gendarmes te paard. Een kerel gooit nog een steen, maar eene vrouw tracht zijn arm te grijpen. De karakters zijn uitmuntend, en het is ruw en brutaal geteekend en zeker ook geschilderd geheel in overeenstemming met den aard van het onderwerp. Het is niet als Knaus of Vautier, maar met meer hartstocht als 't ware gedaan - bijna geen details, alles gemasseerd en vereenvoudigd - maar er is veel stijl in. Er is veel expressie en stemming en sentiment in en de bewegingen van de figuren - de verschillende acties zijn meesterlijk uitgedrukt. Het trof mij erg en evenzeer Rappard, aan wien ik er ook een zond. Het stond in de Illustration, maar een oud nummer. Ik heb toevalligerwijs er nog een van een Engelsch teekenaar Emslie, wiens motief is mannen die in de mijn gaan om verongelukten zoo mogelijk nog te helpen, terwijl de vrouwen staan te wachten. Anders zijn zulke onderwerpen slechts zelden gemaakt. Wat dat van Roll betreft, ik heb zoo'n scène zelf bijgewoond in al zijn geur en kleur, ik vind het mooie van zijn schilderij dat het geheel zoo echt zoo'n toestand uitdrukt, ofschoon men er maar weinig van de details in terugvindt. Ik dacht er bij aan een woord van Corot: il y a des tableaux où il n'y a rien, et pourtant tout y est. Er is in 't geheel iets groots en klassieks, als in een mooi historieschilderij, in de compositie en de lijnen, en dat is een kwaliteit, die tegenwoordig even zeldzaam blijft, als ze altijd geweest is en blijven zal. Het doet mij eenigszins aan Géricault denken, n.l. aan de Radeau de la Méduse, en toch tegelijk aan Munkaczy b.v. Deze week heb ik eenige koppen geteekend en ook eenige kinderfiguren, en dan nog weesmannen. Wat gij zegt van die kleine teekeningetjes ben ik wel met U eens, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat n.l. dat van 't bankje meer op de ouderwetsche manier gedaan is. Toch deed ik dit min of meer opzettelijk, en zal 't nog wel eens meer doen misschien. Hoezeer ik ook veel schilderijen en teekeningen die bepaald met 't oog op den fijngrijze, harmonieuze kleur en op den localen toon gemaakt zijn, prachtig mooi vind, zoo geloof ik toch dat veel artisten die daar minder bepaald op werkten en nu voor ouderwetsch doorgaan, altijd frisch en groen zullen blijven, om reden hun manier van doen ook zijn raison d'être had en houden blijft. Om U de waarheid te zeggen zou ik noch de ouderwetsche noch de nieuwere opvatting willen missen. In beide richtingen zijn te veel dingen hors ligne, dan dat ik voor mij bepaald aan de een of de andere de voorkeur kan geven systematisch. En niet in alle opzichten zijn de veranderingen door de nieuweren in de kunst gebracht, verbeteringen, niet alles is vooruitgang, noch in 't werk noch in de personen zelf der artisten, en dikwijls komt het mij voor dat velen èn hun uitgangspunt èn hun doel wel uit 't oog verliezen, of met andere woorden geen voet bij stuk houden. Uw beschrijving van dat avondeffekt vond ik weer heel mooi, het ziet er hier vandaag heel anders uit, maar in zijn soort is het ook mooi, b.v. het terrein bij de Rijnspoor. Op den voorgrond de kolenweg met de populieren die hun blaren beginnen te verliezen, dan de sloot of vaart vol kroos, met een hoogen kant begroeid met verflenst gras en lisch, dan de grijze of bruingrijze grond van omgespitte aardappellandjes of plekken beplant met groenachtig paarsche roode kool, hier en daar een heel erg frisch groen van versch-opgeschoten herfstonkruid, waar bovenuit boonestaken met verwelkte stengels en de roodachtige of groene of zwarte boonen, peulen; achter die strook grond, de rood verroeste en zwarte rails in geel zand, hier en daar stapels oud hout - bergen steenkool - afgedankte wagons, daar bovenuit rechts eenige daken en de goederenremise - links een uitzicht op uitgestrekte vochtiggroene weiden, aan den horizon wijd weg afgesloten door een grauwe strook, waarin men nog boomen, roode daken en zwarte fabrieksschoorsteenen onderscheiden kan. Er over heen een iets of wat gele, maar toch grijze lucht, erg kil en winterachtig, die laag neerhangt en waaruit een soort stofregen komt bij vlagen, en waarin veel hongerige kraaien vliegen. Toch valt er veel licht op alles, wat vooral uitkomt als een paar figuurtjes met blauwe of witte kielen over het terrein rondschar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
relen, als wanneer de schouders en koppen licht pakken. Mij dunkt evenwel dat het er te Parijs heel wat helderder zal uit zien, en minder kil. Want de killigheid komt tot in huis, en als men een pijp aansteekt is er iets van den motregen in als 't ware. Maar het is erg mooi. Alleen 't is op zulke dagen dat het wel gezellig zou zijn eens een vriend op te zoeken, of er een bij zich te hebben, en 't is op zulke dagen dat men wel eens iets leegs voelt als men nergens heen kan gaan, en er niemand komt. Maar juist dan voel ik toch wat het werk is, hoe toch onafhankelijk van goedkeuring of afkeuring, het toon geeft aan het leven, en men op dagen dat men anders melankoliek zou worden, blij is een wil te hebben. Ik had nog een paar uur model vandaag, een jongen met een schop, opperman van zijn beroep, een hèel echt type, platten neus, dikke lippen, erg steil ruw haar - en toch als hij iets doet, is er gratie in 't figuur, of liever althans tournure en karakter. Ik denk wel dat ik nog mooie modellen zal krijgen dezen winter, de baas van de werf heeft mij beloofd, de arbeiders die om werk komen vragen, zooals telkens voorkomt nu en dan in den slappen tijd, naar mij toe te sturen. Ik geef ze altijd graag een paar kwartjes voor een middag of morgen, want dat is net wat ik hebben moet. Ik zie geen anderen weg dan werken met model; men mag zeer zeker zijn verbeeldingskracht niet uitdooven, maar juist het voortdurend onder de oogen hebben van de natuur en het worstelen er mee, scherpt de verbeeldingskracht en maakt ze juister. Den volgenden Zondag hoop ik dienzelfden jongen weer te krijgen, ik wou dan hem eens teekenen zooals ze de schuiten met steenen voorttrekken, die men hier veel in de vaart ziet. Het is uit met het buiten gaan werken - dat is bepaald stilzittende werken, want het is te guur - dus moeten we maar de winterkwartieren betrekken. Zoo in mijn gevoel heb ik wel lust in den winter, het is wel een heerlijk seizoen, als men geregeld werken kan. Ik heb wel hoop dat het wat vlotten zal. Dat ik van harte hoop, gij het bewuste binnen zult krijgen, behoef ik U niet te zeggen. Ik heb zooals ge weet met schilderen en aquarelleeren meer doorgezet dan eerst het plan was, en ik moet er nu nog al krom voor liggen. Doch daar zullen we wel doorkomen, en zelfs mag het geen reden zijn om te verslappen. Ik varieer het nu door druk met model te werken, ofschoon dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook nog al oploopt, maar ik krijg er mijn portefeuilles door gevuld naarmate mijn portemonnaie leger wordt. Mocht het zijn gij tegen den twintigsten de heele gewone som niet bij elkaar hebt, stuur dan een gedeelte, maar ik zou liever een dag vroeger dan later ontvangen, daar 't zoo uitkomt met den dag dat ik de huur te betalen heb voor die week. Behalve dat één muur erg vochtig is, blijft het huis mij best bevallen. Het werken met model kan hier veel beter dan op het andere atelier, ik kan zelfs met meer personen tegelijk werken, b.v. twee kinderen onder een parapluie, twee vrouwen die staan te praten, een man en eene vrouw gearmd, etc. Maar wat hebben we hier eigenlijk weinig lente en zomer gehad, het is mij soms net alsof er niets tusschen lag, tusschen verleden najaar en nu dit, maar dat kan wel zijn omdat er de tijd tusschen ligt dat ik ziek was. Ik voel me anders nu weer normaal, tenzij als ik erg vermoeid ben, dan heb ik soms een dag of een halven dag, dat ik onbeschrijfelijk flauw en zwak ben, veel meer dan vroeger. Alleen ik stoor er me niet meer aan, want het verveelt me te erg, en komt me te slecht gelegen daar er te veel werk aan den winkel is. Het helpt mij dikwijls, dan b.v. eens hard naar Scheveningen te loopen of zoo. Nu schrijf vooral weer tegen den twintigsten, ik heb deze keer weer Whatman moeten opdoen en penseelen. Ge kunt niet begrijpen hoeveel dingen men soms noodig heeft. Enfin dat is zoo met ieder schilder. In gedachten een handdruk, en geloof me t. à t. Vincent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
239Waarde Theo, 't Is weer Zondag en weer even regenachtig als gewoonlijk. Wij hebben bovendien deze week storm gehad, en de blaren worden dun aan de boomen. Ik verzeker U ik blij ben dat de kachel staat. Toen ik dezen morgen er eens toe kwam om mijn teekeningen te rangschikken, n.l. de studies naar 't model van zoowat sedert uw bezoek, (niet meegerekend de oudere studies, en ook niet wat ik in mijn schetsboek teeken), toen vond ik er ongeveer een honderdtal. Ik noem eens een cijfer, omdat ik me herinner ge bij gelegenheid van Uw bezoek mij vroeg of ik nog andere studies had dan die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
teekeningen, die ge toen zaagt. Ik weet niet of alle schilders, ook zelfs die, die zeer uit de hoogte op mijn werk neerzien, dermate dat ze 't beneden zich achten er zelfs ook maar de minste notitie van te nemen, meer werken dan ik. Ook weet ik niet of zij een beteren weg kennen dan te werken met model, ofschoon ze zulks m.i. wel wat weinig doen, zooals ik U wel meer schreef dat ik 't niet begrijpen kon ze niet meer model namen. (Ik bedoel natuurlijk niet lui als Mauve of Israëls, ofschoon de laatste het m.i. prachtige voorbeeld geeft om steeds met model te werken, maar meer heeren als b.v. de Bock en Breitner). Laatstgenoemden heb ik sedert ik hem in 't gasthuis bezocht tijdens zijn ziekte, volstrekt niet gezien, ik hoorde toevalligerwijs er iets van dat hij leeraar aan een burgerschool was geworden, ik heb van hem zelf echter taal noch teeken vernomen. Deze week ontving ik een brief van Rappard, die zich ook verwondert over de manier van doen van veel schilders hier; en onder anderen ondervond, een schilderij van hem geweigerd werd op Arti. Ik zeg maar dit: als zulken als hij en ik voor niets geteld worden, is dit billijk? Want ik verzeker U dat hij terdeeg werkt, hij was in Drenthe dezen zomer en daarna heeft hij een heelen tijd gewerkt in het gasthuis voor blinden te Utrecht. Ik vond het wel curieus van hem eenige ervaringen te hooren, die zoo ten naastenbij al precies 't zelfde zijn als de mijne. Enfin. Ik kan zooals ik U reeds schreef, dikwijls naar U verlangen, als ik U meer zag en we over 't werk meer bespreken konden, zou ik nog tot het maken van verscheidene dingen komen, die uit de studies die ik heb, te maken zouden zijn, dat geloof ik vast. Toch ge herinnert U, dat niet lang geleden ik U nog schreef, (ik stuurde U toen een kleurkrabbeltje van een aardappelmarkt), ‘ik moet toch weer eens probeeren dat gescharrel op straat aan te pakken’. Daarvan zijn nu toch een stuk of 12 aquarellen het gevolg die ik op 't oogenblik onder handen heb, zoodat ik met 't bovenstaande niet zeggen wil dat ik niets met mijn studies kan uitrichten, of ze zonder doel maak, maar alleen dat ik geloof, ik er meer mee zou kunnen uitrichten en meer direct doeltreffend maken als ik eens meer met U overleggen kon. Maar wat hier ook van zij, ik werk toch met veel pleizier dezer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dagen, en ik heb wel hoop er dingen bij zullen zijn, waar ge ook pleizier in hebben zult dan wanneer ge eens komt. 'k Geloof dat wil men figuren maken, men een warm gevoel moet hebben in zichzelf van wat Punch op de Kerstmisplaat noemt: Good will to all, n.l. dat men werkelijk liefde moet hebben voor de menschen. Ten minste hoop ik mijn best te doen in zoo'n stemming te zijn, zooveel mogelijk. Ik vind het juist daarom ook zoo jammer dat het met omgang met schilders niet vlot, en zooals ik reeds vroeger U eens schreef, op een regenachtigen dag als heden, men niet eens gezellig bij de kachel kan zitten teekeningen of prenten zien, en elkaar zoodoende animeeren. Ik moet U eens vragen of er van Daumier goedkoope bladen in den handel zijn, en indien ja, welke? Ik heb hem altijd zeer knap gevonden, maar het is eerst in den laatsten tijd dat ik begin te vermoeden, dat hij van nog grooter importance is dan ik dacht. Als gij iets bijzonders weet van hem, of wel importante dingen van zijn teekeningen kent, schrijft er als ge wilt eens over. Ik heb vroeger ook wel karikaturen van hem gezien, en juist daardoor misschien een ander idee van hem gekregen dan wel 't juiste. Zijn figuren troffen mij steeds bijzonder, maar ik geloof dat ik maar een heel klein deel van zijn werk ken, en dat b.v. de karikaturen volstrekt niet het gewone of voornaamste van hem is. Ik herinner mij wij er over gesproken hebben verleden jaar op den weg naar Prinsenhage, en gij toen zeidet ge Daumier mooier vondt dan Gavarni, en ik toen partij trok voor Gavarni en U sprak over het boek, dat ik over Gavarni gelezen had, dat gij nu hebt, maar ik moet zeggen dat ofschoon ik sedert niet minder van Gavarni ben gaan houden, ik begin te vermoeden dat ik slechts een heel klein deel van 't werk van Daumier ken, en in dat gedeelte, wat ik van zijn werk niet ken, juist de dingen zitten die mij (hoe zeer ik ook dat wat ik van hem ken, reeds apprecieer) nog het allermeest interesseeren zouden. En mij schemert nog iets in de herinnering, maar ik kan 't mis hebben, dat gij mij spraakt van groote teekeningen, typen of portretten uit het volk, en daar ben ik nieuwsgierig naar. Waren er meer dingen van hem zoo mooi als een blad, dat ik onlangs van hem vond: Les 5 âges d'un buveur, of als dat figuur van een oud man onder den kastanjeboom waar ik U reeds van sprak, ja dan was hij mis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
schien de baas van allen. Weet gij hieromtrent me eenige inlichting te geven? Herinnert gij U nog de figuren van De Groux uit de Uilenspiegel, die ik vroeger gehad heb en nu helaas niet meer, wel die twee bladen van Daumier die ik het laatst noem, lijken daarop, en kent ge er zulken meer, (de karikaturen daar geef ik veel minder om), dat is mijn bedoeling. Het spijt mij verschrikkelijk dat ik die de Groux en Rops niet meer heb, ik heb ze met andere dingen in Engeland weggegeven aan Richardson, den reiziger voor het huis G. & Cie. Nu kerel, en dit beloof ik U tegen dat ge komt, behalve de aquarellen en geschilderde studies zal ik U eens verzoeken de moeite te nemen een portefeuille met een honderdtal geteekende studies door te zien, alleen figuren. Ik heb die nu reeds, vooral als ik er eenige oude bij reken. In den tusschentijd van nu en uw komst zal ik echter trachten betere in de plaats te maken voor andere die er uit kunnen, en er nog meer variatie in trachten te brengen. Adieu intusschen, van harte wensch ik U wat voorspoed en geluk toe, en geloof me met een handdruk in gedachten, t. à t. Vincent. |
|