‘Neen; gij komt te vroeg. Mijne bloesems steken nog in den knop, en anders heb ik niet. Gaat naar den kerseboom!’
Toen vlogen zij naar den kerseboom en zeiden: ‘Lieve kerseboom, hebt gij geen bloesems voor ons bijen?’ De kerseboom zeide: ‘Komt morgen terug. Heden zijn al mijne bloesems nog gesloten. Als die open zijn zult gij welkom wezen.’
Toen vlogen zij naar de tulp. Die had wel eene groote bonte bloem; maar daar was geur noch zoetheid in; de bijtjes konden geen honig vinden.
Nu wilden zij bedroefd en hongerig naar huis terugkeeren, toen zij een donkerblauw bloempje dicht aan de heg zagen staan. 't Was het viooltje. Dit wachtte bescheiden, dat de bijtjes kwamen. Toen echter opende het zijn kelk. Die was vol geur en vol zoet. En de bijtjes verzadigden zich en brachten nog honig mee naar huis.