Uit het kinderleven
(ca. 1891)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrecht onbekend
[pagina 113]
| |
moois van mijzelf vertellen, dat hij mij zeker het beste geeft, dat hij voor ons uit de stad heeft meegebracht.’ Elsje lachte. - ‘Grootvader zal niet alles gelooven, wat je hem maar voorpraat’, antwoordde zij. ‘Dat willen we toch eens zien!’ riep Willem en liep weg. Waarom wou Willem dan toch wel aan zijn grootvader zoo veel moois en goeds van zichzelf vertellen? - Ik zal 't u vertellen. Willem was lui en daarbij een heel slordige, onhebbelijke jongen. Hij was bang dat grootvader door anderen niet veel goeds van hem zou hooren, en daarom wou hij zichzelf maar zoo mooi maken, als hij kon. De grootvader stapte uit het rijtuig en werd met gejuich ontvangen, want ouders en kinderen hadden hem in lang niet gezien. Willem was niet van zijne zijde af te slaan; hij kuste hem gedurig de hand en zei alle oogenblikken: ‘O grootpa, wat heb ik u lief! U kunt niet gelooven, hoe lief ik u heb!’ De grootvader lachte, aaide hem de wangen en zei eindelijk: ‘Ik wil graag gelooven, dat gij mij liefhebt, jongen, en ik ben daar blij om. Maar wat zei ik, toen ik het vorige jaar hier was? Zei ik niet: Een goed kind, dat vader, moeder en grootvader liefheeft, moet zijne liefde bewijzen door vlijt en oppassendheid. Zijt gij ook vlijtig geweest en hebt gij altijd goed opgepast?’ ‘Zeker, grootpa, zeker!’ riep Willem. ‘Geen een is | |
[pagina 114]
| |
zoo vlijtig als ik. Meester zegt altijd: Willem is mijn beste leerling! Gij moest maar eens hooren, hoe hij mij altijd prijst: Ik lees het best, ik schrijf het best, ik ben in alles de baas.’ Toen Willem zichzelf zoo roemde, kreeg Elsje, die daarbij stond, eene kleur van schaamte, want zij wist wel, dat alles, wat hij zei, onwaarheid was en hij geducht loog. De grootvader merkte hare verlegenheid en meende dus dat Elsje even lui en traag geweest was als haar broeder vlijtig. ‘Brengt beiden uwe schrijfboeken eens hier,’ zeide hij. Willem schrikte en sloop stilletjes heen, want uit zijne schrijfboeken kon grootpapa zien, hoe de meester over hem tevreden was. Elsje ging heel gerust. Toen ze beiden terugkwamen en grootpapa hunne boeken brachten, merkte die al dadelijk aan het uiterlijk een groot onderscheid: Elsje's boeken waren heel zindelijk en net; maar die van Willem vuil en vol vlekken. ‘Ei, ei, wat zie ik daar!’ zei hij en keek verwonderd Willem aan, die verlegen en bevend voor hem stond. Grootvader bladerde in de boeken en vond die van binnen precies zoo, als zij van buiten waren. Elk blad in Willems schrijfboeken vertoonde inktvlekken en ezelsooren, en bijna overal had de meester er een: ‘slordig gedaan!’ onder geschreven. Elsje's boeken waren van binnen en van buiten even schoon en netjes. | |
[pagina 115]
| |
[pagina 117]
| |
Toen zei de grootvader: ‘Willem, ik had u een mooi prentenboek meegebracht; maar nu ik zie, hoe lui en slordig ge geweest zijt, krijgt ge dat niet. Pas in 't vervolg beter op en bedenk, dat eigen lof een leelijk ding is.’ Willem liep schreiend de kamer uit, maar Elsje kreeg van grootpapa een beeldig mooi naaikistje present. |
|