Uit het kinderleven
(ca. 1891)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrecht onbekend
[pagina 82]
| |
[pagina 83]
| |
zuigen. De spin wachtte en wachtte, maar er wou geen vlieg komen; alle bleven een handbreed van het net stilletjes zitten. Toen eindelijk begon de spin te spreken, maar met een zoo fijn stemmetje, dat alleen de vliegen het hooren en verstaan konden. ‘Och,’ zeide zij, ‘'t is, of ook niemand mij vandaag wil komen bezoeken, en toch heb ik voor allerlei lekkers gezorgd, om mijne gasten goed te kunnen onthalen. Ik heb suiker en honig en zoo veel krakelingen en koek als geen honderd duizend vliegen op een dag opeten kunnen.’ ‘Ei,’ dacht toen eene jonge vlieg, ‘wat een aardig diertje is dat!’ Mijne moeder heeft mij altijd verteld, dat de spinnen zulke leelijke ondeugende beesten zijn, en kijk, deze hier is zoo goed en zoo vriendelijk, dat men haar wel lief moet krijgen.’ En zoo kwam zij al nader en nader bij de spin en vroeg eindelijk: ‘Zeg, mag ik dan wel een heel klein sikkepitje suiker komen halen?’ ‘Ja, zeker wel,’ antwoordde de spin; ‘kom maar gerust hier; een heel doosje vol suiker zul je hebben.’ En terstond kwam nu de vlieg op het spinneweb zitten; maar toen zij verder wou loopen, kon ze niet, daar ze met al hare kleine pootjes vast zat. | |
[pagina 84]
| |
‘Wacht, ik zal je wel helpen,’ riep nu de spin, en kwam haastig toe, pakte met hare kromme beenen de vlieg om het lijf, en drukte haar zoo stijf, dat ze zich heel niet meer bewegen kon. En toen de spin de arme vlieg zoo stevig beet had, pikte ze haar een gat in den kop en zoog haar het bloed uit. Stervend kermde de vlieg: ‘Gij valsch, ondeugend dier, wat hebt gij mij schandelijk bedrogen!’ Eene oude vlieg echter, die dat alles mee aangezien en gehoord had, riep haar toe: ‘Waarom hebt gij dan die valsche spin ook meer geloofd dan uwe moeder?’ Den volgenden morgen kwam de meid met een bezem, veegde het spinneweb van het venster weg, en trapte de spin dood. |
|