De zomer was ten einde. De bladen aan de boomen werden geel. Toen zongen de zwaluwen haar afscheidslied. Vele, vele zwaluwen verzamelden zich, en toen trokken zij heen.
De knaap vroeg nu aan zijn vader: ‘Waar zijn de zwaluwen naar toe gevlogen?’
De vader zeide: ‘Naar 't verre zomerland. Nu wordt het hier winter.’
De knaap vroeg verder: ‘Wie heeft aan de zwaluwen gezegd, dat het nu winter wordt?’
De vader antwoordde: ‘De goede God. Die wijst haar ook den verren weg, dat zij niet verdwalen.’
De winter was voorbij. De zon scheen warm en de viooltjes en madeliefjes bloeiden. Nu kwamen ook de zwaluwen terug. Zij betrokken haar oude nest weer. Een ander paar bouwde een nieuw nest daarnaast. De knaap zeide: ‘Weest welkom! Gij brengt ons uit het verre zomerland den lieven zomer weer.’