Van Gelderens verstandige oogen blikten een paar seconden in de zijne - zij zaten in de grijze schemering op één van de zaalbankjes, dat zij tegen den muur hadden geschoven - om hen heen het gonzend gerucht van fluisterende en luider sprekende stemmen... toen vroeg hij:
‘Waarom heb je al die verlangens losgelaten?’
Henk schouderschokte
‘Omdat ik ommers wist dat dat allemaal toch niet te krijgen is voor 'n proletariërsjong. Met die wetenschap worden wij al geboren.’
‘En je berust er in en weet tenslotte niet eens meer wat je mist. Dat is 't ergste.’
Henk hief het hoofd op.
‘Ik weet 't wèl en ik weet ook, dat 't veranderen zal; daar wil ik voor vechten.’
De woorden kwamen naar buiten als ondanks hemzelf, als hadden zij in hem al langen tijd klaar gelegen zonder dat hij 't eigenlijk wist.
‘Goed,’ knikte de ander. ‘Berusten is uit den booze.’
‘Dat zal “de Poes” je niet nazeggen.’
Henk knikte in de richting van van Darsten, die in het raamlicht over een boek zat gebogen, zijn blonde hoofd met een lichten schijn omgeven.
‘Die...’ smaalde van Gelderen, ‘'n Goede jongen, maar hij blijft altijd dezelfde. Berusten is voor hem het hoogste.’
‘Waarom berustte hij der dan ook niet in om soldaat te worden?’
‘Hij wil geen wapens dragen.’
‘Zou die voor z'n eigen gelukkig zijn?’
‘Als 'n kind. Maar niet zooals wij, die een nieuwe toekomst zien groeien, die er voor kunnen vechten. Wij beschouwen immers ons dienstweigeren als een stukje van den grooten strijd; niet als doel op zichzelf.’
‘Ja,’ stemde Henk voluit toe.
Dien nacht droomde hij van den ouden toren aan 't grachtje en van zijn vader, die er opklom. En toen hij als gewoonlijk hoestend wakker werd in het vaag aan-