Uit het kinderleven
(ca. 1891)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
dat hij in de hand had, en woelde in den mierenhoop om. Na pas een halve minuut was de geheele hoop met mieren bedekt. Uit iedere opening kwamen zij te voorschijn. Honderden bij honderden renden rusteloos heen en weer. Men kon duidelijk zien, dat zij zeer verschrikt en in grooten angst waren. Wie goed scherp oplette, zou bijna gedacht hebben, dat de eene aan de andere vroeg: ‘Wie was dat toch, die ons geheele huis doorwoeld heeft? Wie was het toch, die zoo al onze gangen en kamertjes vernielde?’ De kleine Theodoor vond het intusschen recht aardig, dat de kleine diertjes zoo angstig heen en weer renden, en dat eindelijk de geheele aardhoop geheel zwart van mieren werd. Juist wou Theodoor er voor de tweede maal zijn stokje insteken, toen de vader hem tegenhield en zei: ‘Foei, dat is volstrekt niet mooi van je, Theodoor, dat ge dit mierennest zoo vernield hebt. Deze kleine diertjes hebben heel lang moeten werken, voordat zij dezen bouw klaar kregen. Hoeveel zandkorreltjes moesten zij aansleepen, om maar een enkel celletje of kamertje te bouwen! En dat alles hebt gij nu bedorven! Denk eens aan, hoe lang de kleine diertjes nu weer arbeiden en zich aftobben moeten, om dit alles weer in orde te krijgen, als het vroeger was. Neen, Door, dat was niet mooi van je.’ Den volgenden dag zat Theodoor aan de tafel te spelen. Hij had eene groote bouwkast vol groote en kleine blokjes voor zich staan. Ditmaal wilde hij een | |
[pagina 74]
| |
groot kasteel met een hoogen toren bouwen. Dat ging echter zoo gemakkelijk niet, maar kostte vrij wat moeite. Wel tienmaal viel hem de toren omver. Eindelijk, nadat hij wel twee uren was bezig geweest, was het werk toch gelukt. Het kasteel stond kant en klaar, en midden boven het dak rees een hooge toren op. Wat de kleine nu blij was! Hij liep om de tafel rond, om zijn prachtig gebouw van alle kanten te bekijken. Eindelijk ging hij zelfs vader en moeder roepen. Ook die moesten het mooie kasteel zien. Wat evenwel deed de vader? Zoodra hij bij de tafel kwam, hief hij zijne hand op en vernielde het geheele gebouw met één slag. Toren en kasteel tuimelden omver. Men zag niets meer, dan een hoop bouwblokjes. ‘Maar vader,’ riep Theodoor half verschrikt, ‘waarom vernielt gij mijn mooie kasteel zoo? Ik heb zoo veel moeite gehad, om het klaar te krijgen. En nu, toen het er stond, was ik er zoo blij mee.’ ‘Waarom ik dat gedaan heb?’ zeide de vader. ‘Dat zal ik je zeggen, jongen. Evenals ik nu je kasteel vernielde, hebt gij gisteren een mierenhoop vernield. Evenals ik je nu verdriet gedaan heb, hebt gij gisteren de mieren verdriet aangedaan. Ge zult nu dus leeren begrijpen, dat het heel leelijk is, een mierennest moedwillig te vernielen.’ |
|