In het bloembollenland
(1904)–Anna van Gogh-Kaulbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 36]
| |
bij de vuurroode kammen. De hanen waren ook zwart, alleen aan de vleugels groenachtig, dat als goud schitterde in de zon. Dirk had er plezier in, 's morgens vóór hij naar het werk gíng, de kippen te voeren; hij lachte er om, zooals ze vochten om de gerst en de hanen konden er zoo grappig deftig tusschendoor stappen, links en rechts kijkend of alle kippen wel hun deel kregen. Niezand had twee kippen te broeden gezet in een hoekje van den bollenzolder. Dirk en de kleine jongens waren al verlangend naar den dag als de kuikentjes uit zouden komen. Eén en twintig dagen moest het duren, de kippen bleven allebei trouw op hun post, dus er zouden er wel verscheidene uitkomen. En werkelijk, op den één en twintigsten dag, 's morgens vroeg, zagen Dirk en Piet, die zoodra ze op waren, naar den zolder waren geloopen, dat er twee kuikentjes onder de vleugels van de ééne kip zaten. De kloek was bezig, een ander ei open te pikken, daar barstte de schaal en het kleine gele diertje stapte parmantig naar buiten. Dirk vond het alleraardigst: hij had 't nog nooit gezien. Piet gaf een harden schreeuw van plezier, waarop de kloek dadelijk met hare vleugels de kuikentjes bedekte. Onder het wieden dacht Dirk telkens weer aan de kuikentjes en hoe aardig het zou zijn, de kloek met haar kindertjes te zien rondloopen. Oom had in het tuintje een met ijzergaas afgeschoten plek gemaakt, waar ze zouden rondloopen, want natuurlijk mochten ze niet in het bollenland komen. Kippen zijn slechte tuinlui en slechte bollenkweekers ook. Toen Dirk om twaalf uur thuis kwam, waren er tien eieren uitgekomen; drie lagen nog onder de kip, ‘maar,’ zei oom, | |
[pagina 37]
| |
‘die komen misschien niet uit; gewoonlijk mislukken er wel een paar.’ Den volgenden dag kwamen van de andere kip ook eenige eieren uit; de eerste zat nog altijd op de drie laatste eieren; ze kwamen maar niet uit en eindelijk brak Niezand ze open. Bah - niets als een vieze massa! ‘'t Zijn schiereieren,’ zei oom tegenDirk, ‘dat wil zeggen, eieren waar geen kuiken uit komt, omdat er geen kiem in was.’ De andere kip had twaalf kuikentjes gekregen, allemaal zwarte met gele snaveltjes; daar liepen de twee kloeken op het afgesloten grasveldje, ieder met hare kuikens. Elke moeder kende precies hare kinderen en de kuikentjes vergisten zich ook nooit, maar volgden altijd hun eigen moeder. Op een morgen, vrouw Niezand was met de kinderen in de keuken, hoorde zij in eens heftig kakelen, toen angstig schreeuwen | |
[pagina 38]
| |
van de kloeken. Ze liep naar buiten en zag op het grasveldje een grooten hond wild toevliegen op de kuikens, de kloeken stonden vóór hunne kinderen met uitgespreide vleugels, de veeren opgezet van woede, de snavels opengesperd, alsof ze den hond aan wilden vallen. Dit zag vrouw Niezand in één seconde, ze gaf een schreeuw, gooide met een steen er naar toe, maar vóór ze er was, had de hond eenige kuikentjes verslonden en andere doodgebeten; als een dolle hield hij huis, terwijl de moederkippen dapper tegen hem opvlogen, hem pikkend met hunne snavels. Nu was vrouw Niezand er bij, greep een lat en sloeg daarmee op den hond los, hij schrikte nu, sprong in eens over het draadwerk heen en liep hard weg. Ach, wat was 't een droevig gezicht; overal donzen veertjes, eenige bloederige kleine lichaampjes, andere kuikentjes verminkt, treurig piepend, en de arme kloeken steeds hunne kinderen roepend, radeloos rondloopend, angstig de nog overgebleven kuikentjes onder hare vleugels verbergend. De ééne moeder had nog éen kindje over, de andere drie, en dan lagen er nog drie kuikentjes zoo goed als dood. Vrouw Niezand was zóó woedend, dat ze stond te schreeuwen en te schelden tegen den hond; de kinderen die haar nageloopen waren, begonnen te huilen, vooral Piet was erg geschrikt. Jan en Zus hielden gauw weer op met huilen, keken toen meer nieuwsgierig, niet goed begrijpend wat er gebeurd was, maar Piet bleef nog lang huilen; de schrik had hem zoo'n schok gegeven, hij had zooveel plezier in de kuikens gehad. Toen Niezand en Dirk thuis kwamen, hoorden ze het natuurlijk dadelijk; ze stonden er verslagen van. Niezand was woedend: ‘'t is de hond van boer Harmes,’ zei hij, ‘die heeft jongen en is los- | |
[pagina 39]
| |
gebroken; ik heb 'm zien loopen. Waarom houdt die kerel hem niet beter vast?’ ‘Nou ik heb die leelijkerd goed gegeven met de droogstok.’ ‘Och ja, wat geeft dat!’ zei Niezand bedaarder, ‘'t is eenmaal de natuur van 't beest, vooral als ze jongen hebben. Maar hij mot dan vastgehouwen worden as ze 't hem niet af kunnen leeren. Ik zal Harmes om schadevergoeding anspreken, daar kan ie staat op maken!’ ‘Daar hebben we toch onze kuikens niet mee terug.’ ‘Nee, dat 's zeker en 't was zoo'n mooi broedsel. 't Is ellendig!’ Ze bleven er den heel en dag bedrukt over, vooral ook Dirk. Kleine Piet speelde wel weer vroolijk met Jantje, maar hij dacht toch telkens aan de kuikentjes; hij was nog onder den indruk van het nare gezicht, en ook kon hij er wel om huilen, dat haast al die aardige kuikentjes nu weg waren. Toen hij op de drempel zat in de zon, dacht hij: ‘kon ik maar andere kuikentjes krijgen! Als ik maar eieren had, en dan een kip er opzetten, stilletjes, zonder dat iemand er van wist. En dan in eens met de kuikentjes voor den dag komen! Wat zouden vader en moeder blij zijn! In zijn kleine hoofdje kwam een heel plannetje op. Hij wist waar moeder de eieren om te verkoopen in de kast had staan; daar zou hij wat van nemen en dan een kip er op zetten! 's Avonds, toen hij even alleen in huis was, ging hij naar de kast, nam voorzichtig vijf eieren uit de mand en deed ze in zijn blauwe schort. Zachtjes liep hij de keuken door, met de handjes stevig zijn schort vasthoudend, toen het bollenhuis in en de trap op. Dat ging erg moeielijk: een paar keer stootten de eieren even | |
[pagina 40]
| |
tegen de trap, maar eindelijk was hij toch boven. Hij hijgde van inspanning, zijn wangetjes waren vuurrood, zijn mondje met de frissche roode lipjes, half open. Toen hij bij den hoek kwam, waar de kippen hadden zitten broeden, legde hij de eieren neer. Twee waren gekneusd, ‘maar dat hindert niet,’ dacht hij, ‘dan kan 't kuikentje er des te makkelijker uitkomen.’ Maar nou moest er nog hooi onder de eieren. Dat wist hij niet te vinden, wel een beetje pook. Dat ging hij halen bij de rietschelf, klauterde toen weer naar boven en legde de eieren er in: zóó, een lekker nestje. En nou de kip halen. Voorzichtig keek hij beneden rond of niemand hem zag. Vader en moeder waren een praatje gaan maken bij de buren aan den overkant van den weg. Dirk zag hij nergens en Jan en Zus speelden op het straatje achter 't bollenhuis. ‘Wat doe je?’ vroeg Jan toen hij Piet naar het kippehok zag gaan. ‘Niks,’ antwoordde Piet kortaf. Hij kroop in het hok, de kippen renden onder angstig gekakel door elkaar in den loop. Piet kon daar niet komen, het poortje was te nauw. Hij gooide wat gerst in het hok; een van de hanen stak voorzichtig zijn kop door het poortje; toen hij Piet zag, dien hij goed kende, maakte hij het eigenaardige klokkende geluid, om de kippen te roepen. Een paar kwamen in het hok, in eens greep Piet toe .... wild gekakel en gevlieg .... Piet hield een veer in de hand en de kippen waren weer in de loop. Hij was erg teleurgesteld ... er moest toch een kip op de eieren zitten, anders kreeg hij geen kuikentjes. Zijn kleine hoofdje probeerde weer na te denken. Als hij er zelf eens op ging zitten ... heel voorzichtig, zooals de kip ... ja, dat kon ook wel! | |
[pagina 41]
| |
Hij sprong op en liep hard naar den zolder. 't Was er al schemerig, hij vond 't er niets prettig en 't lachte hem niet toe, alleen in dat hoekje te gaan zitten. Dat kon dan ook net zoo goed beneden. Hij deed de eieren weer in zijn schort, klom er voorzichtig de trap mee af; toen hij benedenkwam, waren ze alle vijf gekneusd. Hij lette er niet op, ging de kamer binnen, legde de eieren in een hoek op een zacht kleedje. Nu kon hij wel meer eieren nemen. De mand was te zwaar voor hem; daarom nam hij de eieren er uit, legde ze zachtjes in den hoek. Nou gaan zitten, voorzichtig ... hij bukte zich eerst, hurkte toen neer, zijn armpjes uitgestoken. Nou was hij al heel laag ... nou zijn beentjes onder hem uit ... en ... o! een groot gekraak en hij lag op den grond in een glibberige, vieze, kleverige plas. Van schrik gaf hij een harde schreeuw en sloeg met de handjes, altijd weer grijpend in de kleverige plas. Daar kwam moeder aanvliegen: ‘Wat mot dat!’ schreeuwde ze; ‘jou ondeugende bengel!’ en pats! pats! sloeg ze hem om zijn | |
[pagina 42]
| |
ooren. Hij begon nog harder te schreeuwen, wreef met zijn vieze handen in zijn gezichtje en zijn haar, al maar roepend door zijn snikken heen: ‘ik ... wou ... kuikentjes!’ ‘Wat kuikentjes?’ Ze trok hem bij zijn arm op. ‘Kijk me dat nou eres an; zoo'n vuilik! en al m'n eieren!Vort, trek uit je smerige goed en in bed!’ Ze duwde hem de keuken in. Piet durfde niets meer zeggen, hij huilde maar voort terwijl hij zijn kiel en broek uittrok. Toen kroop hij in de bedstee, maar hij bleef snikken en huilen. Vrouw Niezand begon den boel op te ruimen, onderwijl brommend over dien rakker van een jongen. Niezand hielp haar; hij had nog niets gezegd, maar nu kreeg hij toch medelijden met den jongen en hij begon er iets van te begrijpen, hoe het gebeurd was. ‘Och, misschien wou hij die eieren uitbroeien,’ zei hij tegen zijne vrouw en tegen Piet riep hij: ‘Wou je voor kip spelen?’ ‘Ja ... a ... ja ... a ...,’ snikte Piet; ‘de kip ... de kip ... kon ik niet vangen.’ | |
[pagina 43]
| |
Niezand deed de bedsteedeuren open; hij zag een vreeselijk behuild gezichtje, nog besmeerd met eidooier. ‘Maar wist je dan niet, domme jongen, dat de eieren zouen breken?’ ‘Ik wou 't voorzichtig, doen ... net as de kip!’ Niezand moest toch lachen; hij ging 't aan zijne vrouw vertellen, die buiten het kleedje afboende. Haar drift was ook alweer bedaard, al had ze erge spijt van de vijftig mooie eieren. ‘Och, zeg maar es wat tegen Piet,’ vroeg haar man. Ze ging naar de bedstee, liet Piet het heele verhaal doen. Hij vertelde al snikkend alles. ‘Zal je 't dan nooit weer doen?’ vroeg zijne moeder. ‘Nee ... nee ... Piet kan geen eitjes uitbroeien!’ ‘Nou, vooruit dan maar!’ Ze veegde zijn gezicht af met een natte handdoek, gaf hem een zoen en legde hem toen neer om te slapen. Maar 't duurde nog een poosje eer hij al snikkend insliep. Toen Dirk het verhaal hoorde, had hij groote pret; hij had maar spijt, dat hij er niet bij was geweest om de groote plas te zien. ‘Nou, je kan z'n broek zien,’ zei tante knorrig; ‘kijk es, wat 'n schilderij!’ Piet werd nog dikwijls geplaagd met de uitbroeierij, maar hij werd er altijd verdrietig om. |
|