De boerin, die daar in dat huis woonde, was eene knappe, zindelijke vrouw, die leefde van de melk, de boter, de eieren en het gevogelte, welke zij aan hare buren en in de stad verkocht en waarmede zij goede zaken deed. Daar zij de vreemden reeds van verre gezien had, kwam zij die tot het hek te gemoet en noodde haar vriendelijk in huis. Eerst moesten zij daar wat uitrusten en een glas warme melk, zóó van de koe, drinken, en toen zou men eens overal rond gaan.
Terwijl vrouw Martha en de moeder nog in den tuin waren, en daar bedaard de groentebedden en vruchtboomen langs gingen, was Louise al vooruit geloopen en had een hek geopend, waardoor zij op een klein kamp weideland kwam. Daar stonden eenige koeien, zwarte en roodbonte, rustig te kauwen en te wachten, tot de meid haar zou komen melken; daar snuffelden kleine biggetjes overal rond, of zij ook nog wat te eten konden vinden. Een kloeke haan stapte er tusschen zijne hennen en kuikens zoo trotsch en deftig op en neer, alsof hij zelf heer en meester van de plaats was.
Nadat de kleine Louise dat alles aandachtig bekeken had, liep zij naar den kleinen vijver, die op de zijde van het huis lag, en zag oplettend toe, wat daar gebeurde. Het was een heel vreemd ding, dat zij daar zag, en