op de plank zitten en riep: ‘Nu gauw maar! Brengt mij zoo hoog, als ge maar kunt.’
De schommel vloog zoo hoog, dat Victors voeten de takken van de boomen raakten; maar ook dat was hem nog niet hoog genoeg.
‘Hooger! hooger!’ riep hij, ‘veel hooger nog!’
Albert en August wilden niet en gingen op zij staan. - ‘Goed!’ schreeuwde Victor, ‘Ik kan het ook alleen wel.’
Hij ging recht op de plank staan, greep zich met beide handen aan de touwen vast, en gaf haar toen met de voeten een stoot. De schommel vloog - al hooger en hooger. Albert en August zagen dat met schrik aan.
‘Hou op, Victor!’ riepen zij hem toe.
Victor lachte hen uit. ‘Ge zijt mooie jongens!’ spotte hij en deed al zijn best, om het tot nog hooger te brengen.
Op eens, toen dat spel al een poosje geduurd had, werd hij echter doodsbleek; hij begon te waggelen, zijne handen lieten de touwen glippen en daar stortte hij eindelijk van de hoogste hoogte op den harden grond neer. Hier lag hij als dood en hij had het eene been gebroken. Hij moest naar huis gedragen worden en voor zijne roekeloosheid door zware pijnen boeten.
Albert en August beklaagden hem zeer en waren hun vader dankbaar, dat die hun zoo goed geraden had.