aan het dier, dat de menschen in eer en aanzien houden om zijns zelfs wille en niet om het werk, dat het doet, en om de diensten, die zij er van hebben. En als dat waar is, kan niemand tegenspreken, dat ik hier de eerste en voornaamste ben.
‘Gij,’ keerde het varken zich tot het paard, ‘wordt goed gevoed en opgepast, gekamd en schoon gehouden; maar dat alles is enkel en alleen om u krachten te geven tot het werk, dat men van u vordert; want ik zie, hoe men u lederen morgen voor den wagen of voor den ploeg spant, en zoo moet gij den ganschen dag zwoegen en arbeiden en komt dikwijls niet voor laat in den avond tot rust.
‘En gij,’ sprak het varken tot de koe, ‘weet gij wel, waarom men zoo goed zorgt, dat gij 's zomers gras en in den winter hooi en stroo hebt? Dat is alleen om de melk, die gij geeft en die de melkmeid u iederen dag tweemaal in haar emmer komt afhalen, terwijl zij toch eigenlijk aan uw kalf toekwam, dat er evenwel niets van krijgt, maar u dadelijk na de geboorte wordt afgenomen.
‘Ook gij, arme, goedige schapen, die naar de heide wordt gezonden, om daar uw schralen kost te zoeken, ook gij moet uw onderhoud duur betalen, daar men u