Brieven aan zijn broeder. Deel 1
(1914)–Vincent van Gogh– Auteursrecht onbekend
[pagina 100]
| |
Dordrecht
| |
[pagina 101]
| |
Het raam van mijn kamer ziet uit op tuinen met mast en populieren, enz. en den achterkant van oude huizen, o.a. een groot met klimop begroeid. ‘A strange old plant is the ivygreen’ zei Dickens. - Er kan zoo iets ernstigs en min of meer sombers in dat gezicht zijn, en gij moest het zien met de morgenzon er op. Als ik het aanzie, denk ik wel eens aan een brief van U, waarin gij spreekt van zoo'n huis met klimop begroeid, herinnert gij U dien nog? Als ge het betalen kunt - als ik het kan, doe ik het ook - teeken dan in op de Katholieke Illustratie van dit jaar, daar zijn de prenten uit Londen van Doré in - de werven aan de Theems, Westminster, Whitechapel, de underground railway, enz. enz. Bij de menschen waar ik woon, woont ook nog een schoolmeester.Ga naar voetnoot*) Verleden Zondag en ook heden deden wij eene mooie wandeling langs de grachten en ook buiten de stad aan den kant van de Merwe, kwamen ook langs die plek waar gij hebt gewacht op de boot. Toen dezen avond de zon onderging en weerkaatste in het water en in de ramen en een sterken gouden gloed wierp op alles, was het juist als een schilderij van Cuyp. Schrijf weer spoedig eens als gij tijd hebt, ik zal nog al wat moeten boekhouden voorloopig en zal het wel druk houden. Groet allen bij Roos en ontvang een handdruk in gedachten van Uw liefh. broer Vincent. | |
85Waarde Theo, Adam Bede kost f 2.60, dus ontvangt gij hierbij terug f 1.40. Nu hoop ik maar zij er thuis genot van zullen hebben, en dat zal wel. Dank voor Uw brief, waar ik zoo blij mee was; als wij elkaar nu weer eens ontmoeten zullen wij elkaar eens ferm in de oogen kijken, het is mij soms zulk een heerlijke gedachte wij weer denzelfden grond onder de voeten hebben en dezelfde taal spreken. Verleden week hebben wij hier eene overstrooming gehad. 's Avonds tusschen 12 en 1 van den winkel komende, wandelde ik de Groote kerk nog eens om, het stormde toen in de iepeboomen, die daaromheen staan, en de maan scheen door de regenwolken en weerkaatste in de grachten, die reeds boordevol waren. 's Nachts | |
[pagina 102]
| |
3 uur waren wij bij Rijken, een grutter waar ik in huis lig, allen in de weer om de dingen uit den winkel naar boven te brengen, want het water kwam al een el hoog in huis. Er was niet weinig leven en rumoer, en in alle benedenkamers waren de menschen bezig om naar boven te brengen wat zij konden, en een bootje kwam de straat opvaren. 's Morgens toen het wat licht begon te worden, zag men een groep mannen aan het eind van het straatje, die den een na den ander naar hunne pakhuizen waadden. Er is veel schade, ook in de plaats waar de Heer Braat zijn papier, enz. bewaart, is water gekomen, niet door de overstrooming maar door de groote drukking van onder uit den grond. De Heer Braat zegt het hem een bankje van het grootste soort kost. Wij zijn anderhalven dag bezig geweest, om alles over te brengen naar een bovenhuis. - Zoo eens een dag met de handen werken is wel eene aangename afwisseling, 't was maar jammer het om die reden was. - Gij hadt dien avond de zon moeten zien ondergaan, de straten schenen van goud, zooals Cuyp dat wel schilderde. Verlang naar mijn koffer die onderweg is, ook om weer wat prenten op mijn kamer te hebben. Heb er nu hangen Christus Consolator, die ik van U heb en twee Engelsche houtsneden, n.l. de Emmausgangers. Er kan een tijd zijn in het leven, waarin men als het ware van alles vermoeid is en een gevoel heeft als of al wat men doet verkeerd is, en daar is ook wel wat van aan - zou dit een gevoel zijn dat men ontwijken en verdringen moet, of wel zou het zijn ‘de droefheid naar God, die men niet moet vreezen, maar waarop men moet letten of zij misschien ons ten goede zou kunnen dringen, - zou het misschien zijn ‘de droefheid naar God, die werkt eene onberouwelijke keuze’?........ Verleden Zondagmorgen was ik in de Fransche kerk hier, die is zeer ernstig en deftig en heeft iets zeer aantrekkelijks, de tekst was: ‘Houdt wat gij hebt, opdat niemand Uwe kroon neme.’ Het slot van de preek was: Zoo ik u vergete, o Jeruzalem, zoo vergete mijn rechterhand zichzelve. Na de kerk deed ik eene mooie wandeling alleen, op een dijk langs de molens, het was een schitterende lucht boven de weilanden, die weerkaatste in de slooten. Er zijn in andere landen wel eigenaardige dingen, b.v. de Fransche kust die ik zag bij Dieppe - de falaises met het groene gras er | |
[pagina 103]
| |
op - de zee en lucht, de haven met de oude booten zooals Daubigny ze schildert, met bruine netten en zeilen, de kleine huisjes, waaronder een paar restauraties met witte gordijntjes en groene mastentakken in het raam - de karren met witte paarden, met blauwe groote halsters en roode kwasten opgetuigd, de voerlui met hunne blauwe kielen, de visschers met hunne baarden en geöliede kleeren, en de Fransche vrouwen met bleek gezicht, donkere dikwijls wat diepliggende oogen, zwarte japon en witte muts, en b.v. de Londensche straten in den regen met de lantaarns, en een nacht daar doorgebracht op den stoep van een oud grijs kerkje, gelijk het mij dezen zomer, na dien tocht van Ramsgate overkwam - er zijn in andere landen ook wel eigenaardige dingen - maar toen ik verleden Zondag alleen wandelde op dien dijk, toen dacht ik zoo hoe goed die Hollandsche grond was, en ik voelde iets van ‘heden is het in mijn hart om een verbond te maken met mijn God’, want de herinnering aan vroeger kwam bij mij op, o.a. hoe dikwijls hebben wij zoo in de laatste dagen van Februari met Pa gewandeld naar Rijsbergen, enz. en de leeuwrik gehoord boven de zwarte akkers met het jonge groene koren, de tintelende blauwe lucht met de witte wolken er boven - en dan de steenweg met de beukeboomen - o Jeruzalem, Jeruzalem! of liever o Zundert, o Zundert! Wie weet, of wij van den zomer nog niet eens samen aan de zee wandelen. Wij moeten toch maar goede vrienden blijven Theo, en maar gelooven in God, en vertrouwen met een oud vertrouwen op Hem, die kan doen boven bidden en boven denken. Van harte gelukgewenscht met den dag van heden;Ga naar voetnoot*) het is reeds half 2 en dus reeds 8 Februari, God spare onzen Vader nog lang voor ons. Pa schreef hij al spreeuwen had gezien, weet gij nog hoe die te Zundert op de kerk konden zitten? Hier heb ik er nog geen opgemerkt, maar wel veel kraaien 's morgens op de Groote kerk. Nu wordt het weer haast lente en komen ook de leeuweriken weer. Houd U maar goed, groet allen bij Roos en vooral ook den Hr. Tersteeg en Mevr. en ontvang in gedachten een handdruk, en geloof mij Uw zoo liefh. broer Vincent.
Zeg aan den Hr. T. hij het niet kwalijk moet nemen de teekenvoorbeelden zoo lang wegblijven, 't is voor de H.B. School, er worden er reeds 30 gebonden, maar ook wil men er nog voor de | |
[pagina 104]
| |
B. avondschool uitzoeken en moet ze om die reden nog een dag of 8 houden, zoodra mogelijk ontvangt gij ze terug. | |
86Waarde Theo, Dordrecht 26 Februari 1877. De uren, die wij samen waren zijn spoedig om geweest, dat wegje achter het station waar wij de zon zagen ondergaan over de velden, en de avondlucht spiegelen in de slooten, en waar die oude met mos begroeide boomstammen staan, en het molentje in de verte, daar zal ik nog wel eens wandelen met de gedachte aan U. Hierbij die photographie ‘The Huguenot’, hang die op Uw kamertje. De geschiedenis kent gij, hoe een jong man op den dag die den St. Bartholomeusnacht voorafging, door zijn meisje, dat wist wat er des nachts gebeuren zou, werd gewaarschuwd, - hoe zij hem het teeken waaraan de Katholieken zouden te herkennen zijn, een witten band om den arm, wilde doen dragen. Dat wilde hij echter niet doen, zijn Geloof en zijn Plicht waren hem liever dan zijn meisje. Weet niet of ik U reeds vroeger dat gedicht van LongfellowGa naar voetnoot*) zond, dat ik hierbij overschrijf, het heeft mij dikwijls zeer aangetrokken en zal het U misschien ook doen. - Ben blij dat wij nog samen de schilderijen van Scheffer hebben gezien, 's avonds ben ik naar MagerGa naar voetnoot**) toe geweest, die bij den voorlezer van de Luthersche kerk woont in een echt oud-Hollandsch huis. Hij heeft daar een aardige kamer, wij zaten nog een heelen tijd samen te praten, hij vertelde van Menton en van een Kerstfeest, dat hij daar had bijgewoond. Dank er voor dat gij gisteren naar hier kwaamt, en laten wij maar zoo min mogelijk geheimen voor elkaar blijven hebben. Daar zijn wij broeders voor. Heb vandaag nogal druk werk gehad met een menigte kleinigheden - maar die hooren tot den plicht; als men geen gevoel van plicht had, wie zou dan zijn gedachten ook maar eenigszins bij elkaar kunnen houden, door het gevoel van plicht worden alle dingen geheiligd en aaneengeschakeld, en maken veel kleinen één groot. Schrijf eens spoedig hoe gij zijt thuis gekomen en of het wandelen | |
[pagina 105]
| |
en de reis U niet opgebroken is. Ben verlangend naar een brief van U, ook om te hooren of gij naar Etten gaat. Ontvang in gedachten een handdruk en geloof mij Uw liefh. broer Vincent.
Het is misschien wel een tijd voor U, waarin men behoefte heeft aan ‘een psalmtoon van 't verleden en een klachte van het kruis.’ ‘En zie ik meende in stillen nacht,
Zijn stem te hooren, zoo teer, zoo zacht.’
| |
87Waarde Theo, Dordrecht 28 Februari 1877. Schrijf weer eens spoedig als gij een oogenblikje kunt vinden, houd U ferm en wees sterk. Schreef gisterennacht iets voor ons, dat ik hierbij stuur, lees het maar eens.Ga naar voetnoot*) Gisterennacht kwam ik om 1 uur van het kantoor en wandelde de Groote Kerk nog eens om en toen de grachten langs en voorbij die oude poort naar de Nieuwe kerk en toen naar huis. Het had gesneeuwd, en het was alles zoo stil, alleen zag men nog een lichtje hier en daar in een of andere bovenkamer, en in de sneeuw het zwarte figuur van den klapperman. Het was hoog water, en door de sneeuw schenen de grachten en de schepen donker. Het kan daar zoo mooi zijn bij die kerken. De lucht was grijs en nevelachtig en de maan scheen er flauw doorheen. Dacht aan U toen ik zoo liep en thuiskomende schreef ik wat ik u zend. Gij hebt immers een de Genestet? Lees daar maar veel in. Pa zond mij eens toen ik te Parijs was: ‘Toen ik een knaap was’ en ‘Daar is geen priester, die Hem verklaart.’ Schrijf U in haast tusschen mijn werk in, à Dieu een hartelijken handdruk in gedachten. Uw zoo liefhebbende broeder Vincent. | |
88Waarde Theo, Dordrecht 16 Maart 1877. Dank voor Uw brief, en wil zorgen dat gij te Amsterdam een woordje ontvangt. Zondag hoop ik, zien wij elkaar, en zal het ons wel goed zijn weer samen te zijn. Wees hartelijk gefeliciteerd met den verjaardag van Willemien - wat is zij een aardig meiske geworden. | |
[pagina 106]
| |
Van thuis krijgt zij ‘De wijde, wijde wereld’ en van mij ‘Het Kerstfeest aan de Pool’ van Bungener. Ik ben blij voor U dat gij zoo spoedig op reis zijt gegaan, dat is een goede afwisseling. ‘Ik ben zoo bedroefd en zoo alleen’, zegt gij. ‘En nochtans ben ik niet alleen, want de Vader is met mij.’ Aan alle plaatsen en in alle omstandigheden de gedachte aan Christus vast te houden, dat is een goede zaak. Wat hebben de boeren in Brabant een moeilijk leven, AerssenGa naar voetnoot*) bijvoorbeeld; van waar hunne kracht? En die arme vrouwen, wat is de steun van hun leven? Zou het niet zijn wat de schilder schilderde in zijn ‘Light of the world?’ Ik kan U niet zeggen hoe ik soms verlang naar den Bijbel, wel lees ik daar dagelijks iets in, maar ik zou dien zoo gaarne in het hoofd hebben en het leven zien bij het licht van dat woord, waarvan staat ‘Uw woord is een licht op mijn pad en een lamp voor mijnen voet.’ Ik geloof en vertrouw dat mijn leven nog zal gewijzigd worden en dat verlangen naar Hem zal worden bevredigd, ook ik ben wel eens bedroefd en alleen, vooral wanneer ik om eene kerk of eene pastorie wandel. Laat ons het maar niet opgeven en maar zoeken naar zachtmoedigheid en langmoedigheid. En wees maar eigenaardig en scheid U af, maak scheiding tusschen goed en kwaad, al toont gij dat niet, doe dat voor U zelven. ‘Ga niet uit het leven zonder Uw liefde voor Christus op de eene of andere wijze openlijk aan den dag gelegd te hebben’, zegt Claudius. Gij hebt eene ondervinding gehad, die U kan wijs maken voor een leven lang, houd maar wat gij hebt. ‘Nourris-moi du pain de mes larmes, vérité enseignez-moi.’ Haat de zonde, herinnert ge U hoe Pa elken morgen bad: ‘Bewaar ons voor alle kwaad, vooral voor het kwaad der zonde’, en hij weet het wel. Ik verlang naar Zondag, hoop gij eene goede reis zult hebben, werken is altijd eene heerlijke zaak en there is something good in all labour. Ben nog steeds tot 's avonds laat bezig, maar ben wel blij het zoo is. | |
[pagina 107]
| |
Er zijn reeds ooievaars hier, maar leeuwriken heb ik nog niet gehoord. De lucht is dikwijls stormachtig en dan ziet men zwermen kraaien en spreeuwen. De photographie, Mater Dolorosa, die gij hebt gezonden, hangt op mijn kamer, wat is die toch mooi, weet gij nog hoe die ook op Pa's studeerkamer te Zundert reeds hing? Nu Theo heb het zoo goed mogelijk, wij zien elkaar spoedig, ben verlangend om die platen te zien waarvan gij schrijft, ontvang een handdruk in gedachten, tot Zondag. à Dieu en geloof mij Uw liefh. broer Vincent. | |
89Waarde Theo. Dordrecht 22 Maart 1877. Wil zorgen gij op Uw reis nog een brief ontvangt, wat hadden wij een goeden dag samen in Amsterdam, 'k bleef den trein waarmede gij zijt vertrokken, nog nakijken zoolang die in het gezicht was, wij zijn toch al zulke oude vrienden, wat hebben wij al lang samen gewandeld, van af de zwarte akkers met het jonge groene koren te Zundert, waar wij om dezen tijd van 't jaar met Pa den leeuwrik hoorden. 's Morgens ben ik met Oom Cor naar Oom Stricker gegaan en heb daar een lang gesprek gehad over het U bekende onderwerp, 's avonds half 7 bracht oom C. mij naar het station, het was een mooie avond en in alles was zooveel dat scheen te spreken, het weer was stil en er was een weinig damp in de straten, zooals dat te Londen meestal het geval is. Wij gingen nog naar de bloemmarkt ook, het is wel goed om van bloemen te houden en van mastegroen en klimop en heggen van meidoorn, die zijn van 't begin af voor onze oogen geweest. Schreef nog naar huis, hoe wij het te Amsterdam gehad hadden en wat wij bespraken. Hier komende vond ik bij Rijken een brief van huis. Pa mocht l.l. Zondag niet preeken en Ds. Kam nam de beurt voor hem waar; ik weet zijn hart brandende in hem is, of er ook iets mocht gebeuren zoodat ik mij niet bijna, maar ook geheel er aan kon overgeven hem te volgen, altijd heeft Fa er mij op aangezien, och! mocht het tot stand komen en er zegen op rusten. Schrijf zoo maar eens met U over wat ik van plan ben, zoodoende wordt mijn gedachte nog duidelijk en bevestigd. Vooreerst denk ik aan het woord ‘het is mijn deel om Uw woord te bewaren,’ heb zulk een begeerte mij eigen te maken den schat van het woord | |
[pagina 108]
| |
van den Bijbel, al die oude verhalen grondig en met liefde te kennen, vooral te kennen wat wij weten van Christus. - Er is in onze familie, die wel een Christenfamilie is in den vollen zin van het woord, altijd zoover men zien kan, van geslacht tot geslacht iemand geweest die Evangeliedienaar was. Waarom zou die stem ook nog niet in dit en in volgende geslachten worden gehoord? Waarom zou niet ook nu een lid van die familie zich tot die bediening geroepen gevoelen, en met eenigen grond mogen meenen hij zich mag en moet verklaren, en zoeken naar de middelen om tot dat doel te geraken. Het is mijn bede en innig verlangen dat die geest van mijn vader en grootvader ook op mij moge rusten en het mij moge gegeven worden, te zijn een Christen en een Christenwerkman, dat mijn leven moge gelijken hoe meer hoe liever, - want zie die oude wijn is goed en ik begeer geen nieuwe, - op dat van hen, die ik daar noem. Theo jongen, broer dien ik liefheb, ik heb zoo'n groot verlangen daar naar, maar hoe kom ik er nog! Zou zoo wenschen kunnen, ik dat veel en moeilijk werk om Evangeliedienaar te worden reeds achter mij had. Heb het goed op uw reis, schrijf eens spoedig en ontvang een hartelijken handdruk in gedachten, à Dieu, en geloof mij steeds Uw liefh. broer Vincent.
Tracht met Paschen te Etten te zijn, als wij weer samen zijn zal het wel weer goed zijn. | |
90Waarde Theo, Dank voor Uw brief van gisteren, die ik een uurtje tijd hebbende, heden beantwoord. Heb mij herinnerd, wij op 't museum van der Hoop zijnde spraken over het boekje van Burger, hierbij ontvangt gij het per post, gij zult er in vinden nog eene houtsnee naar Doré: Judith en Holophernes, en een naar Brion, voor uwe verzameling. Ga daar maar mede door, want die zult gij wel mooi krijgen door den tijd. Neem mijn kleine bijdrage maar aan, het is mij zoo zeer behoefte om door kleinigheden in gemeenschap met u te blijven, als ik op mijn kamertje kom, word ik telkens aan u herinnerd door de platen aan den muur. De liefde tusschen broeders is een krachtige steun in het leven, | |
[pagina 109]
| |
dat is een van ouds erkende waarheid, laat ons zoeken naar dien steun, laat levenservaring den band tusschen ons versterken, laat ons oprecht en openhartig blijven met elkaar, laten er geen geheimen zijn - zooals dat heden is. Dank voor Uw laatsten brief. ‘Het is nog niet voorbij’ zegt ge - neen dat kan het nog niet zijn. Uw hart zal behoefte hebben zich te vertrouwen en zich uit te storten - daar zal tweestrijd zijn in u - haar of mijn Vader - ik geloof dat onze Vader u meer liefheeft dan zij - dat Zijn liefde van grooter waarde is, het is fijn goud die woorden: Het kind vertrouwt zich aan zijn Vader,
Dat is die Vader waard,
Uw Vader toch, wien hebt ge nader
In Hemel of op Aard. -
Ga er nog maar eens heen als het U te moeilijk wordt. Deze week kreeg ik een brief van Oom Vincent, die schrijft hij het niet noodig oordeelt de correspondentie verder voort te zetten, dat hij in dit geval mij niet kan behulpzaam zijn. - Ook kwam tegelijk een brief van den Heer Gladwell waarin hij schreef over Harry - die heel wat zielsangst moet hebben uitgestaan en wien het vuur na aan de schenen moet zijn gelegd, om hem te doen handelen zooals hij gehandeld heeft. Heden is de Heer Gorlitz te Etten om Pa te spreken over de vacante onderwijzersbetrekking aan de Leur.Ga naar voetnoot*) Van harte hoop ik hij die zal krijgen. Heden was het hier voor 't eerst vroegpreek, waar ik ben geweest, de preek was zeer mooi, over de verschijning van Jezus aan de discipelen aan de zee van Tiberias. Joh. 21. Hierbij eenige gedichten van Uhland, die mij troffen. Schrijft gij weer spoedig jongen, groet uwe huisgenooten hartelijk voor mij en ontvang in gedachten een handdruk van Uw liefh. broer Vincent. Bloemen uit Etten door Gorlitz meegebracht. | |
[pagina 110]
| |
dat Aerssen stervende was en hoe Pa er nog eens geweest was, daar hij verlangde om Pa nog eens te zien en te spreken. Toen ik dat hoorde werd mijn hart zoo naar Zundert getrokken, dat ik behoefte had er ook eens heen te gaan....... Zaterdagavond vertrok ik met den laatsten trein uit Dordrecht naar Oudenbosch, en wandelde van daar naar Zundert. Daar in de hei was het zoo mooi, al was het donker kon men toch onderscheiden hoe die heivlakte en mastbosschen en moerassen zich heinde en ver uitstrekken, het deed mij denken aan die plaat van Bodmer, die op Pa's studeerkamer hangt. De lucht was grauw, maar de avondster scheen tusschen de wolken door, en nu en dan zag men ook andere sterren. - Het was nog zeer vroeg toen ik te Zundert op het kerkhof kwam, waar het zoo stil was, ik ging nog eens zien naar al de oude plekken en paadjes en wachtte het opgaan van de zon af. Gij kent het verhaal van de Opstanding, alles herinnerde mij daar dezen morgen aan, op dat stille kerkhof. - Bij Aerssen en Mientje hoorde ik, zoodra zij op waren, hoe hun vader dien nacht was gestorven, o, zij waren zoo bedroefd en hun aller gemoed was zoo vol, want ook Hein kwam er reeds vroeg. Het was mij goed er te zijn en ik voelde met hen, want ik had den man ook zoo lief. Gij moet de groeten hebben van de Tantes en ook van Jan Doome, waar ik ook nog was. Van daar wandelde ik met Hein naar Rijsbergen en was ongeveer een uur in het huis en wij lazen tezamen. Woutje PrinsGa naar voetnoot*) had ook 3 nachten bij den gestorvene gewaakt en tot het laatste toe hem bijgestaan. Zijn heengaan was zacht geweest. Het zal mij onvergetelijk zijn, dat edele hoofd dat daar lag op het kussen, waarin men bij de teekenen van het lijden, eene uitdrukking van vrede en iets heiligs zag. O het was zoo schoon, ik zou zeggen het sprak van al het eigenaardige dat dit land heeft en het leven van dit Brabantsche volk. En zij waren allen zoo vol van Pa en wat hij altijd voor hen geweest was, en hoe die twee van elkaar hielden. Toen ben ik met Hein Aerssen naar Etten gewandeld, en ben nu weer thuis om morgen vroeg te vertrekken. Dag jongen, het is posttijd, ontvang een handdruk in gedachten en geloof mij, na groeten aan uw huisgenooten, Uw zoo liefh. broer Vincent. | |
[pagina 111]
| |
92Beste Theo, (16 April 1877.) Dank voor Uw brief, wees sterk en Hij zal Uw hart versterken. Vandaag ontving ik een langen brief van huis, waarin Pa mij vroeg of wij beiden het zouden kunnen schikken om Zondag aanstaande naar Amsterdam, naar Oom Cor te gaan. Vindt gij het goed, dan kom ik dus Zaterdagavond met den trein die 11 uur te 's Hage komt bij U, en gaan wij 's morgens met den eersten trein naar Amsterdam, tot 's avonds. Wij moesten dat maar doen, Pa schijnt er zeer op gesteld te zijn, dan zijn wij ook aanstaanden Zondag weer bij elkaar. Het kan immers wel ik dien nacht bij U blijf - anders ga ik in den Toelast. Schrijf me nog een briefkaart of ge het goed vindt, laat ons maar dicht bij elkaar blijven. Het is reeds laat, dezen middag deed ik eens eene wandeling, omdat ik daar zoo behoefte aan gevoelde, eerst de Groote kerk om, toen de Nieuwe kerk, en toen den dijk op, waar al die molens staan, die men als men bij de spoor wandelt, ziet in de verte. Er is zooveel in dat eigenaardige landschap en omgeving dat spreekt, en dat schijnt te zeggen ‘houd goeden moed, vrees niet.’ O mocht mij een weg worden geopend om mijn leven meer dan nu het geval is, te wijden aan den dienst van God en van het Evangelie. Ik blijf er om aandringen en ik geloof dat ik verhoord zal worden, ik zeg dit in alle nederigheid. Menschelijkerwijs gesproken, zou men zeggen het kan niet gebeuren, maar als ik er ernstiger over nadenk en onder de oppervlakte van wat bij de menschen onmogelijk is, doordring, dan is mijn ziel stil tot God, want het is mogelijk bij Hem, die spreekt en het is er, die gebiedt en het staat er, en het staat vast. O Theo, Theo, jongen als het mij eens gebeuren mocht, en die overvloed van neergedruktheid over allerlei wat ik ondernam en mij mislukte, die stroom van verwijten die ik heb gehoord en gevoeld, als het eens van mij mocht worden weggenomen, en mij mocht worden gegeven èn de gelegenheid èn de kracht, vereischt om tot ontwikkeling te komen en te volharden en staande te blijven in dat, waarvoor mijn vader en ik den Heer zoo innig zouden danken. Een handdruk in gedachten en groeten bij Roos, geloof mij Uw zoo liefh. broeder Vincent. | |
[pagina 112]
| |
93Waarde Theo, Dordrecht 23 April 1877. Uw brief van 21 April ontving ik, dank voor Uw spoedig schrijven en die brief heeft mij een gevoel van vreugde gegeven, zooals de vrouw moet gehad hebben, die haar penning terugvond, n.l. gij schrijft dat het lessenaartje van tante Koos met de brieven van Pa en Moe, bij gelegenheid van het schoonmaken bij Roos is gevonden. Wat heb ik er met angst en zorg verleden jaar naar gezocht, in de verbeelding zijnde ik het mede had genomen naar Engeland en dat het was blijven staan in één van de huizen, waar ik te Londen geweest ben. - Het is heerlijk dat het is terecht gekomen, ik ben er zoo dankbaar voor, bewaar het voorloopig nog maar; te Amsterdam, als ik ‘op weg’ benGa naar voetnoot*), zal ik het noodig hebben. Nu herinner ik mij zeer goed het bij Roos te hebben achtergelaten bij mijn vertrek naar Engeland, omdat er niet veel ruimte in mijn koffer was, en ook omdat ik meende het ginder veiliger zou zijn dan wanneer het mee ging trekken in den vreemde. Het is mij als het ware een nieuw bewijs en een wenk, zooals ik er meer in den laatsten tijd meende op te merken, dat ik zal zegen hebben op mijn pogingen, dat het mij goed zal gaan, en de zaak die ik zoo vurig begeer, mij zal gegeven worden; - er wordt iets van het oud vertrouwen in mij levendig dat mijn gedachten zullen bevestigd worden en een vaste geest vernieuwd, en de ziel hersteld in het oud geloof. Alleen, ik doe eene keuze voor mijn leven! Zet ook gij uw hart en zin vast op iets goeds, op een goede zaak en begeer ze van den Heer. Oom Jan is te Etten geweest en heeft gezegd dat mijn kamertje reeds gereed was - de heer Braat is met iemand in besprek, dus in Mei zal ik waarschijnlijk de hand aan den ploeg slaan. Op dat kamertje zullen de prenten die ik van U heb, hangen en zal ik daardoor dagelijks aan U herinnerd worden. Dezen morgen hoorde ik een zeer mooie preek van Ds. Keller van Hoorn; dezen middag waren Gorlitz, Mager, ten Broek en ik op het Museum om de Scheffers te zien - die zijn toch schoon. Schreef ik U reeds Gorlitz naar Etten is geweest om te solliciteeren naar de onderwijzersbetrekking die daar aan de Leur vacant is? - Hij kwam terug, vervuld met alles wat hij daar had gezien; Pa | |
[pagina 113]
| |
had gepreekt over Jacob, die in het veld sliep te Bethel, en het had hem alles zoo getroffen. Ik zou hem gunnen dat hij die plaats kreeg, dan zou hij denkelijk wel spoedig trouwen. Verleden week had ik een brief van Harry Gladwell zelf; hij is daar in gevaarlijke omgeving - de vogelvangers zijn er velen en slim. Hoop spoedig iets naders te vernemen, en wij spreken er nog wel eens over. Van Taine's leven weet ik weinig, ik veronderstel hij veel heeft gereisd in Frankrijk, Italië, Engeland en Holland ook, dat zou men uit zijn schriften opmaken. Hij is wel een artist. - Het 1e boek van Burger: Musées, heb ik zelf nog. Nu Theo, heb een goeden Zondag vandaag. Als ik naar Amsterdam ga, hoop ik U nog te zien. Voor een ‘zaaier des woords’ zooals ik hoop te worden, zal ook wel, evenals voor den zaaier van het koren op het veld iedere dag genoeg blijven hebben aan zijn eigen kwaad - en de aarde velerlei doornen en distelen voortbrengen - laat ons elkander maar tot steun blijven en naar broederliefde zoeken. à Dieu, groet uw huisgenooten en ontvang een handdruk in gedachten en geloof mij steeds Uw liefh. broer Vincent.
Het regent hier vandaag en men zou zich kunnen verbeelden te Londen te zijn. Als ik dezen op de post breng, hoop ik dat paadje achter het station nog eens te gaan, waar wij samen wandelden. | |
94Waarde Theo, Dordrecht 30 April 1877. Wees van harte gelukgewenscht op dezen dag, vier dien nog dikwijls, heb morgen een goeden dag en vele goede dagen in het jaar dat gij begint. De tijd gaat spoedig om en de dagen vliegen voorbij - toch kan er iets achterblijven en is het verledene niet geheel verloren - wij kunnen rijker worden en vaster van geest, van karakter, van hart, wij kunnen rijker worden in God, wij kunnen rijker worden in het fijne goud van het leven, de liefde tot elkander en het gevoel ‘en nochtans ben ik niet alleen, want de Vader is met mij.’ Spoedig hoop ik U te zien, want het is mijn plan om als ik naar | |
[pagina 114]
| |
Amsterdam ga, nog te 's Hage eenigen tijd stil te blijven, zeg dit echter maar aan niemand, want het is mij te doen om met u te zijn vooral. Woensdag aanstaande ga ik naar Etten om nog eenige dagen daar te blijven, en dan de hand aan den ploeg. Gisteren had ik U wel hier willen hebben; des morgens hoorde ik in het Fransche kerkje het afscheid van Ds. Hooyer, de kerk was vol, hij sprak met vuur en gevoel, het gezicht van die deftige, eigenaardige gemeente trof mij, er was veel ernstige stemming. 's Middags was ik bij Ds. Keller van Hoorn in de Groote Kerk, zijn tekst was ‘Onze Vader’; 's avonds bij Ds. Greeff, dien ik ook hoorde den eersten Zondagavond dat ik hier in Dordt was. Na de kerk wandelde ik dien weg achter het station, waar wij ook samen waren, ging dien met de gedachte aan u en wenschende wij samen konden zijn, - en wandelde nog door tot het kerkhof aan het eind van een zwarten kolenweg door de weilanden, die er in de schemering zoo mooi uitzagen. Het kerkhof heeft wel iets van die teekening van Apol, die in ‘Eigen Haard’ staat, er is een gracht omheen en er staat een huis op met mastboomen er om heen, waar gisteren avond het licht zoo vriendelijk door de vensters scheen, - het is een oud huis, dat er uitziet als eene pastorie. Er kan voor ons beiden nog veel goeds zijn in de toekomst, laat ons het Pa maar leeren nazeggen ‘ik wanhoop nooit’ en Oom Jan ‘de duivel is nooit zoo zwart of men kan hem nog wel onder de oogen zien.’ Schrijf weer eens spoedig, nu Woensdag ben ik dus te Etten. Hebt gij de Plancy: Légendes des artistes, met houtsneden naar Rochussen? Dat hoop ik U mede te brengen. Zoo tusschen de bedrijven in heb ik dezer dagen uit een catechisatieboekje van Oom Stricker de geheele geschiedenis van Christus nog eens doorgewerkt, en de teksten uitgeschreven; zoovele schilderijen van Rembrandt en anderen kwamen mij daarbij in de gedachte, - het is, geloof en vertrouw ik, eene onberouwelijke keuze, die ik heb gedaan om te trachten te worden: een Christen en een Christenwerkman. Ja, alle dingen uit het verleden kunnen medewerken ten goede; door de bekendheid met steden als Londen en Parijs, en het leven in huizen als die school te Ramsgate en te Isleworth wordt men sterker aangetrokken en gehecht aan vele dingen en boeken uit den Bijbel, als b.v. de Handelingen der Apostelen. De bekendheid met, en liefde voor het werk en leven van mannen | |
[pagina 115]
| |
als Jules Breton, Millet, Jacque, Rembrandt, Bosboom en zooveel anderen kan ook een bron worden om gedachten te krijgen. Wat is er veel overeenkomst tusschen het werk en leven van Pa en dat van zulke mannen; dat van Pa schat ik nog hooger. God helpe ons jongen. Ontvang een handdruk in gedachten en wees nogmaals hartelijk gelukgewenscht door
Uw liefh. broer Vincent. Groet uwe huisgenooten. |
|