Brieven aan zijn broeder. Deel 1
(1914)–Vincent van Gogh– Auteursrecht onbekend
[pagina 116]
| |
Amsterdam
| |
95Waarde Theo, Amsterdam 19 Mei 1877. Wat hadden wij een goeden dag samen die ons wel in het geheugen zal blijven, ik wil zorgen dat gij bij Uwe terugkomst uit Etten een brief vindt, thuis zult gij het ook wel goed gehad hebben, schrijf eens spoedig hoe gij den dag hebt doorgebracht. Hierbij ontvangt gij iets voor Uw portefeuille, n.l. een lithographie naar J. Maris, waaronder men wel zou kunnen zetten: eene arme in het koningrijk Gods, en eene lithographie naar Mollinger, hadt gij die ooit meer gezien, ik nog niet. Had gelegenheid bij een boekenjood, die mij Latijnsche en Grieksche boeken bezorgt, die ik noodig heb, uit eene groote partij uit te zoeken, en niet duur, 13 stuks voor 70 ct. Dacht ik er nog eenige wilde nemen voor mijn kamertje, dan komt er wat stemming in en dat is noodig om gedachten te krijgen en te vernieuwen. Ik geef U op wat het is, dan weet gij hoe het er nu uitziet en wat er hangt. Een naar Jamin (die ook op Uw kamertje hangt), een naar M. Maris, dat jongetje dat naar school gaat, 5 stuks naar Bosboom, van der Maaten, ‘Begrafenis in het koren’ - Israëls, een arme | |
[pagina 117]
| |
man op den weg 's winters met sneeuw, en Ostade, atelier. Dan nog Allebé, een oud vrouwtje dat op een wintermorgen als de sneeuw op de straten ligt, water en vuur heeft gehaald, dat laatste stuurde ik aan Cor op zijn verjaardag. De boekenjood had nog veel meer mooie, maar 't kon niet meer lijden, en al hang ik zoo het een en ander op, ga ik toch niet verzamelen. Gisteren stuurde Oom Cor mij een partij oud papier, als het blaadje waar ik U op schrijf, is dat niet heerlijk om het werk op te maken? Heb veel werk reeds en niet gemakkelijk, maár met geduld zal men daar wel aan wennen, ik hoop maar te denken aan de klimop ‘which stealeth on though he wears no wings’, als de klimop tegen de muren; zoo moet de pen tegen het papier op. Iederen dag ga ik een eind loopen, kwam laatst door een zeer aardig gedeelte, toen ik n.l. den Buitenkant af liep tot het Station van de Holl. Spoor toe, daar zag men de menschen werken met zandkarren etc. aan het IJ, en kwam door allerlei nauwe straatjes met tuinen vol klimop. Het had daar iets van Ramsgate. Bij 't station ging ik links af, waar die menigte van molens staan, op een weg aan een gracht met iepeboomen, alles daar doet aan de etsen van Rembrandt denken. Dezer dagen begin ik ook aan Algermeene Geschiedenis uit het boek van Streckfuss of liever ik ben er reeds aan begonnen. Er komt heel wat kijken, maar stap voor stap voortgaan en goed doen wat men doet, zal echter wel tot een resultaat leiden, daarop hoop ik vast. Maar er zal tijd over heen moeten gaan; het is het getuigenis van velen en niet maar van Corot alleen: il n'a fallu pour cela que quarante ans de travail, de pensée et d'attention. Voor het werk van mannen als Pa, oom Stricker en zooveel anderen is ook heel wat oefening noodig, evenzeer als voor het schilderen. En een mensch zegt wel eens: hoe kom ik er nog! - Blijft het met Mevr. T. goed gaan en zijt gij al eens naar Mauve geweest? Houd U maar ferm, er kunnen nog goede dagen in de toekomst voor ons liggen, als God ons leven wil sparen en zijn zegen geven op 't geen wij doen. Zult gij nog ooit bij mij in een of ander kerkje zitten, God geve het, en ik geloof dat Hij het geven zal. Komt gij nog eens weer op een Zondag op het studeerkamertje, en gaan wij nog eens samen naar 't Scheveningsche kerkje, ik hoop het. | |
[pagina 118]
| |
Groet uw huisgenooten en ontvang in gedachten een handdruk van
Uw zoo liefh. broer Vincent.
Gisteren zag ik nog een portret van Michelet en keek het nog eens goed aan en dacht aan ‘sa vie d'encre et de papier.’ 's Avonds ben ik moe en kan niet zoo vroeg opstaan als ik wil, maar dat zal wel weer bij komen en ik hoop er mij toe te dwingen. | |
96Waarde Theo, Amsterdam 21 Mei 1877. Dank voor Uw brief en voor de kerkelijke attestatie. Het is jammer gij op Pinkster niet naar Etten zijt geweest, en van harte hoop ik gij een volgenden Zondag zult kunnen gaan. Hebt gij die attestatie gemakkelijk gekregen? Dank voor de moeite. Gisteren was ik 's morgens in de vroegkerk en hoorde een preek ‘ik zal eeuwig twisten met den mensch’, hoe na een tijd van teleurstelling en grief, er in het leven een tijd kan komen, waarin de innigste verlangens en wenschen kunnen worden vervuld. 's Morgens 10 uur hoorde ik Oom Stricker over Hand. II 1:4. Eene zeer mooie hartelijke warme toespraak; hedenmorgen ga ik oom weer hooren en moet daar nu heen, schrijf U straks wat de tekst was. Het is regenachtig weer vandaag en eene lange wandeling langs den Buitenkant naar de Noorderkerk. De stad zag er daar bij den Schreyerstoren, en daar waar men ook gezicht heeft op het IJ, uit als een schilderij van J. Maris. De tekst was 1 Korinthe 12:13: Want ook wij allen zijn door éénen geest tot één lichaam gedoopt. Er zijn mooie kerken hier. Deze week ben ik tot de Zuiderzee gewandeld over een dijk naar Zeeburg. Dan komt men langs het Jodenkerkhof waar ik ook op geweest ben. Het is zeer eenvoudig, vol rechtopstaande oude zerken met Hebreeuwsche opschriften, en vlierboomen hier en daar en begroeid met lang, donkerkleurig gras. Gisteren (Zondag) middag ben ik met Oom Jan naar BaarnGa naar voetnoot*) geweest, wat is het daar mooi, wij wandelden in de lanen van sparren en beuken in het bosch en zagen de zon ondergaan achter het eikenhakhout. Gij kunt wel denken het daar aan de werf en het dok en den IJkant 's avonds, zooals | |
[pagina 119]
| |
b.v. gisteren toen wij thuiskwamen, mooi is, en er is dan zulk een heerlijke lucht van teer, die doet denken aan de mastbosschen. Kent gij eene oude Engelsche gravure ‘The vicar's daughter’, die hangt te Baarn en trof mij gisteren, let er eens op als gij te Baarn komt. De stemming herinnert aan ‘Die Abendglocke.’ Dezen morgen zag ik in de kerk een oud vrouwtje, waarschijnlijk stovenzetster, die mij zoo deed denken aan die ets van Rembrandt, eene vrouw die in den Bijbel heeft gelezen, en met het hoofd op de hand geleund is in slaap gevallen. Ch. Blanc schrijft er zoo mooi en met zooveel gevoel over en ik meen ook Michelet in zijn ‘il n'y a point de vieille femme.’ Ook het vers van de Genestet ‘haar pad in 't leven loopt eenzaam af’ doet er aan denken. Zouden wij ook aan den avond van ons leven zijn als 't ware voor wij het zelf weten? - als wij de dagen voelen omvliegen en steeds sneller voorbijgaan, is het mij wel eens goed dat te gelooven en te vertrouwen ‘l'homme s'agite et Dieu le mène.’ Zijt gij de Pinksterdagen 's morgens in de zaak geweest? Ik hoop gij het toch goed zult gehad hebben. 22 Mei. Gisterenavond was ik bij Oom Stricker waar het gezellig was; 't was over 11 toen ik thuis was, heb toen nog zitten schrijven tot 12; wat zou ik wenschen wij zoo samen hier en daar heen konden gaan, had er U gisteren avond wel bij willen hebben. Schrijf maar weer spoedig een woordje als gij een oogenblikje hebt. Dezen morgen moet ik nog heel wat werken, ik zie wel 't niet gemakkelijk is en nog wel veel moeilijker zal worden, maar heb toch vaste hoop het zal gelukken, en ook ben ik overtuigd, dat al werkende, ik zal leeren werken en mijn werk beter en degelijker zal worden. Reeds nu begin ik aan de Bijbelstudie, maar alleen des avonds als het werk van den dag af is, of des 's morgens vroeg - after all is dat het voornaamste - al is het mijn plicht mij nu aan de andere studie te wijden, wat ik ook doe. Heb gisteren bij Stricker moeten vertellen van Londen en van Parijs en als ik dat doe, zie ik het alles weer voor mij; ook alles in dat verleden kan medewerken ten goede, ik heb ginder veel lief, en och dat heb ik overal gehad waar ik geweest ben, dat voel ik wel als ik door de straten te 's Hage wandel, of b.v. te Zundert, dien laatsten tocht daarheen vergeet ik niet licht. Vóór ik naar Stricker | |
[pagina 120]
| |
ging liep ik nog even op het Trippenhuis om enkele schilderijen nog weer eens te zien. Gij weet wel welke. Nu Theo, groet den een en ander die gij mocht zien, schrijf eens spoedig, heb het zoo goed mogelijk, ontvang een fermen handdruk in gedachten en geloof mij Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
97Waarde Theo, Amsterdam 28 Mei 1877.
Vandaag was het een stormachtige dag, van morgen naar de les gaande keek ik op de brug den kant van de Zuiderzee uit, daar was een witte streep aan den horizon, (daartegen teekende zich de lange rij huizen met de Oosterkerk af), waarboven donker grijze wolken, waaruit in de verte de regen in schuine strepen neerkwam. Gisteren was Oom Jan naar Leiden en was ik dus alleen dien dag, ging des morgens naar de Oosterkerk, ben des middags naar den zeekant gewandeld, en verder den geheelen dag geschreven. Het werk en schrijven gaat nog niet zoo vlug en makkelijk als ik zou willen, maar al doende hoop ik te leeren, maar jongen als ik kon, ik zou wel eenige jaren willen overvliegen. Men moet eerst eenige rust krijgen wanneer men reeds eenige jaren van werk achter zich heeft, en voelt men op weg is. Dezen morgen was ik op Oom Stricker's studeerkamer, die is mooi en er hangt een portret van Calvijn naar Ary Scheffer, toch had ik er zoo graag wat meer prenten aan den muur gezien. Verleden week was ik gekomen tot aan Gen. XXIII, de begrafenis van Sara in den akker, dien Abraham kocht om haar daar te begraven in de spelonk van Machpela, en zoo onwillekeurig maakte ik een teekeningetje, hoe ik mij die plaats voorstelde, het is niet veel bizonders maar ik sluit het toch hierin. Een goeden brief van huis gisteren, schreef heden terug, schrijft gij ook weer eens spoedig een woordje, want ik verlang er weer naar. Daar juist gaat al het volk van de werf naar huis, dat is iets aardigs, 's morgens vroeg hoort men ze reeds vroeg, ik geloof er ongeveer 3000 zijn, het geluid van hunne voetstappen is iets als het geruisch van de zee. Kocht heden morgen van een jood ‘Tobias’ naar Rembrandt, een klein gravuretje, voor zes cents. | |
[pagina 121]
| |
Gij moet veel groeten hebben van Oom Jan. Hoe maakt Mevr. T. het, ben ook verlangend om te hooren of gij nog bij Mauve zijt geweest. Binnen kort gaat tante Mina naar Etten, dat is prettig voor thuis. Pa schreef de kerk was gewit en het orgel geverfd. Gisteren zijn er 3 kinderen gedoopt. L. wordt nog niet beter en de vrouw van W.v. Eekelen is ook erg ziek. Hebt gij gehoord Oom Vincent weer bronchite heeft, en het schijnt erg te zijn ook, gelukkig oom weer in het land is en in zijn eigen huis, en dat Pa en Moe hem dagelijks bijna eens komen bezoeken. - Nu jongen, heb het zoo goed mogelijk, groet uwe huisgenooten, kerel schrijf maar eens spoedig en ontvang in gedachten een hartelijken handdruk, en geloof mij Uw zoo liefh. broeder Vincent. | |
98Waarde Theo, Amsterdam 30 Mei 1877. Dank voor Uw brief van heden, ik heb nog een en ander te doen en schrijf dus in haast. Heb oom Jan Uw brief gegeven, ontvang zijn hartelijke groeten en hij dankt U voor Uw schrijven. Er was een woord dat mij trof in Uw schrijven, ‘ik zou wel van alles weg willen, ik ben de oorzaak van alles, en doe anderen slechts verdriet, ik alleen heb deze ellende over mijzelven en anderen gebracht’. Het was een woord dat mij trof, omdat datzelfde gevoel juist hetzelfde, niet meer en niet minder, ook in mijn geweten is. Wanneer ik denk aan het verledene - wanneer ik denk aan de toekomst, aan bijna onoverwinnelijke moeilijkheden, aan veel en moeilijk werk waar ik geen lust in heb, dat ik, n.l. het booze ik, gaarne zou willen ontduiken, wanneer ik denk aan de oogen van zoovelen, die op mij gevestigd zijn, - die weten zullen waaraan het ligt als ik niet slaag, die mij geen alledaagsche verwijtingen zullen doen, maar die, omdat zij beproefd en geoefend zijn in wat goed en braaf en fijn goud is, als het ware zullen zeggen door de uitdrukking van hun gelaat: wij hebben U geholpen en zijn U een licht geweest - wij hebben aan U gedaan wat wij konden, hebt gij oprecht gewild, wat is nu ons loon en de vrucht van ons werk? Zie, als ik aan dat alles denk, en aan nog zooveel meer van allerlei aard - te veel om op te noemen, aan al de moeilijkheden en zorgen, die niet minder worden al voortgaande in het | |
[pagina 122]
| |
leven, aan lijden, aan teleurstelling, aan het gevaar van mislukking tot schande toe, - dan is ook mij het verlangen niet vreemd - ik zou wel van alles weg willen! En toch - ik ga voort, maar met voorzichtigheid, en in de hoop dat het mij gelukken zal al deze dingen te bestrijden, zoodat ik wat te antwoorden zal hebben op de verwijtingen die dreigen, en in het vertrouwen dat ondanks alle dingen die tegen mij schijnen, ik de zaak die ik begeer zal bereiken, en als God wil genade zal vinden in de oogen van sommigen die ik lief heb, en in de oogen van hen die na mij zullen komen. Daar staat: ‘richt op de slappe handen en de trage knieën’, en toen de discipelen den geheelen nacht hadden gearbeid en niets gevangen, toen werd hun gezegd: ‘Steek af in de diepte! werp het net nog eens uit!’ Mijn hoofd is soms dof en dikwijls gloeit het en is mijn gedachte verward - hoe ik al die moeilijke en uitvoerige studie er in moet krijgen, ik weet het niet - om na die veelbewogen jaren nog aan eenvoudig geregeld werken te wennen en er in te volharden, is niet altijd gemakkelijk. En toch ga ik voort; als wij vermoeid zijn is het dan niet omdat wij reeds een eind geloopen hebben, en als het waar is dat de mensch een strijd heeft op aarde, is dan niet het gevoel van vermoeidheid en het gloeien van het hoofd, het teeken dat wij gestreden hebben? Wanneer men aan moeilijk werk arbeidt en tracht naar eene goede zaak, dan strijdt men een goeden strijd, waarvan zeker reeds dit dadelijk het loon is, dat men voor veel wat kwaad is wordt bewaard. En God ziet de moeite en het verdriet, en kan helpen ondanks alles. Het geloof aan God staat bij mij vast - geen denkbeeld is dat, geen ijdel geloof, - maar het is zoo, het is waarachtig, daar is een God die leeft, en Hij is met onze ouders, en zijn oog is ook op ons, en ik ben zeker dat Hij zijn oogmerk met ons ook heeft, en wij als het ware niet aan onszelven geheel toebehooren - en die God is geen ander dan Christus, van wien wij in onzen Bijbel lezen, en wiens woord en geschiedenis ook diep in Uw hart is. Had ik maar vroeger met al mijn kracht er op gewerkt, ja dan zou het mij nu beter geweest zijn - maar ook nu zal Hij een krachtige hulp zijn, en het is in zijne macht om ons het leven dragelijk te maken, om ons te bewaren voor den booze, om alle dingen te laten medewerken ten goede, om ons einde vrede te maken. | |
[pagina 123]
| |
Er is kwaad in de wereld en in ons zelven, verschrikkelijke dingen en men hoeft niet ver in het leven te zijn, om tegen veel op te te zien en om behoefte te gevoelen aan een vaste hoop op een leven na dit leven, en om te weten dat men zonder het geloof in een God niet kan leven, het niet uithouden kan. - Maar met dat geloof kan men het lang volhouden. Toen ik stond bij het lijk van Aerssen, toen stak de kalmte en ernst en plechtige stilte van den dood zoo af bij ons, die leefden, dat allen voelden wat zijne dochter zeide in hare eenvoudigheid: ‘hij is verlost van den last van het leven, dien wij nog dragen moeten.’ En toch zijn wij aan het oude leven zoo gehecht, omdat er tegenover moedelooze stemming opgewektheid staat, en ons hart en onze ziel zich verheugt als de leeuwerik die het zingen 's morgens niet laten kan, ook al buigt zich onze ziel soms neder in ons en verontrust zich in ons. En de herinnering aan al wat wij hebben liefgehad, blijft, en komt terug aan den avond van ons leven. Het is niet gestorven maar slaapt, en zich daarvan een schat te verzamelen is goed. Ontvang een handdruk in gedachten en heb het zoo goed mogelijk en schrijf weer eens spoedig aan Uw zoo liefheb. broer Vincent. | |
99Waarde Theo, Amsterdam 31 Mei 1877. Het is reeds laat en allen zijn reeds slapende, maar het is mij behoefte om U nog eens een woordje te schrijven. In Uw laatsten brief schrijft gij, dat gij er over denkt om naar een andere plaats te gaan indien zulks mogelijk ware, en gij noemt Londen en Parijs - dat kan wel goed zijn. Jongen wat houd ik toch zielsveel van die steden, dat wil zeggen van veel wat men daar ontmoet, er is wel veel dat ik haat ook, tenminste niet zoo liefheb als de heggen van doorn en het groene gras en de grijze kerkjes. - 't Is zoo kwaad niet van U gedacht. Maar weet dit - wij beiden moeten zien dat wij den tijd tusschen nu en den leeftijd van 30 jaar of daarboven doorkomen en moeten ons wachten voor zonde - wij zijn eenmaal in het leven, welnu wij moeten een goeden strijd strijden en wij moeten mannen worden dat zijn wij nog niet, geen van beiden - er is iets grooters in de toekomst, dat voorzegt mijn geweten mij; wij zijn niet wat anderen zijn, welnu maar wij kunnen trachten het te worden; wat ik wil, weet gij. Als ik predikant mag worden, als ik die betrekking | |
[pagina 124]
| |
vervul zóó dat mijn werk gelijkt op dat van onzen vader, dan zal ik God danken............... Houd gij ook, wat gij ook voor U zelven wenscht, de gedachte aan Christus vast en bewaar zijn woord. Door het geloof kan men worden ‘droevig maar altijd blijde’, en hoeven wij niet te klagen als ‘onze jeugd verdwijnt bij 't rijpen onzer krachten.’ Heb het zoo goed mogelijk, schrijf weer eens spoedig, groet Uwe huisgenooten en ook bekenden als gij ze ziet en ontvang in gedachten een hartelijken handdruk en geloof mij Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
100Waarde Theo, Amsterdam 4 Juni 1877. Gij herinnert U dien avond te Dordrecht, toen wij samen door de stad wandelden om de Groote Kerk, en door allerlei straten en langs de grachten waarin de oude huizen en het licht van de vensters weerkaatsten? Gij spraakt toen over een beschrijving van een dag in Londen door Theophile Gautier, de koetsier van een bruiloft, voor de deur eener kerk op een dag met mist en storm. Ik zag het alles voor mij, maar als dat U trof dan zult gij het bijgaandeGa naar voetnoot*) wel gevoelen, deze bladzijden las ik op een zeer stormachtigen dag verleden week; het was des avonds toen de zon onderging en een rossen gloed wierp op de grauwe avondwolken, waartegen de masten der schepen en de rij oude huizen en boomen afstaken en alles weerkaatste in het water, en de lucht een vreemd schijnsel wierp op de zwarte aarde, het groene gras met madelieven en boterbloemen, en op de struiken witte en paarse seringen en vlier van den tuin op de werf. Te Londen had ik dat boek van Lamartine gelezen en het had mij zeer getroffen en dat deden vooral de laatste bladzijden mij nu ook weer. Schrijf eens wat gij er van denkt. Die plekken, waarover gesproken wordt: Hampton Court met zijn lanen van linden vol roekennesten (rookeries), White Hall met klimop begroeid aan den achterkant, en het binnenplein grenzende aan St. James Park waar men Westminster Abbey ziet, het alles zie ik voor mij, en het weer en den somberen toon over het geheel. (cela m'empêche de dormir). Zijt gij naar Etten geweest Zondag, van harte hoop ik het en | |
[pagina 125]
| |
dat gij er een goeden dag zult gehad hebben; ik maak dit op uit een zin in den laatsten brief uit Etten: ‘wij wachten Theo waarschijnlijk aanstaanden Zondag.’
Heb het druk, dus à Dieu, misschien schrijf ik hier dezen avond nog een woordje onder, ontvang in gedachten een handdruk en geloof mij Uw zoo liefh. broeder Vincent.
Kwam heden voorbij de bloemmarkt op het Singel, daar zag ik iets zeer aardigs. Een boer stond daar met een groote partij potten, allerlei bloemen en heesters, achteraan stond de klimop en daartusschen zat zijn meiske, een kindje zooals Maris zou schilderen, zoo eenvoudig met een zwart mutsje op en een paar zoo levendige en toch zoo vriendelijke oogen; zij zat te breien, de man recommandeerde zijn waar, en als ik het had kunnen doen, zou ik er wat graag van hebben gekocht, en hij zei zoo en wees onwillekeurig op zijn dochtertje ook ‘ziet het er niet goed uit?’ 5 Juni. Gisterenavond was ik bij Stricker; M.M. met wie P. geëngageerd is was er ook, dat is een meisje, dat zeer doet denken aan Ellen in: The wide wide world, haar Vader was een zeer knap predikant, een buitengewoon man en intiem vriend van oom Stricker. Wij wandelden aan den Buitenkant en daar aan die zandwerken aan de Oosterspoor. Kan U niet zeggen hoe schoon het daar was in de schemering. Rembrandt, Michel en anderen hebben het wel geschilderd, de grond donker, de lucht nog verlicht door den gloed van de ondergaande zon, de rij huizen en torens er boven uit, de lichten overal in de vensters, alles weerkaatsende in het water. En de menschen en rijtuigen als kleine zwarte figuurtjes overal, zooals men dat op een Rembrandt soms ziet. En het stemde ons zoo, dat wij over allerlei begonnen te spreken. Zat nog laat te schrijven gisteravond, en hedenmorgen vroeg was het zoo heerlijk mooi weer. Des avonds is het ook een prachtig gezicht op de werf, waar dan alles doodstil is en de lantaarns branden, en de sterrenhemel er boven. ‘When all sounds cease, God's voice is heard, under the stars’. - Schrijft gij eens spoedig, en zeg eens of dat niet iets uit het hartje van Londen is, dat stuk over Cromwell. | |
[pagina 126]
| |
101Waarde Theo, Amsterdam 12 Juni 1877. Uw brief van 7 Juni ontving ik, en was blij daaruit te zien hoe gij te Etten zijt geweest, en gij een goeden Zondag daar hebt gehad; het is aardig Pa en het broerken U wegbrachten tot Dordrecht. En dan schrijft gij hoe gij thuis over Uwe plannen voor de toekomst hebt gesproken, toen ik het las ging als 't ware mijn hart voor U open; mij dunkt het is zeer goed. Launch out into the deep. Wat ik hoop is nu nog alleen dit - dat gij naar Londen gaat, vóór dat gij ook Parijs ziet. Maar wij moeten afwachten hoe het gaat. Zooveel heb ik er lief gehad in die twee steden, met een gevoel van weemoed denk ik er aan terug en ik zou wel weer met U mede willen bijna; als ik eenmaal zoo ver ben ik een plaatsje in die groote Hollandsche kerk mag bekleeden, dan zullen die herinneringen nog wel wat stof om over te spreken geven, vooruit maar in geloof en met oud vertrouwen gij en ik, wie weet of wij elkander nog niet eens een hand drukken, zooals ik mij dat van Pa en Oom Jan herinner in het Zundertsche kerkje eens toen oom van de reis terugkwam en er in hun beider leven veel was voorgevallen, en zij als het ware nu vasten grond onder de voeten voelden. Zoodra gij iets naders hieromtrent hoort, schrijft gij het zeker dadelijk, ik hoop wij, voor gij gaan zult, nog eens rustig zullen samen zijn. Al schijnt er zoo niet dadelijk gelegenheid toch kan zoo iets spoedig tot stand komen. Maar nog eens, broer, mijn hart gaat over U open, ik geloof het plan zeer goed is - mijn verleden wordt weder geheel levend nu ik denk aan Uwe toekomst. ‘Ziet ik maak alle dingen nieuw’ zal ook misschien spoedig Uwe ondervinding zijn. Heb zegen dezer dagen, zie de dingen rondom U nog eens goed aan en vergeet ze niet, - wandel het land nog maar eens door, zooals er staat: in de lengte en in de breedte. Ik heb dagelijks heel wat te doen, zoodat de tijd spoedig om gaat en de dagen haast te kort zijn, ook al rek ik ze wat uit, ik heb zoo'n groot verlangen om vooruit te komen, en ook om den Bijbel goed en grondig te kennen, en ook om veel dingen te weten, zooals wat ik U schreef over Cromwell. ‘Pas un jour sans une ligne’, door dagelijks te schrijven, te lezen, te werken en mij te oefenen, zal het met volharding wel tot iets leiden. Deze week bezocht ik het kerkhof hier buiten de Muiderpoort, | |
[pagina 127]
| |
er is een boschje voor, waar het des avonds vooral wanneer de zon door de bladeren schijnt, mooi is; er zijn ook veel mooie graven en allerlei evergreens, en de rozen en vergeet-mij-niet bloeien er; wandelde ook nog eens naar de Zuiderzee, dat is 40 minuten hier vandaan een dijk over, van waar men overal weiland ziet en boerderijen, die mij telkens aan de etsen van Rembrandt doen denken. 't Is een mooie stad hier, heden zag ik weer een hoekje voor Thijs Maris of Allebé, n.l. woningen achter de Oosterkerk op een binnenplaatsje, ik moest bij den koster zijn om te spreken over oom's plaats in de kerk, en was in diens huis, verder woonde daar nog een schoenmaker etc. maar men vindt het overal, de wereld is er vol van. Die koster deed mij onwillekeurig denken aan een houtgravure van Rethel meen ik, gij zult die ook wel kennen, ‘der Tod als Freund.’ Die voorstelling heeft mij altijd zeer getroffen, te Londen zag men het in der tijd voor bijna alle ramen van de prentenwinkels. Er is een pendant van: de cholera te Parijs, en van Rethel is ook die Doodendans. Hoorde Zondagmorgen Ds. Laurillard in de vroegpreek over ‘Jezus wandelde in het gezaaide’. Hij maakte een grooten indruk op mij - in die preek sprak hij ook over de gelijkenis van den zaaier, en over den man, die het zaad in den akker strooide, en voorts sliep en opstond dag en nacht, en het zaad sproot uit en wies op, en werd lang, en hij wist zelf niet hoe; ook sprak hij over ‘de Begrafenis in het koren’ van v.d. Maaten. De zon scheen door de ramen, er waren niet heel veel menschen in de kerk, meest werklieden en vrouwen. Daarna hoorde ik Oom Stricker in de Oosterkerk over ‘lof niet uit de menschen, maar uit God’ ook naar aanleiding van het overlijden van de koningin. Dezen morgen kwart voor 5 begon hier een geducht onweer, kort daarop kwam in den stortregen de eerste stroom werklieden de poort van de werf in. 'k Stond op en ging op de werf en nam een paar schriften mede naar den koepel, en heb daar gelezen en de geheele werf en dok rondgezien, de populieren en vlier en andere heesters bogen door den hevigen wind, en de regen kletterde op de houtstapels en het dek van de schepen; sloepen en een stoombootje voeren heen en weer, en in de verte bij het dorp aan den overkant van het IJ zag men de bruine zeilen snel voortgaan, en de huizen en boomen van den Buitenkant en kerken sterker van kleur. Telkens hoorde men den donder en zag den bliksem, | |
[pagina 128]
| |
de lucht was als op een schilderij van Ruysdael, en de meeuwen vlogen laag over het water. Het was een grootsch gezicht en een ware verkwikking na de drukkende warmte van gisteren. Het heeft mij opgefrischt, want ik was geducht moe toen ik gisteravond naar boven ging. Bracht gisteren een bezoek bij Ds. Meyes en Mevrouw, daar Pa mij dit gevraagd had, en heb met hen thee gedronken. Toen ik er kwam, deed Z.W.Eerw. een middagslaapje en werd ik verzocht een half uurtje om te wandelen, hetgeen ik ook heb gedaan, gelukkig had ik het boekje van Lamenais in den zak en heb daarin gelezen onder de boomen langs de grachten, waar de avondzon in het donkere water weerkaatste. Toen ben ik er weer heengegaan, en zij deden mij denken aan ‘Winter’ van Thorwaldsen. Toch ziet men dat nog heel wat schooner in Pa en Moe, maar zooals ik zeide, ook hier was het zoo. De dagen vliegen om, ik ben vier jaar ouder dan gij en zij gaan in mijn gevoel waarschijnlijk sneller dan in het uwe, maar ik vecht er tegen door ze maar 's morgens en 's avonds wat te rekken. Schrijft gij weer spoedig? Het is jammer dat Mager nu after all niet komt. Het weer is nu weder opgeklaard en de lucht is blauw en de zon schijnt helder en de vogels zingen, die zijn er nog al veel op de werf, en allerlei. 's Avonds ga ik met den hond er altijd nog eens op en neer wandelen, en denk dan dikwijls aan dat gedicht: ‘Under the stars.’ - De rozen tegen het huis bloeien ook en in den tuin de vlier en de jasmijn. Was laatst nog eens op het Trippenhuis om te zien of die zalen, die toen wij er samen waren gesloten waren, reeds weer in orde zijn, maar het zal nog wel 14 dagen duren eer men daar weer komen kan. Er waren toen veel vreemdelingen, Franschen en Engelschen; als ik ze hoor spreken worden er heel wat herinneringen in mij wakker. Toch spijt het mij niet ik weer hier terug ben. ‘Life hath quicksands, life hath snares’ is een waar woord. Hoe gaat het met Mevr. Tersteeg, als gij Mauve eens ziet of er aan huis komt, doe dan de groeten, ook bij Hanebeek en Roos. Nu moet ik aan mijn werk, heb heden geen les, maar morgenochtend daarentegen 2 uur, en dus toch heel wat te doen. De geschiedenis van het Oude Testament heb ik doorgewerkt tot en met Samuel, nu begin ik hedenavond aan de Koningen, als dat werk af is, is het eene bezitting. | |
[pagina 129]
| |
Zoo onwillekeurig als ik zit te schrijven, maak ik nu en dan een teekeningetje zooals wat ik U onlangs stuurde, en b.v. dezen morgen, Elia in de woestijn met stormlucht en op den voorgrond een paar doornstruiken, het is niet veel bizonders maar het komt mij alles zoo duidelijk voor den geest soms, en ik geloof ik er op zulke oogenblikken met geestdrift over zou kunnen spreken, moge het mij later gegeven worden dat te doen. Heb het zoo goed mogelijk; als gij eens in de Scheveningsche boschjes of aan het strand komt, groet het dan, als gij eens weer hier komt zal ik U hier ook wel mooie plekjes kunnen aanwijzen. Iederen dag om naar Mendes te gaan moet ik door de Jodenbuurt. En nu à Dieu, een handdruk in gedachten van Uw liefh. broer Vincent. | |
102Waarde Theo, Amsterdam Zondag 15 Juli 1877. Het is mij behoefte om U weder eens te schrijven, gij laat ook wel weer eens een woordje van U hooren als gij tijd hebt? - Dezen morgen ben ik naar de vroegpreek geweest, en daar was de tekst Eph. 5:14, ‘ontwaakt gij die slaapt en staat op uit de dooden, en Christus zal over U lichten.’ Toen ik wegging van hier regende het en ook toen de kerk uitging; gedurende de preek echter had de zon helder door de ramen geschenen. Pa had heden te Etten vroegkerk en daarna moest Pa naar Zundert. Daarna hoorde ik dien besten oom Stricker in de Oudezijds Kapel over de woorden ‘wacht U voor den zuurdeesem der Pharizeërs’. nl. waarschuwing tegen het al te veel hechten aan uitwendige vormen en plechtigheden, zonder oprecht gemeend godsdienstig gevoel des harten, en daar tegenover het leven zonder geloof in de dingen, die hooger zijn dan die van het leven. - Er waren maar zeer weinig menschen in de kerk, behalve de weesjongens en weesmeisjes met hunne rood en zwarte kleederen, die vulden echter een groot gedeelte van het oude kerkje. Als gij eens weder hier komt hoop ik U daar eens te brengen, die Oudezijds Kapel staat in een zeer nauwe straat, de Zeedijk, vlak bij het gedeelte van den Buitenkant dat de oude Teertuinen heet, en vlak bij de Warmoesstraat. Het is daar een zeer aardig gedeelte van de stad en doet aan het hartje van Londen b.v. aan Bookseller's Row of zoo denken. - Moge het in vervolg van tijd ook mij gegeven worden, nog eens | |
[pagina 130]
| |
te spreken zooals ik het van zoo velen hoorde, en elken Zondag opnieuw hoor. - Ik doe mijn best om er mij met alle kracht in te werken. Ben bezig een uittreksel te maken van de geschiedenis van de Kerkhervorming, er is veel opwekkends en aantrekkelijks in de geschiedenis van die dagen. Verleden week was ik een avond bij den ouden Ds. Meyes en ontmoette daar diens zoon Ds. Jeremie Meyes met zijn vrouw, een dochter van professor Tilanus, en twee zijner zonen, de een op het gymnasium hier, en de andere opgeleid wordende voor ingenieur. De laatste heeft geholpen om die kappen hier op de werf, (waaronder de schepen worden gebouwd, waar wij dien middag toen gij hier waart, met Oom heengingen), te bouwen en ook de nieuwe Kattenburger brug. Het was een aardige avond, en wij spraken over allerlei in het buitenland. Hij is een zeer begaafd man en heeft een schoon talent en een groot geloof, 'k hoorde hem in de Westerkerk. Zag hem van den preekstoel afkomen, en de kerk doorgaan na de preek, en die hooge, edele gestalte, en dat vermoeide en bleeke gelaat, en dat edele hoofd, het haar reeds met grijs doormengd, maakte veel indruk op mij. Zóó van dat werk vermoeid te zijn, dat is een zegen. Vandaag zult gij misschien wel naar Scheveningen gaan, heb een goeden Zondag, wat zou ik graag eens op uw kamertje zijn. Hoorde van thuis dat gij waarschijnlijk binnenkort weer eens naar Mauve, naar zijn huis in de duinen gaat, en er een nacht zult logeeren, in gedachten zie ik U daar zitten, en wat gijlieden zoo al zult bespreken weet ik ook wel. Mendes had mij verleden week gesproken over een zeer interessant gedeelte van de stad, n.l. de buitenwijk, die zich uitstrekt van de Leidsche Poort, dus dicht bij het Vondelspark, tot het station van de Holl. Spoor. Ben daar gisteren heen geweest, een gedeelte kende ik reeds, en kent gij geloof ik ook, n.l. dat bij het station. Er zijn zeer veel molens, houtzagerijen, arbeiderswoningen met tuintjes, ook oude huizen, van allerlei en zeer bevolkt en de wijk is doorsneden door allerlei kleine grachten en vaarten, vol schuiten en allerlei schilderachtige bruggen enz. Het moet wel een heerlijke zaak zijn om dominee in zoo'n wijk te wezen. De studie is lastig kerel, maar volhouden moet ik. Mocht gij dezer dagen bij Mauve en Jet komen, groet hen dan hartelijk voor mij, en breng er aangename uren door en zeg de | |
[pagina 131]
| |
duinen en de zee maar eens voor mij goeden dag. En zeg Mauve de photographie naar zijn teekening, de Ploeg op den akker, op mijn kamertje hangt, en mij telkens weer aan hem herinnert. Leest gij iets moois? Ik zou zoo graag aan het lezen willen gaan van heel veel boeken, maar mag niet. Als gij John Halifax eens kunt krijgen, lees het dan nog maar eens, al is het wij het met weemoed lezen, toch laat ons niet zeggen ‘dat is niet voor mij’, want het is goed te blijven gelooven in alles wat goed en edel is. - Onlangs is naar ik hoorde, de man overleden wiens leven en karakter tot het schrijven van dat boek aanleiding gaf, hij heette Harper en was het hoofd van een uitgebreiden boekhandel te Londen. Eens ontmoette ik te Londen op straat de schilder Millais juist nadat ik zoo gelukkig was geweest verscheiden van zijn schilderijen te zien, en die edele figuur deed mij aan John Halifax denken. Millais schilderde eens de verloren penning, eene jonge vrouw die des morgens vroeg in de schemering naar de penning, die zij verloren heeft, zoekt (er is een gravure van: The lost mite), en niet het minst mooi is in zijn werk een herfstlandschap: Chill October. à Dieu kerel, ontvang in gedachten een hartelijken handdruk en geloof mij, na groeten ook aan Uw huisgenooten Uw zoo liefh. broer Vincent.
De zaal in het Trippenhuis waar de Staalmeesters van Rembrandt hangen is weer open, uit de kerk komende liep ik er even heen, vlak naast de Rembrandt hangt dat bewuste portret van v.d. Helst. | |
103Waarde Theo, Amsterdam 27 Juli 1877. Dank voor Uw laatsten brief, van huis hoorde ik dat gij reeds bij Mauve zijt geweest, dat zal wel een goede dag zijn geweest, bij gelegenheid hoor ik er zeker wel eens van. Hierbij eene bijdrage voor Uwe verzameling n.l. drie lithographieën naar Bosboom en twee door J. Weissenbruch, vond ze dezen morgen bij een boekenjood. - Zou dat eene naar Bosboom de kerk te Scheveningen zijn? Het andere is de groote kerk te Breda, het derde naar zijn schilderij dat op de groote tentoonstelling te Parijs geweest is. Die twee naar Weissenbruch troffen mij - | |
[pagina 132]
| |
misschien hebt gij ze al, maar mogelijk ook wel niet. Ga toch maar door met het verzamelen van dergelijke prenten, en van boeken ook. Tegenwoordig verzamel ik Latijnsche en Grieksche thema's en allerlei geschriften over geschiedenis enz. Ben aan een over de kerkhervorming bezig, dat nog al lang wordt. Sprak onlangs een jongmensch, die pas zijn admissie-examen voor de Leidsche Hoogeschool had gedaan met gelukkigen uitslag - gemakkelijk is het niet, hij vertelde mij wat hem gevraagd was; maar 'k heb toch maar goeden moed, met Gods hulp zal ik er doorkomen en door de volgende examens ook. Mendes heeft mij alle hoop gegeven dat wij aan het einde van drie maanden zoo ver zullen komen, als hij zich had voorgesteld indien het goed ging. Toch zijn Grieksche lessen in het hartje van Amsterdam, in het hartje van de Jodenbuurt, op een zeer warmen en drukkenden zomermiddag, met het gevoel dat vele moeilijke examens, die door zeer geleerde en listige Heeren professoren zullen worden afgenomen, boven het hoofd hangen, wel eens meer benauwend dan de Brabantsche korenvelden die nu wel mooi zullen zijn op zulk een dag. - Maar wij moeten maar door alles ‘voortstreven’ zooals Oom Jan zegt. Een paar dagen geleden vielen bij de Kattenburgerbrug een paar kinderen in het water. Oom zag het en kommandeerde de sloep van de Makassar, die in het dok ligt. Er werd een jongetje opgehaald; met twee scheepsdokters, die Oom er naar toe zond, ben ik met de mannen die het jongske droegen in eene apotheek geweest, en zijn alle pogingen in het werk gesteld om het kind weer bij te brengen, doch dat is niet gelukt. Terwijl werd het herkend door den vader, die op de werf stoker is, en is het lijkje in eene wollen deken naar huis gebracht. Nog anderhalf uur heeft men gezocht, meenende er nog een meiske ook was ingevallen, doch dat schijnt gelukkig zoo niet te zijn. 's Avonds ben ik nog eens naar de menschen terug geweest, het was toen reeds donker in huis, het lijkje lag zoo stil in een zijkamertje op een bed, het was zoo'n lief jongske. Er was groote droefheid, dat kind was het licht van dat huis als 't ware, en dat licht was nu uitgedoofd. Al uit zich de smart bij ruwe menschen ook ruw en zonder waardigheid, zooals bij de moeder onder anderen, toch gevoelt men in zulk een klaaghuis veel, en die indruk bleef mij den geheelen avond, toen ik nog een wandeling maakte, bij. | |
[pagina 133]
| |
1.1. Zondagmorgen deed ik een mooien tocht, n.l. eerst naar de vroegpreek: Ds. Posthumus Meyes in de Noorderkerk, toen naar het Bickerseiland, waar ik op den dijk langs het IJ wandelde tot het weer kerktijd was, en toen naar de Eilandskerk waar Oom Stricker preekte. Zoo gaat de tijd voort en snel ook, wij zijn reeds weder bijna aan het einde der week. Hoe gaat het U kerel, zoo heel dikwijls dagelijks denk ik aan U. God helpe ons om al worstelende boven te blijven, het is goed, gij U aan goede artisten aansluit, ook ik klem mij nog zoo aan de gedachtenis van velen hunner vast. Overwin het kwade door het goede, staat er, en daar kan men naar zoeken, en daartoe kan God helpen en ons de dagen dragelijk maken met veel goeds er tusschen door, en ons voor al te groot zelfverwijt bewaren. Toen Oom Jan dien middag waarop dat ongeluk gebeurde, de sloep en de dokters kommandeerde om te gaan helpen, zag ik hem in zijn element. Nu moet ik aan mijn werk, maar moet toch nog dit blaadje vol schrijven. Ben 's morgens nog al eens vroeg op, en als de zon dan opgaat over de werf en eenigen tijd later het werkvolk komt, is het een heerlijk gezicht uit het raam, en zou ik U wel eens hier wenschen. Zou ik later op zoo'n morgen nog eens zitten werken aan een preek over ‘Hij doet zijn zon opgaan over boozen en goeden’, of over ‘ontwaak gij die slaapt en sta op uit de dooden en Christus zal over U lichten’ of over ‘Het is goed den Heer te prijzen in den morgenstond en het is den oogen goed de zon te aanschouwen’, ik hoop het. Het is toch alsof de zon nergens zoo mooi schijnt als in eene pastorie of in eene kerk. Het is heerlijk om aan de geschriften te werken zoo 's morgens vroeg. Als gij tijd en een postzegel en papier hebt schrijf dan weer eens spoedig, oom Jan laat U groeten. Daar in de duinen moet het dien avond, dien gij beschrijft wel goed geweest zijn. Bij oom Cor in den winkel zag ik dezer dagen ‘Les évangiles’ van Bida,Ga naar voetnoot*) wat is dat mooi, het is niet om te zeggen hoe mooi het is; er is zeer veel in dat werk dat aan Rembrandt doet denken. En nu een handdruk in gedachten, en van harte het beste U toegewenscht, en geloof mij steeds Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
[pagina 134]
| |
104Waarde Theo, Amsterdam, 3 Augustus '77. Dank voor uw laatste schrijven, waar ik blijde mede was en waarvoor hartelijk dank. Gij zijt dus bij Mauve geweest, en hebt het er goed gehad, hebt gij nog bij hem zijnde geteekend? Bij Weissenbruch was ik ook eens op het atelier, een paar dagen voor mijn eerste vertrek naar Londen, en de herinnering aan wat ik daar zag van studies en schilderijen, is mij nog zeer duidelijk, even als die aan den man zelven. Vertel eens iets van de tentoonstelling, die gisteren zal zijn geopend, als gij weer schrijft, wat zouden de artisten hier op de werf veel dat geschikt is om geschilderd te worden, kunnen vinden. Ds. Meijes was eenige dagen geleden hier met twee zijner zoons, en Oom gaf ons permissie om de werf en de werkplaatsen te gaan zien, de smederijen enz. waren nu natuurlijk aan den gang, dien Zondag dat wij er samen waren stond alles daar stil; ik was ook met Oom Pompe en Jan op het wachtschip de Wassenaar, dat ook zeer interessant is. Deze week was het huis hier vol volk. Oom en Tante Pompe en Jan, Oom Cor, Vincent en Bertha v. Gogh uit Haarlem. Laatstgenoemde is een zeer lief meisje. Was 1.1. Zondag in de vroegkerk bij Ds. Hasebroek, en des morgens weer in die Oudezijds Kapel, waarvan ik u reeds vertelde. Zoo dag bij dag doe ik mijn best er mij in te werken, en in het Latijn en Grieksch vooral, en heb reeds heel wat thema's gemaakt, samengesteld uit zinnen die mij aan de oude schooldagen herinneren, als b.v.: ‘Welken zeer uitstekenden wijsgeer hebben de Atheners ter dood veroordeeld? Den zeer braven en wijzen Socrates. Ons leven is zeer gelijk aan eene reis en blootgesteld aan zeer vele en zeer groote rampen en ongelukken. De natuur van Odysseus en de druiven van den wijngaard’. Dezen morgen was ik vroeg op, het had des nachts veel geregend, maar zeer vroeg brak de zon door de wolken heen, de grond en de stapels hout en balken op de werf waren doornat, in de plassen weerkaatste de lucht geheel goud door de opkomende zon en om 5 uur zag men al die honderden werklieden, als kleine zwarte figuurtjes overal heen zich verspreiden. Nog al dikwijls kom ik op de studeerkamer van Oom Stricker. Hij is zeer knap en bezit heel wat mooie boeken en heeft een groote liefde voor zijn werk en betrekking. Had 1.1. Maandag een zeer opgewekten brief van Pa uit Helvoirt. | |
[pagina 135]
| |
Van huis hoorde ik dat gij eene rekening van Dr. Coster hebt gekregen groot f 40., dat is nog al een kruis en het betalen daarvan zal u herinneren aan het gevoel dat men heeft, wanneer een kies getrokken wordt; kon ik u maar wat bijstaan, maar dat ik goud noch zilver heb, dat weet gij wel. Door list moet ik aan geld voor de zakjes in de kerk komen, dikwijls, b.v.: door het in een tabakswinkel voor centen wisselen van postzegels, maar jongen al worstelende blijven wij boven en gij weet dat van de armen in het Koninkrijk Gods wordt gezegd, dat zij Zalig zijn. Telkens als ik Oom Vincent weer zie, treft mij opnieuw iets onbeschrijfelijks liefs en ik zou zeggen goeds en geestigs dat in hem is, wat het is weet ik niet. Pa heeft het nog veel meer, en Oom Jan heeft het in een anderen vorm, en in oom Cor is het ook; onder honderd menschen zal men er niet altijd één vinden, die aan hen herinnert, laat ons hun beeld en hunne gedachtenis maar bewaren. Zou het dat zijn wat Fénélon in zijn Télémaque als volgt beschrijft? Celui auquel il s'était adressé par hasard était un étranger, qui avait un air majestueux mais cependant quelque chose de triste et d'abattu, il paraissait revenir quelquefois à d'autre temps, il avait quelque chose soit de très décidé ou d'ému et d'agité. A peine écoutat-il d'abord la question de Télémaque, mais enfin il répondit: Ulysse, vous ne vous trompez pas, a été reçu chez le roi Alcinous, comme en un lieu où l'on craint Dieu et où l'on exerce l'hospitalité, mais il n'y est plus, et vous le chercheriez inutilement, il est parti pour Ithaque, si les Dieux irrités souffrent enfin qu'il puisse revoir ses Dieux pénates. - Télémaque le regardait fixement; plus il le regardait plus il était ému et étonné. Cet inconnu, disait-il à Mentor, m'a répondu comme un homme, qui écoute à peine ce qu'on lui dit, et qui est plein d'amertume. Je plains les malheureux depuis que je le suis, et je sens que mon coeur s'intéresse pour cet homme, sans savoir pourquoi. Il m'a assez mal reçu, à peine a-t-il daigné m'écouter et me répondre. Alors Mentor lui dit: Je ne m'étonne point mon cher Télémaque de vous voir ému ainsi. La cause de votre douleur qui vous est inconnue, ne l'est pas à Mentor, c'est la nature qui parle et qui se fait sentir, c'est elle qui attendrit votre coeur, l'inconnu qui vous a donné une si vive émotion est le grand Ulysse. Il s'en va tout droit à Ithaque, | |
[pagina 136]
| |
déjà il est bien près du port, et il revoit enfin ces lieux si longtemps désirés. Vos yeux l'ont vu mais sans le connaître, bientôt vous le verrez et vous le connaîtrez et il vous connaîtra, mais maintenant les Dieux ne pouvaient permettre votre reconnaissance hors d'Ithaque. Son coeur n'a pas été moins ému que le vôtre, il est trop sage pour se découvrir à nul mortel, dans un lieu où il pourrait être exposé à des trahisons. Ulysse votre père est le plus sage de tous les hommes, son coeur est comme un puits profond, on ne saurait y puiser son secret. Il aime la vérité et ne dit jamais rien qui la blesse, mais il ne la dit que pour le besoin et la sagesse, comme un sceau tient toujours ses lèvres fermées à toutes paroles inutiles. Combien a-t-il été ému en vous parlant? combien s'est-il fait de violence pour ne point se découvrir, que n'a-t-il point souffert en vous voyant. Voilà ce qui le rendit triste et abattu.’ En nu kerel een hartelijken handdruk in gedachten. Groet hen bij Mauve en als gij anderen ziet, vooral ook uw huisgenooten; heb het zoo goed mogelijk, van harte wensch ik toe uitkomst te vinden voor de betaling van die rekening. à Dieu en geloof mij
Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
105Waarde Theo, Amsterdam 5 Augustus 1877. Dank voor uw brief van gisteren, dat was een goede, waar men wat aan heeft en die mij een ware verkwikking was. Ik vond er een paar postzegels ingesloten, waarvoor hartelijk dank, verder zegt gij een postwissel te zullen sturen opdat ik naar 's Hage zou komen om de tentoonstelling van teekeningen te zien. Die postwissel is heden, Zondagmorgen, ook gekomen, dank daarvoor en voor Uw vriendelijk aanbod, echter zend ik U het geld terug en kom niet, hoe gaarne ik ook al de mooie en interessante zaken, waarvan gij schrijft, zou zien. Heb reeds geweigerd om naar Baarn te gaan, ten eerste omdat ik mijn Zondag liever besteed met hier eenige malen naar de kerk te gaan en nog wat te schrijven en te studeeren, ten tweede omdat ik het geld van de reis aan Oom Stricker, die geld van Pa heeft waarover ik desnoods kan beschikken, zou moeten vragen, en dat zoo min mogelijk hoop te blijven doen. Ga ik naar 's Hage, dan moet ik ook naar Baarn, en dan blijft het niet bij één keer - quoi qu'il en soit - 't is beter van niet. | |
[pagina 137]
| |
Daarenboven jongen, ik weet gij het zelf zoo noodig hebt. Toch hartelijk dank hoor. Ik ben er niet rouwig om dat ik niet altijd geld op zak heb. Naar zoo ontzettend veel zaken heb ik groote begeerte, en als ik geld had zou ik het misschien spoedig uitgeven aan boeken en andere zaken, waar ik best buiten kan, en die mij van de onmiddellijk noodige studie zouden aftrekken. Zelfs nu is het niet altijd gemakkelijk tegen de afleiding te vechten, en als ik geld had zou dat nog erger worden. En men blijft hier op de wereld toch altijd arm en behoeftig, dat heb ik al wel reeds gezien; in één ding echter kan men rijk worden, in God, en dat is een deel, dat niet zal weggenomen worden. En er kan een tijd komen waarin wij ons geld beter kunnen besteden dan aan de beste boeken enz., en waarin men spijt zou hebben als men veel uitgaven voor zich zelven gedaan had in zijn jongen tijd, - als wanneer wij misschien eens een eigen huishouding hebben en anderen om voor te zorgen en te denken. In het midden des levens zijn wij in den dood, dat is een woord dat ons allen ook persoonlijk aangaat, dat is eene waarheid, die wij weer bevestigd zien in hetgeen gij mij mededeelt aangaande Carolien v.S. en vroeger zagen wij dat ook aan een andere uit datzelfde huis. Het heeft mij getroffen en van ganscher harte hoop ik dat zij nog herstellen zal, o wat is er een droefenis en treurigheid en lijden in de wereld, en in het openbaar en in het verborgene. Wat is er veel veranderd in dat huis, wanneer men het vergelijkt bij wat het was eenige jaren geleden, ‘das war vor langen Jahren, wenn wir beisammen waren’; dat was de tijd van ‘der Wirthin Töchterlein’, en Longfellow zegt: ‘there are thoughts, that make the strong heart weak’, maar daar staat ook bovenal: ‘Laat hem die de hand aan den ploeg slaat, niet omzien en wees een man’. De plaat naar de schilderij van Ruijsdael, Haarlem en Overveen heb ik er eens op aangezien, die schilder wist het ook wel. In geval zij spoedig zoover herstelt, dat zij weer naar 's Hage mag vervoerd worden, en gij haar dan ziet, groet haar dan en als gij een woord kunt vinden om haar op te wekken of moed te geven, en haar er aan te herinneren, hoe groote reden van zijn zij heeft en als het ware recht om te leven om harer kinderen wil vooral, zeg het dan en gij doet een goed werk. Een krachtig woord uit het hart op zijn tijd gesproken, kan verkwikken en goed doen. Was hedenmorgen nog al vroeg op en ging om ongeveer 6 uur de deur uit naar de vroegkerk, daarna wandelde ik door allerlei | |
[pagina 138]
| |
oude straten, waar ik U wel bij had willen hebben; gij kent het schilderij (tenminste de lithographie en houtsnee er naar) van Daubigny: Le pont Marie, daar dacht ik aan. Ik wandel graag in oude nauwe, min of meer sombere straten met apotheken, steenen andere drukkerijen, en winkels van zeekaarten en magazijnen van scheepsvictualiën enz., die men daar bij de Oudezijds Kapel en de Teertuinen en het eind van de Warmoesstraat vindt, alles spreekt daar. Toen nog even VosGa naar voetnoot*) en K. gaan goedenmorgen zeggen, en toen naar de Eilandskerk, waar Ds. ten Kate, de dichter van de Schepping en schrijver van vele mooie boeken, preekte over Rom. 1:15-17. Het was een zeer volle kerk, en als men die gezichten zoo aanzag, dan zag men iets van het geloof, want daarvan stond op menig gelaat, op dat van mannen, en op dat van vrouwen, op verschillende wijze in de trekken geschreven, iets te lezen. Zijn stem had soms klanken en uitdrukkingen als die van Pa, en hij sprak zeer goed en uit een overvol hart, en hoewel de preek niet kort was, de kerk was uit voor men het wist bijna, want zijn woord boeide zoo, dat men aan geen tijd dacht. Heb verleden week tot afwisseling een uittreksel gemaakt van de reizen van Paulus en daar een kaartje bij geteekend, dat is een bezitting. Oom Stricker gaf mij onlangs een boek over de Aardrijkskunde van Palestina (Duitsch, v. Raumer), dat hij dubbel had. Dit is wel een aardig gedeelte uit Télémaque: Mentor dit: la terre n'est jamais ingrate, elle nourrit toujours de ses fruits ceux qui la cultivent soigneusement et avec amour, elle ne refuse ses biens qu'à ceux, qui craignent de lui donner leurs peines. Plus les laboureurs ont d'enfants plus ils sont riches, si le prince ne les appauvrit pas, car leurs enfants dès leur plus tendre jeunesse commencent à les secourir. Les plus jeunes conduisent les moutons dans les pâturages, les autres, qui sont plus grand, mènent déjà les grands troupeaux, les plus àgés labourent avec leur père. Cependant la mère prépare un repas simple à son époux et à ses chers enfants, qui doivent revenir fatigués du travail de la journée, elle a soin de traire ses vaches et ses brebris, et on voit couler des ruisseaux de lait; elle fait un grand feu autour duquel toute la famille innocente et paisible prend plaisir à chanter tout le soir, en attendant le doux sommeil................’ | |
[pagina 139]
| |
Vooral is het aardig als men het zich denkt geïllustreerd door de etsen van Jacque. Daar net komt Uw briefkaart, dank voor het spoedig bericht, van harte hoop ik dat gij een goeden Zondag hebt gehad. De nichtjes Fanny en Bet 's Gr. en Bertha zijn nog hier en zijn bloemen in het huis. Bertha vooral is een aardig meiske. Groet Uw huisgenooten en ontvang in gedachten een handdruk van Uw zoo liefh. broer Vincent.
Kan geen couponnetje krijgen, dan moet ik het U in postzegels terugzenden. | |
106Waarde Theo, Amsterdam 18 Augustus 1877. Het is mij een behoefte U weder eens te schrijven, misschien duurt het nog een betrekkelijk langen tijd eer wij elkander weerzien, hoewel toch in elk geval ik hoop dat wij met Kerstmis samen te Etten zullen zijn. Tante Mina was 1.1. Zondag jarig en daar dien avond zijnde, vroeg Oom Stricker mij het een en ander, en scheen niet ontevreden....ik merk wel dat ik een eind ben gevorderd. Donderdagmorgen had ik het wel aardig; Oom was uit de stad naar Utrecht, en om 7 uur moest ik bij Stricker zijn, omdat Jan naar Parijs ging en ik beloofd had hem uitgeleide te doen tot aan het station van de Holl. Spoor. Was dus vroeg opgestaan en zag de werklieden op de werf komen, terwijl de zon heerlijk scheen. Gij zoudt schik hebben in dat eigenaardig gezicht van dien stroom zwarte figuren, groot en klein, eerst in de nauwe straat waar de zon maar even in schijnt en dan later op de werf. Heb daarna ontbeten met een stuk droog brood en een glas bier, dat is een middel dat Dickens aanraadt aan hen, die op het punt zijn van zelfmoord te begaan, als zijnde zeer geschikt om hen althans voor eenigen tijd van dat voornemen te doen afzien. En ook al is men nu niet juist in zoo'n stemming, is het wel goed dat toch nu en dan eens te doen, en er b.v. aan Rembrandt's schilderij de Emmausgangers bij te denken. Wandelde voor ik naar Stricker ging nog door de Jodenbuurt en op den Buitenkant, oude Teertuinen, Zeedijk, Warmoesstraat en langs de Oudezijds Kapel en de Oude- en Zuiderkerk, door allerlei oude straten met smederijen en kuiperijen enz. en door oude stegen, zooals de Niezel, en grachten met oude | |
[pagina 140]
| |
smalle bruggen zooals die waar wij dien avond te Dordt stonden. Het was aardig om daar in de vroegte de beweging te zien beginnen. Heb een geschrift gemaakt waarin al de gelijkenissen in orde gerangschikt zijn en de wonderen enz., en ben ook bezig dit zelfde in het Engelsch en Fransch te doen, in afwachting er later ook Latijn en Grieksch bij komt. Overdag heb ik het druk voor Mendes en doe het dus 's avonds laat of b.v. heden tot diep in den nacht en 's morgens. Zoolang in Engeland en Frankrijk geweest zijnde, zou het niet goed zijn indien ik de talen niet langzamerhand grondiger machtig werd en ze tenminste onderhield, er staat: ‘polissez le sans cesse et le repolissez’ en ook: ‘travaillez, prenez de la peine’. Hoe hebt gij het kerel, schrijf weer een woordje als gij kunt, gij vindt het immers goed dat ik U het geld terugzond, en weet, ik zoo heel heel graag komen zou, om U eens weer de hand te drukken en ook om de tentoonstelling. Maar voorloopig ga ik 's Zondags de stad niet uit, het mag niet. Had dezen morgen nog een gesprek met Mendes over M. Maris en liet hem die lithographie van die 3 kinderen, en ook ‘un baptême’ zien, en hij begreep het zeer goed. Mendes doet mij wel eens denken aan L'imitation de Jésus Christ van Ruyperez. Weet gij iets naders aangaande Caroline? Ben nog even heen en weer geweest naar Utrecht op den dag van de receptie van HendrikGa naar voetnoot*), heb ook voor U gelukgewenscht. Het was er zeer deftig, veel mooi groen in de kamer, de bruid zag er lief uit. Te Utrecht zag ik den Dom nog en een andere oude kerk en het academiegebouw, dat heeft zeer veel van de Cloisters bij Westminster Abbey. Dag Theo, heb het zoo goed mogelijk, groet Uw huisgenooten. Ontvang de groeten van Oom Jan. à Dieu, een handdruk in gedachten van Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
107Waarde Theo, Amsterdam 27 Augustus 1877. Het gaat tegen Moe's verjaardag, daarom stuur ik U hierbij een couponnetje van f 1.23½, want ik zou wel gaarne met U samen iets geven. Het is niet veel, maar alles wat ik heb, als gij er even veel bij legt dan kunnen wij er echter een goede photographie voor hebben. Gij zult er zelf wel een uit kiezen. ‘Le Christ mar- | |
[pagina 141]
| |
chant sur la mer’ van Jalabert is weer duurder, daar had ik anders aan gedacht, en weer heel veel duurder zijn de Emmausgangers van Rembrandt. Enfin, gij weet het ook wel en zult wel een goede keus doen, maar schrijf desnoods op een briefkaart den titel van wat gij zult gekozen hebben. Dank voor uw brief waar ik blij mee was, evenals met een opgewekten brief van huis, die gisteren kwam. Gisteren was het een regenachtige morgen, zoodat ik mijn overjas reeds aantrok om naar de vroegpreek in de Noorderkerk te gaan. Daar preekte Ds. Posthumus Meijes (de jonge n.l.) over Hand. iv:11. ‘Deze is de steen die van de bouwlieden veracht is, welke tot een hoofd des hoeks geworden is’. Zijn zoon kwam gisteren hier, en was eenigen tijd op het studeerkamertje, kwam n.l. vragen of ik dezen avond daar aan huis wilde komen, wat ik gaarne heb aangenomen. Was ook nog eens bij den ouden Ds., zijn vader, verleden week. Was gisterenmorgen ook in de Eilandskerk bij Oom Stricker, die sprak over Luk. xi: 28. Des middags en een gedeelte van den avond ben ik bij Oom Stricker geweest en had dus een goeden Zondag; heb dikwijls gedacht hoe gij het zoudt hebben. Zoudt gij in het najaar de reis doen, en dan ook naar Amsterdam komen? Van harte hoop ik dat, schrijf het eens zoodra gij iets dien aangaande hoort. En wij moeten het zoo zien te schikken gij hier kwaamt logeeren, er is in huis plaats genoeg en het hoeft maar een woord aan Oom te kosten. Wij moeten maar woekeren met den tijd en gelegenheid om samen te zijn. Heb vandaag nog heel wat te werken; hebt gij het druk in de zaak? Verleden week is er op de werf een schip (monitor de Draak) te water geloopen, dat was interessant om te zien en een groote vreugde voor het werkvolk. Op Bickerseiland zijn ook veel scheepstimmerwerven, maar voor kleinere vaartuigen; als ik er kom, zie ik ze altijd maar eens goed aan, als men zelf wil leeren werken moet men op de werklieden letten, en als men een studeerkamertje heeft op de werkplaatsen; want evenals op een scheepstimmerwerf in aanbouw zijnde grootere en kleine schepen liggen en geleidelijk klaar komen, en ook van stapel loopen, zoo moeten ook op een studeerkamer grootere en kleinere werken worden ontworpen en ‘by patient continuance in well doing’ voortgezet en met Gods zegen voleindigd. | |
[pagina 142]
| |
Jongen ik verlang zoo naar U, kom maar spoedig en zie het zoo te schikken, wij eenigen tijd kunnen samen zijn. Zouden wij misschien nog een Zondag hier samen kunnen hebben, zoo gaarne zou ik wenschen gij de Oudezijds Kapel eens zaagt, en er den een of ander, b.v. Oom Stricker, eens hoordet. Toe, zie het te schikken. Dat boek van Daudet, waarover gij schrijft, ken ik niet. Nu, ik moet aan de Grieksche thema's, groet Uwe huisgenooten en ook Mauve en Jet als gij er komt. à Dieu beste broer, een hartelijken handdruk in gedachten, gaarne stuurde ik 'U meer voor Moe's verjaardag, maar 't kan niet, heb het zoo goed mogelijk, geloof mij steeds Uw liefh. broer Vincent.
Oom Jan heeft plan voor 8 dagen naar Helvoirt te gaan met 1 Sept., dan hoop ik daarvan te profiteeren door 's avonds lang beneden in de kamer te zitten schrijven, dat kan ik anders ook wel, maar oom's slaapkamer is vlak bij en ik moet dus voorzichtig zijn; kan wel op mijn slaapkamer gaan zitten, maar daar is de verzoeking om te gaan rusten te sterk als het laat is, en op mijn studeerkamertje is geen gas. | |
108Waarde Theo, Amsterdam 4 September 1877. Hierbij een woordje voor A. en voor L., toe schrijf gij er wat bij, en zend het dan tegen Moe's verjaardag. (Ik wil er U wel bij zeggen dat de reden waarom ik ze aan U stuur, is dat ik vrees tegen dien tijd geen postzegels te hebben, behalve voor thuis. Schrijft gij soms eerst later, laat dan ook dezen maar wachten). Oom Jan is 1.1. Zaterdag naar Helvoirt gegaan, tot den 10en Sept. denkt hij weg te blijven en dus is het dezer dagen hier stil in huis, maar toch vliegen de dagen om, daar ik dagelijks les heb en daarvoor moet werken, en zoo graag zelfs nog de dagen wat langer zou willen hebben, om nog wat meer af te krijgen, want het is niet altijd gemakkelijk werk, en al heeft men er ook een geruimen tijd op gezeten, geeft het nog maar een schrale voldoening, enfin wat moeilijk is, is goed, daarvan voel ik de overtuiging in mij, ook al ziet men geen resultaten. Ben voorts bezig om l'Imitation de Jésus Christ geheel over te schrijven van een Fransche uitgave, die ik van Oom Cor te leen | |
[pagina 143]
| |
heb, dat boek is subliem, en hij die dat schreef moet wel een man naar Gods hart zijn geweest; ik kreeg eenige dagen geleden, misschien omdat ik die lithographie naar Ruyperez zoo dikwijls aanzie, zulk een onweerstaanbaar verlangen naar dat boek en vroeg het aan Oom Cor te leen; nu zit ik daar 's avonds aan te schrijven, het is een heel werk maar een goed gedeelte staat er op, en ik weet geen beter manier om er wat van in het hoofd te krijgen. Ook heb ik Bossuet ‘Oraisons funèbres’ maar weer eens gekocht (voor 40 cts. ben ik ze machtig geworden), ik voel mij gedrongen om de zaak met kracht aan te vatten, ik denk wel eens aan dat woord ‘de dagen zijn kwaad’ en men moet zich wapenen en trachten zoo veel mogelijk iets goeds in zich te hebben om te kunnen weerstaan en voorbereid te zijn. Het is zooals ge weet, geen kleine onderneming, en den uitslag weten wij niet, en dus in elk geval wil ik trachten een goeden strijd te strijden. Het is een eigenaardig boek dat van Thomas à Kempis, daar zijn woorden in zoo diep en ernstig, dat men ze niet zonder ontroering en bijna vrees kan lezen, tenminste als men ze leest met een oprecht verlangen naar licht en naar waarheid, die taal is wel de welsprekendheid die harten wint omdat zij uit het hart voorkomt. Gij hebt het immers?........Er is iets dat ik mij gedrongen voel te zeggen tegen U voor wien ik geen geheimen heb. - In het leven van Oom Jan, van Oom Cor, van Oom Vincent is veel, veel goeds en schoons maar toch ontbreekt er iets aan. Zoudt gij niet denken, dat als de twee eerstgenoemden, zooals dat dikwijls gebeurt, des avonds hier in die U bekende mooie en stemmige kamer zitten te praten, dat niet een gezicht is dat het hart goed doet, vooral als men hen aanziet met liefde zooals ik dat doe? En toch - de Emmausgangers van Rembrandt zijn nog mooier en dat had het kunnen zijn, en nu is het dat wel bijna, maar niet geheel. Pa heeft wat zij missen - ‘het is goed een Christen te zijn en bijna en ook geheellijk want dat is het eeuwige leven’, en nu zal ik nog zelfs verder gaan en zeggen: hetgeen in hen ontbreekt, ontbreekt in hun huis en in de hunnen, en dan zult gij zeggen of tenminste denken, aan den man, die den splinter in zijns broeders oog zag en niet merkte den balk in zijn eigen oog - en dan zal ik daarop antwoorden: daar is mogelijk wel wat van aan, maar dit althans is een waar woord: ‘het is goed een Christen te zijn en bijna en ook geheellijk.’ Eenige dagen geleden bracht ik een avond door in de studeerkamer | |
[pagina 144]
| |
van Ds. Meijes, niet den ouden Ds. maar dien bewusten man, die mij in de kerk zoo had getroffen. Het was een aardige avond, hij vroeg een en ander over Londen, waarop ik hem nog al kon antwoorden en hij vertelde mij van zijn werk en den zegen dien hij zoo blijkbaar had ondervonden. Op die kamer hing een zeer goede houtskoolteekening, voorstellende een godsdienstoefening, die hij gewoon was des winters 's avonds bij zich aan huis te houden, zeer goed, Israëls zou er wel plezier in hebben gehad, werklieden en hunne vrouwen maakten het gehoor uit. In het boek van Doré over Londen staan ook wel dergelijke onderwerpen. Ben ook nog een avond bij Stricker geweest, en hoorde Oom l.l. Zondag preeken over 1 Kor. iii: 14 ‘zoo iemands werk blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal loon ontvangen’. Het is mij dikwijls als voelde ik reeds iets van zegen en van verandering in mijn leven. Wat zou ik graag U allerlei dingen hier wijzen en laten zien, zoo dikwijls denk ik in de Jodenbuurt en ook op andere plaatsen aan de Groux, daar zijn interieurs met houthakkers, timmerlieden, kruidenierswinkels, smidsen, apothekers enz. enz., die hem in verrukking zouden hebben gebracht; zoo zag ik dezen morgen een groote donkere wijnkelder en pakhuis openstaan, daar kwam een schrikbeeld voor mijn geest een oogenblik, gij weet wel wat - in het donker verwulf liepen mannen met licht heen en weer, dat is nu wel iets dat men dagelijks zien kan, maar er zijn oogenblikken waarop de dagelijksche gewone dingen een buitengewonen indruk maken, en een diepe beteekenis en een ander aanzien schijnen te hebben. Dat wist de Groux zoo goed in zijn schilderijen en vooral ook in zijn lithographiën te brengen. Daar juist terwijl ik dezen zit te schrijven, komt uw brief. Dank er voor; wat mij zeer verraste was dat Gladwell te 's Hage is. Doe hem mijn hartelijke groeten en och wat zou ik graag hebben, dat hij eens hier kwam; schreef hem dadelijk een briefkaart om hem te vragen zijn best te doen om ook nog naar Amsterdam te komen, tracht ook gij hem er toe te bewegen. Gij weet zelf hoe interessant het voor een vreemdeling is om de stad te zien, de werf en buurt hier ook, en wat zou ik hem graag den weg wijzen zooveel in mijn vermogen is. En ik verlang naar zijn bruine oogen, die zoo konden glinsteren als wij de schilderijen van Michel en anderen bezagen, of over ‘many things’ spraken. Ja het zou | |
[pagina 145]
| |
niet kwaad zijn als hij maar kwam, en zoo lang mogelijk bleef zelfs, en ik geloof dat wij wel zouden voelen er iets oprechts gemeends in onze vroegere vriendschap was, en dat die niet klein was; als de tijd daarover heen gaat voelt men dat niet altijd levendig meer ‘but it is not dead, but it sleepeth’ en opdat het weer wakker en levendig worde, is het goed elkander weer te zien. Hierbij een woordje voor hem, mij dunkt hij moet Holland niet uitgaan zonder het Trippenhuis en van der Hoop te hebben gezien; doe uw best maar om te maken hij het doet, tenminste als het zoo kan gebeuren en hij het niet tegen zijn zin doet. 'k Moet van avond nog opzitten zoo lang ik de oogen kan open houden, en eindig dezen dus, heb ik tijd schrijf ik het blaadje nog vol. Als uw kennismaking met Gladwell wat krachtig is en wat goeds achter laat, dat zou ik heerlijk vinden, 't is al een heele tijd geleden sedert ik hem het laatste zag. à Dieu ontvang een handdruk in gedachten, heb het goed, geef een hand aan Gladwell voor mij, en geloof mij steeds Uw zoo liefh. broeder Vincent. | |
109Waarde Theo, Amsterdam 7 Sept. 1877. Het was mij een heerlijke gewaarwording Gladwell's stem te hooren in de gang, terwijl ik boven zat te werken, en hem een oogenblik later te zien en de hand te drukken. Gisteren hebben wij een goede wandeling gedaan door de voornaamste straten en bij de meeste kerken, en zijn dezen morgen voor 5 opgestaan om het volk op de werf te zien komen, en zijn daarop naar Zeeburg gewandeld en zijn naar het Trippenhuis geweest 2 maal, en hij alleen naar v.d. Hoop, en ook was hij bij Oom Cor in de zaak, (die echter niet in stad was), en bij Mendes op de kamer. Nu hebben wij ook nog plan eens naar Oom Stricker te gaan (want daar ben ik heden ten eten gevraagd en waag het er maar op, hem mede te brengen). En ook zou ik zeer gaarne nog eens met hem op Bickerseiland zijn, maar misschien is er geen tijd. Heb hem aangeraden om ook naar Haarlem te gaan en de schilderijen van Frans Hals te zien, en daar gaat hij nu heen, en niet naar Antwerpen zooals hij van plan was, maar houdt België voor later en bepaald zich nu uitsluitend tot Holland. Ook brachten wij een geruimen tijd op het studeerkamertje door, en hebben gesproken over ‘things new and old.’ | |
[pagina 146]
| |
Nu zal hij ook nog eenigen tijd bij U zijn, en verlangt uw kamertje te zien, en wat gij van prenten hebt. Kreeg van hem Bunyan: the Pilgrim's progress, dat is een aanwinst, evenals Bossuet: Oraisons funèbres, die ik onlangs zeer goedkoop heb gekocht, en de Imitation van Th. à Kempis in het Latijn, die ik van Vos kreeg, en die ik hoop eenmaal in het Latijn te kunnen lezen. Hij heeft hier verscheiden stukjes gelezen uit Bungener, Esquiros, Lamenais, Souvestre, Lamartine (Cromwell) en had plezier in de lithographieën naar Bosboom; wij hebben er een gekocht bij een jood, en hij heeft mij order gegeven er nog eenige voor hem te koopen bij voorkomende gelegenheid. Van harte hoop ik gij een goeden avond met hem zult hebben, en ik geloof hoe meer gij in hem zoekt, hoe meer gij in hem zult vinden. Wij spraken over een en ander, en wat wij tot elkaar gezegd hebben is dit: velen hebben, gekomen zijnde op een punt van het leven waar men een levenskeuze doen moet, gekozen voor hun deel: ‘the love of Christ and poverty’ of liever ‘give me neither poverty nor riches, feed me with bread convenient for me’. De tijd van samenzijn is mij omgevlogen en had wel gewenscht wij wat langer samen mochten zijn gebleven, maar dat kan niet en ieder moet wederkeeren op zijn weg, en voortgaan te doen wat de hand vindt om te doen, zooals hij geroepen is, en ik voor mij ben er dankbaar voor in den grond van mijn hart, dat ik hem heb mogen weerzien en in hem terugvinden, wat mij tot hem aantrok. Hij vertelde mij dat gij zeker de reis met de nouveautés zult doen, en wel over een week of vier, dan hoop ik dus U ook weer eens te zien. Van harte hoop ik hij een aangename en goede herinnering aan zijn bezoek in Holland zal hebben, het is moedig van hem, dat hij dat plan maar eens heeft doorgezet. Groet Uw huisgenooten, heb een goeden avond met hem en ontvang in gedachten een handdruk van Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
[pagina 147]
| |
Wat ik U wilde vragen is dit: Zoudt gij het niet zoo kunnen schikken, dat wij eenigen tijd wat gerust en bedaard samen zouden zijn, ik dacht zoo minstens een heelen dag? Deze week was Mendes uit de stad, logeert eenige dagen bij een Ds. Schröder te Zwolle, die in der tijd les van hem kreeg. Hierdoor minder bezet zijnde, kon ik het voornemen ten uitvoer brengen om de etsen van Rembrandt op het Trippenhuis eens te gaan zien, en ben er dezen morgen geweest, en ben blij ik het heb gedaan. Nu dacht ik, daar zijnde, zouden Theo en ik die niet samen eens kunnen zien? Denk er eens over na of gij een dag, of nog langer kunt afzonderen voor dergelijke dingen. Wat zou iemand als Pa, die zoo menigmaal, des nachts ook, met een lantaarn voorzien, tochten maakt b.v. naar een zieke of stervende, om met hem te spreken over Hem, wiens woord ook nog een licht is in den nacht van lijden en doodsangst, gevoel hebben voor etsen van Rembrandt, zooals de vlucht naar Egypte bij nacht, of de begrafenis van Jezus. Die verzameling op het Trippenhuis is prachtig, ik zag er veel dat ik vroeger nooit had ontmoet, ook sprak men mij daar over teekeningen van Rembrandt op Fodor. Als gij denkt dat het goed is, spreek er dan eens over met den Heer Tersteeg, en schrijf van te voren een woordje wanneer gij komt, dan werk ik vooruit om vrij en ter Uwer beschikking te zijn wanneer gij komt. Ik kan niets van dien aard zien, ook schilderijen b.v., of ik denk aan U en allen thuis. Zit anders tot over de ooren in het werk, want het wordt mij duidelijk wat ik eigenlijk moet weten, wat zij weten en waardoor zij bezield worden, die ik gaarne zou willen volgen. ‘Onderzoek de schriften’ staat er niet voor niets, maar dat woord is een goede wegwijzer, en ik zou wel zulk een schriftgeleerde willen worden, die uit zijn schat oude en nieuwe dingen kan voortbrengen.................................................. Pa schreef gij naar Antwerpen zijt geweest, ben verlangend om te hooren wat gij daar hebt gezien. Lang geleden zag ik de oude schilderijen op het museum ook, en meen mij zelfs nog een mooi portret van Rembrandt te herinneren; als men duidelijk kon onthouden zou heerlijk zijn, maar het is daarmede even als met het gezicht op een langen weg, in de verte schijnen de dingen kleiner en als in een nevel. Er is hier op een avond brand geweest op het water, n.l. een schuit | |
[pagina 148]
| |
met arak of iets dergelijks. Was met Oom op de Wassenaar, er was betrekkelijk geen gevaar, daar men de brandende schuit tusschen de andere schepen uit had weten te krijgen en die aan een paal had vastgelegd. Als de vlam wat hoog werd zag men den Buitenkant en de zwarte rij menschen, die daar stonden te kijken, en de bootjes, die om den gloed heen en weer voeren, schenen ook zwart in het water waarin de vlam weerkaatste; ik weet niet of gij photographiën naar Jazet kent die in der tijd in de Galerie photographique waren, nu echter zijn vernietigd: ‘La nuit de Noël’, ‘La conflagration’, en anderen, het was iets dergelijks. Het begint reeds te schemeren, ‘blessed twilight’ noemde Dickens het en wel had hij gelijk. Blessed twilight, vooral wanneer twee of drie in eensgezindheid bijeen zijn en als schriftgeleerden uit hunnen schat oude en nieuwe dingen voortbrengen. Blessed twilight, wanneer twee of drie vergaderd zijn in Zijnen naam, en Hijzelf als in het midden van hen. En zalig hij die deze dingen weet, en ze ook doet. Dat wist Rembrandt, want uit den rijken schat zijns harten heeft hij o.a. voortgebracht die teekening in sepia, houtskool, inkt etc. (die op het British Museum is), voorstellende het huis te Bethanië. In die kamer heerscht de schemering, de gestalte des Heeren, edel en indrukwekkend, teekent zich ernstig donker af tegen het raam, waardoor de avondschemering binnenvalt. Aan de voeten van Jezus zit Maria, die het goede deel had gekozen, dat van haar niet zou weggenomen worden, en Martha is in de kamer bezig met het een of ander, als ik mij wel herinner om het vuur aan te stoken, of iets dergelijks. Die teekening hoop ik niet te vergeten, noch ook hetgeen zij mij scheen te zeggen: ‘Ik ben het licht der wereld, zoo wie mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.’ Zulke dingen zegt de schemering, tot wie ooren heeft om te hooren en een hart om te verstaan, en om geloof te hebben in God - blessed twilight! En op dat schilderij van Ruyperez, l'Imitation de Jésus Christ is het ook schemering, en ook op een andere ets van Rembrandt: David in het gebed tot God. Maar het is niet altijd blessed twilight, zooals ge aan het schrift ziet, ik zit bij de lamp boven, want er zijn beneden menschen en kan daar niet met mijne boeken bij zitten. Oom Jan laat U groeten. | |
[pagina 149]
| |
Heb het goed, schrijf eens spoedig, en kom maar spoedig, want het is goed elkander eens weer te zien en eens te praten, misschien kunnen wij dezen zomer nog wel eens die tentoonstelling, die dezer dagen wordt geopend, gaan zien. Groet ook Uwe huisgenooten. à Dieu, ontvang in gedachten een handdruk van
Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
111Waarde Theo, Amsterdam 21 October 1877. Wil zorgen dat gij weer spoedig een woordje ontvangt; gisteren een goeden brief uit Etten, waaruit ik vernam dat gij reeds daar waart geweest en Zaterdagavond werd terugverwacht, om ook Zondag thuis door te brengen. Dus zijt gij er waarschijnlijk ook op 't oogenblik, en het zal wel een goede Zondag zijn. Was hedenmorgen in de vroegkerk (Noorderkerk), wandelde daarna de stad wat door, de grachten zijn eigenaardig mooi nu de bladeren aan de boomen de herfstkleuren hebben, en ging toen naar de Engelsche kerk, en hoorde een zeer goede preek over: ‘Take no thought saying: what shall we eat, or what shall we drink, or wherewith shall we be clothed’ etc. Ik houd veel van dat kerkje, en waarschijnlijk heeft menigeen daar herinneringen aan dingen en plaatsen, die ook mij niet vreemd zijn. Hebt ge ooit gezien of gelezen het boek van Esquiros: La vie Anglaise, (of l'Angleterre et la vie Anglaise), ik niet, maar mij dunkt dat moet een interessant boek zijn. Denk eens als gij tijd en lust hebt aan dat bewuste stukje van Jules Breton, en aan dat andere van Michelet. Hebt gij het goed gehad op reis? Schrijf spoedig eens een woordje, het was een heerlijke verrassing, toen gij dien avond hier kwaamt. (N.B. de juffrouw aan het station had zich reeds eenigszins verwonderd over ons overhaast vertrek). Het was aardig wij Mauve daar nog zagen. Thuiskomende heb ik nog een heelen tijd zitten werken. Dat is nu al weer 8 dagen geleden, de dagen vliegen om. Wat is die gravure naar Ary Scheffer: ‘Les saintes femmes au tombeau du Christ’ toch mooi, ik ben zoo blij dat ik die heb, vooral die oude vrouw, dat is het. Hebt gij soms nog iets opgedaan onderweg voor Uw verzameling? Ga daar maar mee voort, want dat is iets zeer goeds. Dezen morgen zag ik den minister van marine Taalman Kip, | |
[pagina 150]
| |
die bij Oom een bezoek bracht en hier koffie dronk, wat is er veel karakter in dat gezicht en in die grijze oogen, onwillekeurig deed hij mij denken aan den ouden heer Goupil, of iemand als Guizot. Waarom weet ik niet, maar de geheele week heb ik gedacht aan dat schilderij en die ets er naar van: ‘Un jeune citoyen de l'an V’ van Jules Goupil. Het schilderij zag ik te Parijs, onbeschrijfelijk mooi en onvergetelijk. Wat vormen die vele Fransche schilderijen over de dagen van de omwenteling, zooals les Girondins, en Dernières victimes de la Terreur, en Marie Antoinette van Delaroche, en die bewuste Jeune Citoyen en andere schilderijen van Goupil, en dan Anker, en zoovele anderen, een schoon geheel met vele boeken, zooals die van Michelet en Carlyle, en ook Dickens (Tale of two cities). In dat alles tezamen is wel iets van den geest, die is die van de Opstanding en het Leven - die zal leven al schijnt het ook gestorven, want het is niet gestorven, maar het slaapt. Zoo graag zou ik veel lezen, maar mag niet, maar eigenlijk behoef ik er niet naar te verlangen, want alle dingen zijn in het woord van Christus - volmaakter en heerlijker dan in eenig ander woord. Die bewuste ets van Jules Goupil hing te Londen zeer langen tijd op mijn kamertje, in de dagen toen ik zeer vervuld was met Michelet en andere Fransche schrijvers; nu geloof ik heeft Harry Gladwell de ets. Had een kort briefje van hem sedert hij terug is in Parijs, zou op een dag als heden nog wel eens in de schemering langs de Seine, op de hoogte van Notre-Dame met hem willen wandelen. Parijs is zoo verrukkelijk schoon in den herfst, en dat plekje niet het minste. Wat zullen de winterchrysantemums te Londen mooi zijn in de tuintjes, die bloeien daar den heelen winter door. Hebt gij soms plannen voor den winter, om nog de een of andere boeken te lezen ‘coûte que coûte’? Soms is het wel goed eens door te zetten en aan te pakken. Oom Jan heeft ook heel wat gelezen en er zijn zeer vele dingen in hem. Eene geestverwantschap en gehechtheid en liefde, als die tusschen Pa en Oom, dat is een goede vrucht van het leven, en al smeult dat vuur ook nu en dan door de zorgen en dagelijksche dingen, soms flikkert het helder en schitterend en heerlijk op, zooals b.v. dien avond, toen die twee samen naar de Hoeve gingen, verleden winterGa naar voetnoot*).......................................... | |
[pagina 151]
| |
Nu jongen, ik heb nog te werken en moet eindigen, heb het goed, zoek maar in de kunst en in de boeken of gij ook iets vinden mocht; er staat: ‘zoekt en gij zult vinden’ en ‘zoo iemand wijsheid van noode heeft, dat hij die van God begeere’. - En die hebben we noodig. - Hoe gaat het met Caroline? Doe er mijn groeten, en doe die ook aan Uwe huisgenooten en als het te pas komt bij Mauve en Tersteeg. In gedachten een hartelijken handdruk, en geloof mij Uw liefh. broer Vincent. | |
112Waarde Theo, Amsterdam 30 October 1877. Dank voor uw laatsten brief, waar ik blij mee was. Ja jongen, die ets naar Jules Goupil is mooi, en vormt met al hetgeen zich daaraan vastknoopt een schoon en goed geheel, dat een goede bezitting is om te bewaren in zijn hart. Ik benijd U min of meer dat gij Carlyle hebt gelezen ‘French Revolution’, het is mij niet onbekend, maar las het niet geheel, vond er in een ander boek n.l. van Taine, stukken uit. Ben bezig aan een uittreksel uit Motley, o.a. inneming van den Briel en beleg van Haarlem, Alkmaar en Leiden, heb er een kaartje bij geteekend, om er zoo een geheel van te maken. Mijn werk houd ik bij elkaar, alles tot doel hebbende door de examens te komen; ik raadpleeg Mendes in alle dingen en richt mijn studiën naar wat hij heeft gedaan, want zoo zou ik het ook graag doen. Die geschiedenis van den 80-jarigen oorlog is toch heerlijk, wie van zijn leven een dergelijken goeden strijd zou maken, zou het goed doen. Werkelijk het leven is een strijd, en men moet zich verdedigen en verweren, en met een opgewekten en wakkeren geest plannen beramen en berekeningen maken om er door vooruit te komen. Naarmate men verder komt in het leven, wordt het er niet gemakkelijker op, maar door de moeilijkheden te bestrijden, waarin men zich bevindt, ontwikkelt zich ook innerlijke kracht uit ons hart, dat beter wordt in den strijd des levens. (On grandit dans la tempête).................. Dat leven van Frederik de Groote door Menzel geïllustreerd ken ik, dat is een goede aanwinst, ga maar met die verzameling voort; ook die houtsnee naar Jacque: la Bergerie, ken ik; breng vooral die zaken mee naar huis met Kerstmis. | |
[pagina 152]
| |
Heb bij den jood gekocht die litho naar L. Steffens, waarvan gij mij indertijd het schilderij hebt laten zien, een oud en een jong geestelijke samen sprekende in een tuin, dat is een goede lithographie. Die voorstelling doet mij denken aan een schilderij van Jacquand ‘Le nouveau vicaire’ heet het geloof ik, daar is het zelfde sentiment in, of ook aan: ‘Le novice’ van G. Doré. Jongen, het Latijn en Grieksch studeeren is moeilijk, maar ik gevoel er mij toch zeer gelukkig in, en ben in de dingen waar ik naar verlangd heb. Ik mag des avonds niet meer laat opzitten, Oom heeft mij dit zeer streng verboden, toch blijft het woord, dat onder de ets van Rembrandt staat mij in de gedachten: In medio noctis vim suam lux exerit, (in 't midden van den nacht verspreidt het licht zijn kracht), en ik zorg er den heelen nacht een klein gaspitje blijft branden en leg daar in medio noctis dikwijls naar te kijken, mijn plan voor den volgenden dag voor het werk bedenkend, en in gedachten hoe ik dat studeeren zoo goed mogelijk zal aanleggen. Hoop 's winters 's morgens vroeg het vuur aan te maken, de wintermorgens hebben iets eigenaardigs, dat schilderde Frère in dien werkman ‘Un tonnelier’, (de ets hangt op Uw kamer geloof ik). Gij kent wel de houtsneden van Swain, dat is een knap man, zijn atelier is in een zoo aardig gedeelte van Londen, niet ver van dat gedeelte van het Strand, waar de bureaux zijn van de illustrated papers, (The London News, Graphic etc.) niet ver ook van Booksellers Row, vol van allerlei soort van boekenstallen en winkels, waar men allerlei ziet, vanaf de etsen van Rembrandt tot Household Edition van Dickens en Chandos Classics; alles daar heeft een groenen toon, vooral bij mistig weer zoo in den herfst of in de donkere dagen voor Kerstmis, en het is een plaats, die onwillekeurig denken doet aan Epheze, zooals dat zoo eigenaardig eenvoudig is beschreven in de Handelingen. (Zoo zijn de boekwinkels te Parijs ook zoo interessant, o.a. in de Faubourg St. Germain). Jongen, wat zal ik onuitsprekelijk blij zijn als ik door mijn examen mag komen, als ik de moeilijkheden zal overwinnen zal het gedaan zijn in eenvoudigheid des harten, maar ook met gebed tot God, want ik bid zoo dikwijls vurig tot Hem om de wijsheid die ik van noode heb. Maandagavond was ik bij Oom Cor, en zag ook Tante en de geheele familie, allen laten U hartelijk groeten. Zag bij Oom nog dat boek in, L'oeuvre gravé de Ch. Daubigny. Ging vandaar naar Oom Stricker en had een lang gesprek met hem en | |
[pagina 153]
| |
tante, want Mendes had er een bezoek gebracht (men moet het woord genie niet te licht in den mond nemen, ook al gelooft men dat daarvan meer in de wereld nog is dan velen wel meenen, maar een zeer merkwaardig persoon is Mendes zeker, en ik ben en blijf dankbaar met hem in aanraking te zijn), een paar dagen geleden, en had geen slecht rapport gemaakt gelukkig, maar oom vroeg mij af, of het niet moeilijk was, en ik heb bekend dat het zeer moeilijk was en ik mijn best deed om mij sterk te houden en wakker te maken op allerlei wijzen. Maar hij gaf mij goeden moed. Maar nu nog die vreeselijke algebra en meetkunst, enfin wij zullen zien - na Kerstmis moet ik ook daarin les hebben, het kan niet anders. Ik klem mij ook vast aan de kerk en aan de boekwinkels, als ik een boodschap daar kan verzinnen, doe ik het; zoo was ik vandaag bij Schalekamp en bij Brinkman in de Hartestraat, (die zaak van Schalekamp is wel interessant om te zien), en kocht er een paar kaartjes van het Onderwijzers-Genootschap, waarvan er zoo ongeveer 100 bestaan à een stuiver het stuk, o.a. Nederland in alle mogelijke tijdvakken der geschiedenis, (zoo dikwijls ook in het verledene heeft een bezoek aan een boekwinkel mij opgewekt en herinnerd dat er goede dingen in de wereld zijn). Dat schilderij van Israëls dat gij beschrijft, zal mooi zijn, ik kan het mij uit Uw duidelijke beschrijving wel voorstellen. Zag een klein schilderij van hem bij Oom Cor, ook een van Mauve, zeer mooi, herder met kudde schapen over duinen. Een goeden opgewekten brief van thuis, ook te Prinsenhage schijnt het beter te gaan gelukkig, niet weinig verlang ik naar Kerstmis, breng vooral het een en ander mee zooveel mogelijk, dat is goed voor ons allen. Maak geen haast met het sturen van de tabak, heb no voorraad, dat is een goed en noodig hulpmiddel bij studeeren. Schreef een langen brief aan Harry Gladwell, die heden is weggegaan, deed ook Uwe groeten. Hebt gij tijd en gelegenheid, denk dan aan Michelet, gij weet wel, en J. Breton, maar gij weet waar het voor is en dat het geen haast heeft, en desnoods is het tijds genoeg met Kerstmis. Nu, ik moet aan het werk en het papier is ook haast vol. Heb het goed en schrijf zoo mogelijk. Oom laat u groeten, ook Oom en Tante Stricker. Zeg Uw huisgenooten goeden dag voor mij, ook Mauve en zijne vrouw, en bij Tersteeg en v. Stockum, (hoe gaat het haar?) zegen op alles wat gij doet, | |
[pagina 154]
| |
sterkte en opgewektheid in deze herfstdagen, en moge het maar weer Kerstmis worden en wij weer eens samenzijn als 't ware voor wij het weten. à Dieu, een handdruk in gedachten, en geloof mij steeds Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
113Waarde Theo, Amsterdam 19 Nov. 1877. Het is mij behoefte U weer eens te schrijven, want ik denk dikwijls aan U en verlang zeer naar Kerstmis, wanneer wij elkaar weder hopen te zien. Nu de donkere dagen voor Kerstmis zijn reeds in het gezicht en daarachter ligt Kerstmis, evenals het vriendelijk licht van de huizen achter de rotsen en het water, dat er tegen aan slaat op een donkeren avond. Een lichtpunt was dat Kerstfeest altijd voor ons, en dat blijve het. Er is aan de hoogeschool hier voor het eerst admissie-examen afgenomen - het is hier in de stad dat ook ik examen zal doen. Men heeft daar behalve de gewone 4 vakken, Latijn, Grieksch, algebra en meetkunst, ook gevraagd geschiedenis, aardrijkskunde, Hollandsche taal. Heb werk gemaakt om een meester te vinden voor algebra en meetkunst en ben daarin geslaagd, n.l. met een neef van Mendes, Teixeira de Mattos, onderwijzer aan de Israël. godsdienst- en armenschool. Hij geeft mij hoop, dat wij tegen October van het volgend jaar het vereischte zullen hebben afgehandeld. Mocht mij dan het examen lukken, zal het voorspoedig gegaan zijn, want toen ik begon, zei men 2 jaar zouden noodig zijn voor de 4 eerstgenoemde vakken, terwijl indien ik in October slagen mocht, ik in nog korteren tijd meer zou hebben gedaan. - Moge God mij de wijsheid schenken, die ik van noode heb, en mij geven de begeerte van mijn hart, n.l. om de studiën zoo spoedig mogelijk te doorloopen, en bevestigd te worden in de betrekking en het practische werk van predikant. De voorbereidende studie, (n.l. die de eigenlijke theologische studiën en het oefenen in het preeken en voordragen voorafgaat), komt zoo ongeveer neer op de geschiedenis, taal en aardrijkskunde van Griekenland, Klein-Azië en Italië. Die moet ik dus ook bestudeeren met denzelfden ijver waarmee een hond een been afkluift, en evenzoo zou ik wel graag kennen de taal, geschiedenis | |
[pagina 155]
| |
en aardrijkskunde van de noordelijke landen, n.l. van die zoo aan de Noordzee en het Kanaal. Ben eindelijk naar wensch geslaagd met een kaart van Klein-Azië, Griekenland en Italië, nog al groot, (waarop nu ook de reizen van Paulus staan), en ook een van Engeland, waarin eindelijk iets is van wat ik er in hebben wilde, tenminste Mendes ziet het er in, n.l. dat die niet zonder gevoel en liefde is geteekend. De namen zet ik er op naar een kaart in de Atlas Antiquus van Sprüner Menke, die Mendes heeft, want het is er een voor bij de geschiedenis. Toe, doe Uw best eens om dien atlas eens te zien, evenals vooral ook die van Stieler, want dat is artistenwerk. Was twee avonden bij Oom Cor eens om oude boeken te zien, daar waren onder jaargangen van de Illustration, waar ik veel oude kennissen in vond, dat is toch een interessant blad, o.a. een oud portret van Dickens en een houtsnede door de Lemud ‘La tasse de café’, een jongmensch met eenigszins strenge en scherpe trekken en ernstige uitdrukking, die er juist uitziet als of hij dacht over dat stuk uit l'Imitation de la Vie monastique, of alsof hij eenig moeilijk maar goed werk of plan overdacht, zooals alleen une âme en peine dat doen kan. Zulk werk is niet altijd het slechtste, maar wat men als het ware met smart doet, dat blijft leven. ‘Heureux celui que la vérité instruit non par des mots fugitifs, mais par elle même en se montrant telle qu'elle est’ is wel een goed woord. Dan was ik ook bij Oom Cor op Tante's verjaardag l.l. Vrijdag, toen werd er des avonds kaart gespeeld, en daar ik dat niet kan, heb ik zitten lezen in Aug. Gruson, Histoire des Croisades, (Panthéon Classique 50 cmes). Dat is een zeer mooi boekje, ik zou haast zeggen hier en daar geschreven met het sentiment van Thijs Maris, als hij b.v. schildert een oud kasteel op een rots, met de bosschen in den herfst en in de schemering, met zoo op den voorgrond de zwarte akkers, met een boer die met een wit paard ploegt; en het deed mij ook denken aan Michelet en Carlyle. Zoo gaarne wilde ik dat Pa die ets van un jeune Citoyen de l'an V kende. Zoudt gij goed vinden, die op Pa's verjaardag of voor dien tijd te geven met nog eenige kleine photographiën over de omwenteling, zoodat het een geheel vormt, waaruit Pa zien kan waaraan wij dikwijls denken. Gij weet misschien al dat er heden droevige tijding uit Brussel is, dat Pa er reeds heen is. Oom Jan, die een telegram, deze berichten inhoudende, van Moeder ontving, telegrafeerde aan Pa | |
[pagina 156]
| |
en ontving ten antwoord: ‘Toestand onveranderd, kom nog niet, ik ben hier’. Reeds waren Oom Jan en Oom Cor gereed er samen heen te gaan, nu wachten zij nadere waarschuwing van dien trouwen Pa. Zou er dan eindelijk een einde komen aan dat lang en vreeselijk lijden? Dag Theo, schrijf eens spoedig jongen als gij kunt, God beware onze gezondheid en geve ons de helderheid van hoofd en de kracht en opgewektheid, die wij noodig hebben iederen dag. Ontvang een hartelijken handdruk in gedachten van Uw liefh. broer Vincent.
Dat bericht aangaande Oom Hein komt terwijl ik dezen onderhanden heb. | |
114Waarde Theo, Amsterdam 25 Nov. 1877. Dank voor Uw besten brief, dank ook voor dat stuk uit Michelet, dat ik geschreven heb achter op de kaart van Normandië en Bretagne; wat is dat toch goed en mooi, met eigenaardige grillige schoonheid, waarvan wij misschien de schoonste uitdrukking wel vinden in dat verhaal van Elia bij de beek Kison en bij die weduwe - het is geschreven met eenvoudigheid des harten en armoede van geest, door een die was droevig maar altijd blijde. Goed dat gij die kaarten van Stieler en Sprüner Menke zult gaan zien op de bibliotheek, ook die zijn schoon met dezelfde schoonheid. Gisteravond was ik bij Oom Cor en zag ze daar nogmaals; als ge den atlas doorziet, let dan ook op die van Denemarken, Zweden en Noorwegen, en vooral ook op die van Griekenland. Pa schreef uit Brussel en telegrafeerde later aan de beide ooms om te komen. Toen de brief kwam, was Oom Jan juist naar de Leidsche straat en ging ik er ook heen om den brief te brengen, echter niet weinig in angst zijnde dat Oom juist naar huis zou zijn teruggegaan en wij elkander dus zouden misloopen. Op den Dam zag ik Oom staan bij een lantaarn, wachtende op den omnibus. Wij gingen toen in het bestelhuis van v. Gend en Loos daar op den Dam, en lazen den brief. Den volgenden dag zijn zij beiden vertrokken, nu is Oom Cor weer terug. Bitter bitter treurig is het daar te Brussel gesteld. Als men zulke dingen hoort - zoo vreeselijk - en die toch ons ook kunnen treffen, want wie zijn wij en wat onderscheidt ons - dan begrijpt | |
[pagina 157]
| |
men er wel iets van waarom Hij dat woord sprak: ‘Zoo wie niet haat, ook zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn’, want er is reden om dat leven te haten en wat werd genoemd ‘het lichaam dezes doods’. En wel terecht is er gezegd: ‘Si vous désirez apprendre et savoir utilement quelque chose, aimez à rester inconnu et à n'être compté pour rien, et l'étude la plus elevée et la plus utile, c'est de se bien connaître et de se mépriser’. - Heb voor Mendes moeten teekenen een kaart van het oude Italië of liever twee, want ik maakte er ook een van midden Italië, zoo ongeveer van Rome tot Napels. Toen ik dien avond Oom Jan zag staan op den Dam, herinnerde mij zijn figuur aan die van Landseer's Highlander, (of heet die gravure ‘the mountain top’?) Maakte deze week een visite bij Ds. Jeremie Meijes, ging er heen toen het regende, in de hoop hem thuis te treffen, doch hij was uit, wie weet of hij niet om dezelfde reden juist op dat oogenblik een ander was gaan bezoeken. Maar zijne vrouw was thuis en zat in een klein kamertje - als het achterkamertje te Etten - (alleen dit was aan straat), te werken. Zij doet mij denken aan Mrs. Jones. Het zijn zulke aardige menschen, ontmoette hen onlangs op eene lezing, en zij staken bij het overige publiek af, evenals een bemoste oude appelboom of een rozenstruik zou afsteken bij allerlei onnatuurlijke uitheemsche gewassen. Oom Cor vertelde mij van een wandeling, die hij deed met Oom Jan in het Bois de Cambre; gij kent dat knoestige kreupelhout en de boomen daar, met hun vreemde vormen, en het was een stormlucht met groote wolken, weerkaatsende in de plassen op den grond. Het is een diep melancholieke reis voor hun beiden en voor Pa ook geweest. Den negenden dag komt er dikwijls verandering in zoo'n toestand, dat wilde Oom Jan afwachten en blijft nog tot Maandag waarschijnlijk. De berichten uit Prinsenhage zijn ook niet gunstig. Het boekje over de kruistochten, (Histoire des Croisades, Gruson) hoop ik U volgende maand te sturen, lees het eens, dan geven wij het samen aan Pa. En Brion is ook gestorven, wel is het een schoon werk dat hij deed in zijn leven, kent gij van hem: Un enterrement sur les bords du Rhin, een oud schilderij? Dat op het Luxembourg ‘Noé’, vind ik ook zoo mooi, en wat heeft hij van alles gemaakt, hij had een groot talent en heeft ermede gewoekerd en winst gedaan. Ook in | |
[pagina 158]
| |
de geïllustr. uitgave van Erckmann Chatrian zijn vele illustraties door hem; l'Invasion is ook wel een van zijn mooiste schilderijen. Morgen zal Pa Martyn Aerssen trouwen, dat is een flink man, en Brion zou hem wel goed hebben geschilderd. Als gij nog hebt in den winkel eene oude lithographie: eene godsdienstoefening ergens in Lapland of zoo, en ook die van Meyer van Bremen en pendant, die thuis ook hangen, moeders met kinderen, houd die dan apart en schrijf eens wat zij kosten. Dat portret van de Ruijter, een oude aquatint, dat hier bij Oom in de kamer hangt, dat is toch ook mooi, zoo dikwijls zie ik er naar, er is een stormachtige of onweersachtige uitdrukking in, iets zooals ik mij Cromwell voorstel. Zag bij Oom Cor een nieuwe gravure naar Ernskine Nichol ‘Sabbath’, eene oude vrouw die in den regen naar huis gaat, dat is zeer goed en met bekwaamheid gegraveerd. Morgenochtend ga ik naar het bekende Engelsche kerkje, dat ligt daar 's avonds zoo vredig in dat stille Begijnhof tusschen de doornheggen en schijnt te zeggen: ‘In loco isto dabo pacem’, dat is ‘in deze plaats zal ik vrede geven’, zegt de Heer. Des morgens is het een aardig gezicht op de werf, nu het eerst zoo laat licht wordt in de donkere dagen voor Kerstmis, en het werkvolk eerst om 7 uur komt. - Het stormt buiten, wij hebben dezer dagen wind en regen genoeg. - Bij het vertalen van de oude Romeinsche geschiedenis las ik hoe, als teeken en bewijs van goedkeuring en zegen van Boven, op het hoofd van enkelen zich soms een raaf of adelaar nederzette. Het is goed om die geschiedenis te kennen en ik acht het een reden van groote vreugde, en acht mij zelven gelukkig, dat het mij wordt gegeven, aangaande die dingen het een en ander te hooren. Nu heb ik van Oom Cor gekregen ‘A child's history of England’ van Dickens, weet niet of ik het U reeds schreef, dat boek is fijn goud, ik las er o.a. de beschrijving van den slag bij Hastings in. Ik geloof dat als men een paar boeken aandachtig leest, als Motley, als dat van Dickens, als Gruson: les Croisades, men onwillekeurig een goed en eenvoudig oog moet krijgen voor de geschiedenis in het algemeen. Jongen, als ik mijn examen eens goed deed, wat een uitkomst zou dat zijn. Dat eerste examen met al die vakken die wel eenvoudig schijnen, maar toch lastig genoeg zijn, als dat goed en wel achter den rug is, dan zal ik goeden moed hebben voor hetgeen volgen moet....................................... | |
[pagina 159]
| |
Ik moet nu nog werken, Latijnsche thema's voor morgenochtend, en verder wat ik kan. Schrijf weer eens spoedig als gij kunt, en heb het in alle opzichten zoo goed mogelijk. Vóór Kerstmis hoop ik nog enkele van die kaarten van Stieler te hebben, ik ben nu aan het studeeren, en al kost het iets meer, het moet goed zijn, en ik wil trachten het te doen, zooals ik dat van anderen, die het ernstig opnemen, zie; - 't is een loop en strijd voor mijn leven - niet meer of niet minder. Wie de kuur dezer studie doorstaat, en er tot het einde toe in volhardt, zal haar van zijn leven niet vergeten, en dit gedaan te hebben is eene goede bezitting. Die Wierda is toch een trouw bediende, en wel zeer knap geloof ik; men vindt toch veel aardige menschen in den boekhandel, Oom Cor, den Heer Braat, Schröder hier, (van dien heeft Mendes zijn boeken, en ik kom er ook wel eens). Den Heer Tersteeg zou men er ook wel onder kunnen rekenen en gij zijt er ook in, houd maar wat gij hebt want gij zijt ook in den strijd. Groet Uwe huisgenooten. à Dieu jongen, wij moeten ons best doen met Kerstmis samen te reizen, ontvang in gedachten een hartelijken handdruk van Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
115Waarde Theo, Amsterdam 4 December 1877. Zooeven kom ik terug van een bezoek bij Ds. Jeremie Meijes, ditmaal vond ik hem thuis maar hij moest naar den Kerkeraad, dus sprak ik hem maar even, zag ook Mevrouw en de twee jongste kinderen, en Mevrouw las nog een gedeelte uit een brief van hun' zoon, die op het Instituut aan den Helder is, voor. Nu ik zelf in het oordeel van examens ben, heb ik hart en gevoel voor anderen, die daar in zijn, en ik kan uit enkele uitdrukkingen wel zoo eenigszins mij voorstellen, hoe zij het hebben. Ieder die wil geraken tot eene maatschappelijke betrekking, moet door een tijd van groote moeilijkheden en inspanning heen, het slagen kan van kleinigheden afhangen. Zegt of schrijft men op een examen een woord verkeerd, dan kan dat de oorzaak zijn van mislukking. Maar het is goed om te zien op zulken die geslaagd zijn en door de moeilijkheden zijn heengekomen, meer dan op zulken die er voor zijn bezweken. Natuurlijk weet gij dat Oom Hein is overleden, wij mogen wel God | |
[pagina 160]
| |
dank zeggen omdat het einde betrekkelijk kalm was en de verlossing eindelijk is gekomen. Als gij kunt, schrijf dan zoo spoedig mogelijk wanneer gij naar Etten denkt te gaan, en of wij het dus kunnen schikken dat wij samen reizen. Zeer gaarne zou ik van de gelegenheid van die reis willen gebruik maken, om nog een trein over te blijven in Haarlem, en vooral ook om te Dordrecht stil te blijven. Heel graag zou ik willen wij samen nog naar Dordt gingen, zou dat niet kunnen? Heb pas eenige geschriften, die ik zoo goed mogelijk verzekeren wilde, doen binden, het was een prettig gevoel toen ik ze thuis kreeg; gaf ze in eene binderij hier vlak bij, in een van de nauwe straten van Kattenburg, daar worden allerlei Godsdienstige werken uitgegeven en de winkel hoort aan twee broeders, die er uitzien, dat zij mij aan twee dingen deden denken onwillekeurig, namelijk aan kerkuilen en aan de leeuwenkoppen op de deuren. Heb nog al veel geloopen deze week, het kan geen kwaad de stad zoo wat te kennen. Had vandaag toen ik zat te werken, voor mij liggen een blad uit de Cours de dessin Bargue, 1re partie No. 39, Anne de Bretagne. Dat hing reeds te Londen op mijn kamer met No. 53, en toen hing ‘Un jeune citoyen’ tusschen beide, wat ik in het begin schoon en goed vond, dat vind ik nu ook nog zoo. De uitdrukking op dat gezicht van die bewuste Anne de Bretagne is edel en doet aan de zee en rotsachtige kusten denken. Ik zou hare geschiedenis wel eens willen weten. Het is een waar koningskind. De Lemud zou haar figuur wel goed hebben geteekend. Wel heel graag zou ik hebben, wij ook te Haarlem samen konden zijn, schrijf in elk geval wanneer en voor hoe lang gij verlof zoudt kunnen krijgen. Jongen ik verlang zoo naar Kerstmis en naar huis en naar U, breng maar zooveel gij kunt van Uwe prenten mee, al ken ik ze, ik zie ze nog weer graag eens terug. Zoo is er weer bijna een jaar voorbij, waarin voor mij heel wat gebeurde, en met dankbaarheid zie ik er op terug. Als ik den tijd bij Braat doorgebracht, en de maanden van studie hier, zoo in 't algemeen overzie, dan zijn dat waarlijk twee goede dingen. Jongen, als ik de volgende Kerstmis eens op de Academie was, en reeds door de eerste moeilijkheden van het begin heen, evenals ik nu door het begin van Latijn en Grieksch ben, wat zou ik blij zijn. | |
[pagina 161]
| |
‘Indefessus favente Deo’, onvermoeid met Gods gunst, dat is wel een goede staat om in te zijn en een woord dat Mendes lief heeft. Hij sprak er mij over verleden Zaterdag. Schreef heden aan Harry Gladwell, deed ook Uw groeten, ik hoop dat hij naar huis zal gaan met Kerstmis. Heb heden voor Uw St. Niklaas U gezonden twee kaarten uit Stieler, n.l. The British Isles, en Normandië en Bretagne. Hang ze eens een tijd op Uw kamer, beloof mij dat gij dat zult doen, ik heb ze beide nog al zorgvuldig nageteekend zooals gij weet, en die van Engeland zelfs tweemaal, op die het best uitviel schreef ik de verdeeling van het land, en de namen in 't Latijn, en veranderde de omliggende landen zooals zij in den tijd der Romeinen waren, b.v. het meer Flevo in plaats van de Zuiderzee. Om dat te doen ging ik eenige morgens vroeger dan gewoonlijk naar Mendes, en vergeleek daar mijn kaart met die van Brittannia, Caledonia en Ierne in den Atlas Antiquus van Sprüner Menke. Deze heb ik dus niet meer noodig en voor u is het goed ze eens een tijd onder de oogen te hebben. Bij Ds. Meijes aan huis hoorde ik ook van dien Atlas van Stieler spreken; zijn zoon, die op 't Instituut den Helder is, heeft dien atlas compleet en schreef o.a. in zijn laatsten brief, hij de wereldkaart had nageteekend. Gij weet misschien dat Oom Cor hem ook heeft liggen in de kamer waar dat groote schilderij van Bernier hangt. Zag bij Oom onlangs eene groote teekening van Bosboom: Sacristie, ook twee van mej. van Bosse, die zeer mooi waren vooral die welke een boerenerf voorstelde. Dan zult gij tegelijk met de kaarten ontvangen Grusor's: Histoire des Croisades. Gaf datzelfde boekje ook aan Mendes, die er mede is ingenomen; al zoudt gij geen tijd hebben, om het van 't begin tot het eind te lezen, blader het dan van het begin tot het eind door, dan zullen de schoonste passages U van zelf in 't oog vallen. Als het werk van Thijs Maris mooi is, dan is dit het ook. Stuurde aan Cor voor zijn St. Nicolaas, daar Oom Jan een kistje naar Etten zond, eene lithographie naar J. Maris, voorstellende een meiske dat van het kerkhof afkomt. Quand il n'y a plus rien, il y en a toujours encore, zegt het spreekwoord, en dat ondervond ik van morgen, toen ik dacht dat ik aan niemand een St. Nicolaas kon geven, want voor allen heb ik toch nog wat gevonden al is 't niet veel; Pa en Moe hebben een kaart, die ik teekende. Het begint reeds te schemeren en het gezicht uit het raam naast | |
[pagina 162]
| |
mij op de werf is onbeschrijfelijk schoon, met dat laantje van populieren, waarvan de slanke vormen en dunne takjes zoo fijn zich afteekenen tegen de grijze avondlucht, en dan het oude gebouw van het magazijn in het water, dat zoo stil is als ‘de wateren des ouden vijvers’, waarvan in het boek van Jesaja wordt gesproken; de muren van dat magazijn zijn beneden aan het water geheel groen en verweerd. Dan beneden het tuintje, en het hek daaromheen met de rozenstruiken, en overal op de werf de zwarte figuurtjes der werklieden, en ook het hondje. Zooeven ook het figuur van Oom Jan met zijn lang grijs haar, toen hij waarschijnlijk eens de ronde ging doen. In de verte de masten der schepen in het dok, vooraan de Atjeh geheel zwart, en de grijs en roode monitors - en juist worden hier en daar de lantaarns aangestoken. En daar gaat nu juist de bel en komt de heele stroom werklieden naar de poort toe, en tegelijk de lantaarnopsteker om de lantaarn op het plein achter het huis aan te steken. Gij zult het dezer dagen wel zeer druk hebben waarschijnlijk, is er echter een oogenblikje, schrijf dan eens en vooral zoodra gij kunt bepalen wanneer gij naar Etten zult gaan, zorg dan dat ik het weet. Zou het niet kunnen wij nog eens samen naar Dordt gingen Vrijdag of Zaterdag voor Kerstmis, het is goed om van de reizen en tochten die men moet doen, maar zooveel mogelijk te profiteeren. Groet uw huisgenooten hartelijk, ook de familie T., Hanebeek en Van Stockum, als gij er mocht komen. Kent de Heer Tersteeg die kaarten van Stieler? à Dieu Theo, als ik misschien niet meer schrijf voor wij elkaar ontmoeten bij leven en welzijn, dan tot ziens, ontvang een hartelijken handdruk in gedachten en geloof mij steeds Uw liefh. broer Vincent. | |
116Waarde Theo, Amsterdam 9 Dec. 1877. Het is mij behoefte niet lang te wachten met U te schrijven, en wel vooreerst omdat ik U moet bedanken voor drie dingen. Vooreerst voor Uw besten brief van 4 zijdjes, daarmede hebt gij mij het meeste genoegen gedaan, want het doet iemand goed te gevoelen dat er nog een broer van hem op de wereld wandelt en leeft; als men om veel dingen moet denken en veel te doen heeft, dan krijgt men soms zoo'n gevoel: waar ben ik, wat doe ik, waar ga ik heen? - en men begint te duizelen - maar dan zoo'n wel- | |
[pagina 163]
| |
bekende stem of liever een welbekend schrift, dat maakt dat men als 't ware weer vasten grond onder de voeten voelt. Dan moet ik U bedanken voor eene aflevering van de Galerie Contemporaine over Ed. Frère. Die is zeer interessant en ik ben blij wat van hem te hebben, en ook dank ik U voor de 10 postzegels, het is waarlijk te veel en gij hadt zooveel niet moeten doen. Een hartelijken handdruk voor alles. Nu heb ik nog U het een en ander over St. Nicolaas te vertellen; ik ontving een goeden brief uit Etten en daarin gesloten een couponnetje voor een paar handschoenen. Daarvan was ik echter nog voorzien, dus kocht ik er iets anders voor, n.l. weer een kaart van Stieler: Schotland afzonderlijk. Op 't oogenblik kan ik ze los krijgen bij Seyffardt, maar de gelegenheid zal er licht niet altijd zijn. Die kaart heb ik geteekend en heb ze dus dubbel, en daar ik wel een Christmas present wilde geven aan Harry Gladwell, zoo hoop ik ze U te sturen voor hem, om in te sluiten als er een kist naar Parijs gaat. Men moet het huis op een rots bouwen; Schotland, Normandië en Bretagne zijn toch nogal rotsachtig, zie die groote kaart van Schotland maar eens aan als gij die zult ontvangen. Als ik het werk van studeeren vergelijk bij het bouwen van een huis en deze maanden als het fondament daarvan, dan liggen er dus rotsen als grondslag. Maar dit alles tusschen twee haakjes, en nu verder over den bewusten avond. Van Oom Cor ontving ik Bossuet: Oraisons funèbres in zeer goede en prettige handige uitgaaf, zeer compleet, er staat o.a. de schoone preek over Paulus in over den tekst: ‘als ik zwak ben, dan ben ik machtig’. Het is een edel boek, met Kerstmis zult gij het zien, ik ben er zoo blij mee geweest dat ik tot heden toe er mee in den zak heb geloopen, het wordt echter tijd ik daarmee ophoud, want er mocht eens iets aankomen. Van Mendes kreeg ik de werken van Claudius, ook een goed en degelijk boek, had hem gestuurd Thomae Kempensis: de Imitatione Christi, en daar voorin geschreven: ‘In hem is geen Jood noch Griek, noch dienstknecht noch vrije, noch man noch vrouw, maar Christus is alles en in allen.’ Van Oom Stricker een kistje sigaren, gij weet wat ik daarmede deed, zij zijn bij Roos altijd zoo vriendelijk en reeds had ik verzonnen of ik niets had om te sturen, toen dat kistje sigaren mij uit den brand hielp. En 's avonds vond ik van Oom Jan een letter op mijn tafel liggen. Ben toen ook nog even bij Vos geweest, waar Oom en Tante Stricker waren, | |
[pagina 164]
| |
kon er echter niet blijven daar ik van 8-10 les had van Teixeira. Oom Jan was dien avond bij Oom Cor. 't Is een goed plan van u om op de kaart van Bretagne die namen enz. te schrijven. Breng ze met Kerstmis mee, dan kunnen wij vergelijken. Gij spreekt er over dat ik nog eens te 's Hage zou komen in het naar Etten gaan, daar zou ik wel lust in hebben, zou er gelegenheid zijn om bij Roos een nacht te logeeren? Is dat zoo dan hoeft gij het niet te schrijven, dan reken ik er op dat dat desnoods zou kunnen. - Gaarne zou ik Uw kamertje nog eens weerzien en den boom met klimop, ik hoop het zal kunnen gebeuren. Hoezeer ik naar Kerstmis verlang, ik kan het U niet zeggen. En mocht het eens zijn dat Pa tevreden was over wat ik heb gedaan! 't Was zulk heerlijk weer vandaag en zoo mooi tusschen die doornheggen bij het kerkje toen de avond begon te vallen. Heb deze week met Mendes een gesprek gehad over ‘zoo wie niet haat ook zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn’. Hij beweerde dat die uitdrukking te sterk was, maar ik hield staande dat het de eenvoudige waarheid was, en zegt dat ook Thomas à Kempis niet, als hij spreekt over zichzelven te kennen en zichzelven te verachten? Als wij zien naar anderen die meer gedaan hebben en beter zijn dan wij, dan komen wij er spoedig genoeg toe om ons eigen leven te haten, omdat het niet zoo goed is als dat van anderen. Zie een man als Thomas à Kempis maar aan, die dat boekske schrijft, zoo oprecht en eenvoudig en waar als niet velen, hetzij voor of na hem, dat hebben gedaan; of op ander gebied, zie het werk van Millet maar eens of Les grandes chênes van Jules Dupré. Die hebben het gedaan. Heb een goeden Zondag vandaag, wat was ik graag bij U. Oom Jan is naar Haarlem, dus ben ik alleen van avond, maar heb nog zooveel te doen als ik maar kan. Gij hebt mij toeh zooveel plezier gedaan met dat blad over Ed. Frère. Eens heb ik hem zelf gezien bij Goupil, hij heeft iets zeer eenvoudigs. ‘Enfin il vainquit’ staat er in zijn levensbeschrijving, zoo moge het ook met ons eenmaal zijn - dat kan gebeuren en het is goed om te zeggen ‘ik wanhoop nooit’. Een mensch krijgt het niet op eens, en de meeste dergenen, die iets zeer goeds zijn geworden, zijn door een langen moeilijken tijd | |
[pagina 165]
| |
van voorbereiding heengegaan, die de rotssteen was waarop hun huis was gegrondvest.......... Nu ik moet mij haasten, want ik moet aan mijn werk. Naar alle waarschijnlijkheid kom ik dus in de volgende week een dag te 's Hage, b.v. Donderdag, mogelijk ook later, ik moet zien hoe het met het werk het best uitkomt. Van 's Hage hoop ik naar Dordt te gaan, als gij nog Zaterdagavond kondt vertrekken, dan vonden wij elkaar aan het station te Dordt. Dan zou ik dus zelfs twee nachten bij Roos logeeren, als ik toch naar 's Hage ga kan het geen kwaad er wat langer te blijven, en den een en ander nog eens op te zoeken. Jammer aan den eenen kant dat Mauve gaat verhuizenGa naar voetnoot*), ik hoop dat wij er samen nog eens heen zullen gaan zooals dien avond l.l. voorjaar, toen was het toch aardig...................... Dat blad uit den Cours de dessin Bargue, Anne de Bretagne, heb ik maar weer opgehangen; ja een mensch is van nature slecht, maar in den strijd van het leven kan hij worden een wezen van hooger waarde; een wezen van hooger waarde, dat woord kwam mij in gedachten toen ik lang heb staan kijken naar de uitdrukking op het gezicht van dat koningskind Anne de Bretagne, die uitdrukking, die doet denken aan het woord: ‘one of sorrows and acquainted with grief; sorrowful yet always rejoicing.’ à Dieu, groet Uwe huisgenooten voor mij en geloof mij Uw zoo liefh. broer Vincent.
P.S. Hoor ik niets naders van U dan kom ik Donderdag of Vrijdag 20 of 21 December. | |
117Waarde Theo, Amsterdam 9 Januari 1878. Zoo heel graag zou ik weten of gij weer beter zijt en ik schrijf maar eens spoedig, ook om U te vragen desnoods per briefkaart dadelijk te schrijven of gij weer in orde zijt. Ben hier Maandagavond goed en wel aangekomen. Ben Dinsdagmorgen weer met het lesnemen begonnen, ben van plan om al de thema's die ik gemaakt heb nog eens over te maken, voor zooveel ik tenminste bij mijn ander werk er tijd voor vinden kan, dat raadde Pa mij, want is men eenmaal zeer vast in de beginselen en werkwoorden, dan schiet men spoedig op met het vertalen. | |
[pagina 166]
| |
Als het 's morgens wat vroeger licht wordt en wat minder koud, en ik dus vroeg kan beginnen, zal ik er wel tijd voor vinden. Als men van 's morgens vroeg tot 's avonds aan iets werkt, kan men er in eenige maanden toch heel wat van doen, en dus hoop ik tegen October klaar te zijn voor het examen. Zag heel wat goede teekeningen bij Oom Cor, ook een nieuwe van Rochussen, eene soirée van diplomaten, zeer knap. Hedenavond geeft Mauve die kunstbeschouwing in Arti, zou die wel gaarne bijwonen, maar ik heb toen wij 's avonds bij hem waren toch waarschijnlijk reeds vele van de teekeningen gezien. Oom Cor had ook een zeer aardig schilderij van Valkenburg, een boerenbinnenhuis met vier kleine figuren. Le four van Th. Rousseau en de Rijswijksche trekweg van Weissenbruch, die ik van U heb, zal ik ophangen. Het spijt mij ik nog niet met een lateren trein uit 's Hage ben gegaan, dan waren wij nog wat langer samen geweest, maar nu hoop ik U weer te zien als gij de reis doet in het voorjaar. Het is hier dezer dagen geducht koud en vanmorgen lag er sneeuw; 't is maar goed Oom Cent weg is, hij is van avond te Parijs. Denk er om als gij bij Mauve komt, om hem dat stuk van Jules Breton, Le laboureur, te vragen, en stuur het als gij het hebt. C.M. vroeg mij vandaag of ik de Phryne van Gérôme niet mooi vond, en ik zeide ik heel wat liever een leelijke vrouw van Israëls of Millet of een oud vrouwtje van Ed. Frère zag, want wat beteekent eigenlijk zoo'n schoon lichaam als die Phryne, dat hebben de dieren ook, misschien meer dan de menschen, maar een ziel zooals er leeft in de menschen, die Israëls of Millet of Frère schilderen, hebben de dieren niet, en is niet het leven ons gegeven om rijk te worden in ons hart, ook al lijdt het uiterlijk daaronder?. Voor dat beeld naar Gérôme voel ik voor mij maar bitter weinig sympathie, want ik zie geen een kenteeken van verstand er aan, en een paar handen waaraan men zien kan dat zij gewerkt hebben, zijn mooier dan zulke als men aan dat beeld ziet. En nog veel grooter is het onderscheid tusschen zoo'n mooi meisje en een man als Parker, of Thomas à Kempis, of zooals die Meissonier schilderde, en evenmin als men twee heeren kan dienen, kan men van zoozeer verschillende zaken houden, en voor beide gevoel van sympathie hebben. En toen vroeg C.M. mij of ik dan geen gevoel zou hebben voor eene vrouw of voor een meisje dat mooi was, maar ik zeide ik meer gevoel zou hebben, en liever | |
[pagina 167]
| |
zou te doen hebben met een die leelijk, of oud, of verarmd, of op de eene of andere wijze ongelukkig was, en door levenservaring en ondervinding of verdriet, verstand en eene ziel gekregen had. Er was bij C.M. ook een mooie teekening van Maris, stadsgezicht met water op den voorgrond, en een groote lucht, gij zult die wel kennen. Schrijf weer eens spoedig en heb het zoo goed mogelijk en zeg Uw huisgenooten goeden dag. à Dieu ontvang in gedachten een hartelijken handdruk en geloof mij steeds Uw liefh. broer Vincent. | |
118Waarde Theo, Amsterdam 10 Februari 1878. Het is Zondagavond en ik wil weer eens een woordje schrijven, want ik verlang ook niet weinig om ook van U weer eens een brief te krijgen, schrijf maar weer eens spoedig, zoo dikwijls ben ik in gedachten bij U. Hartelijk hoop ik dat gij een goeden Zondag hebt gehad. Zooals gij weet is Pa hier geweest en zeer blij ben ik daarom, wij gingen samen naar Mendes, Oom Stricker, Oom Cor, en de beide familiën Meijes, en de aangenaamste herinnering aan Pa's bezoek is nog een morgen, dien wij samen doorbrachten op mijn studeerkamer met het nazien van werk en met het spreken over allerlei zaken. Gij kunt denken dat die dagen omvlogen, en toen ik, na Pa naar 't station te hebben gebracht en den trein te hebben nagezien zoolang die in 't gezicht was, of ook zelfs maar de rook, weer terugkwam op mijn kamer en daar Pa's stoel nog stond bij het tafeltje, waarop de boeken en schriften nog lagen van den vorigen dag, al is het ook dat ik weet wij elkander toch betrekkelijk spoedig zullen weerzien, ik kreeg het te kwaad als een kind. Was hedenmorgen in het Engelsche kerkje en ontmoette daar bij het uitgaan Wierda. Wij wandelden een eind samen en hij vroeg mij of ik zijn kamer eens wilde komen zien, hij woont in de Weteringstraat, ging dus mede en bleef na het koffiedrinken tot zoowat 3 uur bij hem en zag zijn boeken en hoorde het een en ander uit zijn leven. Toen thuis nog een stuk uit Caesar vertaald en van middag bij Oom Stricker; daar kom ik nog al eens nu Oom Jan niet in stad is en het hier in huis sedert Pa's vertrek weer eenzaam is. | |
[pagina 168]
| |
Het mist hier vandaag, gelukkig trof Pa goed weer zoodat wij nogal hebben geloopen. Dinsdag komt Oom Jan naar alle gedachten weer terug. Gij zult wel veel te doen hebben in 't begin van het jaar, zooals bijna alle menschen; voor mij begint het ook hoe langer hoe meer van ernstigen aard te worden, naarmate het examen dichter bij komt, ik zal blij zijn als het 's morgens wat vroeger licht wordt. Heeft Pa er aan gedacht U die photographie naar Maris te geven? de houtsnee naar v. Goijen: Dordrecht hangt er voor in de plaats; ging onlangs dat schilderij nog eens zien hier op het museum, dat is toch door en door goed. Ik zou met U als gij weer komt hier, nog wel graag de etsen van Dürer hier op het museum ook nog eens doorzien, zooals wij het den vorigen keer met die van Rembrandt deden. Het zal in deze grijze dagen te Scheveningen wel mooi zijn, gaat gij er nogal eens heen, 't zal er misschien zoo zijn als op dat schilderij van Ruijsdael in het museum in den Haag. Hebt gij daarvan de litho die indertijd in de Kunstkronijk heeft gestaan? die is wel goed. Hoe gaat het bij Mauve, ik hoop voorspoedig, zijt gij er in lang geweest? Tegenwoordig krijg ik van Oom Stricker ook eens of tweemaal 's weeks les, dat is winst, Oom is er zeer ver in en ik ben blij hij tijd heeft kunnen vinden om het te doen. Nu jongen, een hartelijken handdruk in gedachten, ik ga aan mijn werk, schrijf eens spoedig en geloof mij steeds Uw liefh. broer Vincent.
Groet Mauve als gij hem tegenkomt. Nacht jongen, ik heb tot 12 uur zitten schrijven. | |
119Waarde Theo, Amsterdam, 18 Febr. 1878. Dank voor Uw brief van 17 Febr., die mij niet weinig genoegen deed, daar ik er zoo zeer naar had verlangd. En ik schrijf maar weer eens spoedig kerel, want zoo dikwijls denk ik aan U en verlang ook wel eens naar U, en elken morgen herinneren de prenten aan den muur van mijn studeerkamer mij aan U, de Christus Consolator, die houtgravure naar van Goijen: Dordrecht, Le four van Th. Rousseau enz., want die heb ik alle van U en dus verwijt de pot den ketel dat hij zwart zag, toen gij | |
[pagina 169]
| |
schreeft het zoo verkeerd van mij was, dat ik U nu en dan eens een prent voor Uw kamer gaf, als ik iets vond dat voor bij wat gij reeds hebt, geschikt is. Dus basta daarover, zeg ik op mijn beurt, maar schrijf eens of gij weer 't een en ander goeds in Uwe verzameling er bij gekregen hebt. Gisteravond zag ik bij C.M. een geheelen jaargang van dat tijdschrift L'Art, waarvan gij die aflevering met de houtsneden naar Corot hebt. Bizonder troffen mij houtsneden naar teekeningen van Millet, o.a. La chute des feuilles, La noce des corbeaux, Anes dans un marécage (effet de brume), Les bûcherons, Ménagère balayant sa maison, Cour de ferme (effet de nuit) etc. Ook een ets naar Corot: La dune, en naar Breton: La St.Jean, en anderen van Chauvin o.a.; ook nog een naar Millet: Les Haricots. Was met Oom Jan Zondag den heelen middag en avond bij Oom Cor. 't Was voor mij een zeer goede dag, was nogal vroeg opgestaan en ging 's morgens naar de Fransche kerk, waar door een predikant uit de buurt van Lyon werd gepreekt, hij kwam van wege een mission Evangélique om een collecte te doen, zijn preek bestond vooral uit verhalen uit het leven der werklieden in de fabrieken daar, en hoewel hij niet bijzonder welsprekend was, en al kon men zelfs merken het hem moeilijk afging en wat onhandig als 't ware, zoo trof zijn woord toch omdat het uit het hart voortkwam, en dat alleen is machtig om op andere harten indruk te maken. Daarna moest ik om 1 uur in een zondagschool zijn van een Engelsch predikant Adler, in de Barndesteeg, hij heeft daar een klein maar zeer net oud kerkje. De school werd echter gehouden in een klein kamertje, waar ook op dat uur, dus midden op den dag, het licht moest worden aangestoken. Er waren misschien een 20 kinderen uit die arme buurt. Hoewel hij een vreemdeling is, zoo preekt hij toch in 't Hollandsch (maar de Engelsche dienst) en doet zijn catechisaties ook in 't Hollandsch, maar zeer aardig en handig; had de schets van die kaart van het Heilige Land, die ik voor Pa's verjaardag maakte, met rood krijt en op stevig bruin papier, medegenomen en gaf hem die, want ik vond dat kamertje er een aardig plekje voor en ben blij zij daar aan den muur hangt. Had hem bij Mr. MacFarlane ontmoet, de dominee van dat Engelsche kerkje op het Bagijnhof, waar ik het had gewaagd een bezoek te brengen, werd er vriendelijk ontvangen, en hoop er nog | |
[pagina 170]
| |
wel eens terug te komen. Behalve bij den Engelschen Dominee, waagde ik het ook om een bezoek te brengen bij Ds. Gagnebin. Hij nam het goed op, en zeide dat ik maar eens op een avond terug moest komen, en bepaalde daartoe hedenavond dus moet ik er zoo aanstonds heen, en hoop U nog te schrijven hoe ik het er gehad heb. Pa raadde mij ook nog aan om te trachten met den een en ander kennis te maken. Ik vond het wel aardig weer eens Fransch en Engelsch te spreken, als men dat in een tijdlang niet heeft gedaan is het eene eigenaardige gewaarwording. Twee morgens stond ik vroeg op om te werken aan een schets van de kaart van de reizen van Paulus, die ik nog had, en maakte die verder af, zoodat die er goed uitziet nu, (met de namen in het Fransch) zelfs beter dan die ik voor Pa en voor mijn studeerkamertje maakte, met het plan om hem die te geven, daar ik indien mogelijk, wel wat nadruk op het bezoek wilde leggen, daar hij een knap man is bij wien ik later licht nog eens goeden raad zal kunnen krijgen, als hij aan het een en ander ziet dat het mij ernst is. - Ben daareven bij Ds. Gagnebin geweest, maar er werd gezegd dat hij te zeer bezet was om mij te ontvangen (toch had hij mij dit uur en dezen dag bepaald om te komen). Ik hoorde muziek in huis, blijkbaar was er dus het een en ander te doen. Wat ik voor hem had gemaakt, liet ik achter met verzoek het te geven. Het is mij behoefte nu en dan iets dergelijks te doen, want zeer zeker is het twijfelachtig of ik er komen zal n.l. door het geheel van wat wordt vereischt. 5 jaar op zijn minst is een heele tijd, begint men jonger dan haalt men het wel zoo makkelijk. Ik kan wel meer werken en ben beter in staat mij vrij te houden van afleiding, en waar menig ander naar verlangt, heb ik geen begeerte naar, maar ik werk moeilijk met dat al. En ook voor het geval ik er niet kwam, wil ik toch zorgen hier en daar een teeken van leven te hebben gegeven. 't Is verbazend veel wat men weten moet, en 't geeft mij voortdurend, ook al tracht men mij gerust te stellen, een onbeschrijfelijk sterk gevoel van angst, en daar helpt niets aan dan alleen weer aan 't werk te gaan, daar het duidelijk aangegeven is ik dat doen moet, ten koste van al wat het wil. Dus vooruit, want stilstaan of achteruitgaan, daaraan denk ik liever maar niet, als men dat deed zou men 't nog moeilijker | |
[pagina 171]
| |
maken en in de war raken, en toch moeten eindigen met hetzelfde weer van voren af te beginnen. Een goeden brief van thuis, gelukkig schijnt het dat de reis Pa goed is bekomen. Het is reeds vrij laat en ik ben niet weinig moe, want heb heel wat geloopen vandaag ook. Heb het zoo goed mogelijk, en zegen bij Uw werk en alles wat gij doet, als gij kunt schrijf dan spoedig weer. Groet allen bij Roos en ontvang in gedachten een hartelijken handdruk. Wel te rusten en geloof mij Uw zoo liefh. broer Vincent.
Dinsdagmorgen. Het is heerlijk weer van morgen, moet zoo aanstonds naar Mendes. | |
120Waarde Theo, Amsterdam, 3 Maart 1878. Het is tijd om U weer eens te schrijven, wat zou ik vandaag graag eens bij U zijn geweest, 't was hier zulk mooi weer en men voelt dat het lente wordt. Buiten zal men waarschijnlijk wel een leeuwerik hebben kunnen hooren, maar in de stad gaat dat moeilijk, tenzij men de klanken van de leeuwerikenstem opmerkt in de stem van den een of anderen ouden dominee, wiens woorden komen uit een hart, dat even als dat van een leeuwerik is gestemd. Ging vandaag nog eens bij Oom Cor aan, die heeft de zaal opnieuw laten behangen, en een nieuw grijs kleed op den vloer laten leggen, nu komen die mooie kasten waarin de heele Gazette des Beaux-Arts enz. staan in roode banden, beter uit dan vroeger. Oom vertelde mij dat Daubigny is gestorven, ik werd er, wil ik gerust bekennen, bedroefd om toen ik het hoorde, even als toen ik hoorde dat Brion gestorven was (zijn Bénédicité hangt op mijn kamer), want het werk van zulken, indien men het begrijpt, treft dieper dan men zichzelf is bewust; 't moet toch goed zijn, als men sterft de bewustheid te hebben van 't een of ander te hebben gedaan, dat in waarheid goed was, en te weten dat men daardoor in de nagedachtenis van eenigen tenminste, zal blijven leven, en aan die volgen een goed voorbeeld te hebben nagelaten. Een werk dat goed is - 't blijft wel niet in eeuwigheid, maar de gedachte er in uitgedrukt wel, en het | |
[pagina 172]
| |
werk zelf blijft dan toch vrij zeker zeer lang bestaan, en indien er later anderen opstaan, dan kunnen zij niet beter doen dan de voetstappen van zulke voorgangers te drukken en het dergelijk te doen. Van een goed werk gesproken, zoudt gij gevoel hebben voor een Vlaamsche Navolging van Christus, die hoop ik U binnenkort te sturen, een klein boekske, dat men desnoods gemakkelijk in den zak kan steken. Toen Oom mij vertelde van Daubigny, kwamen mij zijn etsen naar Ruijsdael: le Buisson, en le Coup de soleil in de gedachten, en hij heeft beloofd die eens te laten komen, daar hij ze in het geheel niet kende. Ben l.l. Maandagavond bij Ds. Gagnebin geweest, en heb ook zijn vrouw en dochter gezien, en ben ook op zijn studeerkamer geweest, waar ik tot zoowat 11 uur met hem gesproken heb. Heb de Vaderlandsche geschiedenis doorgewerkt en er een uittreksel van 30 pag. dicht in elkaar geschreven, van gemaakt. Weet gij dat Rochussen eens het beleg van Leiden heeft geschilderd, het schilderij hoort meen ik van den heer de Vos. Ben nu ook aan de algemeene geschiedenis bezig. Ik verlang er niet weinig naar dat gij weer eens komt, doe toch Uw best om zoo lang mogelijk hier te blijven. En als gij kunt schrijf weer eens spoedig, want weet toch gij mij daar altijd zooveel vreugde door geeft. Hebt gij iets moois gelezen in den laatsten tijd? Zorg toch dat gij op de een of andere manier de boeken van Eliot eens te lezen krijgt, gij zult daar geen spijt van hebben, Adam Bede, Silas Marner, Felix Holt, Romola (Savonarola's geschiedenis), Scenes from clerical life. Als ik weer eens tijd om te lezen krijg dan lees ik ze nog eens opnieuw. Hebt gij ooit gezien een ets van Millet zelf, een man die mest op een kruiwagen in een tuin brengt, op een dag zooals heden in 't begin van de lente, en onthoud ook dat hij heeft gemaakt een ets ‘les Bêcheurs’, als gij die ooit tegenkomt zult gij die niet licht weer vergeten. Dacht heden aan die eerste, toen van morgen Oom Stricker zocht naar teksten waarin het woord mest voorkomt, o.a.: ‘laat hem ook nog dit jaar totdat ik om hem zal gegraven en mest zal gelegd hebben’. Maakte onlangs nog een lijst van de schilderijen van Brion, die | |
[pagina 173]
| |
ik mij kon herinneren; als gij hier komt moet gij eens zeggen of ik er veel heb vergeten. Zoudt gij toch niet wat vooruit kunnen opgeven, wanneer gij komt, dan reken ik er op door wat vooruit te werken, zoodat wij nog wat samen kunnen zijn. à Dieu, een handdruk in gedachten en geloof mij Uw liefh. broer Vincent. Oom Jan laat U groeten. | |
121Amsterdam 3 April 1878. Over hetgeen wij bespraken heb ik nog gedacht, en onwillekeurig dacht ik aan het woord ‘nous sommes aujourd'hui ce que nous étions hier’. Dat wil niet zeggen dat men moet stilstaan, en niet mag trachten zich te ontwikkelen, integendeel is er een dringende reden om dat wel te doen en te vinden. Maar om aan dat woord trouw te blijven, mag men niet achteruitgaan en als men is begonnen om de dingen met een vrijen en vertrouwenden blik aan te zien, dan mag men daar niet van terugkomen of afwijken. Zij die zeiden: ‘nous sommes aujourd'hui ce que nous étions hier’, dat waren ‘honnêtes hommes’, hetgeen blijkbaar is uit de grondwet die zij opstelden, die wel ten allen tijde zal blijven, en waarvan wel is gezegd geworden dat hij was geschreven ‘avec le rayon d'en haut’ en ‘d'un doigt de feu’. Het is goed te zijn ‘honnête homme’ en te trachten dat inderdaad meer te worden, en als men gelooft dat daartoe hoort, te zijn ‘homme intérieur et spirituel’ dan doet men wel. Als men het maar zeker en vast wist dat men daaronder hoorde, zou men altijd gerust en bedaard zijn gang gaan, niet twijfelende aan de goede uitkomst in het einde. - Er was eens een man, die op zekeren dag in eene kerk ging en vroeg: ‘kan het zijn dat mijn ijver mij heeft bedrogen, dat ik den verkeerden weg heb ingeslagen en het niet goed heb aangelegd, och of ik uit deze onzekerheid ware, en de vaste overtuiging kon hebben dat ik eindelijk zal overwinnen en slagen’. En toen antwoordde hem eene stem: ‘En als gij dat nu zeker wist, wat zoudt gij dan doen? - doe nu alsof gij het zeker wist, en gij zult niet beschaamd worden’. Toen ging de man voort op zijn weg, niet ongeloovig maar geloovig, en terug naar zijn werk, niet langer twijfelende of wankelende. | |
[pagina 174]
| |
Wat nu aangaat homme intérieur et spirituel te zijn, zou men dat niet in zich kunnen ontwikkelen door de kennis van de geschiedenis in het algemeen en van bepaalde personen van alle tijden in het bizonder, van de Bijbelsche geschiedenis af tot die van de Omwenteling toe, en van de Odyssée tot de boeken van Dickens en Michelet toe? En zou men niet iets kunnen leeren uit het werk van zulken als Rembrandt of uit de Mauvaises herbes van Breton, of Les heures de la journée van Millet, of le Bénédicité van de Groux of Brion, of Le conscrit van de Groux, (of van Conscience anders), of Les grands chênes van Dupré, of de molens en zandvlakten van Michel zelfs? Wij hebben er nogal veel over gesproken wat voor ons plicht is, en hoe wij tot iets goeds zouden komen, en wij kwamen tot het besluit dat vooreerst het ons doel moet zijn om een bepaalde betrekking te vinden, en een vak waaraan wij ons geheel kunnen toewijden. En ik geloof dat wij het ook eens waren op dit punt, n.l. dat men letten moet vooral op het einde, en dat een overwinning die men zou behalen na een geheel leven van werken en inspanning, beter is dan eene die reeds spoediger wordt behaald. Wie oprecht leeft en ware moeite en teleurstelling ondervindt, en daardoor toch niet wordt verslagen, is meer waard dan een wien alles voor den wind zou gaan, en die niets zou kennen dan betrekkelijken voorspoed. Want wie zijn het in wie men het duidelijkst iets hoogers opmerkt, het zijn zulken op wie het woord van toepassing is: ‘laboureurs votre vie est triste, laboureurs vous souffrez dans la vie, laboureurs vous êtes bienheureux’, het zijn zulken die de teekenen dragen van ‘toute une vie de lutte et de travail soutenu sans fléchir jamais’. Het is goed te trachten om zoo te worden. Dus gaan wij vooruit op onzen weg ‘indefessi favente Deo’. Wat mij aangaat ik moet een goed prediker worden, die wat te zeggen heeft dat goed is en nuttig kan zijn in de wereld, en het is misschien wel goed dat ik een betrekkelijk langen tijd van voorbereiding heb, en sterk bevestigd wordt in een vaste overtuiging, voor ik er toe wordt geroepen om daarover tot anderen te spreken......Als wij maar trachten om oprecht te leven, dan zal het ons goed gaan, ook al zullen wij dan ook onvermijdelijk oprecht verdriet en ware teleurstellingen ondervinden, en ook waarschijnlijk zware fouten begaan en verkeerde dingen doen, maar het is | |
[pagina 175]
| |
zeker waar dat het beter is te zijn vurig van geest, al begaat men dan ook meer fouten, dan bekrompen en al te voorzichtig. Het is goed om zooveel lief te hebben als men kan, want daarin is de ware sterkte, en wie veel liefheeft die doet veel, en die vermag veel, en wat in liefde gedaan wordt, dat wordt goed gedaan; als men getroffen wordt door 't een of ander boek, b.v., om maar iets te noemen, L'hirondelle, L'alouette, Le rossignol, Les aspirations de l'automne, ‘Je vois d'ici une dame’, ‘J'aimais cette petite ville singulière’ van Michelet, dan is het omdat het uit het hart is geschreven, in eenvoudigheid en met armoede van geest. Als men maar weinige woorden zou zeggen, maar die eene beteekenis hadden, zou men beter doen dan met er veel te zeggen die maar ijdele klanken waren, en even gemakkelijk zouden zijn uit te spreken, als zij weinig nut zouden doen. Als men maar trouw blijft liefhebben wat waarlijk liefde waardig is, en zijne liefde niet verkwist aan onbeteekenende en nietige en flauwhartige dingen, dan zal men gaandeweg steeds meer licht krijgen en sterker worden. Hoe eerder men in een bepaalden werkkring en een bepaald vak zoekt bekwaam te worden, en eene betrekkelijk zelfstandige denk- en handelwijze aanneemt, en hoe meer men zich houdt aan vaste regels, hoe vaster karakter men zal verkrijgen, en daarom hoeft men toch niet bekrompen te worden. Het is wijs om dat te doen, daar het leven maar kort is en de tijd spoedig voorbij gaat; als men in één ding bekwaam is en een zaak goed begrijpt, dan heeft men inzicht en kennis van vele andere tegelijk op den koop toe. Het is soms goed om veel in de wereld te gaan en onder menschen te verkeeren, en men is er bij tijden wel toe verplicht en geroepen, maar wie eigenlijk liever maar stillekens alleen aan zijn werk zou zijn, en maar zeer weinig vrienden zou willen hebben, die gaat het veiligst onder de menschen en in de wereld rond. Men moet het nooit vertrouwen als men zonder moeilijkheden of de een of andere zorg of hindernis is, maar het zich niet al te gemakkelijk maken. En ook in de beschaafdste kringen en beste omgeving en omstandigheden, moet men iets van den oorspronkelijken aard van een Robinson Crusoë of van een natuurmensch behouden, want anders heeft men geen wortel in zichzelven, en het vuur in zijn ziel nooit laten uitgaan maar het onderhouden. En wie voor zich zelven de armoede blijft be- | |
[pagina 176]
| |
houden en die liefheeft, bezit een grooten schat en zal de stem van zijn geweten steeds duidelijk hooren spreken; wie die stem in zijn binnenste, die de beste gave Gods is, hoort en volgt, vindt daarin ten laatste een vriend en is nimmer alleen.......Zoo ga het met ons jongen, en heb gij het goed op Uwen weg, en God zij met U in alle dingen, en doe het U wel gelukken, dat is wat U toewenscht met een hartelijken handdruk bij Uw vertrek,Ga naar voetnoot*) Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
122Waarde Theo, Amsterdam, Mei 1878. Het is tijd dat gij weer eens een woordje van mij ontvangt, reeds schreef Pa dat gij goed zijt aangekomen en reeds hebt geschreven hoe gij de eerste dagen de stad hebt doorkruist. Niet weinig verlangend ben ik om eens te hooren, wat zoo al Uw indrukken zijn van het een en ander, en het is daarom dat ik mij aanbeveel voor een woordje, zoodra gij er den tijd voor vinden kunt. Wel is het dat de eerste indrukken niet blijven, want wij weten het maar al te goed dat niet alles goud is wat er blinkt, en dat als er een vriendelijke morgenschemering is, er middernacht is ook, en brandende en drukkende hitte op den middag. Maar even als het morgenuur een gezegend uur is en goud in den mond heeft, zoo is het ook met de eerste indrukken, en die hebben hun waarde al gaan zij ook voorbij, want zij zijn het die later nog wel eens blijken juist te zijn geweest, en men komt er op terug. Schrijf mij dus eens wat ge zoo al in die eerste dagen hebt gezien, en wat al zoo er bij gedacht. Het is hier naar weer dezer dagen, en naar alle gedachten te Parijs ook wel, gij zult wel spoedig gewaar worden dat het ginder 's zomers nog vrij wat warmer soms is dan bij ons, en gij zult de onweersluchten zooals Bonington ze schilderde ook wel zien. Het is wel een aardige buurt waar gij woont, als men hetzij 's morgens of 's avonds die straten daar, of ook den kant van Montmartre uit doorkruist, dan valt menige werkplaats en menig kamertje in het oog, dat doet denken aan ‘Un tonnelier’ of ‘Les couturières’ of andere schilderijen van Ed. Frère, en het doet wel eens goed om zulke dingen te zien, die eenvoudig zijn, als men soms heel wat ziet van menschen, die om verschillende redenen een heel eind van al wat natuurlijk is zijn afge- | |
[pagina 177]
| |
dwaald, en hun eigenlijk en inwendig leven er bij verspeeld hebben, en ook veel die in de ellende en in wat afschuwelijk is zijn geworteld, want 's avonds en 's nachts ziet men er allerlei van die donkere figuren, zoowel van mannen als van vrouwen, rondwaren, waarin als 't ware de schrik des nachts verpersoonlijkt is, en wier ellende men moet rangschikken onder de dingen, die geen naam hebben in eenige taal. Verleden week is een van de predikanten hier gestorven, die door het heele land zeer bekend was (Pantekoek). Zaterdag was de begrafenis, het was iets dat deed denken aan ‘In memoriam’, die tocht langs dat pad aan de groene kanten van den Amstel; hij was vader van 6 kinderen, de oudste een jaar of 20. Een zeer groote menigte volgde, en men verdrong elkaar letterlijk. Er werd gisteren in bijna alle kerken naar aanleiding hiervan gepreekt, hoorde Oom Stricker o.a. die hem van zeer nabij had gekend. Het was diens beurt om in de Oudezijds Kapel te preeken, waar de weesjongens en die van de kweekschool voor de zeevaart gewoonlijk gaan. Er was veel stemming in, oom sprak o.a. over het woord ‘ik ben ontroerd en wat zal ik zeggen’. Het is een vreeselijk en langdurig lijden geweest dat zijn deel is geweest. Hoorde nog op een avond een zijner laatste preeken, en het was toen reeds duidelijk blijkbaar aan hetgeen hij zeide, dat hij huiverde en terugdeinsde voor iederen nieuwen dag en nacht, en wel bepaaldelijk voor een die volgde op de inspanning van het preeken. Toen reeds kon men hem niet hooren zonder met hem mee te voelen als het ware, en onwillekeurig sidderde men, want het is een donkere weg die naar het eeuwig huis, en gelukkig is hij, die als de duisternis en nacht voor hem nadert, door de hoop op een beter leven gesterkt wordt. Gij moet toch eens zien nog het een of ander mooi boek te lezen ginder, van Michelet b.v. over de Omwenteling, of ook iets van Thoré of Th. Gauthier over Parijs en den tijd der jonge schilders en schrijvers. O jongen wat zou ik graag eens met U door de stad kruisen. Hoop vandaag eens een groote wandeling te maken door een buurt, waar ik nog niet dikwijls geweest ben. Het huis in de Breestraat waar Rembrandt gewoond heeft heb ik nog gevonden, gij weet wij er over spraken toen gij hier waart. Denk aan dat bewuste schilderij in het Luxembourg, ‘Qui vous | |
[pagina 178]
| |
reçoit me reçoit, et qui me reçoit, reçoit celui qui m'a envoyé’, en schrijf eens van wien het is. Het kan in den herfst zoo prachtig mooi zijn te Parijs, nu daar ziet gij in 't eind van September ook reeds iets van. Groet allen bij Soek hartelijk voor mij, ik denk nog zoo dikwijls aan een tocht, die ik met zijn familie naar Ville d'Avray heb gemaakt. In het kerkje daar gaande, trof het mij dat daar ik geloof zelfs meer dan één schilderij van Corot hing, gij weet dat hij daar veel was. Zeg ook Braat en Mutters goeden dag. Heb het goed en schrijf eens spoedig en ontvang in gedachten een hartelijken handdruk en geloof mij steeds Uw zoo liefh. broer Vincent.
Nog moet ik U bedanken voor het portret, daar ben ik zeer blij mede en het is zeer goed uitgevallen. Dank er voor. |
|